Gemeenteblad van Vaals
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Vaals | Gemeenteblad 2024, 544385 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Vaals | Gemeenteblad 2024, 544385 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Wmo en Jeugdwet gemeente Vaals 2025
Gelet op het voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders:
Gelet op artikel van de en artikel 149 van de Gemeentewet;
Vast te stellen de ‘Verordening Wmo en Jeugdwet gemeente Vaals 2025’
De Verordening Wmo en Jeugdwet gemeente Vaals 2024 wordt ingetrokken.
Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Wmo en Jeugdwet gemeente Vaals 2025.
1. Inleiding verordening sociaal domein
In de gemeente Vaals vinden we het belangrijk dat kinderen gezond en veilig opgroeien. Ook vinden we het belangrijk, dat inwoners actief kunnen meedoen in de samenleving, een eigen huishouding kunnen voeren, voor zichzelf kunnen zorgen en een geschikte en schone woonruimte hebben.
Inwoners zorgen daar in de eerste plaats zelf voor. Ontstaan er problemen, dan kunnen inwoners deze meestal zelf oplossen. Lukt dat niet, dan kan de gemeente met inwoners meedenken in de richting van een oplossing en ze ondersteunen. De wetgever heeft wetten gemaakt waarin dat staat: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de Jeugdwet. Daarin staat in hoofdlijnen welke rol de gemeente én de inwoner hebben. Om dat wat concreter te maken heeft de gemeenteraad deze verordening geschreven. In deze verordening staan belangrijke uitgangspunten en regels die de gemeente helpen om inwoners goed te ondersteunen als dat nodig is.
De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Burgemeester en wethouders kunnen zulke uitvoeringsregels maken. Die regels staan niet in deze verordening, maar in andere regelingen, zoals beleidsregels.
Deze verordening gaat over de volgende onderwerpen:
De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit past bij de bedoeling van die wetten. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
Deze kernwaarden geven richting aan de uitvoering van de verordening. Het zijn geen regels, maar principes en overtuigingen. Die vormen de basis van de regels. De kernwaarden sluiten aan bij strategische keuzes die de gemeente de afgelopen jaren heeft gemaakt over het uitvoeren van de taken in het sociaal domein. Het gaat dan bijvoorbeeld om:
De kernwaarden in deze paragraaf gelden voor alle hoofdstukken. Daarnaast kan elk hoofdstuk nog bijzondere kernwaarden hebben. Die kernwaarden gelden dan speciaal voor dat hoofdstuk.
Participatiewet en andere wetten
Deze verordening geeft geen gemeentelijke regels over uitkeringen voor levensonderhoud en hulp om aan het werk te komen. Inwoners van de gemeente Vaals worden voor een bijstandsuitkering en passend werk geholpen door de regionale sociale dienst “Sociale Zaken Maastricht-Heuvelland” (SZMH). SZMH is een samenwerkingsverband van verschillende gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland. Deze gemeenten hebben de afgelopen jaren samen regels afgesproken en verordeningen opgesteld die over de Participatiewet gaan. Die regels zijn niet in deze verordening opgenomen.
Wat leest u in deze verordening? Na de Inleiding leest u eerst hoe en waar een inwoner zijn vraag kan stellen aan de gemeente en hoe de gemeente die vraag oppakt. Daarna volgen de belangrijkste regels over de gemeentelijke taken. Die regels gaan bijvoorbeeld over hulp van de gemeente bij de opvoeding van kinderen
(H. 3), bij het meedoen in de samenleving (H.4) en bij het voeren van een huishouding (H. 5). In die hoofdstukken leest u wanneer u hulp kunt krijgen, wat die hulp inhoudt en welke rechten en plichten u heeft. Daarna zijn er enkele hoofdstukken over de vorm die de hulp heeft, over wat inwoners en gemeente van elkaar kunnen verwachten en hoe de hulp georganiseerd is (H. 6-10). De verordening eindigt met een uitleg van belangrijke begrippen die in deze verordening worden gebruikt en met slotbepalingen (H. 11 en 12). Een inhoudsopgave (per artikel) ziet u hierboven staan.
