Gemeenteblad van Groningen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Gemeenteblad 2024, 546223 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Gemeenteblad 2024, 546223 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Financiële verordening gemeente Groningen 2024
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Voor routine-investeringen, opgenomen in de uiteenzetting van de financiële positie, worden met de vaststelling van de begroting de kredieten vastgesteld. Voor de overige investeringen, opgenomen in de uiteenzetting van de financiële positie, zijn de bedragen slechts indicatief. Kredieten hiervoor worden in de loop van het jaar door middel van een afzonderlijk raadsbesluit vastgesteld.
Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen voor zover het betreft niet bij begroting vastgestelde afzonderlijke verplichtingen inzake aankoop en verkoop van goederen en diensten met politieke relevantie en het aangaan van meerjarige verplichtingen met politieke relevantie.
Voor investeringsprojecten met een kostentotaal van meer dan 2,5 miljoen euro en een looptijd langer dan 2 jaar wordt het uitvoeringskrediet niet ineens, maar gefaseerd verstrekt. De raad kan andere projecten aanwijzen, waarvoor het krediet gefaseerd wordt verstrekt. De regel is niet van toepassing op routine-investeringen.
Het gefaseerd verstrekken van kredieten, zoals bedoeld in lid 1, kan op twee manieren geschieden. De eerste manier is dat kredieten worden verstrekt voor steeds twee kalenderjaren. De omvang van het krediet wordt gebaseerd op de voor die jaren geraamde feitelijke kosten en de reeds aangegane en aan te gane verplichtingen in die periode. De tweede manier is dat kredieten worden verstrekt voor territoriale of functionele onderdelen.
Artikel 9: Herziening grondexploitatie en investeringskredieten
Grondexploitaties worden elk kalenderjaar herzien, aan de raad voorgelegd en vastgesteld. De omvang en de fasering van het totaal benodigde krediet wordt hierbij aangepast aan de herziene grondexploitatie. Actualisaties van de grondexploitatie met planinhoudelijke wijzigingen, dan wel autonome wijzigingen met materiele financiële gevolgen, worden opnieuw door de raad vastgesteld.
Artikel 10. Overschrijding van kredieten
Bij overschrijdingen van kredieten vanaf 50 duizend euro wordt tussentijds een aanvullend krediet gevraagd. Als overschrijding wordt hier bedoeld een overschrijding ten opzichte van het tot dat moment beschikbaar gestelde -cumulatieve- krediet. Indien aan de orde worden hierbij de omvang en de fasering van het totaal benodigde krediet herzien.
Artikel 11. Slot- en nacalculaties
Alle grondexploitaties worden slotgecalculeerd. De slotcalculatie wordt uitgevoerd wanneer: 1. de te verwachten kosten voor 95% zijn gerealiseerd of nog maximaal 250 duizend euro bedragen en 2. 95% van de verwachte opbrengsten zijn gerealiseerd en 3. wanneer de verwachting bestaat dat de verdere uitvoering volgens de exploitatieopzet zal verlopen.
Artikel 12. Voortgangsrapportages
De voortgangsrapportages en jaarstukken gaan in op afwijkingen groter dan 500 duizend euro op deelprogramma ten opzichte begroting na laatste wijziging en/of politiek relevant. In ieder geval wordt aandacht besteed aan afwijkingen op de algemene uitkering en de uitputting van de post onvoorzien. Daarnaast wordt inzicht gegeven in het verwachte besteedbaar resultaat.
Hoofdstuk 3. Rechtmatigheidsverantwoording
Artikel 15. Voorwaardencriterium
Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.
Artikel 16 Begrotingsrechtmatigheid
Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand zijn gekomen;
Uitgangspunt is dat iedere afwijking van de begroting als onrechtmatig wordt beschouwd indien deze niet tijdig aan de raad zijn gemeld. Onder ‘tijdig melden’ wordt verstaan bij de voortgangsrapportage I of bij de voortgangsrapportage II of bij de jaarstukken. Lasten- en kredietoverschrijdingen zijn altijd onrechtmatig
Begrotingsonrechtmatigheden die passen binnen het bestaande beleid van de raad, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden). Indien deze grens niet wordt overschreden worden alle overschrijdingen boven de rapporteringtolerantie uit artikel 14 lid 3, die niet passen binnen het bestaande beleid, toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering en de overige afwijkingen bij de betreffende deelprogramma’s.
Artikel 17 Misbruik en oneigenlijk gebruik
Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijke eigendommen bij financiële beheershandelingen. Van misbruik is sprake bij het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte overheidssubsidies of -uitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen aan de overheid te betalen. Van oneigenlijk gebruik is sprake indien bij het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, het verkrijgen van overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in overeenstemming met de bewoordingen van de regelgeving is maar in strijd met het doel en de strekking daarvan.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 19 Waardering en afschrijving vaste activa
Uitgangspunt bij afschrijven is dat de volledige aanschafwaarde wordt afgeschreven. In uitzondering hierop wordt bij vastgoed met maatschappelijke functie afgeschreven tot aan de restwaarde. De hoogte van de restwaarde wordt ingesteld afhankelijk van de functie van het vastgoed en dan alleen bij verwachte instandhouding van het vastgoed na afloop van de gebruiksduur.
