Gemeenteblad van Oegstgeest
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oegstgeest | Gemeenteblad 2024, 53914 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oegstgeest | Gemeenteblad 2024, 53914 | beleidsregel |
Bodemfunctieklassenkaart en Bodemkwaliteitskaart
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest;
Gezien het voorstel d.d. 1 november 2023 inzake het vaststellen van de Bodemkwaliteitskaart;
gelet op artikel 47 van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
vast te stellen de Bodemkwaliteitskaart.
De gemeenteraad van de gemeente Oegstgeest;
Gezien het voorstel d.d. 28 november 2023 inzake het vaststellen van de bodemfunctieklassenkaart;
gelet op artikel 5.89p van het Besluit kwaliteit leefomgeving
de Bodemfunctieklassenkaart vast te stellen.
Een bodemkwaliteitskaart geeft de actuele kwaliteit van de bodem weer. Hiertoe wordt het gebied waar de kaart voor geldt ingedeeld in zones met dezelfde gemiddelde kwaliteit. Deze kwaliteit wordt onderverdeeld in achtergrondwaarden (ook wel AW2000 genoemd = schone grond), wonen (= licht verontreinigde grond) en industrie (= matig tot sterk verontreinigde grond).
Op grond van de kwaliteit van de bodem kan toetsing van de hergebruiksmogelijkheden van grond en baggerspecie plaatsvinden.
Een bodemfunctieklassenkaart geeft de ligging aan van gebieden met de functies wonen, industrie en landbouw/natuur. Hierbij is de gevoeligste functie binnen een gebied leidend.
Als deze kaart niet is opgesteld, mag alleen schone grond of baggerspecie worden toegepast.
Het besluit tot vaststelling van de bodemfunctieklassenkaart en de bodemkwaliteitskaart treedt in werking de dag na de dag van bekendmaking in het elektronisch gemeenteblad.
Tegen het besluit staat ingevolge artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar of beroep open.
In het werkgebied van de Omgevingsdienst West-Holland (hierna ‘ODWH’) willen de gemeenten Hillegom, Kaag en Braassem, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen en Zoeterwoude (hierna ‘de gemeenten’; zie kaartbijlage B1 en figuur 1.1) het (her)gebruik van grond en bagger binnen en tussen de gemeenten optimaliseren. De gemeenten willen om de onderstaande redenen een gezamenlijke bodemkwaliteitskaart opstellen:
De bodemfuncties op de eerder opgestelde gemeentelijke bodemfunctieklassenkaarten zijn niet eenduidig weergegeven. De kaarten zijn daarom aangepast.
Figuur 1.1 Ligging 10 gemeenten waar de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart voor wordt opgesteld
Het doel van het aanpassen van de bodemfunctieklassenkaarten is om de gebieden met de bodemfuncties ‘Industrie’ en ‘Wonen’ beter en eenduidiger weer te geven, conform het actuele landgebruik en de geplande ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Om aan te sluiten bij de toekomstige Omgevingswet, is ook de functie ‘Landbouw/natuur’ onderscheiden1.
Doel van de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart is om een actueel en dekkend beeld te krijgen van de te verwachten diffuse chemische bodemkwaliteit ter plaatse van de gemeentelijke grondgebieden. Achterliggend doel is om gebruik te kunnen (blijven) maken van de mogelijkheden die het Besluit bodemkwaliteit[1] en de toekomstige Omgevingswet biedt:
In deze rapportage staat beschreven hoe de gemeentelijke bodemfunctieklassenkaarten zijn aangepast, volgens welke werkwijze de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart is opgesteld en wat de resultaten zijn. Een toelichting op de in dit rapport gebruikte begrippen is opgenomen in bijlage 1.
Op de bodemfunctieklassenkaart wordt de ligging van gebieden met de (toekomstige) bodemfuncties 'Industrie' en 'Wonen' aangegeven. Om aan te sluiten bij de toekomstige Omgevingswet, is ook de functie ‘Landbouw/natuur’ onderscheiden.
De bodemfunctieklassenkaart wordt gebruikt voor het:
De eerder vastgestelde gemeentelijke bodemfunctieklassenkaarten (2019-2021) zijn aangepast en weergegeven op kaartbijlage B2. Met de aanpassingen zijn de gebieden met de bodemfuncties ‘Industrie’, ‘Wonen’ en ‘Landbouw/natuur’ beter en regionaal eenduidiger weergegeven en geactualiseerd met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In tabel 2.1 is de indeling van gebruiksvormen gegeven die in de bodemfunctieklassen ‘Industrie’, ‘Wonen’ en ‘Landbouw/natuur’ vallen. In bijlage 5 zijn de eerder opgestelde onderbouwingen van de gemeentelijke bodemfunctieklassenkaarten opgenomen. De eerdere opgestelde onderbouwing voor percelen in het buitengebied met de bestemming bedrijf of industrie is gewijzigd. Deze percelen vallen nu in de bodemfunctieklasse “Industrie” (zie ook tabel 2.1).
Tabel 2.1 Indeling gebruiksvormen in bodemfunctieklassen
BODEMFUNCTIEKLASSE GEBRUIKSVORM
Voor wegen met onverharde wegbermen binnen de bebouwde kom sluit de bodemfunctieklasse in principe aan bij de bodemfunctieklasse van het omliggende gebied. Dit betekent dat voor de onverharde wegbermen in een woonwijk de bodemfunctieklasse ‘Wonen’ geldt en voor de wegbermen op een industrieterrein in de bodemfunctieklasse ‘Industrie’. Uitzondering zijn de onverharde wegbermen van alle door de gemeenten aangewezen (toekomstige) provinciale wegen, rijkswegen en spoorwegen binnen de bebouwde kom. Deze hebben de bodemfunctieklasse ‘Industrie’ ongeacht of ze door een woonwijk of industrieterrein lopen. Van de wegen buiten de bebouwde kom dan wel in het buitengebied vallen de onverharde wegbermen van de rijkswegen, de (toekomstige) provinciale wegen en spoorwegen in de bodemfunctieklasse ‘Industrie’. Overige wegen vallen in de bodemfunctieklasse ‘Landbouw/natuur’.
Onder de onverharde wegbermen wordt verstaan de strook grond naast de verharde (klinker- of asfalt)weg. De strook omvat de bodemlaag tot maximaal 0,5 meter diepte, en heeft gerekend vanuit de wegverharding een maximale breedte van 10 meter. De onverharde wegberm wordt begrensd door (zie ook figuur 2.1):
Voor wegbermen langs dijkwegen en voor wegbermen gelegen in gebieden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur) geldt voor beide zijden van het wegvak een strook van maximaal 2 meter. Dit in verband met de ecologische functie van de wegbermen. Buiten de aangegeven strook mag in de wegbermen alleen schone grond worden toegepast.
Figuur 2.1 Begrenzing wegbermen (bron: brief van het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart, kenmerk RWS/DVS‐2009/2932, 19 november 2009).
De gezamenlijke bodemkwaliteitskaart is opgesteld volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten[5]. Er is gewerkt volgens het in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten opgenomen stappenplan. Hieronder zijn de verschillende stappen weergegeven, die in de volgende paragrafen nader worden toegelicht. In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is aangegeven dat de stappen niet chronologisch gevolgd hoeven te worden. Wel is het noodzakelijk dat alle stappen terugkomen in de werkwijze bij het vervaardigen van de bodemkwaliteitskaart.
Stap 1: Opstellen programma van eisen.
Stap 2: Vaststellen onderscheidende gebiedskenmerken.
Stap 3: Gegevensverzameling en gegevensbewerking.
Stap 4: Indelen bodembeheergebied in deelgebieden.
Stap 5: Controle indeling van het bodembeheergebied.
Stap 6: Verzamelen aanvullende informatie.
Stap 7: Vaststellen bodemkwaliteitszones.
Stap 8: Bodemkwaliteitskaart (kaart uitgesloten locaties/gebieden, ontgravingskaart en toepassingskaart).
3.1 STAP 1: PROGRAMMA VAN EISEN
Voor deze bodemkwaliteitskaart zijn de volgende definities vastgesteld:
De volgende locaties en gebieden zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart:
De bodemlaag 0-1 m-mv van een deel van het duingebied is verdacht voor diffuus verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen als gevolg van een effect dat wordt omschreven als ‘Global Sea Spray’7.
De gezamenlijke bodemkwaliteitskaart is opgesteld voor
Het standaard NEN5740 stoffenpakket: barium (zie bijlage 1 kopje ‘Barium’), cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie en de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Hierbij zijn de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte en de bodemlaag vanaf 0,5 tot en met 2,0 meter diepte onderscheiden.