Elk hoofdstuk begint met een korte inleiding. Daarin staat waarover het hoofdstuk gaat en welke bijzondere kernwaarde(n) voor dat hoofdstuk geldt. Daarna volgen de regels. Bij elk artikel kunt u zien op welke wet of welke wetten het precies gebaseerd is. Dit kan per artikel en zelfs per hoofdstuk of paragraaf verschillend zijn. Bij een aantal artikelen leest u de afkorting ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht). Daarmee bedoelen we dat in de Awb specifieke bepalingen over dat onderwerp staan. Bijvoorbeeld bij artikel 6.2 (over geld) en 9.1 t/m 9.3 (over klachten).
Ten slotte: waar in deze verordening wordt gesproken over ‘zijn’, ‘hem’ of ‘hij’, wordt ook bedoeld: ‘haar’ en ’zij’.
Inwoners kunnen vragen over opvoeding, meedoen in de samenleving en het voeren van een huishouden vaak zelf wel beantwoorden. Als dat niet lukt, kan de gemeente hen helpen bij het vinden van een antwoord. In dit hoofdstuk staat hoe een inwoner met de gemeente in contact kan komen en een vraag kan stellen. Uitgangspunt is dat de inwoner alle vragen in één keer kan stellen. Maar soms geldt voor bepaalde vragen een bijzondere route. In dit hoofdstuk staat ook hoe de gemeente een vraag van de inwoner behandelt en welke rol de inwoner daarbij heeft. Soms is er hulp nodig in de vorm van een maatwerkvoorziening. Dat is hulp die speciaal op de inwoner is afgestemd en waarvoor de inwoner een aanvraag heeft ingediend. Wanneer de gemeente zo’n maatwerkvoorziening kan geven, staat hieronder.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, gelden voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarden:
2.2.1 Doel en procedure van het gesprek
De medewerker gaat met de inwoner in gesprek om een goed beeld te krijgen van het probleem van de inwoner en hoe dat probleem opgelost kan worden. De medewerker bespreekt daarbij ook wat de inwoner met zijn vraag precies wil bereiken (vraag achter de vraag). De gemeente zet zich ervoor in, dat dit gesprek zo snel mogelijk en maximaal binnen 6 weken na de melding plaatsvindt.
2.3.2 Voorwaarden voor maatwerkvoorziening
Om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening, moet de inwoner in ieder geval voldoen aan de volgende voorwaarden:
De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit effect ook niet op andere manieren bereiken, zoals met de inzet van huisgenoten (gebruikelijke hulp), met mantelzorg, met hulp vanuit het persoonlijk netwerk, met algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van andere mogelijkheden of andere organisaties; en
De inwoner die een probleem op eigen kracht of met gebruikelijke hulp kan oplossen, komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening van de gemeente, ongeacht of sprake is van zorg die de gebruikelijke hulp overstijgt. Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen binnen redelijke grenzen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten, als het gaat om Wmo-hulp. Als het om jeugdhulp gaat dan is gebruikelijke hulp de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen binnen redelijke grenzen mag worden verwacht van de ouders.
De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt deskundig is om deze melding of aanvraag goed te kunnen behandelen. De gemeente past daarbij de norm verantwoorde werktoedeling toe zoals vastgelegd in het Kwaliteitskader Jeugd. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat iemand die wel deskundig is een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente dan bij de beoordeling van de melding of de aanvraag.
De gemeente legt in een brief uit wat het besluit is, en stuurt deze brief naar de inwoner. Als de inwoner een vertegenwoordiger heeft, dan wordt de brief naar die persoon gestuurd. In het besluit staat of de gemeente wel of geen hulp geeft. Ook blijkt uit het besluit welke rol de gemeente en de inwoner spelen bij het uitvoeren van het besluit. Als de gemeente hulp toekent, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven. Hulp in natura betekent dat de hulp gegeven wordt door een aanbieder waar de gemeente een contract mee heeft.
2.5.1 Jeugdhulp via arts en andere hulpverleners
Als de ouders of hun kind bezwaren hebben tegen betrokkenheid van het lokale toegangsteam van de gemeente, kunnen zij dit kenbaar maken, waarna een passende oplossing wordt gezocht. aan de jeugdhulpaanbieder. De gemeente neemt dan het besluit om jeugdhulp toe te kennen, als de jeugdhulpaanbieder verklaart, dat
In spoedeisende gevallen kan de gemeente afwijken van de normale procedure om ervoor te zorgen dat de inwoner de hulp krijgt die nodig is.