De restwaarde voor het bestaande bezit per 31-12-2018 is gebaseerd op de stichtingskosten van fundering en ruwbouw van het referentiegebouw uit het Bouwkostenkompas. Daarbij is rekening gehouden met sloopkosten op basis van kengetallen uit het Bouwkostenkompas.
Voor alle toekomstige vastgoedobjecten wordt de restwaarde per individueel object vastgesteld, rekening houdend met de verwachte sloopkosten.
Vernieuwingen aan een vastgoedobject (significante kwaliteitsverbetering/uitbreiding of om te voldoen aan wet- en regelgeving) worden geactiveerd als vast onderdeel van het vastgoedobject (bedrag investering vernieuwing wordt op de aanschafwaarde van het vastgoed bijgeboekt). Afschrijving op dit totaalbedrag vindt plaats over de restant afschrijvingstermijn van de oorspronkelijke investering.
De raad besluit op voordracht van het college de indeling van vastgoed naar maatschappelijke dan wel bedrijfseconomische functie. Vastgoed met een maatschappelijke functie, waarvoor niet (langer) een intentie tot duurzame exploitatie is en waarbij de directe opbrengstwaarde lager is dan de boekwaarde, wordt afgewaardeerd tot die directe opbrengstwaarde.
Afkoopsommen bij voortdurende erfpacht worden via de resultaatbestemming aan de bestemmingsreserve afkoopsommen toegevoegd. Aan zowel de bestemmingsreserve afkoopsommen als aan de erfpachtgronden waarvoor afkoopsommen zijn ontvangen, wordt geen rente toegerekend. Aan erfpachtgronden waar jaarlijks een canon voor wordt ontvangen, wordt wel rente toegerekend.
Artikel 20. Bovenwijkse voorzieningen in grondexploitaties
Investeringen met een meerjarig maatschappelijk nut die worden uitgevoerd in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geactiveerd indien de raad vaststelt dat het algemeen nut van de investering(en) hoger is dan het specifieke nut voor de grondexploitatie. Naast de integrale begroting van de ruimtelijke ontwikkeling ontvangt de raad per ruimtelijke ontwikkeling een grondexploitatie waarin de uitgaven met een overwegend specifiek nut zijn opgenomen en een investeringsbegroting waarin de investeringen met een overwegend algemeen nut zijn opgenomen.
Indien investeringen gedeeltelijke toerekenbaar zijn aan de grondexploitatie wordt het toerekenbare gedeelte meegenomen in de grondexploitatie en het overige gedeelte in een investeringsbegroting.
Jaarlijks wordt de integrale herziene begroting tezamen met de afzonderlijke investeringsbegroting en grondexploitatie ter besluitvorming voorgelegd aan de Raad.
De eerste vaststelling van de grondexploitatie is startpunt van een grondexploitatiecomplex. De indeling wordt gemotiveerd.
Bijdragen van derden in de grondexploitatie worden in mindering gebracht op de aanschafwaarde van de investering naar rato van de kosten van de investering in de totale kosten van de grondexploitatie. Van deze wijze van toerekening kan gemotiveerd bij raadsbesluit worden afgeweken.
Artikel 21. Lokale heffingen, tarieven, kostprijs en overhead
Het college biedt jaarlijks de verordeningen en tarieventabellen aan de raad aan ter vaststelling van de tarieven voor de leges en heffingen, waarin onder meer de druk van de lokale belastingen en heffingen met betrekking tot de woonlasten is opgenomen. Het beleid voor de tarieven en de kwijtschelding is opgenomen in de paragraaf Lokale heffingen van de programmabegroting.
Voor het bepalen van de hoogte van rechten en heffingen van de gemeente Groningen wordt een kostenverdeelstaat gehanteerd. In de kostenverdeelstaat worden naast de directe kosten ook de indirecte kosten (waaronder de overhead) toegerekend op basis van een verdeelsleutel. De verdeelsleutel voor toerekening van overhead werkt op basis van het aantal fte’s dat wordt ingezet ten behoeve van het recht of de heffing.
Artikel 22. Financieringsfunctie
Het college draagt zorg voor het beheer van het Treasurystatuut, waarin regels worden gegeven inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financierings-functie. Het college biedt, indien bijstelling nodig is, een nieuw Treasurystatuut ter vaststelling aan de raad aan.
Artikel 23 Incidentele baten en lasten
Het grensbedrag voor het opnemen van de individuele incidentele baten en lasten in het verplichte overzicht incidentele baten en lasten in jaarrekening en begroting bedraagt 500 duizend euro. Aanvullend worden ook incidentele baten en lasten met politieke relevantie opgenomen in het overzicht.
Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. De raad kan zelf paragrafen toevoegen.