Bestrijdingsmiddelen (OCB) voor wat betreft de (voormalige) tuinbouw- en akkerbouwpercelen8 in de gemeenten. Hierbij zijn de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte en de bodemlaag vanaf 0,5 meter tot en met 2 meter diepte onderscheiden.
PFAS-verbindingen[7]. Hierbij zijn de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte en de bodemlaag vanaf 0,5 tot en met 1,0 meter diepte onderscheiden. Deze bodemlagen zijn verdacht op het voorkomen van verhoogde PFAS-gehalten als gevolg van atmosferische depositie, uitspoeling van de bovenlaag naar de onderliggende bodemlaag en grondroeringen. De bodemlaag dieper dan 1,0 meter wordt vooralsnog niet verdacht beschouwd op het voorkomen van verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen.
3.2 STAPPEN 2 EN 4: ONDERSCHEIDENDE GEBIEDSKENMERKEN EN INDELEN BODEMBEHEERGEBIED IN DEELGEBIEDEN (1/2)
De basis van deze bodemkwaliteitskaart is het identificeren van deelgebieden met onderscheidende gebiedskenmerken. De verwachting is dat de kwaliteit tussen deelgebieden verschilt als gevolg van de verschillende gebiedskenmerken. Op basis van de gebruikshistorie, de ontwikkeling van wijken of gebieden, het huidig gebruik en de verwachte bodemkwaliteit zijn voorlopige deelgebieden gedefinieerd. Binnen een deelgebied wordt de bodemkwaliteit homogeen verondersteld (vergelijkbare kwaliteit). Voor deze bodemkwaliteitskaart is in overleg met de ODWH een indeling gemaakt voor de bovengrond (traject vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte) en de ondergrond (traject vanaf 0,5 meter diepte tot en met 2,0 meter diepte). De volgende voorlopige deelgebieden zijn onderscheiden (zie kaartbijlage B3):
Bodemlagen vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte en vanaf 0,5 meter tot en met 2 meter diepte
Voor het standaard stoffenpakket (zware metalen 9 , PCB, PAK en minerale olie):
Bodemlagen vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte en vanaf 0,5 meter tot en met 1 meter diepte
Deze indeling is gebaseerd op de volgende gegevens en verwachtingen:
Voor het standaardstoffenpakket is, voor zover deze beschikbaar zijn, rekening gehouden met de gebiedsindeling van voorgaande bodemkwaliteitskaarten in de regio. Dit resulteert in 3 typen gebieden voor woonbebouwing (historisch tot aan ca. 1945, naoorlogs tot ca. 1970 en recenter) en 2 typen voor bedrijfsterreinen (voor en na ca. 1990).
Vanwege de gebruikshistorie is het de verwachting dat het stadscentrum van Leiden meer belast is met verontreinigende stoffen dan andere gebieden. Daarom is het Leidse stadscentrum apart onderscheiden ten opzichte van de vooroorlogse bebouwing van de kleinere dorps- en stadskernen in de rest van de regio. Op basis van de eerder opgestelde bodemkwaliteitskaart van de gemeente Leiden is hierbij het vooroorlogs gebied nog gesplitst in het gebied binnen de singel en Vreewijk enerzijds, en de latere uitbreidingen anderzijds.
Het buitengebied is gesplitst in een deel met en zonder (verwacht) toemaakdek10. Uit praktijkervaring van de ODWH en de gemeenten is bekend dat de beschikbare kaarten met begrenzing van toemaakdek in de regio niet altijd overeenkomen met de praktijk. Vanwege het zeer heterogene karakter van toemaakdekken is het echter ook te verwachten dat hier een breed scala aan verontreinigingsniveaus wordt aangetroffen. Daarom is besloten voor het voorlopig deelgebied eerst de indeling uit de bestaande kaarten aan te houden.
Verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen komen waar verwachting vooral voor in (voormalig) bollenteeltgebieden in de gemeenten Hillegom, Lisse, Noordwijk, Oegstgeest en Teylingen). Vanwege de gebruikshistorie op perceelniveau is het praktisch niet haalbaar hier één of meer volledig eigen deelgebieden te onderscheiden. Daarom is besloten bestrijdingsmiddelen apart te beoordelen van de overige stoffen.
Recentelijk zijn voor drie plangebieden in de gemeente Noordwijk bodemkwaliteitskaarten en bodembeheernota’s bestuurlijk vastgesteld:
Voor een gebied mag van rechtswege maar één bodemkwaliteitskaart bestuurlijk zijn vastgesteld. Om deze reden komen met het bestuurlijk vaststellen van deze bodemkwaliteitskaart de eerder bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten voor de drie plangebieden in Noordwijk te vervallen. De eerder bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten zijn integraal opgenomen in deze gezamenlijke bodemkwaliteitskaart (zie tabel 4.1 en de kaartbijlagen). Hierdoor is er voor de drie plangebieden in Noordwijk nog steeds sprake van een geldige bodemkwaliteitskaart.
3.3 STAP 3: GEGEVENSVERZAMELING EN GEGEVENSBEWERKING
3.3.1 SELECTEREN BESCHIKBARE GEGEVENS
De gegevens voor de bodemkwaliteitskaart zijn afkomstig uit het bodeminformatiesysteem van de ODWH (d.d. 2 juli 2021) waarin de bodemgegevens van de gemeenten worden geregistreerd en beheerd. Daarnaast zijn nog analyseresultaten van 315 nieuwe bodemonderzoeken aan de dataset toegevoegd die zijn uitgevoerd voor werkzaamheden aan kabels en leidingen.
In bijlage 2 staat een overzicht van de selecties die zijn uitgevoerd om tot een representatieve dataset voor deze bodemkwaliteitskaart te komen.
3.3.2 HET SAMENVOEGEN VAN PUNT- EN MENGMONSTERS
De dataset voor deze bodemkwaliteitskaart bestaat uit meng- en puntmonsters met meetgegevens. De landelijke IPO Werkgroep Achtergrondgehalten heeft onderzocht wat de invloed is van het meenemen van zowel punt- als mengmonsters op de berekening van percentielwaarden van de meetgegevens[12]. De resultaten laten zien dat percentielwaarden die zijn gebaseerd op een bestand met meetgegevens van zowel punt- als mengmonsters, vrijwel identiek zijn aan percentielwaarden die zijn gebaseerd op een bestand met meetgegevens van alléén mengmonsters. Er bestaan daarom geen praktische bezwaren tegen het berekenen van de bodemkwaliteit uit een bestand met meetgegevens, afkomstig van zowel punt- als mengmonsters. In dit project zijn de meetgegevens van de mengmonsters éénmaal meegenomen.
3.3.3 HET VERVANGEN VAN WAARDEN BENEDEN DE DETECTIELIMIET
Bij analyses komt het vaak voor dat een bepaalde stof in het grond(meng)monster aanwezig is in een concentratie beneden de detectiegrens van de gangbare analyseapparatuur. Hoewel de werkelijke waarde onbekend is (de waarde kan variëren van nul tot de detectielimiet) leveren deze monsters wel waardevolle informatie voor de bodemkwaliteit in een gebied. Voor deze analyseresultaten is de methode van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten gehanteerd. Deze methode houdt in dat de gerapporteerde detectielimieten worden vermenigvuldigd met een factor 0,7 om tot een rekenwaarde te komen.
De opgegeven detectielimiet van een bepaalde stof verschilt van rapport tot rapport. Verhoogde detectielimieten komen voor bij verstoringen in de grond(meng)monstermatrix. Daarnaast zijn de detectielimieten in de loop der jaren lager geworden doordat nauwkeuriger analyseapparatuur beschikbaar is gekomen.
3.3.4 HET OPSPOREN VAN UITBIJTERS
Ondanks dat er representatieve meetgegevens zijn geselecteerd, kan er sprake zijn van uitschieters in de dataset: extreem hoge of lage gehalten als gevolg van bijvoorbeeld typefouten tijdens de invoer, onbetrouwbare analyses of verontreinigingen door lokale bronnen die niet als dusdanig in het bodeminformatiesysteem zijn aangegeven. Hierbij worden vaak bij meerdere stoffen in hetzelfde monster relatief hoge gehalten aangetroffen. Per deelgebied en per stof zijn met een visuele methode (scatterplots) extreme gehalten gemarkeerd.