Wanneer de medewerker en de inwoner na een melding het niet eens worden over welke hulp van de gemeente er precies nodig is, kan de inwoner eenmalig vragen om een second opinion. Dat houdt in, dat een andere medewerker of een onafhankelijk deskundige opnieuw kijkt welke hulp passend is. Als die heroverweging leidt tot een aanpassing van de hulp, dan stelt de gemeente de inwoner daarvan schriftelijk op de hoogte.
Kinderen en tieners moeten zo gezond mogelijk en veilig kunnen opgroeien naar zelfstandigheid. Dat is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de ouders, die daarin ondersteund kunnen worden door hun persoonlijk netwerk en maatschappelijke organisaties. Als ze daarbij meer hulp nodig hebben, kunnen ouders in gesprek gaan met de gemeente. Dit hoofdstuk beschrijft wanneer ouders en kinderen hulp kunnen krijgen via de gemeente en welke hulp dat kan zijn. Bij het geven van hulp staat de eigen kracht van ouders en hun kinderen voorop. Die moet worden versterkt. Met kinderen en tieners bedoelen we in deze verordening kinderen en tieners tot 18 jaar, met eventueel een doorloop tot 23 jaar. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, gelden voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarden:
Het is belangrijk, dat kinderen en tieners zo gezond mogelijk en veilig kunnen opgroeien naar zelfstandigheid. Bij opgroei- of opvoedproblemen kan de gemeente ouders en hun kinderen ondersteunen, als zij er niet in slagen hun problemen op eigen kracht, met hun persoonlijk netwerk of met de hulp van maatschappelijke organisaties op te lossen. Als de gemeente deze inwoners kan ondersteunen met hulp die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door het jongerenwerk. Als die hulp niet het gewenste effect heeft, kan een maatwerkvoorziening worden ingezet. Daar zijn wel enkele voorwaarden aan verbonden. Die staan in artikel 2.3.2 en hieronder (par. 3.3).
Als vrij toegankelijke hulp niet afdoende is, kan de gemeente een maatwerkvoorziening aanbieden. Deze hulp is niet vrij toegankelijk. De inwoner dient daarvoor een aanvraag in, en heeft een besluit van de gemeente nodig, of een verwijzing door een jeugdarts, een huisarts, een medisch specialist, of een gecertificeerde instelling.
3.5 Afstemming met andere vormen van hulp
De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan het kind of de tiener en zijn ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken kan de gemeente afspraken maken met huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen, gecertificeerde instellingen en zorgverzekeraars en andere personen of organisaties, zoals Veilig thuis, justitie, het onderwijs, Wmo en SZMH. Die afspraken kunnen onder andere gaan over:
De afspraken kunnen worden vastgelegd in een plan of in een andere geschikte vorm.
Bij het geven van hulp staat de eigen kracht van ouders en de jeugdigen voorop. In dit artikel staat hoe de gemeente vaststelt dat sprake is van eigen kracht. Daarbij wordt het onderscheid tussen gebruikelijke en bovengebruikelijke opvoedtaken gemaakt en er wordt gekeken naar de balans tussen draagkracht en draaglast.
3.6.1. Gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp
Als de omvang of zwaarte van de noodzakelijke hulp de gebruikelijke hulp overstijgt is er sprake van bovengebruikelijke hulp. Van ouders wordt verwacht dat zij ook deze bovengebruikelijke hulp aan hun kind bieden, behalve als de draagkracht en draaglast niet in balans is (zie verder artikel 3.6.2). Als ouders beschikbaar en in staat zijn de bovengebruikelijke hulp te bieden, dit geen overbelasting oplevert en de ouder(s) de bovengebruikelijke hulp zonder vergoeding blijven bieden en hierdoor geen financiële problemen in het gezin ontstaan, zet de gemeente geen individuele voorziening tot jeugdhulp in.
