Gewijzigde Algemene Plaatselijke Verordening Culemborg

De gemeenteraad van de gemeente Culemborg besluit:

  • 1.

    De artikelen van de Algemene Plaatselijke Verordening Culemborg (GZDGCB1708141/1709452) per 1 januari 2025 te wijzigen conform de Was-wordt-tabel APV 2024 (GZDGCB1708141/1709454).

Was-wordt-tabel APV 2024

 

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 1:1 Definities

- gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 1:1 Definities

- gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

 

 

Artikel 2:27 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:27 Definities

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. openbare inrichting:

i. een hotel, restaurant, pension, café, take away, afhaalzaken, bezorgbedrijven of daarmee gelijk te stellen bedrijven, coffeeshop, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

ii. elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid;

b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

c. barvrijwilliger: de natuurlijke persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet, of de wet die hiervoor in de plaats treedt.

d. Leidinggevende:

i. de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt uitgeoefend;

ii. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de openbare inrichting;

iii. de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de openbare inrichting.

e. vergunninghouder: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de vergunning, bedoeld in artikel 2:28 eerste lid, is verleend.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2. Onder openbare inrichting als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

 

3. Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een openbare inrichting exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:28.

 

4. Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

a. de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

c. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:27 Definities

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. openbare inrichting:

i. een hotel, restaurant, pension, café, take away, afhaalzaken, bezorgbedrijven of daarmee gelijk te stellen bedrijven, coffeeshop, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

ii. elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid;

b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

c. barvrijwilliger: de natuurlijke persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet, of de wet die hiervoor in de plaats treedt.

d. leidinggevende:

i. de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt uitgeoefend;

ii. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de openbare inrichting;

iii. de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de openbare inrichting.

e. vergunninghouder: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de vergunning, bedoeld in artikel 2:28 eerste lid, is verleend en de openbare inrichting exploiteert.

f. bezoeker: elke persoon in de openbare inrichting, met uitzondering van personeel, leidinggevenden, de vergunninghouder of andere personen die voor het bedrijf aanwezig horen te zijn.

g. ondergeschikte horeca: horecaactiviteiten welke onderdeel zijn van een andere hoofdactiviteit.

 

2. Onder openbare inrichting als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

 

3. Vervallen

 

 

 

 

4. Vervallen

 

Artikel 2:28 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

 

2. De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.

 

3. Het eerste lid geldt niet voor een openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit en door dezelfde ondernemer wordt geëxploiteerd. Voor zowel de winkel als de openbare inrichting gelden de sluitingstijden in de Winkeltijdenwet. Ondergeschikte horeca zonder een exploitatievergunning is enkel toegestaan indien:

a. de activiteit past in het omgevingsplan;

b. de openings- en sluitingstijden van de horeca als nevenactiviteit hetzelfde als van de hoofdfunctie;

c. aan of bij de openbare weg geen aanduidingen worden gegeven waaruit op te maken valt dat in de inrichting etenswaren en dranken tegen betaling worden verstrekt voor gebruik ter plaatse;

d. er geen reclame wordt gemaakt voor de horeca als nevenactiviteit;

e. de horeca als nevenactiviteit inclusief zitgelegenheid of terras wordt uitgeoefend op een vloer- en grondoppervlakte dat niet meer bedraagt dan maximaal 25% van m2 wvo van de inrichting waarin de hoofdactiviteit wordt uitgeoefend, met een maximum van 35 m2 wvo;

f. er geen alcoholhoudende dranken worden verkocht;

g. de ondergeschikte horeca-activiteit voldoet aan alle wet- en regelgeving.

 

Van de bovenstaande criteria kan geen ontheffing worden verleend.

 

4. Voorts geldt het eerste lid niet voor:

 

a. hotels waar uitsluitend voor hotelgasten dranken worden geschonken en/of eetwaren worden verstrekt;

b. prostitutiebedrijven waarvan een deel voor horeca is bestemd;

c. sauna's en zonnecentra;

d. bedrijfskantines- of restaurants;

e. kerken/synagogen/ moskeeën;

f. inrichtingen voor Bed & Breakfast indien tegelijkertijd aan niet meer dan 4 personen in maximaal 2 kamers bed & breakfast wordt aangeboden;

g. zorginstellingen;

h. musea waar uitsluitend voor museumgasten dranken worden geschonken en/of eetwaren worden verstrekt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5. In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen voor zover deze zich op een openbare plaats bevinden over de ingebruikneming van die plaats ten behoeve van het terras.