In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het BBV in ieder geval op:
Als informatie over lokale heffingen in de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de onderdelen die op grond van het BBV verplicht zijn voor de paragraaf lokale heffingen, in ieder geval op:
Artikel 26: Weerstandsvermogen & risicobeheersing en reserves & voorzieningen
Het college draagt zorg voor het beheer van de nota weerstandsvermogen en risicomanagement en biedt deze, indien bijstelling nodig is, ter vaststelling aan de raad aan. In deze nota wordt ingegaan op het opvangen van risico’s door verzekeringen, voorzieningen, het weerstandsvermogen of anderszins en op de gewenste weerstandscapaciteit.
Artikel 27: Onderhoud kapitaalgoederen
Het college draagt zorg voor een actueel beheerplan openbare ruimte en biedt deze ter vaststelling aan de raad aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. Het college draag er zorg voor dat het beheerplan minimaal eens per vijf jaar wordt geactualiseerd en aan de raad ter vaststelling wordt aangeboden. Indien het beheerplan binnen deze periode in belangrijke mate niet meer aansluit bij de actuele situatie van de staat van het onderhoud zorgt het college voor tussentijdse bijstelling van het beheerplan.
Het college draagt zorg voor een actueel rioleringsplan en biedt deze ter vaststelling aan de raad aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de uitbreidingen. Het college draag er zorg voor dat het beheerplan minimaal eens per vijf jaar wordt geactualiseerd en aan de raad ter vaststelling wordt aangeboden. Indien het beheerplan binnen deze periode in belangrijke mate niet meer aansluit bij de actuele situatie van de staat van het onderhoud zorgt het college voor tussentijdse bijstelling van het beheerplan.
Het college draagt zorg voor een actueel beheerplan voor het gemeentelijk vastgoed en biedt deze ter vaststelling aan de raad aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud. Er wordt aansluiting gelegd met de onderhoudsvoorziening. Jaarlijks wordt beoordeeld of de onderhoudsvoorziening van voldoende niveau is om de toekomstige uitgaven te doen. In het plan wordt aangegeven of en in welke mate sprake is van achterstallig onderhoud. Het college draag er zorg voor dat het beheerplan minimaal eens per vijf jaar wordt geactualiseerd en aan de raad ter vaststelling wordt aangeboden. Indien het beheerplan binnen deze periode in belangrijke mate niet meer aansluit bij de actuele situatie van de staat van het onderhoud zorgt het college voor tussentijdse bijstelling van het beheerplan.
Als informatie neemt het college in de begroting en de jaarstukken naast de onderdelen die op grond van het BBV en de gemeentewet verplicht zijn voor de bedrijfsvoering, in ieder geval op:
Artikel 29: Verbonden partijen
Het college draagt zorg voor het beheer van de nota verbonden partijen en biedt deze, indien bijstelling nodig is, ter vaststelling aan de raad aan. Van elk van de verbonden partijen wordt weergegeven het publieke belang voor de gemeente, het financieel belang van de gemeente, de vertegenwoordiging, het eigen vermogen en het vreemd vermogen.
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Artikel 32. Financiële organisatie
Het college zorgt voor en legt vast:
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Bijlage 1 Afschrijvingstermijnen
I. Investeringen met economisch nut:
Communicatiemiddelen\-apparatuur
Prototype (Retrofit1) zware bedrijfswagens, veegmachines en bestelauto’s H2
7 jaar Bromfietsen/scooters (benzine en elektrisch)
8 jaar Personenauto’s en bestelauto’s (inclusief leasing aan derden) GTL en benzine
Veegmachines klein (tot 4 m³) GTL
Tuin- en parkmachines GTL en benzine
Vrachtwagens, kranen en shovels elektrisch en H2 af fabriek
9 jaar Vrachtauto’s, kranen, shovels GTL
Veegmachines groot (vanaf 4 m³) GTL
10 jaar Meubilair, inrichting en inventaris van gebouwen
Bovengrondse afvalinzamelmiddelen
Ondergrondse afvalinzamelmiddelen
Elektrisch en H2 af fabriek aangedreven ’personen- en bestelauto’s & machines
12 jaar Bovenbouw kunstgrasvelden
Ondergrondse betonputten voor afvalcontainers
Beregeningsinstallaties natuurgrassportvelden
20 jaar Aanleg parkeerterreinen
Armaturen lichtmasten op sportparken
24 jaar Onderbouw kunstgrasvelden (zandpakket, drainage)
25 jaar Bouw en inrichting kleedgebouwen (steen)
30 jaar Aankoop gebouwen uitgezonderd aankoop kernvastgoed
Aanleg van natuurgrassportvelden
40 jaar Nieuwbouw gebouwen uitgezonderd kernvastgoed
Schoolgebouwen van na 1 januari 2000
Grootschalige gebouwen met een boven-stedelijke functie
Aanleg en uitbreiding van begraafplaatsen
Levensduur verlengende investeringen in gemeentelijk vastgoed (niet zijnde kernvastgoed)
Aankoop en nieuwbouw gebouwen behorend tot het kernvastgoed
Levensduur verlengende investeringen in kernvastgoed
55 jaar Aanleg centrale riolering
60 jaar Schoolgebouwen van voor 1 januari 2000
5 jaar ICT-hardware en netwerkapparatuur
8 jaar Applicaties (afhankelijk van werkprocessen tussen 3 en 8 jaar)
Gebruiksrechten op software voor onbepaalde duur die ineens in rekening worden gebracht
(afhankelijk van werkprocessen tussen 3 en 8 jaar)
10 jaar Lokaal netwerk passief
II. Investeringen met maatschappelijk nut:
10 jaar Verkeersregelinstallaties
40 jaar Bruggen, viaducten en tunnels
Waterwegen en waterbouwkundige werken
Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Het begrip administratie is gedefinieerd ten behoeve van artikel 31 van de verordening.