3.6.2 Draagkracht en draaglast
Een gezonde draagkracht betekent dat ouders eventueel met behulp van het sociaal netwerk zorg kunnen dragen voor normale, dagelijkse hulp. Ouder(s) zijn verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als sprake is van een minderjarig kind met een ziekte, aandoening of beperking. Voor zover het van toepassing is en tot de mogelijkheden behoort dat ouders hun kinderen zelf hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf bieden, kent de gemeente geen individuele voorziening jeugdhulp toe.
Als de noodzakelijke hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf van ouders voor hun kinderen voor wat betreft de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze handelingen zwaarder is dan de zorg die kinderen van dezelfde leeftijd redelijkerwijs nodig hebben, neemt de gemeente in haar onderzoek (als bedoeld in artikel 2.3.1) de balans tussen draaglast en draagkracht mee. Het college bepaalt of de draagkracht van het gezin om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden in overeenstemming is met de draaglast, op basis van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders, samen met de personen die tot hun sociale omgeving behoren en beschikbare voorliggende voorzieningen.
In kortdurende situaties neemt de gemeente aan dat draagkracht en draaglast in balans zijn en bieden ouder(s) eventueel met behulp van het sociaal netwerk alle vormen van hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf zelf, tenzij dit gezien de aard van de benodigde hulp (geheel of gedeeltelijk) niet van ouder(s) of het sociaal netwerk mag worden verwacht. In langdurende situaties bieden ouder(s) eventueel met behulp van het sociaal netwerk alle vormen van hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf zelfs als de gemeente op basis van algemeen aanvaarde maatstaven vaststelt dat draaglast en draagkracht in balans zijn, tenzij dit gezien de aard van de benodigde hulp (geheel of gedeeltelijk) niet van ouder(s) of het sociaal netwerk mag worden verwacht.
Uit het onderzoek kan evenwel blijken dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en de ouder(s) tekortschieten. Bij het in artikel 2.3.4 bedoelde onderzoek wordt ook vastgesteld welke mogelijkheden de ouder heeft om de overbelasting of dreigende overbelasting op te heffen.
Iedereen moet kunnen meedoen in de samenleving, of dat nou door deelname aan een vereniging, door betaald of onbetaald werk, of door het ontmoeten van vrienden en familie is. Meedoen is niet alleen een verantwoordelijkheid van de inwoner zelf of van de gemeente, maar ook van de samenleving (omkijken naar elkaar). Waar nodig kan de gemeente de inwoner ondersteunen. De mogelijkheden, talenten en eigen regie van de inwoner staan daarbij centraal. In dit hoofdstuk staan de belangrijkste regels voor de hulp die de gemeente kan geven om mee te doen in de samenleving. Die regels zijn gebaseerd op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, gelden voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarden:
Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om mee te doen. Een inwoner kan daar hulp bij nodig hebben, vanwege een beperking of langdurige psychisch of psychosociale klachten. Die inwoner kan aan de gemeente hulp vragen, als hij samen met zijn netwerk geen oplossing kan vinden voor zijn problemen. De hulp die de gemeente aanbiedt, kan verschillende vormen hebben. Heeft de inwoner een maatwerkvoorziening nodig, dan zijn er wel enkele voorwaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2. De hulp moet daarnaast langdurig nodig zijn. Hieronder staan maatwerkvoorzieningen die de gemeente kan inzetten.
4.2 Dagbesteding (begeleiding groep)
De inwoner die de dag niet goed kan invullen, kan in aanmerking komen voor dagbesteding. De inwoner kan dan meedoen aan sociale, recreatieve of andere groepsactiviteiten. Dagbesteding vanuit de gemeente is bedoeld voor de inwoner die (nog) niet kan werken en die geen gebruik kan maken van dagbesteding via andere organisaties. Het gaat om activiteiten onder begeleiding, voor een of meer dagdelen per week. Als de inwoner daarbij vervoer nodig heeft, kan de gemeente ook daarbij helpen.
4.3 Vervoer in de eigen omgeving
De inwoner kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening, als hij door een beperking in de mobiliteit onvoldoende contact met anderen kan hebben of noodzakelijke activiteiten niet kan doen, en geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer. De inwoner wordt dan geholpen bij het vervoer om en nabij de woning.