 

 

 

 

 

 

 

6. Onverminderd het gestelde in het tweede lid en in artikel 1:8 kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die plaats ten behoeve van een of meer bij een openbare inrichting horende terrassen weigeren:

 

a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van die openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

b. als dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats.

 

7. Het bepaalde in het vijfde en zesde lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de omgevingswet of de Omgevingsverordening Gelderland.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

8. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet, als:

a. zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting; of

b. de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede lid.

 

9. De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het achtste lid, onder a.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder een exploitatievergunning van de burgemeester.

 

2. De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.

 

3. De burgemeester weigert de vergunning als de aanvrager niet voldoet aan de eisen van artikel 2:28C van deze verordening.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4. Het eerste lid geldt niet voor ondergeschikte horeca wanneer een openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit en door dezelfde ondernemer in hetzelfde pand of lokaliteit wordt geëxploiteerd. Voor zowel de winkel als de openbare inrichting gelden de sluitingstijden in de Winkeltijdenwet. Ondergeschikte horeca zonder een exploitatievergunning is enkel toegestaan indien:

a. de activiteit past in het omgevingsplan;

b. de openings- en sluitingstijden van de horeca als nevenactiviteit hetzelfde als van de hoofdfunctie;

c. aan of bij de openbare weg geen aanduidingen worden gegeven waaruit op te maken valt dat in de inrichting etenswaren en dranken tegen betaling worden verstrekt voor gebruik ter plaatse;

d. er geen reclame wordt gemaakt voor de horeca als nevenactiviteit;

e. de horeca als nevenactiviteit inclusief zitgelegenheid of terras wordt uitgeoefend op een vloer- en grondoppervlakte dat niet meer bedraagt dan maximaal 25% van de m2 van het winkelvloeroppervlak van de inrichting waarin de hoofdactiviteit wordt uitgeoefend, met een maximum van 35 m2 winkelvloeroppervlak;

f. er geen alcoholhoudende dranken worden verkocht;

g. de ondergeschikte horeca-activiteit voldoet aan alle wet- en regelgeving.

 

5. Het eerste lid geldt niet voor:

a. prostitutiebedrijven waarvan een deel voor horeca is bestemd;

b. sauna's en zonnecentra;

c. bedrijfskantines- of restaurants;

d. kerken/synagogen/ moskeeën;

e. inrichtingen voor Bed & Breakfast indien tegelijkertijd aan niet meer dan 4 personen in maximaal 2 kamers bed & breakfast wordt aangeboden;

f. zorginstellingen;

g. musea waar uitsluitend voor museumgasten dranken worden geschonken en/of eetwaren worden verstrekt.

 

6. In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen voor zover deze zich op een openbare plaats bevinden over de ingebruikneming van die plaats ten behoeve van het terras.

 

 

 

 

 

 

 

 

7. Onverminderd het gestelde in het tweede lid en artikel 1:8 weigert de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die plaats ten behoeve van een of meer bij een openbare inrichting horende terrassen weigeren:

a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van die openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

b. als dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats.

c. als het beoogde terras niet voldoet aan de eisen in het Handboek Horeca.

 

8. Het bepaalde in het zesde en zevende lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de omgevingswet of de Omgevingsverordening Gelderland.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet, als:

a. zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting; of

b. de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede lid.

 

10. De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het elfde lid, onder a.

 

Artikel 2:28A wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:28A Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen:

a. indien aannemelijk is, dat de houder van de openbare inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

b. indien de houder strafbare feiten pleegt in de openbare inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn openbare inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

c. indien zich in of vanuit de openbare inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de openbare inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting;

d. indien de exploitatie van de openbare inrichting voor een periode van langer dan zes maanden is of wordt onderbroken, alsmede indien er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:28A Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen:

a. indien aannemelijk is, dat de houder van de openbare inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

b. indien de houder strafbare feiten pleegt in de openbare inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn openbare inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

c. indien zich in of vanuit de openbare inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de openbare inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting;

d. indien de exploitatie van de openbare inrichting voor een periode van langer dan zes maanden is of wordt onderbroken, alsmede indien er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

e. indien de vergunninghouder of een of meer leidinggevenden niet voldoen aan de eisen uit artikel 2:28C van deze verordening;

f. indien de vergunninghouder in een periode van twee jaar minstens drie keer een verzoek heeft gedaan om een leidinggevende bij te schrijven die naar het oordeel van de burgemeester van slecht levensgedrag is.

 

 

Artikel 2:28E wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:28E Wijziging leidinggevende

1.

a. Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven of door te halen.

b. de aantekening door te laten halen dat een leidinggevende geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of de exploitatie.

