Wijzigingsbesluit Verordening Jeugdhulp 2019

DE RAAD DER GEMEENTE DEURNE

 

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 oktober 2024;

 

gehoord de commissie samenleving & bestuur op 28 november 2024;

 

overwegende dat het vastleggen van de criteria rondom de toetsing van eigen kracht/ gebruikelijke hulp bijdraagt aan de rechtszekerheid en duidelijkheid voor inwoners. ;

 

BESLUIT

  • 1.

    Het wijzigingsbesluit Verordening Jeugdhulp 2019 vast te stellen zoals opgenomen in bijlage 1.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 10 december 2024

De griffier,

(R.J.C.M. Rutten)

De voorzitter,

(G.T. Buter)

Bijlage 1 Wijzigingsbesluit Verordening Jeugdhulp 2019

 

BESLUIT TOT wijziging van de verordening Jeugdhulp Deurne 2019

 

De raad van de gemeente Deurne,

 

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 oktober 2024

 

Gelet op artikel 2.9. van de Jeugdwet;

 

Overwegende dat recente rechtspraak aanleiding geeft tot het in de verordening opnemen van regels met betrekking tot de invulling van het begrip eigen kracht (in het bijzonder gebruikelijke hulp);

 

Gezien het advies van de commissie Samenleving en Bestuur van 28 november 2024;

 

Besluit de verordening Jeugdhulp Deurne 2019 als volgt te wijzigen

Algemene toelichting

Een aantal landelijke ontwikkelingen in rechtspraak noodzaken tot het aanpassen van de verordening, te weten het opnemen van regels met betrekking tot eigen kracht (gebruikelijke hulp).

 

Artikel I

Aan artikel 3.7 van de verordening, wordt het volgende lid toegevoegd:

 

  • 4.

    Ter beoordeling of sprake is van eigen kracht/ gebruikelijke hulp zoals bedoeld in lid 1 onder c wordt het afwegingskader gebruikelijke hulp gehanteerd. Dit afwegingskader is als bijlage 1 toegevoegd aan deze verordening.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een voorziening wordt altijd gekeken naar wat iemand, al dan niet met behulp van zijn familie/omgeving, zelf (nog) kan doen. Als het gaat om hulp van huisgenoten dan noemen we dat “eigen kracht” of “gebruikelijke hulp”. De Centrale Raad van Beroep deed op 29 mei 2024 drie uitspraken (ECLI:NL:CRVB:2024:1095-1096-1097) waarin wordt geoordeeld dat gemeenten de criteria voor de invulling van dit begrip moeten vastleggen in een verordening. Dit vanwege rechtszekerheid en duidelijkheid. Deze criteria maken als bijlage 1 onderdeel uit van de Verordening Jeugdhulp. In dit afwegingskader wordt de reikwijdte van het begrip eigen kracht/gebruikelijke hulp uiteengezet. Hiermee wordt een duidelijk kader neergelegd voor de uitvoeringspraktijk.

 

Bijlage 1: Afwegingskader gebruikelijke hulp 2024

 

1. Inleiding

Een jeugdige maakt vaak onderdeel uit van een gezin of huishouden1. Als sprake is van een hulpvraag kan regelmatig een beroep gedaan worden op ouders, verzorgers of andere huisgenoten voor ondersteuning. Deze gebruikelijke hulp en ondersteuning van huisgenoten is niet vrijblijvend en heeft een verplichtend karakter. De algemeen aanvaardbare opvattingen over de inzet van huisgenoten veranderen door de tijd. We doen recht aan deze ontwikkeling middels dit objectief afwegingskader waarin het begrip gebruikelijke hulp wordt geconcretiseerd.

 

Wettelijk kader Jeugdwet

Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet). Er hoeft geen jeugdhulp te worden ingezet als de jeugdige of zijn ouders de 'problemen' zelf kunnen oplossen (artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet). De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen worden ook wel eigen kracht genoemd. Volgens de rechtspraak is gebruikelijke hulp een onderdeel van ‘eigen kracht’.

 

Gebruikelijke hulp wordt niet gedefinieerd in de Jeugdwet. Analoog aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is de definitie van gebruikelijke hulp de volgende: ‘de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten’. Hiervoor is geen voorziening krachtens de Jeugdwet mogelijk.

 

2. Uitgangspunt Jeugdwet

We verwachten dat de volwassen huisgenoten, ouders en verzorgers onderling alle noodzakelijke hulp en ondersteuning bieden, en de inwonende kinderen naar vermogen. Een Jeugdhulp-indicatie voor een (tijdelijke of langdurige) inzet van een voorziening is niet aan de orde, tenzij:

 

  • 1.