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen. In een bijlage in de begroting en jaarrekening geven wij de lasten en baten per taakveld weer. Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld.
Artikel 3. Planning en controlcyclus
Hier is een artikel over de planning en controlcyclus opgenomen. Het artikel geeft de uitgangspunten aan waarop ieder jaar het college aan de raad de belangrijke financiële stukken aanbiedt. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke aanleverdata aan de toezichthouder van 15 juli voor de jaarrekening en 15 november voor de begroting. De vastgestelde begroting bestaat uit de gepubliceerde ontwerpbegroting met verwerking van de door de raad vastgestelde amendementen en addenda. Hierna wordt de begroting op de website niet meer gewijzigd.
Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken
In dit artikel zijn aanvullend op het BBV-bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Het artikel schrijft voor, dat de baten en lasten onder de programma’s in de begroting per deelprogramma worden weergegeven.
In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen, dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.
In het derde lid wordt voor de jaarrekening het inzicht in de uitputting van investeringskredieten geregeld.
Artikel 5. Kaders (ontwerp-)begroting
Artikel 5 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staat een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.
Het artikel bepaalt, dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze nota draagt de naam Voorjaarsbrief.
Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Dit artikel bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op 30 maart 2021 heeft de raad ingestemd met vanaf de begroting 2023 autoriseren op deelprogrammaniveau. In de financiële verordening is dit verwerkt in het eerste lid van artikel 6. Het college autoriseert op beleidsveldniveau. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt.
Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Het tweede lid bepaalt dat voor routine-investeringen het krediet meteen bij de begroting wordt vastgesteld. Voor de overige investeringen in de begroting wordt in de loop van het jaar, op het moment dat er voldoende duidelijkheid bestaat omtrent de uitvoering, door de raad een krediet vastgesteld. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering staat wel in de begroting, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Daarnaast komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens naar voren die bij het opstellen van de begroting nog niet waren voorzien.
Aan het eind van het jaar worden ontvangsten voor taakmutaties bij de decembercirculaire gemeentefonds en middelen die we met de decembercirculaire ontvangen als centrumgemeente via decentralisatie-uitkeringen toegevoegd aan de nieuw in te stellen Reserve Budgetoverheveling. Het is in december namelijk niet meer mogelijk om dat geld nog in te zetten. Daarnaast worden de resultaten van de samenwerkingsverbanden (wanneer deze bekend zijn) toegevoegd aan deze nieuwe reserve. Deze middelen ontvangen we namens de hele regio, maar worden vaak niet binnen hetzelfde jaar ingezet. Deze toevoegingen worden in de jaarrekening toegelicht bij de reservemutaties. In het raadsvoorstel van de decembercirculaire wordt aangegeven om welke middelen het gaat. Overigens geldt voor incidentele middelen gemeentefonds een twee jarige bestedingstermijn, conform het kader voor Resultaatbepaling en bestemming, om te voorkomen dat budgetten langjarig worden meegesleept. Voor samenwerkingsverbanden worden de middelen die in de reserve gestort zijn, opgenomen in het overzicht samenwerkingsverbanden als bijlage bij de jaarrekening. Zo blijft het inzicht bestaan in welke budgetten zijn overgeheveld. In het raadsvoorstel bij de jaarrekening worden de begrotingswijzigingen om deze bedragen weer te onttrekken opgenomen en toegelicht, zodat in het jaar T+1 de uitgavenbudgetten voor taakmutaties en de resultaten op de samenwerkingsverbanden weer beschikbaar zijn.
Projecten moeten worden voorbereid. Hiervoor stelt de raad een plankostenkrediet beschikbaar. Dit geldt niet voor routine-investeringen.
Zodra de planontwikkelingsfase doorlopen is, wordt een project in uitvoering genomen, Hiervoor stelt de raad gefaseerd een uitvoeringskrediet beschikbaar. Dit geldt niet voor de routine-investeringen.
Artikel 9: Herziening grondexploitatie en investeringskredieten
Dit artikel bevat regels voor de herziening van grondexploitaties en van investeringskredieten. Gekoppeld hieraan wordt de voortgangsrapportage hiervan geregeld.