5. Wonen en leven met een beperking
Inwoners kunnen meestal zelfstandig wonen en een eigen huishouden voeren. Voor inwoners met een beperking of met psychische of psychosociale klachten is dat niet vanzelfsprekend. Zij kunnen problemen hebben bij het gebruik van hun woning, bij het voeren van hun huishouden of het inrichten van hun dagelijks leven. Als inwoners zulke problemen niet zelf kunnen oplossen, kan de gemeente hen helpen. In dit hoofdstuk staat, welke hulp dat kan zijn. De gemeente kan inwoners ook helpen, als zij opvang of beschermd wonen nodig hebben. Ten slotte speelt de gemeente ook een rol bij het ondersteunen van mantelzorgers. In dit hoofdstuk staan regels over de hulp die de gemeente op grond van de Wmo aan deze inwoners kan geven.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, geldt voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarde:
Het is belangrijk dat inwoners zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de normale dagelijkse activiteiten kunnen doen en een eigen huishouden kunnen voeren. Dat is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de inwoner zelf. Het kan zijn dat een inwoner hulp daarbij nodig heeft, vanwege een beperking of door een langdurig psychisch of psychosociaal probleem. Die inwoner kan dan aan de gemeente hulp vragen als hij zelf geen oplossing kan vinden voor zijn problemen. De hulp die de gemeente aanbiedt kan verschillende vormen hebben. Heeft de inwoner een maatwerkvoorziening nodig, dan zijn er wel enkele voorwaarden. Die staan in artikel 2.3.2 en hieronder.
5.2 Zelfstandig en veilig wonen
5.2.1 Geschikte woning (woonvoorziening)
De inwoner kan in aanmerking komen voor een bijdrage in de kosten van verhuizing, als het normale gebruik van de woning niet meer mogelijk is door een beperking van de inwoner en de inwoner verhuist naar een geschikte woning. De inwoner kan dan een geldbedrag krijgen voor de verhuizing en inrichting van een andere woning. De gemeente stelt jaarlijks de hoogte van dit bedrag vast.
5.2.2 Een schone en leefbare woning
De hulp bij het huishouden zorgt voor het schoonmaken van het huis. In bijzondere situaties geeft de schoonmaakhulp extra ondersteuning bij het huishouden. Als het nodig is, ondersteunt die hulp ook bij het organiseren van het huishouden. Dat helpt de inwoner om het huishouden zelfstandig uit te voeren.
De inwoner die de normale dagelijkse activiteiten niet zelf kan doen, kan in aanmerking komen voor individuele begeleiding. Dat kan alleen als andere voorzieningen niet geschikt of niet voldoende zijn. De begeleider helpt dan bij de dagelijkse gang van zaken en bij terugkerende activiteiten. De begeleiding is gericht op bereikbare doelen die de zelfredzaamheid behouden of vergroten.
De inwoner kan in aanmerking komen voor beschermd wonen, als de inwoner deze woonvorm nodig heeft als gevolg van ingewikkelde psychische of psychosociale problemen. Het gaat niet om problematiek die voortkomt uit een (acute) crisissituatie waarin de gemeente nog geen noodzaak voor beschermd wonen kan vaststellen. Daarvoor is de voorziening maatschappelijke opvang beschikbaar (zie artikel 5.5).
Als de gemeente de inwoner hulp toekent, moet ook worden bepaald in welke vorm de hulp wordt gegeven. De gemeente bespreekt met de inwoner op welke manier de hulp ingezet wordt. Die hulp is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat hulp wordt ingezet. Dat kan een product of dienst zijn. In bepaalde gevallen kan de hulp in de vorm van geld worden gegeven of als een persoonsgebonden budget. Dit hoofdstuk regelt in welke vorm de hulp wordt ingezet en welke voorwaarden daarvoor gelden. Ook staat in dit hoofdstuk wanneer de inwoner een eigen bijdrage betaalt voor de hulp van de gemeente.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, geldt voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarde:
6.3 Persoonsgebonden budget (pgb)
De hoogte van het pgb wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee de inwoner veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, producten en andere maatregelen kan contracteren. De gemeente stelt de hoogte van het pgb vast op ten hoogste de kostprijs voor de gemeente van de goedkoopste vorm van hulp in natura. Een overzicht van de toepasselijke tarieven is opgenomen in de bijlage. Gaat het om vervoer, dan wordt uitgegaan van ten hoogste de kostprijs van het ov als dit goedkoper is dan vervoer met een eigen vervoermiddel.