Voor de extreme gehalten is nagegaan of deze tot een lokale bron, type- of meetfout zijn te herleiden. In die situaties zijn de analyseresultaten uit de dataset verwijderd en waar mogelijk aangepast wanneer het typefouten betrof. Op een aantal locaties zijn daarnaast kleine correcties uitgevoerd in de begrenzing van de deelgebieden, waar bleek dat hoge gehalten in het buitengebied net buiten een lintbebouwing vielen, waar deze qua kwaliteit meer mee overeenkwamen.
In bijlage 3 staat een overzicht van de uiteindelijk verwijderde uitbijters.
3.4 STAP 5: CONTROLE INDELING VAN HET BODEMBEHEERGEBIED
3.4.1 AANTAL EN SPREIDING MEETGEGEVENS
De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten stelt de volgende minimale eisen aan het aantal en de spreiding van meetgegevens per deelgebied:
Er moeten minimaal 30 PFAS-meetgegevens beschikbaar zijn per bodemlaag. Hiermee wordt gebruik gemaakt van de systematiek van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten voor het uitbreiden van een bodemkwaliteitskaart met de stoffen kobalt, molybdeen en PCB. Deze systematiek mag conform het Model Beleid toepassen PFAS houdende grond[13] ook voor PFAS-verbindingen worden gebruikt. Als aanvullende minimumeis is door de ODWH gesteld dat per bodemlaag minimaal 5 PFAS-analysegegevens per gemeente beschikbaar moeten zijn.
De (voormalige) tuinbouw- en akkerbouwpercelen komen zeer verspreid en versnipperd voor in de gemeenten. Om deze reden is afgeweken van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Voor de (voormalige) tuinbouw- en akkerbouwpercelen moeten minimaal 30 analysegegevens van organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB) beschikbaar zijn en per niet-aaneengesloten gebied zijn geen 3 analysegegevens noodzakelijk. Niet voor alle deelgebieden wordt voldaan aan de minimumeis van 30 meetgegevens per individuele OCB. Voor een aantal kwaliteitsklasse bepalende individuele OCB wordt wél voldaan aan de minimumeis. In overleg met de ODWH is besloten dat deze leidend zijn voor de bodemkwaliteitskaart. Hierdoor hoeft voor de andere individuele OCB niet te worden voldaan aan de minimumeis van 30 meetgegevens.
Na het samenstellen van de dataset voor de bodemkwaliteitskaart (§ 3.3.1), de voorbewerkingen (§ 3.3.3 en § 3.3.4), is gebleken dat het aantal gegevens voor veel niet-aaneengesloten deelgebieden niet voldoet.
In een aantal gebieden betreft het tekort alleen waarnemingen voor de stoffen barium, kobalt, molybdeen en/of PCB.
De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten stelt dat in geval van dergelijke tekorten, de meetgegevens van verschillende deelgebieden voor deze stoffen mogen worden samengevoegd, mits de stoffen niet bepalend zijn voor de kwaliteitsklasse van de zones; voor PCB geldt dit enkel wanneer ook sprake is van een vergelijkbaar gehalte organisch stof. Hierbij zijn de volgende ranges van organisch stofgehalte vergelijkbaar beoordeeld; 0-4%, >4-8% en >8%. In overeenstemming met de Richtlijn zijn de meetgegevens voor barium, kobalt, molybdeen daarom per bodemlaag samengevoegd. Omdat het buitengebied te afwijkende percentages organisch stof kent, zijn alleen de waarnemingen van de deelgebieden in de bebouwde kom samengevoegd.
Na deze bewerking voldoen een aantal van de onderscheiden niet-aaneengesloten deelgebieden nog steeds niet aan de minimumeisen van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (niet-aaneengesloten deelgebieden minimaal 3 meetgegevens) en de aanvullend gestelde minimumeis voor PFAS-verbindingen (minimaal 5 meetgegevens per gemeente). De benodigde extra meetgegevens zijn verzameld door aanvullend bodemonderzoek uit te voeren. In § 3.6 is hier nader op ingegaan.
3.4.2 SPLITSEN VAN DEELGEBIEDEN
Op stofniveau is bekeken of er een ruimtelijke clustering aanwezig is van hoge of lage gehalten. Op basis van ervaringen van WSP bij andere bodemkwaliteitskaarten is de ruimtelijke clustering onderzocht wanneer zware metalen, minerale olie en PFAS-verbindingen een variatiecoëfficiënt hoger dan 1,5 hebben en de stofgroepen PAK, PCB en bestrijdingsmiddelen een variatiecoëfficiënt hoger dan 2. Een hoge variatiecoëfficiënt is een indicatie van een mogelijke ruimtelijke clustering met hogere of lagere gehalten.
De overzichten van de variatiecoëfficiënten staan in de bijlagen 4 (kolom ‘VC’). Hieruit blijkt, dat bij veel deelgebieden voor één of meer zware metalen, minerale olie, individuele bestrijdingsmiddelen, individuele PFAS-verbindingen en/of PAK sprake is van een hoge variatiecoëfficiënt.
Bij de controle is gebleken dat in een aantal voorlopige deelgebieden sprake is van een ruimtelijke clustering van hoge gehalten:
In het voorlopig deelgebied Overige historische woonbebouwing concentreren de meer verontreinigde monsters zich in het oostelijk deel van de regio, voor zowel enkele metalen als PAK. De oude dorpskernen en lintbebouwingen in het veenweidegebied zijn duidelijk meer verontreinigd dan die in de rest van de regio, vermoedelijk als gevolg van de wijze waarin deze gebieden in het verleden zijn opgehoogd. In overleg met de ODWH is besloten het deelgebied daarom te splitsen: de gemeenten Kaag en Braassem, Nieuwkoop en Zoeterwoude enerzijds, en de overige gemeenten (Hillegom, Leiderdorp, Lisse, Oegstgeest en Teylingen) anderzijds.
In het voorlopig deelgebied Overig buitengebied was een duidelijke clustering van hoge gehalten van een aantal metalen aanwezig in Noordse Buurt. Hiervan is bekend dat het een voormalig kassengebied is, dat qua bodemkwaliteit niet overeen blijkt te komen met het omringende buitengebied. In overleg met de ODWH is besloten dit gebied uit te sluiten van de bodemkwaliteitskaart.
Het voorlopig deelgebied Buitengebied met toemaakdek is extra gecontroleerd op basis van de praktijkervaringen van de gemeenten. Er is geen reden aangetroffen om de begrenzing van deze zone te wijzigen. Er is weliswaar sprake van hoge variatiecoëfficiënten, maar er is geen sprake van een duidelijk patroon in hoge of lage gehalten binnen het deelgebied. De bestaande begrenzing is daarom gehandhaafd.
3.5 STAPPEN 2 EN 4: ONDERSCHEIDENDE GEBIEDSKENMERKEN EN INDELEN BODEMBEHEERGEBIED IN DEELGEBIEDEN (2/2)
Op basis van een eerste berekening van de kwaliteit per voorlopig deelgebied is bepaald of de oorspronkelijke hypothese (onderscheid in bodemkwaliteit per deelgebied op basis van kenmerken van het gebied) juist is. Daarbij is vastgesteld dat de bodemkwaliteit in een sommige oorspronkelijk gedefinieerde voorlopige deelgebieden vergelijkbaar is. De beide voorlopige deelgebieden met bedrijventerreinen zijn dermate vergelijkbaar dat besloten is deze samen te voegen. In tabel 3.1 is een overzicht gegeven van de definitieve deelgebieden die op basis van kwaliteit en bodemfunctie zijn gedefinieerd en waarmee de uiteindelijke bodemkwaliteitskaart is opgesteld.
De definitieve deelgebieden zijn tevens voorzien van een codering: ‘B’ (bovengrond) voor de bodemlaag vanaf het maaiveld t/m 0,5 meter diepte, ‘T’ (tussenlaag) voor de bodemlaag van 0,5 tot 1 meter diepte en ‘O’ (ondergrond) voor de bodemlaag van 1 tot 2 meter diepte. Het onderscheid tussen ‘T’ en ‘O’ is enkel van toepassing op de PFAS-verbindingen.
Tabel 3.1 Onderscheiden deelgebieden
3.6 STAP 6: VERZAMELEN AANVULLENDE INFORMATIE EN VASTSTELLEN DEFINITIEVE DEELGEBIEDEN / BODEMKWALITEITSZONES
Zoals in § 3.4.1 is gesteld voldoen een aantal van de onderscheiden deelgebieden niet aan de minimumeisen van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (niet-aaneengesloten deelgebieden minimaal 3 meetgegevens) en de aanvullend gestelde minimumeis voor PFAS-verbindingen (minimaal 5 meetgegevens per gemeente). Om de niet-aaneengesloten deelgebieden te kunnen zoneren in de bodemkwaliteitskaart is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd[14]. De verkregen aanvullende meetgegevens zijn toegevoegd aan de dataset van de bodemkwaliteitskaart. Op de meetgegevens zijn voorbewerkingen uitgevoerd zoals zijn beschreven in § 3.3.3 en § 3.3.4. Er zijn hierbij geen aanvullende uitbijters aangetroffen en is de gebiedsindeling niet verder gewijzigd.