 

2. De melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

 

3. De aanvraag wordt gesteld op een door de burgemeester vastgesteld formulier.

 

4. De burgemeester bevestigt onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de melding het aanhangsel te wijzigen.

 

5. De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel:

a. als de persoon niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2:28C, eerste lid;

b. in het geval en onder de voorwaarden, bedoel in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

 

6. Alvorens te beslissen op de aanvraag tot wijziging van het aanhangsel kan de burgemeester het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet vragen.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:28E Wijziging leidinggevende

1. De vergunninghouder meldt een nieuwe leidinggevende bij de burgemeester. Hiervoor dient hij een aanvraag in om een persoon als leidinggevende bij te laten schrijven op het aanhangsel bij de vergunning.

 

 

 

2. De melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

 

3. De aanvraag wordt gesteld op een door de burgemeester vastgesteld formulier

 

4. De burgemeester bevestigt onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de melding het aanhangsel te wijzigen.

 

5. De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel:

a. als de persoon niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2:28C, eerste lid;

b. in het geval en onder de voorwaarden, bedoel in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

 

6. De burgemeester verwijdert een leidinggevende van het aanhangsel wanneer de vergunninghouder of een leidinggevende daarom verzoekt.

 

 

 

 

7. Alvorens te beslissen op de aanvraag tot wijziging van het aanhangsel kan de burgemeester het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet vragen.

 

Artikel 2:34E wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:34E Ontheffingen schenktijden

1. De burgemeester kan met het oog op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard op aanvraag voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen ontheffing verlenen van de in artikel 2:34A en 2:34B gestelde verboden en beperkingen.

 

2. Voor paracommerciële horeca geldt dat op grond van lid 1 een ontheffing mogelijk is tot 01.00 uur voor maximaal vier keer per jaar.

 

3. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de aanvraag om ontheffingen als bedoeld in dit artikel.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:34E Ontheffingen schenktijden

1. De burgemeester kan met het oog op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard op aanvraag voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen ontheffing verlenen van de in artikel 2:34A en 2:34B gestelde verboden en beperkingen.

 

2. Voor paracommerciële horeca geldt dat op grond van lid 1 een ontheffing mogelijk is tot 01.00 uur voor maximaal zes keer per jaar.

 

3. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de aanvraag om ontheffingen als bedoeld in dit artikel.

 

Artikel 2:45 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:45

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

 

 

Artikel 2:48a vervalt.

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:48a Verboden lachgasgebruik

1. Het is verboden op een openbare plaats lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

 

2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

 

3. Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:48a

( Vervallen)

 

 

Artikel 2:50A wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:50A Liggen of slapen op of aan de weg

Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:50A Verbod gebruik openbare plaats als slaapplaats

1. Het is verboden een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken of op een openbare plaats een voertuig, vaartuig, woonwagen, tent of een andere vorm van beschutting als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden:

a. tussen zonsondergang en zonsopgang in door het college aan te wijzen gebieden.

b. in andere gevallen dan onder a voor zover:

1 . sprake is van overlast of hinder voor de omgeving;

2 . er gevaar is of dreigt voor de omgeving; of

3 . het woon- of leefklimaat wordt aangetast.

 

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

3. Het verbod geldt niet:

a. voor vaartuigen en woonboten die een ligplaats innemen waar dit op grond van het omgevingsplan is toegestaan;

b. voor woonwagens met een woonbestemming;

c. op een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd;

d. op kampeerplaatsen die op grond van artikel 4:19 zijn aangewezen.

 

 

Artikel 2:71 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder:

a. consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

b. carbidschieten: het in een (melk)bus of enige andere container op explosieve wijze verbranden van gassen.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder

a. consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

b. carbidschieten: het in een (melk)bus of enige andere container op explosieve wijze verbranden van gassen.

 

Artikel 2:78 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

 

 

2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw één of meer van de bovengenoemde overtredingen begaat of strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste achtentwintig dagen niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

3. Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als de overtreding of het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

 

 

4. De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een tijdelijk verbodopleggen om gedurende ten hoogste 24 uur in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

 

2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een tijdelijk verbod is opgelegd als bedoeld in dat lid en die binnen 6 maanden na een eerder tijdelijk verbod opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten acht wekenin een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

3. De burgemeester beperkt het krachtens het eerste of tweede lid opgelegde verbod, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een tijdelijk verbod.

 

4.Het is verboden te handelen in strijd met een krachtens het eerste of tweede lid opgelegd verbod.

 

 

 

 

5. Indien de officier van justitie een persoon een gedragsaanwijzing heeft gegeven als bedoeld in artikel 509hh, tweede lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering, legt de burgemeester aan deze persoon voor hetzelfde gebied niet een tijdelijk verbod op als bedoeld in het eerste of tweede lid.