Voor bepaalde vormen van professionele en niet-professionele hulp zijn vaste tarieven vastgesteld. Die staan in de Bijlage bij deze verordening. De bedragen in die bijlage worden jaarlijks aangepast, met ingang van 1 januari.
Het indexcijfer dat van toepassing is, is afhankelijk van het betreffende product of de betreffende dienst.
De tarieven zoals wij deze hanteren, worden voor de persoonsgebonden budgetten (diensten als genoemd in bijlage 1) afgeleid van de meest recente CAO. Wijzigingen in de CAO gedurende het jaar worden per 1 januari van het volgende jaar in de tarieven verwerkt.
De tarieven ten aanzien van voorzieningen voor wonen, rollen en vervoer worden afgeleid van het meest recente consumentenprijsindexcijfer van het CBS (alle huishoudens - reeks 2006=100). De gemeente gaat daarbij uit van de ontwikkeling van dit prijsindexcjifer over de periode van een jaar, gerekend vanaf 1 juli het jaar daarvoor. Die wijziging wordt afgerond op één decimaal.
De gemeente houdt bij het vaststellen van de hoogte van het pgb voor een product rekening met de levensduur van het product en met de kosten voor onderhoud en verzekering. Als het gaat om een tweedehands product wordt de kostprijs daarop gebaseerd met een looptijd gelijk aan de overgebleven afschrijvingstermijn.
De inwoner betaalt een vaste bijdrage in de kosten voor Wmo-hulp in de vorm van een maatwerkvoorziening, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. De bijdrage, of het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, maar maximaal het bedrag dat betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK).
De inwoner die als maatwerkvoorziening gebruikmaakt van ‘Omnibuzz’, kan met korting en tegen lager tarief reizen met ‘Omnibuzz’. De tarieven bestaan uit een prijs per zone plus een opstaptarief (een extra zone). Er geldt een maximum reisbudget van 750 zones per kalenderjaar per reiziger. In bijzondere gevallen kan een hoger reisbudget worden toegekend. De inwoner betaalt wel een eigen bijdrage aan de vervoerder.
7. Afspraken tussen inwoner en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de hulp in bepaalde gevallen wijzigen, beëindigen en/of terugvorderen. Hieronder staan de hoofdregels die daarvoor gelden.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, gelden voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarden:
7.1 Hoe gaan we met elkaar om?
De gemeente reageert op een professionele manier op ontoelaatbaar gedrag van de inwoner. De gemeente zorgt voor het volgende:
De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).
7.2 Beëindigen en terugvorderen van hulp
Als de hulp volledig wordt ingetrokken, vordert de gemeente de kosten terug die zijn gemaakt vanaf de ingangsdatum van de hulp, tot aan het moment dat de hulp is stopgezet. Wordt de hulp gedeeltelijk ingetrokken, dan vordert de gemeente de kosten terug die zijn gemaakt in de periode dat de inwoner ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de hulp.
7.3 Hoe checkt de gemeente of de hulp nog zinvol is?
De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een duidelijke en volledige manier over de rechten en plichten. Ook informeert de gemeente inwoners over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.
8. Inspraak en inwonerparticipatie
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er een adviesraad is en welke taak die raad heeft. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders, kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor inwoners met een beperking of een psychosociaal probleem.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, geldt voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarde:
De gemeente zet zich ervoor in dat er een Adviesraad Sociaal Domein is. De Adviesraad heeft als taak om de gemeente gevraagd of ongevraagd te adviseren over de voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie van het gemeentelijk beleid binnen het Sociaal Domein. De Adviesraad is overlegpartner van de gemeente, vertegenwoordiger en belangenbehartiger van organisaties en individuele belanghebbenden. De werkzaamheden en de samenstelling van de Adviesraad worden in een afzonderlijke regeling vastgesteld.