Na het toevoegen van de aanvullende meetgegevens en uitgevoerde voorbewerkingen voldoen de deelgebieden aan de minimumeisen van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten en de aanvullende minimumeisen voor PFAS-verbindingen. De deelgebieden worden daarom definitief vastgesteld. De definitieve deelgebieden worden de bodemkwaliteitszones van de regio. De bodemkwaliteitszones zijn afgebeeld op de kaartbijlagen B4.
3.7 STAP 7: KARAKTERISEREN BODEMKWALITEITSZONES
De gemiddelde gehalten van de bodemkwaliteitszones (zie bijlage 4, kolom 'Gem') zijn getoetst aan de normen uit de Regeling bodemkwaliteit[15] (hierna ‘de Regeling’) en de normen uit het Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie[7]. De toetsingsmethodiek voor het bepalen van de bodemkwaliteitsklasse is opgenomen in bijlage 1 onder het kopje ‘Bodemkwaliteitsklasse’. De bodemkwaliteitszones kunnen vallen in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur (Achtergrondwaarden, AW2000), Wonen of Industrie. De bodemkwaliteitsklasse wordt samen met de bodemfunctieklasse gebruikt voor het bepalen van de toepassingseis
De toetsingsmethodiek voor het bepalen van de kwaliteitsklasse Wonen is voor de bodemkwaliteitsklasse minder streng dan de toetsingsmethodiek voor het bepalen van de ontgravingsklasse (zie ook § 3.8.3 en bijlage 1 onder het kopje ‘Ontgravingskaart’). Met de minder strenge toets wordt voorkomen dat de bodemkwaliteit van een gebied op basis van één stof wordt ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse ‘Industrie’. Dit zou in de praktijk de ongewenste situatie kunnen opleveren dat ook voor alle overige stoffen minder strenge regels gelden en de concentraties kunnen toenemen tot de maximale waarden voor de functie Industrie. Hierdoor verslechtert de kwaliteit van het gebied. Dit kan zich met name voordoen bij licht verontreinigde industriegebieden. Deze situatie komt voor bij de bodemkwaliteitszones B1. Historische bebouwing Leiden, B2. Oude uitbreidingen Leiden en B3. Historische woonbebouwing Kaag en Braassem, Nieuwkoop en Zoeterwoude.
In tabel 3.2 is aangegeven in welke bodemkwaliteitsklasse iedere bodemkwaliteitszone valt. In de bijlage 4 zijn de gespecificeerde beoordelingen weergegeven.
In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten staat vermeld, dat voor elke bodemkwaliteitszone met een 95-percentielwaarde boven de interventiewaarde uit de Wet bodembescherming een controle op het saneringscriterium nodig is. Bij een overschrijding is het niet verantwoord om zonder partijkeuring grondverzet vanuit de betreffende zone te laten plaatsvinden. Deze situatie komt in de bodemkwaliteitszones B1 en T1/O1 Historische bebouwing Leiden (zie tabel 3.3). De gemeente Leiden heeft in de nota bodembeheer 2023[16] gebiedsspecifiek beleid opgesteld voor het graven in en toepassen van grond uit deze bodemkwaliteitszones. Daarom is geen verdere controle op het saneringscriterium uitgevoerd.
Naast de percentielwaarden en variatiecoëfficiënt is ook de heterogeniteit van de meetgegevens berekend, volgens de methodiek zoals beschreven onder het kopje ‘Heterogeniteit’ in bijlage 1. In bijna alle bodemkwaliteitszones is sprake van sterke heterogeniteit voor één of meerdere stoffen (zie tabel 3.2). De overzichten van de heterogeniteitsindex per stof en per bodemkwaliteitszone staan in de bijlagen 4 (kolom 'Heterogeniteit').
Wanneer de diffuse bodemkwaliteit in een bodemkwaliteitszone sterk heterogeen is verdeeld, is de betrouwbaarheid van het gemiddelde gehalte in de zone kleiner. Voor de bodemkwaliteitszone zijn ruim voldoende meetgegevens aanwezig om het gemiddelde gehalte (en dus de kwaliteit) goed te beschrijven. Hierdoor is de heterogeniteit geen aanleiding om aanvullend onderzoek voorafgaand aan het grondverzet te eisen.
Tabel 3.2 Bodemkwaliteitsklasse en heterogeniteit per bodemkwaliteitszone en bodemlaag
# De gemiddelde waarden van de PFAS-verbindingen zijn lager dan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden vastgesteld, maar voor een aantal PFAS-verbindingen boven de bepalingsgrens.
De bodemkwaliteitskaart bestaat uit drie hoofdkaarten:
In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de hoofdkaarten.
3.8.2 KAART MET UITGESLOTEN LOCATIES EN GEBIEDEN
De volgende locaties en gebieden zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart:
De ligging van de bovenstaande uitgesloten locaties en gebieden zijn, soms vanwege het dynamische karakter of het relatief kleine oppervlak van het gebied, niet op de kaarten weergegeven.
Informatie over deze locaties kan worden achterhaald via de website van het landelijk bodemloket (https://www.bodemloket.nl/) én het Bodem Informatie Punt van de Omgevingsdienst West-Holland
(https://www.odwh.nl/themas/bodem/bodem-informatie-punt/).
De ontgravingskaart geeft de te verwachten kwaliteit aan van de eventueel te ontgraven grond op een voor de bodemkwaliteitskaart niet uitgesloten locatie/gebied. Deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast. Voorafgaand aan het grondverzet moet altijd informatie worden achterhaald waaruit blijkt dat de locatie onderdeel uitmaakt van de bodemkwaliteitskaart. In de nota bodembeheer[16] wordt hier nader op ingegaan. De kaart doet alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken.
De ontgravingskwaliteit is net als de bodemkwaliteitsklasse gebaseerd op het gemiddelde gehalte van een bodemkwaliteitszone (zie de bijlagen 4, kolom 'Gem') en getoetst aan de toetsingswaarden uit de Regeling en de normen uit het Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie. Om het standstill-principe voor de bodemkwaliteit op gebiedsniveau te kunnen waarborgen, is de toetsing voor de klasse Wonen voor het bepalen van de ontgravingskwaliteit strenger dan voor het bepalen van de bodemkwaliteit (zie ook § 3.7). De toetsingsmethodiek is opgenomen in bijlage 1 onder het kopje ‘Ontgravingskaart’, ter vergelijking zie ook het kopje ‘Bodemkwaliteitsklasse’.
In tabel 3.3 is de te verwachten ontgravingsklasse per bodemkwaliteitszone aangegeven. De ontgravingskaart per bodemlaag is opgenomen in de kaartbijlagen B5. De kleuren in tabel 3.3 komen overeen met de gebruikte kleuren op de kaartbijlagen.
Tabel 3.3 Verwachte ontgravingsklasse per bodemkwaliteitszone
# De gemiddelde waarden van de PFAS-verbindingen in de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1 meter diepte zijn lager dan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden vastgesteld, maar voor een aantal PFAS-verbindingen boven de bepalingsgrens. Dit leidt mogelijk tot beperkingen bij het toepassen van grond in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden.
De toepassingskaart is opgesteld aan de hand van de vastgestelde bodemkwaliteitsklasse en de (toekomstige) functie van de het gebied. Op basis van deze dubbele toets, waarbij de strengste eis doorslaggevend is, wordt voor elke bodemkwaliteitszone de toepassingseis vastgesteld (zie bijlage 1 onder het kopje ‘Toepassingseis kwaliteit toe te passen grond op of in de bodem’). Voorafgaand aan het grondverzet moet altijd informatie worden achterhaald waaruit blijkt dat de locatie onderdeel uitmaakt van de bodemkwaliteitskaart. In de nota bodembeheer[16] wordt hier nader op ingegaan.
In tabel 3.4 is de toepassingseis volgens het generieke kader van het Besluit per bodemkwaliteitszone aangegeven. In de kaartbijlagen B6 staat per bodemlaag aangegeven welke toepassingseis er geldt. De kleuren in tabel 3.4 komen overeen met de gebruikte kleuren op kaartbijlage B2 (bodemfunctieklassenkaart) en de kaartbijlagen B6 (toepassingskaarten).