Artikel 10: Overschrijding van kredieten
Bij overschrijdingen van kredieten vanaf 50 duizend euro wordt deze gemeld aan de raad. Zo spoedig mogelijk wordt tussentijds een aanvullend krediet gevraagd. Als overschrijding wordt hier bedoeld een overschrijding ten opzichte van het tot dat moment beschikbaar gestelde -cumulatieve- krediet. Indien aan de orde worden hierbij de omvang en de fasering van het totaal benodigde krediet herzien.
Artikel 11 Slot- en nacalculaties
Gekozen is voor het jaarlijks aan de raad ter besluitvorming voorleggen voor alle grondexploitaties. Het advies in de notitie Grondbeleid in begroting en jaarstukken 2019 van de commissie BBV om in de financiële verordening de financiële marges voor onderscheid in materialiteit van wijzigingen (grenzen waar beneden herziening via de raad niet nodig is) behoeft daardoor niet te worden opgevolgd.
Voor investeringskredieten met een krediet boven de 2,5 miljoen euro geldt dat er een nacalculatie moet worden opgesteld als 95% van de te verwachten kosten is gerealiseerd, er zekerheid over de definitieve omvang van subsidies en wanneer de verwachting bestaat dat de verdere uitvoering volgens investeringsopzet zal verlopen.
Voor meerjarige exploitatieprojecten met een looptijd langer dan twee jaar en een kostentotaal boven de 2,5 miljoen euro wordt ook een nacalculatie opgesteld. Dit heeft als doel om als organisatie terug te kijken op de initiële plannen en de daadwerkelijke realisatie daarvan.
Artikel 12: Voortgangsrapportages
De Voortgangsrapportages zijn onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van Voortgangsrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Er is gekozen voor twee Voortgangsrapportages, waarvan de eerste op tijd is om te gebruiken als input voor de Voorjaarsnota. Het tweede lid bevat bepalingen over de inrichting van de rapportage. Het derde lid bepaalt welke afwijkingen ten opzichte van de begroting na wijziging het college in de Voortgangsrapportages en jaarstukken moet toelichten. Tevens is hier bepaald dat de raad via de Voortgangsrapportages geïnformeerd wordt over de begrotingswijzigingen op deelprogrammaniveau.
Artikel 13 Rapportagegrenzen controlerend accountant
De gemeenteraad is formeel opdrachtgever van de accountant. In dit artikel zijn rapportagegrenzen vastgelegd boven welk bedrag de gemeenteraad geïnformeerd wil worden over afwijkingen. Hierin is het verschil gemaakt tussen afwijkingen met resultaatimpact en reclassificaties in de balansposten. Deze reclassificaties betreffen afwijkingen op balansposten in de jaarrekening zonder resultaatsimpact, geen verschuivingen tussen (deel) programma’s betreffen en tevens geen ander beeld van de jaarrekening geven.
Artikel 14 Uitgangspunten rechtmatigheidsverantwoording
Bij de verantwoording over rechtmatigheid wordt gekeken naar negen criteria. Burgemeester en wethouders leggen verantwoording af over alle negen criteria in de jaarrekening. Zie Kadernota rechtmatigheid 2024, oktober 2024, voor de criteria en bijbehorende toelichting. De eerste zes criteria zijn niet opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording. Deze betreffen verantwoording met betrekking tot getrouwheid en rechtmatigheid. Ze komen tot uitdrukking in de balans en het overzicht van baten en lasten. Dit zijn het calculatiecriterium, valuteringcriterium, adresseringscriterium, volledigheidscriterium, aanvaardbaarheidscriterium en leveringscriterium.
Daarnaast is er een aantal criteria waarbij de verantwoording specifiek gaat over rechtmatigheid. Deze komen wel tot uitdrukking in de rechtmatigheidsverantwoording:
In relatie tot de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording is in het eerste lid opgenomen dat de raad bij aanvang van iedere raadsperiode vaststelt op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken geïnformeerd wil worden over rechtmatigheid (Kadernota rechtmatigheid 2024, oktober 2024).
In het tweede lid stelt de raad de verantwoordingsgrens vast, waarboven burgemeester en wethouders moeten rapporteren aan de raad (Kadernota rechtmatigheid 2024, oktober 2024). Deze grens moet tussen 0 en 3% liggen van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves.
Het derde lid geeft aan boven welk bedrag afzonderlijke afwijkingen nader moeten worden toegelicht (rapportagegrens).
Artikel 15 Voorwaardencriterium
In het eerste lid wordt de definitie weergegeven van het voorwaardencriterium, het zogenaamde “normenkader”.
Dit artikel geeft aan dat jaarlijks het normenkader ten aanzien van de rechtmatigheidsverantwoording door de gemeenteraad moet worden vastgesteld en voor een bepaalde datum aan de raad moet worden aangeboden.
Artikel 16 Begrotingsrechtmatigheid
Dit artikel gaat expliciet in op de begrotingsrechtmatigheid. In het eerste lid wordt het begrip begrotingsrechtmatigheid gedefinieerd.
De baten en lasten moeten zich bewegen binnen de door de raad goedgekeurde en vastgestelde budgetplafonds. Indien er een overschrijding plaatsvindt is er in principe sprake van een begrotingsonrechtmatigheid. Dat is geregeld in het tweede lid.