Aanbieders zijn verplicht om inwoners die gebruik maken van hun diensten of producten, inspraak te geven over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn en daarover regels vast te stellen. Aanbieders zorgen ervoor dat deze regels onder de aandacht komen bij de gebruikers.
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. Wanneer een inwoner niet tevreden is, vindt de gemeente dit een belangrijk signaal. De gemeente zet zich er dan voor in om de kritiek met de inwoner te bespreken en na te gaan of er een passende oplossing is. Als dat niet lukt, bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken. Bij problemen met jeugdhulp, kan de inwoner een vertrouwenspersoon spreken. Dit hoofdstuk sluit aan bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, gelden voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarden:
10. Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente en aanbieders leveren, horen van goede kwaliteit te zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoeften van de inwoner. Producten moeten veilig, degelijk en goed bruikbaar zijn voor de inwoner. Voor de gemeente geldt een aantal regels bij de inkoop van diensten en producten. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, gelden voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarden:
10.3 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Voor aanbieders van Jeugdhulp en uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering zijn ook de onderstaande regels van toepassing.
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
Aanbieder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die hulp verleent aan de inwoner op grond van een besluit van de gemeente.
Aanvraag: een verzoek van een inwoner om een besluit te nemen, bedoeld in artikel 1:2 Awb.
Algemeen gebruikelijke voorziening:
Andere mogelijkheden: voorzieningen waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan een maatwerkvoorziening. Het gaat zowel om voorzieningen die buiten de Wmo of Jeugdwet liggen als om voorzieningen die binnen het bereik van die regelingen liggen, en die vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan bijvoorbeeld een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke of een algemene voorziening, of voorliggende voorzieningen op grond van andere regelingen, zoals alimentatie en toeslagen.
Awb: Algemene wet bestuursrecht.
Beperking: de vermindering van mogelijkheden door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap. Dat heeft tot gevolg gehad dat er een belemmering is ontstaan in het sociaal-maatschappelijk functioneren.
Cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning. Doel daarvan is het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
Eigen kracht: eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, als bedoeld in artikel 2.3 Jeugdwet en artikel 2.3.5 lid 3 Wmo2015.
Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Hierdoor wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.
Gebruikelijke hulp: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten, als het gaat om Wmo-hulp. Als het gaat om jeugdhulp wordt onder gebruikelijke hulp verstaan de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouders. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.
Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals.
Gewenst effect: het resultaat dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken.
Hulpverlener: de persoon die feitelijk hulp verleent.
Hulpvraag: de behoefte aan hulp die de inwoner bij de melding heeft (hetzij maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo, hetzij jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.4 van de Jeugdwet).
Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 8.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen.
Instelling: een organisatie die bedrijfsmatig zorg of hulp verleent.
Inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om:
Voor de toepassing van de hoofdstukken 6 en 7 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die Wmo-hulp of jeugdhulp van de gemeente heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer daar heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.
Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Jongere: Als het gaat om de Jeugdwet: de jeugdige, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Als het om werk en inkomen gaat: personen die jonger zijn dan 27 jaar.
Kind en tiener: de minderjarige (0-18 jaar).
Lokale toegangsteam: de medewerkers van de gemeente Vaals die meldingen voor jeugdhulp in behandeling nemen.
Maatwerkvoorziening: specifiek op de inwoner afgestemde vorm van hulp na een besluit van de gemeente.
Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals optreedt.
Melding: het kenbaar maken van een hulpvraag aan de gemeente.
Netwerk: persoonlijk netwerk en netwerk van maatschappelijke organisaties om de inwoner heen.
Normale dagelijkse activiteiten: noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo.
Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn.
Ouder: ouder, zoals omschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet (gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder);
Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Persoonlijk netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt.
Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.
Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.
SZMH: regionale sociale dienst “Sociale Zaken Maastricht-Heuvelland”
Verordening: bundeling van regels die door de gemeenteraad van Vaals zijn vastgesteld.
Voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een andere regeling of van een andere organisatie.
Voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, maatregel, product, pgb, geldbedrag, of een combinatie daarvan.
Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, en de Gemeentewet.
Wlz -instelling: een instelling die zorg verleent op grond van de Wet langdurige zorg.
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Wmo -hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Woning: de woonruimte waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft.