Tabel 3.4 Toepassingseisen per combinatie (voorkomende) bodemfunctie- en bodemkwaliteitsklasse conform het generieke kader van het Besluit en het Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie.
T3/O3. Historische woon-bebouwing Kaag en Braassem, Nieuwkoop en Zoeterwoude |
|||
T10/O10. (Voormalige) tuinbouw- en akkerbouwpercelen gemeenten Hillegom, Lisse, Noordwijk, Oegstgeest en Teylingen |
|||
T11/O11. (Voormalige) tuinbouw- en akkerbouwpercelen gemeenten Kaag en Braassem, Leiden, Leiderdorp, Nieuwkoop en Zoeterwoude |
|||
@ De toepassingseisen voor PFAS-houdende grond zijn:
De bodemkwaliteitskaart doet geen uitspraak over de kwaliteit van de bodem ter plaatse van voor bodemverontreiniging verdachte locaties, locaties met lokale verontreinigingen, gesaneerde locaties of locaties met onvoorziene visuele waarnemingen (bodemvreemde materialen, kleur, geur). Op deze locaties wordt een afwijkende (slechtere of betere) bodemkwaliteit dan in de omgeving verwacht. Daarom moet voorafgaand aan het grondverzet altijd informatie worden achterhaald waaruit blijkt of de locatie onderdeel uitmaakt van de bodemkwaliteitskaart. In de nota bodembeheer[16] wordt hier nader op ingegaan.
Ook door de provincie aangewezen beschermingsgebieden vallen onder locaties met bijzondere omstandigheden voor grondverzet. Voorafgaand aan grondverzet moet zowel voor de ontgravingslocatie als op de toepassingslocatie worden nagegaan of er naar aanleiding van de ligging in één of meerdere beschermingsgebieden restricties zijn ten aanzien van het grond- en baggerverzet. Voorbeelden hiervan zijn gebieden met archeologische, cultuurhistorische, of aardkundige waarden, Natura2000-gebieden of gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS): https://www.zuid-holland.nl/.
Voor de gemeenten Hillegom, Kaag en Braassem, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen en Zoeterwoude (zie kaartbijlage B1) zijn de eerder opgestelde bodemfunctieklassenkaarten aangepast. Oók is een gezamenlijke bodemkwaliteitskaart opgesteld.
Recentelijk zijn voor drie plangebieden in de gemeente Noordwijk bodemkwaliteitskaarten en bodembeheernota’s bestuurlijk vastgesteld:
Voor een gebied mag van rechtswege maar één bodemkwaliteitskaart bestuurlijk zijn vastgesteld. Om deze reden komen met het bestuurlijk vaststellen van deze bodemkwaliteitskaart de eerder bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten voor de drie plangebieden in Noordwijk te vervallen. De eerder bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten zijn integraal opgenomen in deze gezamenlijke bodemkwaliteitskaart (zie tabel 4.1 en de kaartbijlagen). Hierdoor is er voor de drie plangebieden in Noordwijk nog steeds sprake van een geldige bodemkwaliteitskaart.
Op de bodemfunctieklassenkaart wordt de ligging van gebieden met de bodemfuncties 'Industrie', 'Wonen' en ‘Landbouw/natuur’ weergegeven. Op de ontgravingskaart wordt de te verwachten diffuse milieuhygiënische ontgravingskwaliteit van de gemeenten weergegeven. Op de toepassingskaart is weergegeven aan welke kwaliteit de toe te passen grond of gerijpte baggerspecie moet voldoen.
In de bodemkwaliteitskaart van de gemeenten zijn op basis van gebruik(shistorie), bodemfunctie en bodemkwaliteit in totaal 11 bodemkwaliteitszones in de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte, 11 bodemkwaliteitszones in de bodemlaag vanaf 0,5 meter tot en met 2,0 meter diepte en 2 bodemkwaliteitszones voor PFAS-verbindingen (de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte en de bodemlaag vanaf 0,5 tot en met 1,0 meter diepte) onderscheiden; zie de kaartbijlagen B3.
De volgende locaties en gebieden zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart:
De ligging van de uitgesloten locaties en gebieden zijn, soms vanwege het dynamische karakter of het relatief kleine oppervlak van het gebied, niet op de kaarten weergegeven.
Informatie over deze locaties kan worden achterhaald via de website van het landelijk bodemloket (https://www.bodemloket.nl/) én het Bodem Informatie Punt van de Omgevingsdienst West-Holland (https://www.odwh.nl/themas/bodem/bodem-informatie-punt/).
Voor de uitgesloten en/of niet-gezoneerde gebieden geldt het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit zonder dat een bodemkwaliteitskaart is opgesteld. Dit betekent dat de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie enerzijds moet voldoen aan de maximale waarden van de functie voor de ontvangende bodem die is aangegeven op de bodemfunctieklassenkaart (zie kaartbijlage B2). Anderzijds moet de kwaliteit van de ontvangende bodem worden onderzocht om vast te stellen of de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie van een betere of vergelijkbare kwaliteit is. De uiteindelijke toepassingseis is afhankelijk van de strengste eis van deze dubbele toets (zie ook bijlage 1 kopje ‘Toepassingskaart’).
In tabel 4.1 staat voor de onderscheiden bodemkwaliteitszones en dieptetrajecten een totaaloverzicht van de voorkomende bodemfunctieklassen, verwachte ontgravingsklassen en toepassingseisen.
Alle bodemkwaliteitszones zijn vastgesteld voor de stoffen barium (zie bijlage 1 kopje ‘Barium’), cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie en de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Hierbij zijn de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte en de bodemlaag vanaf 0,5 tot en met 2,0 meter diepte onderscheiden.
De (voormalige) tuinbouw- en akkerbouwpercelen11 in de gemeenten zijn ook vastgesteld voor bestrijdingsmiddelen (OCB). Hierbij is de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte en de bodemlaag vanaf 0,5 tot en met 2,0 meter diepte onderscheiden.
De bodemkwaliteitskaart is ook vastgesteld voor PFAS-verbindingen. Hierbij zijn de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 0,5 meter diepte en de bodemlaag vanaf 0,5 tot en met 1,0 meter diepte onderscheiden*.
* De onderscheiden dieptelagen voor PFAS-verbindingen hebben geen invloed op de bodemkwaliteitszones voor de andere stoffen.
Op de ontgravingskaarten (kaartbijlagen B5) zijn de te verwachten kwaliteitsklassen weergegeven van de te ontgraven boven- en ondergrond op voor bodemverontreiniging niet verdachte locaties. Op de toepassingskaarten (zie de kaartbijlagen B6) zijn de toepassingseisen weergegeven die gelden voor de onderscheiden dieptetrajecten in een gebied als een partij grond wordt toegepast en gebruik wordt gemaakt van het generieke toetsingskader van het Besluit en het Handelingskader hergebruik PFAS-houden grond en baggerspecie. Omdat aan zones B10 en B11 T10 en T11 op perceelniveau invulling is gegeven, is deze zone niet op de kaartbijlagen weergegeven.
Tabel 4.1 Totaaloverzicht bodemkwaliteitszones, verwachte ontgravingsklassen, toepassingseisen bij de voorkomende bodemfuncties conform het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit en het Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie.
* De 95-percentielwaarde van zink en/of lood is hoger dan de interventiewaarde vastgesteld. Vrij grondverzet is niet mogelijk.
# De gemiddelde waarden van de PFAS-verbindingen in de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1 meter diepte zijn lager dan de voorlopige landelijke achtergrondwaarden vastgesteld, maar voor een aantal PFAS-verbindingen boven de bepalingsgrens. Dit leidt mogelijk tot beperkingen bij het toepassen van grond in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden.
$ De bodemlaag 1-2 m-mv is niet verdacht op het voorkomen van verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen.
@ De toepassingseisen voor PFAS-houdende grond zijn:
[1] Besluit bodemkwaliteit, publicatie Staatsblad nr. 469, 3 december 2007.
[2] Wet bodembescherming, publicatie Staatsblad, nummer 404, 1986 en latere wijzigingen.
[3] Besluit Uniforme Saneringen, publicatie Staatsblad nr. 54, 9 februari 2006 en latere wijzigingen.
[4] Regeling Uniforme Saneringen, publicatie Staatsblad nr. 54, 9 februari 2006 en latere wijzigingen.
[5] Richtlijn bodemkwaliteitskaarten, Ministerie van VROM, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 3 september 2007 en latere wijzigingen.