Artikel 17 Misbruik en oneigenlijk gebruik
Dit artikel voorziet in het zogenaamde “misbruik en oneigenlijk gebruik criterium”. In het eerste lid wordt het criterium gedefinieerd.
Aan Burgemeester en wethouders wordt opgedragen om regels op stellen voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.
Artikel 18: Werkwijze ten aanzien van resultaatbepaling en resultaatbestemming
In dit artikel wordt verwezen naar de kadernota over dit onderwerp. In de verordening wordt slechts vastgelegd dat er een nota is waar de nadere uitwerking is opgenomen.
Artikel 19. Waardering en afschrijving vaste activa
In artikel 212 lid 2a van de Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Uitgangspunt is dat in de Financiële verordening alleen die aangelegenheden worden geregeld waarbij de raad beleidsvrijheid heeft. Onderwerpen die in de wet (BBV) zijn geregeld en die dwingend moeten worden opgevolgd, komen niet in de Financiële verordening aan de orde.
In het eerste lid is geregeld hoe met bijzonderheden voor activering wordt omgegaan. Die bijzonderheden zijn het omgaan met de kosten met betrekking tot financiële vaste activa en de voorwaarden die gelden voor het activeren van activa.
Geactiveerd worden aanschaffingen en investeringen met een meerjarig nut. Voorwaarde voor activering is dat de raad een investeringskrediet heeft verstrekt. Uit het oogpunt van het in de hand houden van de administratieve lasten is er een grensbedrag voor activering (10 duizend euro) vastgesteld. Dit grensbedrag geldt niet voor investeringen beneden dit grensbedrag die onderdeel uitmaken van een (totaal)investering.
Rente op investeringsprojecten voor gebouwen en parkeergarages wordt geactiveerd, rente op overige investeringsprojecten wordt in beginsel niet geactiveerd. Rente wordt daarmee alleen geactiveerd wanneer in het kader van vervolgacties de noodzaak aanwezig is om over de integrale kosten van een investering, dus inclusief de bouwrente, te beschikken.
In dit lid is onder d) aangegeven hoe moet worden omgegaan met sloopkosten van een bestaand gebouw indien op dezelfde locatie een nieuw gemeentelijk gebouw wordt gerealiseerd. Hierbij wordt met gemeentelijk gebouw bedoeld dat het gebouw eigendom is van de gemeente.
In het tweede lid is de afschrijving op vaste activa geregeld. Aangegeven is welke methoden per soort activa worden gehanteerd, welke termijnen bij specifiek benoemde immateriële vaste activa gelden, tot welke waarde wordt afgeschreven en wat het startmoment is van afschrijving. Daar waar door het College voor een maatschappelijk vastgoedobject kostprijsdekkende verhuur wordt vastgesteld, wordt de annuïtaire afschrijvingsmethodiek toegepast. Het kenmerk van de annuïtaire methode is dat er jaarlijks gelijkblijvende kapitaallasten zijn, dit is passend binnen de methodiek van de kostprijsdekkende verhuur.
In lid e is als subcategorie opgenomen ‘Grootschalige gebouwen met een boven-stedelijke functie. Hieronder wordt verstaan gebouwen / complexen met minimaal 10.000 vierkante meter bruto vloeroppervlak die voor het overgrote deel (tegen betaling) publiek toegankelijk zijn en zijn gericht op sport, cultuur of zakelijke evenementen met een boven-stedelijke functie
Voor wat betreft tot welke waarde wordt afgeschreven (restwaarde), is aangegeven voor welke activa een restwaarde kan worden ingesteld en de wijze waarop de restwaarde daarbij dan wordt vastgesteld. Restwaarde is alleen mogelijk bij vastgoed. Bij de bepaling van de restwaarde wordt rekening gehouden met de functie van het vastgoed en de verwachte instandhouding na afloop van de gebruiksduur. In de berekening van de restwaarde wordt ook rekening gehouden met de te verwachten sloopkosten. De afschrijvingstermijnen voor de materiele vaste activa zijn in de bijlage 1 bij de verordening uiteengezet. In de bijlage wordt onderscheid aangebracht tussen voertuigen op co2 brandstof en elektrisch aangedreven voertuigen en machines. Elektrisch aangedreven voertuigen en machines kennen een langere levensduur.
Onder ‘overige bepalingen met betrekking tot afschrijving’ is de wijze van omgaan met vervanging van onderdelen van investeringen in vastgoed en de uitbreidingsinvesteringen beschreven. Doordat de gemeente geen componentenmethode toepast voor het vastgoed worden de vervangingen, conform het bijbehorende onderhoudsplan, uit de onderhoudsvoorziening betaald. Als er daadwerkelijke uitbreidingsinvesteringen plaatsvinden dan wordt deze investering bijgeboekt op de aanschafwaarde van het vastgoed. De afschrijving vindt dan plaats over de restant afschrijvingstermijn van de oorspronkelijke investering.