Woonvoorziening: een voorziening waarmee het normale dagelijkse gebruik van de woning voor de inwoner met een beperking mogelijk wordt. Een woonvoorziening kan bestaan uit een ingreep van bouwkundige of woontechnische aard, of een voorziening die daarmee verband houdt.
Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de normale dagelijkse activiteiten en het voeren van een gestructureerd huishouden, als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. In dit hoofdstuk staat ook dat de gemeente uitvoeringsregels kan vaststellen, en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit nodig is.
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
Aldus besloten in de raadsvergadering van 16 december 2024.
P.H. Hovens
Griffier
mr. H.M.H. Leunessen
Voorzitter
Bijlage 1 Tarieven persoonsgebonden budget dienstverlening per 1-1-2025
In de tabel hieronder staan de tarieven op grond waarvan een pgb wordt berekend. Hierbij geldt dat het PGB niet hoger wordt vastgesteld dan de kostprijs van de voorziening in natura.
Als de werkelijke kosten van de voorziening lager zijn dan dit tarief, kent de gemeente een pgb toe ter hoogte van de werkelijke kosten.
De ouder(s) en/of jeugdige mogen hulp inkopen die duurder is dan onderstaande tarieven. In dat geval moeten de ouder(s) en/of jeugdige zelf het verschil tussen het ingekochte tarief en het maximumtarief bijbetalen aan de SVB.
* Informele hulp voor groepsbegeleiding is niet mogelijk, omdat het een hulpverlener uit het sociaal netwerk betreft. Dit is altijd individuele begeleiding.
** informele hulp voor behandeling is niet mogelijk. Behandeling dient altijd te geschieden door een professionele hulpverlener met opleiding, ervaring en een SKJ of BIG-registratie. Zie ook artikel 4.2 lid 5.
Onderbouwing van de PGB-tarieven Jeugd:
De instellingstarieven zijn vastgesteld op basis van de geldende tarieven voor hulp in natura Jeugdhulp 2025 Zuid-Limburg. Het tarief voor formele hulp door een ZZP’er of een instelling met minder dan 5 personen is bepaald op 85% van het instellingstarief vanwege een korting van 15% voor lagere overheadkosten.
De onderbouwing van de tarieven:
Persoonlijke verzorging = uurtarief persoonlijke verzorging Zorgverzekeringswet (Zvw) 2024, terug te vinden in het reglement Persoonsgebonden budget verpleging en verzorging (Zvw) op de site van IZA, VGZ, IZZ of Univé. Het informele tarief is gelijk aan het informele tarief van de Wet langdurige zorg (Wlz) 1-1-2025.
Bijlage 2: Schematisch overzicht gebruikelijke hulp
In de wet staat dat ouders met gezag moeten zorgen voor het lichamelijke en geestelijke welzijn van hun kind. En dat zij het moeten helpen om zijn of haar persoonlijkheid te ontwikkelen. Ouders met gezag moeten ook betalen voor de verzorging en opvoeding van kinderen. Dit heet de ouderlijke verzorgings- en opvoedingsplicht.
De ontwikkeling die kinderen doormaken vraagt steeds om aanpassing van het opvoedingsgedrag van ouders. In elke ontwikkelingsfase moeten ouders dat gedrag afstemmen op wat hun kind kan of nog moet leren.
In deze bijlage geven we een beschrijving van de algemene opvoedingsopgaven waar ouders in verschillende periodes voor staan en de (normale) problemen die zich in de verschillende
leeftijdsgroepen van jeugdigen kunnen voordoen.
Onderstaand overzicht is niet uitputtend maar geeft voorbeelden van ontwikkelingstaken en opvoedingsopgaven die kenmerkend zijn voor de verschillende leeftijdsgroepen. Vaak begint de ontwikkeling al in een eerdere fase, maar staat het in het schema in de fase waarin dit het meeste speelt. Deze beschrijving is ontleend aan de notitie ‘Opgroeien en Opvoeden, normale uitdagingen voor kinderen, jongeren en hun ouders’ van het Nederlands Jeugdinstituut (NJI).
• sensitief en responsief reageren op gedrag van het kind; • Letterlijk beschik-baar zijn; • ruimte geven voor exploratie; |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-544385.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.