[6] Waterregeling, publicatie Staatscourant nr. 19353, 17 december 2009 en latere wijzigingen.
[7] Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie, kenmerk IENW/BSK-2019/131399, 8 juli 2019; aangepast op 29 november 2019, op 1 juli 2020 en op 13 december 2021.
[8] Bodembeheernota deel B, Gebiedsspecifiek beleid plangebied Offem-Zuid (fase 1) in Noordwijk, documentcode: 17M1208.RAP001, LievenseCSO Milieu B.V., definitief, 18 september 2017 (bijlage 2: onderbouwing bodemkwaliteitskaart).
[9] Aanvulling bij: bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota-deel B Plangebied Offem-Zuid (fase 1 en 3) Gemeente Noordwijk, Omgevingsdienst West-Holland, vakteam Bodem, 7 april 2021.
[10] Bodembeheernota deel B, Gebiedsspecifiek beleid plangebied Offem-Zuid (fase 2) in Noordwijk, documentcode: SOB009406.RAP001, Lievense Milieu B.V., herzien definitief, 29 september 2020 (bijlage 2: onderbouwing bodemkwaliteitskaart).
[11] Bodembeheernota deel B en bodemkwaliteitskaart plangebied Bronsgeest in Noordwijk, documentcode: SOB018037.RAP002, WSP Nederland B.V., definitief, 29 november 2021 (bijlage 2: onderbouwing bodemkwaliteitskaart).
[12] Handreiking Achtergrondgehalten. Begeleidingscommissie actief bodembeheer, TNO MEP-R98/283.IPO/TNO, 1998.
[13] Model Beleid toepassen PFAS-houdende grond, opgesteld in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, kenmerk: 1248710-044 C04, TAUW, 10 januari 2020.
[14] Bodemonderzoek voor de bodemkwaliteitskaart 10 gemeenten in het werkgebied van de Omgevingsdienst West-Holland, documentnummer: SOB0-15939.RAP001, WSP Nederland B.V., 11 januari 2023.
[15] Regeling bodemkwaliteit, publicatie Staatscourant nr. 247, 21 december 2007 en latere wijzigingen.
[16] Nota bodembeheer gemeenten Hillegom, Kaag en Braassem, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwouderen, Documentnummer: SOB015939.RAP003, WSP Nederland B.V., 2022.
Aldus besloten in de vergadering van 28 november 2023
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest,
De secretaris,
Jeffrey Versluis
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van Oegstgeest op 25 januari 2024
de griffier,
Fred Kromhout
de voorzitter,
Emile Jaensch
Baggerspecie is materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte en bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organisch stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature wordt aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter.
Baggerspecie die in het kader van het Besluit bodemkwaliteit nuttig wordt toegepast mag maximaal 20 gewichtsprocent aan bodemvreemd materiaal bevatten.
Voor barium bestaat op dit moment geen norm. De destijds voor deze stof geldende normen zijn per 4 april 2009 (Staatscourant nr. 67, publicatie 7 april 2009) ingetrokken omdat de interventiewaarde lager was dan het gehalte dat van nature in de bodem voorkomt. Dit blijft gehandhaafd. De onderzoeksgegevens over barium moeten wel in de bodemkwaliteitskaarten worden meegenomen, aangezien barium onderdeel uitmaakt van het stoffenpakket, met dien verstande dat geen eisen worden gesteld aan het aantal waarnemingen. Deze gegevens kunnen namelijk een indicatie zijn voor de aanwezigheid van antropogene bronnen die ook andere verontreinigingen met zich mee kunnen brengen.
Als verhoogde bariumgehalten ten opzichte van de natuurlijke achtergrondwaarden worden aangetroffen als gevolg van een menselijke activiteit, kan dit gehalte worden beoordeeld op basis van de voormalige interventiewaarde voor barium: 920 mg/kg ds (bij standaardbodem lutum 25%, organisch stof 10%).
Een aaneengesloten, door het bestuursorgaan (bijvoorbeeld een gemeente, waterschap of Rijkswaterstaat) afgebakend deel van de oppervlakte van een of meer gemeenten of het beheergebied van een of meer beheerders. Met gebiedsspecifiek beleid kan een bodembeheergebied worden uitgebreid.
Kaart waarop de verschillende bodemfuncties zijn aangegeven, waarbij het bodemgebruik is ingedeeld in de klassen ‘Industrie’, ‘Wonen’ en ‘Landbouw/natuur’.
De bodemkwaliteitskaart bestaat uit drie hoofdkaarten:
De ontgravingskaart (deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast). De kaart doet alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken.
In het Besluit bodemkwaliteit worden bodemkwaliteitszones afhankelijk van de gemiddelde kwaliteit ingedeeld in één van de drie onderscheiden bodemkwaliteitsklassen:
Bij de toetsingsmethodiek voor de kwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur’ wordt uitgegaan van een staffel voor het aantal toegestane overschrijdingen (zie onderstaand). Voor de bodemkwaliteitskaart van de gemeenten is het basispakket van toepassing. Voor de gebieden waar de bodemkwaliteitskaart ook voor organochloorbestrijdingsmiddelen is vastgesteld, is het aantal gemeten stoffen ’16-26’ van toepassing.
De toetsingsmethodiek voor het bepalen van de bodemkwaliteitsklasse ‘Wonen’ is minder streng dan de toetsingsmethodiek voor het bepalen van de ontgravingsklasse (zie het kopje ‘Ontgravingskaart’ in deze bijlage). Met de minder strenge toets wordt voorkomen dat de bodemkwaliteit van een gebied op basis van één stof wordt ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Industrie. Dit zou in de praktijk de ongewenste situatie kunnen opleveren dat ook voor alle overige stoffen minder strenge regels gelden en de concentraties kunnen toenemen tot de maximale waarden voor de functie Industrie. Hierdoor verslechtert de kwaliteit van het gebied.
Tabel B1 Staffel toegestane aantal overschrijdingen.
Klasse Landbouw/natuur (Achtergrondwaarde – AW2000):
Voor het effect van gehalten aan PFAS-verbindingen op de indeling in kwaliteitsklassen, zie het kopje ‘PFAS-gehalten en effect op de kwaliteitsklassen’.
Een deel van een bodembeheergebied waarvoor geldt dat er sprake is van een zelfde gebiedseigen bodemkwaliteit, waarbij zowel de verwachtingswaarde als de mate van variabiliteit van belang zijn. De spreiding van gehalten binnen een bodemkwaliteitszone is relatief laag. Een bodemkwaliteitszone is begrensd in het horizontale vlak én het verticale vlak (diepte). Wanneer een bodemkwaliteitszone uit meerdere gebieden bestaat die niet aan elkaar grenzen, worden de individuele gebieden aangeduid als ‘niet-aaneengesloten bodemkwaliteitszone’.
Voor een binnen een bodemkwaliteitszone liggend gebied geldt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, als er voor dat gebied een afwijkende verwachtingswaarde geldt ten opzichte van de verwachtingswaarde van de betreffende bodemkwaliteitszone. Te denken valt aan voor bodemverontreiniging verdachte locaties, onderzochte locaties, locaties waar een sanering heeft plaatsgevonden of locaties met onvoorziene visuele waarnemingen (bodemvreemde materialen, kleur, geur). Ook beschermde gebieden zoals bijvoorbeeld voor de ecologie, archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie vallen onder de bijzondere omstandigheden. In gebieden met bijzondere omstandigheden kunnen vanuit andere wet- en regelgeving aanvullende eisen worden gesteld.
Deel van een bodembeheergebied waarvoor geldt dat dit op eenduidige wijze kan worden gekarakteriseerd door middel van de voor het bodembeheergebied geldende onderscheidende gebiedskenmerken. In tegenstelling tot de bodemkwaliteitszone is er voor het deelgebied nog geen toetsing uitgevoerd of het daadwerkelijk een bodemkwaliteitszone is. Wanneer een deelgebied uit meerdere terreinen bestaat die niet aan elkaar grenzen, worden de individuele gebieden aangeduid als ‘niet-aaneengesloten deelgebieden’.
Diffuse chemische bodemkwaliteit
De diffuse chemische bodemkwaliteit in een bepaald gebied is de verdeling van gehalten van stoffen in dat gebied waarvoor de bodemkwaliteitskaart is vastgesteld. Deze verdeling kan worden gekwantificeerd door statistische parameters (gemiddelde, percentielwaarden waaronder de 80-percentielwaarde).