    De inwoner en leden uit het gezin en/of huishouden de hulp niet zelf kunnen bieden omdat de mogelijkheden of vaardigheden hiervoor ontbreken en deze niet aan te leren zijn. Inzet kan ook gericht zijn op het aanleren van vaardigheden aan huisgenoten om vervolgens zelf de (gebruikelijke) hulp te kunnen bieden:

  • 2.

    De inzet van gebruikelijke hulp niet de beste of meest effectieve inzet is om de gewenste doelen/resultaten te bereiken:

  • 3.

    In het gezin of huishouden als gevolg van het bieden van deze hulp sprake is van (dreigende en/of tijdelijke) overbelasting:

  • 4.

    Toekenning van een voorziening nodig is, al dan niet tijdelijk, om ervoor te zorgen dat degene van wie de gebruikelijke hulp wordt verwacht binnen de grenzen van de redelijkheid kan (blijven) werken/ en-of participeren.

Indien sprake is van één van bovengenoemde situaties kan er aanvullend op de gebruikelijke hulp een individuele voorziening worden toegekend. De ondersteuning ingevolge de individuele voorziening wordt dan verricht door een derde (zorgaanbieder of persoon buiten de leefeenheid van de jeugdige).

 

3. Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht?

Gebruikelijke hulp kan worden verwacht van alle personen die deel uitmaken van de leefeenheid van de jeugdige. Dat zijn;

  • ouders;

  • de partner van een ouder, die met de ouder een gezamenlijke huishouding voert; en

  • andere huisgenoten, uitgezonderd diegenen met wie de jeugdige enkel een commerciële woonrelatie onderhoudt.2

Van kinderen binnen de leefeenheid wordt geen gebruikelijke hulp verwacht.

 

4. De relatie tussen gebruikelijke hulp en het persoonsgebonden budget (pgb)

Als de ondersteuningsbehoefte niet volledig kan worden ingevuld via gebruikelijke hulp of een andere eigen oplossing, dan kan er -binnen de gestelde kaders- een individuele voorziening worden toegekend. Met een toegekende voorziening in de vorm van een pgb kan vervolgens geen hulp worden ingekocht bij een persoon binnen de leefeenheid. Immers, als er binnen de leefeenheid een persoon in staat is de benodigde ondersteuning te bieden, dan hoeft er geen voorziening te worden toegekend. Het pgb kan dus alleen worden besteed aan de inkoop van ondersteuning bij een derde (zorgaanbieder of persoon buiten de leefeenheid van de jeugdige).

 

Jeugdhulp is niet bedoeld als ondersteuning voor het gezinsinkomen. De (soms noodzakelijke) keuze van een partner of ouder om minder te gaan werken ten behoeve van de zorg voor partner of kinderen, betekent niet dat het verlies aan inkomsten wordt opgevangen vanuit de Jeugdwet. Bij (dreigende) overbelasting van partner of ouder(s) kan uiteraard ook geen persoonsgebonden budget (pgb) ingezet worden ten behoeve van deze partner/ ouder(s). Een pgb vermindert namelijk niet de (dreigende) overbelasting, en is dus geen adequate oplossing.

 

5. Overgangssituaties Jeugdwet

Een verlenging van een toekenning is een nieuwe situatie, die wordt beoordeeld aan de hand van dit afwegingskader. Toch kunnen zich situaties voordoen waarin het niet behoorlijk is om een zorg (in natura of in de vorm van een pgb) ineens te beëindigen. Er is dan een periode nodig voor een jeugdige en/of het systeem om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie waarin minder of geen ondersteuning vanuit de Jeugdwet wordt geboden (een gewenningsperiode).

 

Een gewenningsperiode is altijd maatwerk en afhankelijk van de impact van de afbouw van de ondersteuning op het gezin. Als stelregel geldt echter dat afbouw plaatsvindt binnen een periode van zes maanden.

 

6. Hardheidsclausule/Uitzonderingen

Afwijken van hetgeen bepaald is in dit afwegingskader moet altijd mogelijk zijn. Indien dit afwegingskader geen recht doet aan een specifieke situatie en toepassing daarvan zou leiden tot een zogeheten onbillijkheid van overwegende aard, kan afgeweken worden van hetgeen bepaald is in dit kader. Hiervan is sprake als het gaat om een gevolg dat overduidelijk onredelijk is.

 

Artikel II ingangsdatum

De verordening treedt in werking de eerstvolgende dag na bekendmaking.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Deurne van 10 december 2024.

 

De raad voornoemd.

 

griffier,

R.J.C.M. Rutten

 

voorzitter,

G.T. Buter

 

 

Naar boven