 

Artikel 2:80G wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:80G Weigeringsgronden

1. De burgemeester weigert de vergunning als:

a. de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

b. niet wordt voldaan het bepaalde in artikel 2:80D.

 

2.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:80C weigeren:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

b. als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed;

c. als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

d. als naar zijn oordeel zich in of vanuit het bedrijf feiten hebben voorgedaan of het aannemelijk is dat in de toekomst zich feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde of de woon- of leefsituatie in de omgeving van het bedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

e. de wijze van bedrijfsvoering van een leidinggevende in deze of in andere bedrijven daarvoor aanleiding geeft.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:80G Weigeringsgronden

1. De burgemeester weigert de vergunning als:

a. als de exploitatie van het bedrijf in strijd is met het omgevingsplan.

 

 

b. niet wordt voldaan het bepaalde in artikel 2:80D.

 

2.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:80C weigeren:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

b. als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed;

c. als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

d. als naar zijn oordeel zich in of vanuit het bedrijf feiten hebben voorgedaan of het aannemelijk is dat in de toekomst zich feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde of de woon- of leefsituatie in de omgeving van het bedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

e. de wijze van bedrijfsvoering van een leidinggevende in deze of in andere bedrijven daarvoor aanleiding geeft.

 

Artikel 4:11 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 4:11

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen welke op een stamhoogte van 1,3 meter boven het maaiveld een omtrek van 90 centimeter of meer heeft, of die in het kader van een opgelegde herplantplicht aangeplant zijn;

 

2. Het verbod als bedoeld in lid 1 geldt niet voor:

a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

b. vruchtbomen, met uitzondering van hoogstamfruitbomen, en windschermen om boomgaarden;

c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

d. kweekgoed;

e. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

f. houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en die gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die niet groter is dan 10 are en/of bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

g. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet;

h. houtopstand die moet worden geveld in verband met het beperken van acuut gevaar voor de veiligheid van personen of goederen;

i. berken en naaldbomen, met uitzondering van taxus, moerascypres (metasequoia) en watercypres (taxodium).

 

3. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd ofwel worden verleend onder voorschriften op grond van:

a. de natuurwaarde van de houtopstand;

b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of

f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

 

4. Het bevoegd gezag kan aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid de voorwaarde verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Wordt deze voorwaarde aan een vergunning verbonden, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn en op welke wijze niet geslaagde herbeplanting moet worden vervangen.

 

5.Indien een houtopstand wordt geveld in strijd met hetgeen bij of krachtens deze afdeling is bepaald, dan kan het bevoegd gezag degene die een vergunning heeft aangevraagd dan wel had behoren aan te vragen en/of de zakelijk gerechtigde van de grond verplichten binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen tot herplant over te gaan. Wordt een dergelijke verplichting opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn en op welke wijze niet-geslaagde herbeplanting moet worden vervangen.

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:11

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen welke op een stamhoogte van 1,3 meter boven het maaiveld een omtrek van 63 centimeter of meer heeft, of die in het kader van een opgelegde herplantplicht aangeplant zijn;

 

2. Het verbod als bedoeld in lid 1 geldt niet voor:

a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

b. vruchtbomen, met uitzondering van hoogstamfruitbomen, en windschermen om boomgaarden;

c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

d. kweekgoed;

e. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

f. houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en die gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die niet groter is dan 10 are en/of bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

g. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet;

h. houtopstand die moet worden geveld in verband met het beperken van acuut gevaar voor de veiligheid van personen of goederen;

i. Vervallen

 

 

 

3. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd ofwel worden verleend onder voorschriften op grond van:

a. de natuurwaarde van de houtopstand;

b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of

f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

 

4. Het bevoegd gezag kan aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid de voorwaarde verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Wordt deze voorwaarde aan een vergunning verbonden, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn en op welke wijze niet geslaagde herbeplanting moet worden vervangen.

 

5.Indien een houtopstand wordt geveld in strijd met hetgeen bij of krachtens deze afdeling is bepaald, dan kan het bevoegd gezag degene die een vergunning heeft aangevraagd dan wel had behoren aan te vragen en/of de zakelijk gerechtigde van de grond verplichten binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen tot herplant over te gaan. Wordt een dergelijke verplichting opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn en op welke wijze niet-geslaagde herbeplanting moet worden vervangen.

 

 

Aldus besloten in de vergadering van de Raad,

Gehouden op 12 december 2024.

De griffier

D. van der Harst

De voorzitter

G. van Grootheest

Naar boven