Onder dit begrip vallen onder andere: zand, veen, klei en löss. Het Besluit bodemkwaliteit definieert grond als volgt: ‘Vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, niet zijnde baggerspecie.’ Ook verontreinigde grond die is gereinigd en ontwaterde of gerijpte baggerspecie worden als grond beschouwd. Grond die in het kader van het Besluit bodemkwaliteit nuttig wordt toegepast mag maximaal 20 gewichtsprocent aan bodemvreemd materiaal bevatten.
Wanneer de diffuse bodemverontreiniging in een zone zeer heterogeen is verdeeld, is de betrouwbaarheid van het gemiddelde gehalte in de zone ook kleiner. Bij zones met een hoge heterogeniteit kan de gemeente besluiten dat de bodemkwaliteitskaart in bepaalde situaties niet gebruikt mag worden als bewijsmiddel. Het vastgestelde gemiddelde gehalte heeft naar mening van de gemeente dan een te lage betrouwbaarheid. Een zekere heterogeniteit op zich hoeft overigens geen probleem te zijn zolang er geen sprake is van een gebruiksrisico. De heterogeniteit van een stof in een zone wordt bepaald door een index die volgt uit de volgende formule:
De beoordeling van de heterogeniteitsindex is als volgt:
Index < 0,2 : weinig heterogeniteit
0,2 < Index < 0,5 : beperkte heterogeniteit
0,5 < Index < 0,7 : er is sprake van heterogeniteit
Index > 0,7 : sterke heterogeniteit
Wanneer een gemeten gehalte hoger is dan de interventiewaarde uit de Wet bodembescherming wordt gesproken over een sterke verontreiniging of een sterk verhoogd gehalte. De interventiewaarden zijn vastgelegd in de Circulaire bodemsanering 2009, zoals gewijzigd op 1 juli 2013 (gepubliceerd in de Staatscourant nr. 16675, d.d. 27 juni 2013).
Duidelijk aanwijsbare bron voor een eventuele bodemverontreiniging zoals bijvoorbeeld een ondergrondse tank voor de opslag van olie, een chemische wasserij, een ontvettingsbad of een afleverzuil voor brandstof(fen).
Gebieden kunnen worden gezoneerd wanneer er voldoende meetgegevens beschikbaar zijn om te voldoen aan de eisen uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Wanneer er onvoldoende meetgegevens beschikbaar zijn, kan de actuele diffuse chemische bodemkwaliteit van het gebied niet met een voldoende onderbouwing en betrouwbaarheid worden bepaald en wordt het deelgebied niet gezoneerd. Een gebied kan ook niet worden gezoneerd als niet wordt voldaan aan de eisen voor de spreiding van de meetgegevens uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Een niet gezoneerd gebied kan ook ontstaan als de gemeente er bewust voor kiest een gebied niet op te nemen in de bodemkwaliteitskaart (zie ook: Uitgesloten locaties en gebieden).
Niet-verdachte locatie voor bodemverontreiniging
Een locatie waar geen lokale bron, zoals bijvoorbeeld een ondergrondse huisbrandolietank of een chemische wasserij, een ontvettingsbad, een afleverzuil voor brandstof(fen)of een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is (geweest).
Onderscheidende gebiedskenmerken
Kenmerken in een gebied waarvan verwacht wordt dat deze een verband vertonen met de bodemkwaliteit. Bijvoorbeeld: bodemtype, geomorfologie, landgebruik, historie, gebiedsontwikkeling en huidig gebruik.
De ontgravingskaart geeft de te verwachten kwaliteit aan van de eventueel te ontgraven grond. Deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast. De ontgravingskwaliteit is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde gehalten van een zone en getoetst aan de toetsingswaarden uit het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. De kaart doet dus alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken. De ontgravingskwaliteit kan vallen in één van de vier onderscheiden klassen:
Bij de toetsingsmethodiek voor Landbouw/natuur wordt uitgegaan van een staffel (zie tabel B1 bij 'Bodemkwaliteitsklasse') voor het aantal toegestane overschrijdingen.
Klasse Landbouw/natuur (Achtergrondwaarde – AW2000):
Voor het effect van gehalten aan PFAS-verbindingen op de indeling in kwaliteitsklassen, zie het kopje ‘PFAS-gehalten en effect op de kwaliteitsklassen’.
Waarde waar beneden een bepaald percentage van de analyseresultaten gelegen is. Bijvoorbeeld 80-percentiel:
80% van de analyseresultaten ligt beneden deze waarde.
PFAS-gehalten en effect op de kwaliteitsklassen
(Bron: https://www.bodemplus.nl/onderwerpen/wet-regelgeving/bbk/vragen/grond-baggerspecie-pfas-veldwerk-analyse-toetsing/faq/resultaten-pfas-onderzoek-toetsen-aanvulling/)
De toetsing aan de PFAS-verbindingen is een aanvullende (losse) toets ten opzichte van de toetsing op de reguliere parameters en indeling in kwaliteitsklassen. Dat betekent dat eerst de toetsing plaatsvindt op basis van de reguliere parameters en op basis daarvan een indeling in kwaliteitsklasse plaatsvindt.
Vervolgens vindt de toetsing plaats aan de toepassingswaarden uit het Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie. Aan de hand van de aanvullende toetsing wordt vervolgens vastgesteld in hoeverre beperkingen aan de toepassing gelden, bijvoorbeeld een verbod op het toepassen in oppervlaktewater. Voor PFAS zijn de bijzondere toetsregels voor het toetsen aan de Achtergrondwaarde of maximale waarde Wonen niet van toepassing, omdat nog geen normen zijn opgenomen in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. Ook tellen de gemeten PFAS niet mee als gemeten stoffen bij de bijzondere toetsregels voor het toetsen aan de achtergrondwaarde of maximale waarde Wonen.
Bij de inbouw van het Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie in de Regeling bodemkwaliteit wordt de wijze van toetsen aan normwaarden nader ingevuld.
Daarnaast zijn hieronder twee voorbeelden uitgewerkt:
Als een partij grond op basis van de overige stoffen is gekwalificeerd in de bodemkwaliteitsklasse Wonen, dan moet aanvullend de PFAS-gehalten worden getoetst aan de toepassingswaarden uit het Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie. Dit kan leiden tot de volgende drie situaties:
Als één of meerdere PFAS-gehalten zijn aangetoond boven de rapportagegrens maar alle PFAS-gehalten voldoen aan de toepassingswaarden voor de bodemkwaliteitsklasse Wonen (7,0 µg/kg ds voor PFOA en 3,0 µg/kg ds voor de overige PFAS), blijft de indeling in kwaliteitsklasse Wonen staan, maar gelden wel beperkingen aan de toepassing van grond in grondwaterbeschermingsgebieden.
Als één of meerdere PFAS-gehalten zijn aangetoond boven de toepassingswaarden van 7,0 µg/kg ds voor PFOA en 3,0 µg/kg ds voor de overige PFAS is deze niet generiek toepasbaar. Toepassing van de partij kan alleen plaatsvinden als in dat gebied verhoogde Lokale Maximale Waarden door het bevoegd gezag zijn vastgesteld in het kader van gebiedsspecifiek beleid.
Als een partij grond op basis van de overige stoffen is gekwalificeerd in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/Natuur (< Achtergrondwaarde), dan moet aanvullend de PFAS-gehalten worden getoetst aan de landelijke achtergrondwaarden (1,9 µg/kg ds voor PFOA en 1,4 µg/kg ds voor de andere PFAS) en bij overschrijding daarvan ook toetsen aan de normen voor 7,0 µg/kg ds voor PFOA en 3,0 µg/kg ds voor de overige PFAS). Dit kan leiden tot de volgende vier situaties:
Als een PFAS-gehalte aangetoond wordt boven de rapportagegrens (0,1 µg/kg ds) maar beneden de landelijke achtergrondwaarden (van 1,9 µg/kg ds voor PFOA en 1,4 µg/kg ds voor de andere PFAS), dan blijft de indeling in kwaliteitsklasse Landbouw/Natuur (< Achtergrondwaarden) staan, maar gelden wel toepassingsvoorwaarden: toepassing van grond op de landbodem in grondwaterbeschermingsgebieden is niet toegestaan.
Als een PFAS-gehalte aangetoond wordt boven de voorlopige achtergrondwaarde (van 1,9 µg/kg ds voor PFOA en 1,4 µg/kg ds voor de andere PFAS) en onder de toepassingswaarden van 7,0 µg/kg ds voor PFOA en 3,0 µg/kg ds voor de overige PFAS, dan blijft de indeling in kwaliteitsklasse Landbouw/Natuur (< Achtergrondwaarden) staan, maar kan de partij uitsluitend toegepast in gebieden met de kwaliteitsklassen Wonen of Industrie als toepassingseis of in gebieden waarvoor verhoogde lokale achtergrondwaarden zijn vastgesteld.