In lid c wordt geregeld dat er situaties zijn waarin de afschrijvingstermijn van het object kan worden aangepast. Hiervoor is de notitie activeren, afschrijven en levensduurverlenging opgesteld.
In het derde lid is de indeling van vastgoed naar maatschappelijke dan wel bedrijfseconomische functie geregeld. De raad besluit op voordracht van het college over de indeling van het vastgoed naar functie. Deze indeling heeft geen directe gevolgen voor de waardering, met uitzondering van de situatie van vastgoed met een maatschappelijke functie waarvoor niet (langer) een intentie tot duurzame exploitatie is: indien de directe opbrengstwaarde lager is dan de boekwaarde vindt afwaardering plaats tot die directe opbrengstwaarde.
De raad stelt de indeling van vastgoed naar maatschappelijke dan wel bedrijfseconomische functie vast. De kwalificatie van het gebouw (materieel vast actief met economische nut) naar bedrijfseconomische functie dan wel maatschappelijke functie, vindt plaats op basis van de doelstelling van het aanhouden van het vastgoed, gebaseerd op het overwegende gebruik van het betreffende vastgoed. De volgende criteria worden gebruikt voor de indeling van vastgoed naar maatschappelijke dan wel bedrijfseconomische functie:
Vastgoed met een maatschappelijke functie waarbij geen intentie meer is tot duurzame exploitatie en waarbij de directe opbrengstwaarde lager is dan de boekwaarde wordt afgewaardeerd tot de directe opbrengstwaarde.
De commissie BBV geeft geen limitatieve opgave met betrekking tot de toewijzing van de functie aan het vastgoed. Belangrijk uitgangspunt bij de toewijzingen van de functies, is de omschrijving van het bedrijfseconomisch vastgoed, “vastgoed dat wordt aangehouden om bewust winst te creëren en/of waardestijging te creëren”. Daarmee wordt al het vastgoed wat niet een bedrijfseconomische functie kent, als vastgoed met een maatschappelijke functie beschouwd.
De commissie BBV geeft twee mogelijkheden voor de verwerking van de afkoop van een voortdurend erfpachtrecht:
In lid vier is bepaald dat de tweede mogelijkheid wordt gehanteerd, het ‘financieringsmodel’.
Artikel 20: Bovenwijkse voorzieningen in grondexploitaties
Hier gaat specifiek over het activeren van investeringen met maatschappelijk nut die onderdeel zijn van een ruimtelijke ontwikkeling. De commissie BBV geeft aan dat investeringen in de openbare ruimte geactiveerd moeten worden wanneer uit de afweging van de raad blijkt dat het algemeen nut hoger is dan het specifiek nut voor de grondexploitatie. Als investeringen een directe causale relatie hebben met de ontwikkeling van de grondexploitatie en voldoen aan het proportionaliteit en profijtbeginsel (het uit de investering voortvloeiend nut is hoger dan het algemeen nut) dan worden investeringen verantwoord als directe kosten van de grondexploitatie. In dat geval is geen sprake van een investeringen met maatschappelijk nut. Om de afweging te kunnen maken of sprake is van een investering met maatschappelijk nut of een overwegend meer grondexploitatie nut krijgt de raad per ruimtelijke ontwikkeling een grondexploitatie en een investeringsbegroting met een gemotiveerde indeling van de investeringen, naar investeringen met een overwegend algemeen nut en investeringen met een overwegend specifiek nut. De raad dient hier expliciet een besluit over te nemen. In de wet op de ruimtelijke ordening is een nadere uitwerking opgenomen van het begrip voorziening met een algemeen nut. De wet op de ruimtelijke ordening definieert een voorziening met algemeen nut als een voorziening die ten dienste is van meer exploitatiegebieden en/of bestaande gebieden. Een opsomming van mogelijke voorzieningen in een exploitatiegebied is opgenomen in artikel 6.2.5 van het besluit ruimtelijke ordening.
Bijdragen van derden in de grondexploitatie worden in mindering gebracht op de aanschafwaarde van de investering naar rato van de kosten van de investering in de totale kosten van de grondexploitatie. Van deze wijze van toerekening kan gemotiveerd bij raadsbesluit worden afgeweken.
Artikel 21. Lokale heffingen, tarieven, kostprijs en overhead
Tarievenonderzoek: Doel van het tarievenonderzoek is een beeld te verkrijgen over de juistheid en volledigheid van toerekening van kosten in combinatie met de kostendekkendheid van de publiek- en privaatrechtelijke tarieven.
Tarievennota, verordeningen en tarieventabellen: De tarievennota is de basis voor de gemeentelijke belastingheffing voor de komende periode.
Paragraaf Lokale heffingen van de programmabegroting: Doel van de paragraaf Lokale heffingen is onder andere het formaliseren van de gemeentelijke beleidslijn voor de lokale belastingen en heffingen, inzicht geven in de geraamde inkomsten en de kostendekkendheid.