Als één of meerdere PFAS-gehalten zijn aangetoond boven de toepassingswaarden van 7,0 µg/kg ds voor PFOA en 3,0 µg/kg ds voor de overige PFAS, kan de partij niet meer ingedeeld worden in een generieke kwaliteitsklasse voor toepasbare grond. Toepassing van de partij kan alleen plaatsvinden als in dat gebied verhoogde Lokale Maximale Waarden door het bevoegd gezag zijn vastgesteld in het kader van gebiedsspecifiek beleid.
Ook wel ‘standaardafwijking’ genoemd. Het geeft de mate aan voor de spreiding van meetgegevens in een dataset. De berekening hiervan is als volgt:
Hierbij is n het aantal analyseresultaten, x een individueel analyseresultaat en ¯x het gemiddelde van de analyseresultaten.
Vanaf de middeleeuwen is stadsvuil van de meest uiteenlopende soort, vermengd met zand, opgebracht in met name veengebieden. Vaak gebeurde dat als retourvracht van turf dat als brandstof naar de stad werd vervoerd. Voor de veengebieden was het een welkome ophoging van laaggelegen en drassig gebied. Daarbij was het ook een vorm van bemesting.
Het toemaakdek is in het algemeen te herkennen aan allerlei bijmengingen (puin, scherven, stukjes ijzer, pijpenkoppen) en verkleuringen in de bovenste laag van het veenpakket.
Ten gevolge van de samenstelling van dit stadsvuil kennen deze gebieden vaak sterk verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK.
In de regio West-Holland komt toemaakdek met name voor in de gemeenten Kaag en Braassem, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Teylingen en Zoeterwoude.
Toepassingseis toe te passen grond op of in de bodem
Deze kaart geeft de maximale kwaliteitseisen weer waaraan de toe te passen grond moet voldoen. Bij de toepassingskaart wordt gekeken naar de vastgestelde bodemkwaliteit en de (toekomstige) functie van de bodem. Op basis van deze dubbele toets, waarbij de strengste toets doorslaggevend is, wordt voor elke bodemkwaliteitszone de toepassingseis vastgesteld.
@ De gehalten aan PFAS-verbindingen moeten voldoen aan de landelijke achtergrondwaarden.
@@ Het gehalte aan PFOA moet voldoen aan 7,0 μg/kg ds en de gehalten aan de andere PFAS-verbindingen moeten voldoen aan 3,0 μg/kg ds.
Om te beoordelen of het toepassen van grond is toegestaan wordt de kwaliteit van de toe te passen grond vergeleken met de toepassingseis die geldt voor de ontvangende bodem. De kwaliteit van de toe te passen grond kan worden bepaald op basis van een bodemkwaliteitskaart, partijkeuring of een ander erkend bewijsmiddel. De toepassingseis kan worden bepaald op basis van de bodemkwaliteitskaart (gezoneerde gebieden) of bodemonderzoek van de ontvangende bodem (niet gezoneerde gebieden).
Toetsingswaarden Besluit en Regeling bodemkwaliteit en Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie
Om een zone te karakteriseren moet een toetsing plaatsvinden aan de gestelde normen uit het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit en het Handelingskader hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie. Deze toetsingsnormen zijn in de onderstaande tabel weergegeven.
Tabel B2 Toetsingsnormen (in mg/kg ds voor standaardbodem -lutum 25%, org.stof 10%-, uitgezonderd PFAS-verbindingen -gemeten waarden-).
Maximale waarden Achtergrondwaarden (AW2000, Landbouw/natuur) |
|||
Andere PFAS-verbindingen zonder vastgestelde achtergrondwaarde |
|||
De normstelling in de Regeling bodemkwaliteit voor barium en nikkel zijn door het voormalige Ministerie van VROM sinds 1 april 2009 gewijzigd (Staatscourant, 7 april 2009). Voor nikkel vindt voor schone grond (klasse Landbouw/natuur) geen toetsing meer plaats aan de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse wonen. Voor barium is besloten alle toetsingsnormen tijdelijk in te trekken als aangetoond kan worden dat er geen sprake is van een verontreiniging veroorzaakt door activiteiten van de mens. Als een verhoogd gehalte van barium is veroorzaakt door een activiteit door de mens, kan dit gehalte door het bevoegd gezag worden beoordeeld op basis van de voormalige interventiewaarde voor barium: 920 mg/kg ds.
Een uitbijter is een gehalte in het gegevensbestand dat niet representatief is voor de diffuse chemische bodemkwaliteit in een deelgebied. De (potentiële) uitbijters worden met een visuele methode (scatterplots) inzichtelijk gemaakt. Het niet representatieve gehalte is het gevolg van duidelijk aantoonbare menselijke activiteiten: puntverontreinigingen, verdachte locaties, typfouten tijdens invoer.
Uitgesloten locaties en gebieden
Uitgesloten locaties en gebieden zijn terreinen die op beleidsmatige grond niet kunnen worden opgenomen in de bodemkwaliteitskaart of niet voldoen aan de minimumeisen voor het aantal en de spreiding van de meetgegevens uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Voorbeelden zijn onder andere terreinen waar sprake is van een sanering of verontreiniging door een lokale activiteit. Ook terreinen die in het beheer zijn van andere organisaties zoals Rijkswaterstaat (rijkswegen), de provincie (provinciale wegen), ProRail/NS Vastgoed (spoorgebonden gronden) worden soms uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart.
Mate waarin de gehalten binnen een bodemkwaliteitszone variëren.
Maat voor de spreiding in gehalten (standaarddeviatie gedeeld door het gemiddelde).
Van vrij grondverzet is sprake als voorafgaand aan het grondverzet de kwaliteit van de grond niet hoeft te worden vastgesteld.
Onder de onverharde wegbermen wordt verstaan de strook grond naast de verharde (klinker- of asfalt)weg. De strook omvat de bodemlaag tot maximaal 0,5 meter diepte, en heeft gerekend vanuit de wegverharding een maximale breedte van 10 meter. De onverharde wegberm wordt begrensd door (zie ook figuur B1.1):
Voor wegbermen langs dijkwegen en voor wegbermen gelegen in gebieden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur) geldt voor beide zijden van het wegvak een strook van maximaal 2 meter. Dit in verband met de ecologische functie van de wegbermen. Buiten de aangegeven strook mag in de wegbermen alleen schone grond worden toegepast.
Figuur B1.1 Begrenzing wegbermen (bron: brief van het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart, kenmerk RWS/DVS‐2009/2932, 19 november 2009).
BIJLAGE 2 – SELECTIE DATASET BODEMKWALITEITSKAART
De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten stelt dat de meetgegevens niet ouder mogen zijn dan 5 jaar. Omdat de beschikbaar gekomen meetgegevens in de afgelopen 5 jaar niet afwijken van de meetresultaten die meer dan 5 jaar geleden beschikbaar zijn gekomen, zijn de meetgegevens vanaf 1 januari 2000 gebruikt voor de dataset van deze bodemkwaliteitskaart. Dit geeft een nog betere onderbouwing van de te verwachten diffuse chemische bodemkwaliteit.
De gegevens zijn afkomstig van het gemeentelijke bodeminformatiesysteem Squit iBis (exportdatum: 2 juli 2021), aangevuld met 315 nieuw binnengekomen onderzoeken naar kabels en leidingen (leverdatum: 24 maart 2022).
De representatieve gegevens zijn geselecteerd op basis van 4 invoervelden in het gemeentelijke bodeminformatiesysteem:
De aanvullende set kabel- en leidingonderzoeken is nog niet ingevoerd in het bodeminformatiesysteem en bevat geen gegevens voor deze selectiecriteria. Deze zijn daarom allemaal geselecteerd.
Als voor een onderzoekslocatie één of meer invoervelden als ‘niet geschikt’ is beoordeeld, zijn de onderzoeksgegevens niet geselecteerd voor de dataset van deze bodemkwaliteitskaart. Als alle 4 de velden niet zijn ingevuld zijn de gegevens ook niet geselecteerd.
Als "mogelijk" aangemerkte opties werken als volgt:
De volgende gegevens zijn niet geselecteerd:
Extra toegevoegde rapportgegevens
In overleg met de ODWH zijn nog representatieve meetgegevens van de volgende rapporten toegevoegd aan de dataset van bodemkwaliteitskaart:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-53914.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.