Kostprijsberekening: Om de raad op eenvoudige wijze meer inzicht te geven in de totale kosten van de overhead voor de gehele organisatie wordt in het nieuwe BBV voorgeschreven dat in de programmabegroting een apart overzicht moet worden opgenomen van de kosten van de overhead oftewel het taakveld ’04 ondersteuning organisatie’. In de overige programma’s worden alleen de kosten opgenomen die betrekking hebben op het primaire proces. Bij elk tarief wordt duidelijk welk bedrag aan overhead is toegerekend.
Met ingang van de begroting 2025 worden de uitgangspunten voor het bepalen van overhead weergegeven in een aparte nota ‘overhead’.
Artikel 22: Financieringsfunctie
Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. In de gemeente Groningen is dit sinds 2001 vormgegeven door middel van een aparte verordening, het zogenaamde Treasurystatuut.
Artikel 23 Incidentele baten en lasten
De commissie BBV doet de aanbeveling om in het verplichte overzicht incidentele baten en lasten in de begroting en jaarrekening te werken met een grensbedrag voor het opnemen van de incidentele baten en lasten. Dit grensbedrag is gesteld op 500 duizend euro. Aanvullend kunnen ook incidentele baten en lasten met politieke relevantie worden opgenomen in het overzicht.
Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. De raad kan zelf paragrafen toevoegen.
Artikel 24: Paragraaf financiering
In het BBV staat in artikel 13 welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd.
In het BBV staat in artikel 10, welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd.
Artikel 26: Weerstandsvermogen & risicobeheersing en reserves & voorzieningen
In het BBV staat in artikel 11, welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. In het eerste lid van dit artikel wordt aangegeven, dat het college zorg draagt voor het beheer van deze nota en dat, indien bijstelling nodig is, deze ter vaststelling aan de raad aangeboden zal worden. Ook het omgaan met reserves en voorzieningen komt daarbij aan de orde (lid 2).
Artikel 27: Onderhoud kapitaalgoederen
De raad stelt voor de kapitaalgoederen die de gemeente in eigendom heeft, het te handhaven kwaliteitsniveau vast. Dit te handhaven kwaliteitsniveau is basis voor de uitwerking in de beheerplannen voor het onderhoud van kapitaalgoederen. In de beheerplannen wordt aangegeven welke kosten hieraan zijn verbonden en wat de verwachte ontwikkeling hiervan is. Uit het oogpunt van risicobeheersing en inzicht in de financiële positie is de actualiteit van het beheerplan een vereiste. Minimaal eens per vijf jaar is actualisatie noodzakelijk, bij tussentijdse significante afwijkingen tussen plan en werkelijkheid zorgt het college voor directe bijstelling van het beheerplan. Op basis van het beheerplan stelt de raad jaarlijks de middelen ter beschikking. Voor de realisatie van groot onderhoud en de verantwoording van de kosten daarvan is het hebben van een actueel beheerplan waarin dit groot onderhoud is verwerkt, vereist.
In het BBV staat in artikel 14, welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten. In dit artikel is de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd. Er is opgenomen, dat de raad ook wordt geïnformeerd over de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand, inclusief de loonkosten, en de budgetten voor de griffie, de rekenkamer en de ombudsfunctie.
Artikel 29: Verbonden partijen
In het BBV staat in artikel 15, welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten. In dit artikel is deze aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er bestaat reeds een nota ‘Verbonden partijen’, waarin op de stand van zaken van de verbonden partijen wordt ingegaan en de raad de kaders voor het toekomstig beleid heeft uiteengezet.
Lid 1 en 2 van dit artikel geven aan dat het college zorg draagt voor het beheer van deze nota en dat, indien bijstelling nodig is, deze ter vaststelling aan de raad aangeboden zal worden. In het derde lid wordt aangegeven welke extra informatie de raad wenst in de paragraaf ‘Verbonden partijen’ in begroting en rekening, naast de verplicht voorgeschreven informatie volgens het BBV
In het BBV staat in artikel 16, welke informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten. Er bestaat reeds een nota grondbeleid. In het eerste lid van artikel 30 wordt aangegeven, dat het college zorg draagt voor het beheer van deze nota en dat, indien bijstelling nodig is, deze ter vaststelling aan de raad aangeboden zal worden. Met deze nota heeft de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vastgesteld. In het tweede lid van artikel 30 is de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.
Onder artikel 31 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging ervan moeten voldoen.
Artikel 32: Financiële organisatie
Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.
Artikel 32 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand, dat het college een organisatiebesluit en een Treasurystatuut vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt. Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden. Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.
In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.
De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen. Het eerste lid van artikel 33 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.
Het tweede lid bepaalt, dat het college maatregelen treft, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiele bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd. Bij afwijkingen in de registratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.
Artikel 34: Intrekken oude verordening
Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening wordt de oude ingetrokken.
Artikel 35: Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel geeft de naam aan, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.
Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (eerste lid artikel 75 van de Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c van de Gemeentewet). De financiële verordening moet worden gepubliceerd.
Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 van de Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 van de Gemeentewet (artikel 215 van de Gemeentewet).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-546223.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.