Gemeenteblad van Horst aan de Maas
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Horst aan de Maas | Gemeenteblad 2024, 536857 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Horst aan de Maas | Gemeenteblad 2024, 536857 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening sociaal domein gemeente Horst aan de Maas
De raad van de gemeente Horst aan de Maas;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 november 2024, gemeentebladnummer 2024.095;
de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;
de artikelen 8, 8a, eerste en tweede lid, 8b, 10b, vijfde en zevende lid, 41, derde lid, en 47 van de Participatiewet;
artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; artikel 4a van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening; en
de artikelen 121, 122, 147 en 150 van de Gemeentewet;
1. Waarom een omgekeerde verordening?
Eind september 2023 heeft het college het Transformatieplan Gezonde en Gelukkige Inwoners in Vitale Kernen aangeboden aan de raad. Dat transformatieplan beschrijft onze focus op een sterke sociale basis en preventie. Dat doen we omdat we geloven in de kracht van onze inwoners en onze gemeenschappen en we daar dagelijks het bewijs van zien. Het past bij de verantwoordelijkheid die ieder heeft voor zijn eigen leven, bij onze gemeenschapszin en ‘handen uit de mouwen’ mentaliteit en bij het omzien naar en zorg(en) voor elkaar.
We zijn ervan overtuigd dat mensen het gezondst en gelukkigst blijven door actief bij te dragen aan de samenleving, zich onderdeel te voelen van de gemeenschap en zo lang mogelijk in de eigen omgeving te kunnen wonen en elkaar daarbij helpen. We zien ook een noodzaak onder meer door vergrijzing en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Als we passende zorg en (inkomens)ondersteuning toegankelijk willen houden voor de inwoners die het echt nodig hebben, is een verschuiving nodig; van zorg naar gezondheid en van professionele ondersteuning (maatwerkvoorzieningen) naar een sterke, sociale basis en vitale kernen.
Met het transformatieplan zetten we in op een verandering, op een ‘beweging naar de voorkant’. We willen kansen bieden vanuit de bedoeling van de wet. We willen inwoners ruimte geven om die kansen te pakken.
We gaan ervan uit dat zij die kansen ook pakken en helpen hen daarbij waar nodig. Dat betekent dat we anders willen kijken naar (hulp)vragen van onze inwoners, dat we kijken naar ‘de mens in zijn/haar context’ dus naar het hele familiesysteem en netwerk. We gaan uit van vertrouwen, werken vanuit de bedoeling en nemen ruimte binnen de regels om passende oplossingen mogelijk te maken. We sluiten hiermee aan bij het gedachtegoed en de werkwijze van IN! Horst aan de Maas en de stabiliteitsaanpak. Om dat mogelijk te maken, kijken we ook kritisch naar onze eigen regels, werkwijzen en systemen, te beginnen bij de verordeningen en beleidsregels.
We stellen de (vraag van de) inwoner centraal, nemen de tijd om de ‘mens in zijn/haar context’ te leren kennen en kijken samen welke mogelijkheden in de eigen omgeving en daarbuiten kunnen bijdragen aan de oplossing. Die mogelijkheden verbinden we aan elkaar, laten we op elkaar aansluiten en elkaar aanvullen om zo samen tot het best passende, duurzame antwoord op de (hulp)vraag van de inwoner te komen. Een belangrijke stap zetten we met dit document. We bundelen de verschillende verordeningen die we hebben en zetten de inwoner en de andere manier van kijken en werken centraal. Omdat we dat zoveel mogelijk doen vanuit het perspectief van de inwoner en in begrijpelijke taal noemen we het de ‘omgekeerde verordening’ of ‘omgekeerde toets’.
2. Waar gaat deze verordening over?
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. Die taak ligt vast in een aantal wetten. Het gaat onder meer om de:
In deze verordening geven we gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:
De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Ze zijn bedoeld om inwoners meer duidelijkheid te geven wat ze van de gemeente kunnen verwachten en wat er van hen verwacht wordt. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Het college van burgemeester en wethouders (B&W) kan zulke uitvoeringsregels maken. Die regels staan niet in deze verordening, maar in andere (nadere) regelingen en beleidsregels.
De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening gaat de gemeente uit van de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit voldoet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
De kernwaarden in deze paragraaf gelden voor alle hoofdstukken. Daarnaast kan elk hoofdstuk nog bijzondere kernwaarden hebben. De begrippen die in de verordening worden gebruikt, worden toegelicht in de begrippenlijst die onderdeel is van deze verordening.
Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 2.2 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de regels in deze verordening. Maar niet voor alle regels geldt dat in iedere wet daarover iets is terug te vinden. Dat verschilt per regel. Daarom is per regel aangegeven op welke wetten die regel is gebaseerd. Waar in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag wordt genoemd, wordt daarmee de algemene regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (artikel 121 Gemeentewet). Bij een aantal regels wordt ook de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er als er in de Awb specifieke bepalingen zijn die op die regel van toepassing zijn.
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om de onderwerpen uit deze verordening. Beschreven wordt hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, wat daarbij komt kijken en wat de gemeente van de inwoner verwacht. Ook staat in dit hoofdstuk hoe de hulpvraag wordt behandeld en hoe de gemeente tot een besluit komt. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen die de inwoner heeft in één keer kunnen worden gesteld en in samenhang bekeken worden. Daarom is er één procedure. Dit is de standaardprocedure. Maar soms geldt voor bepaalde hulpvragen een bijzondere route. Die wordt dan apart in dit hoofdstuk genoemd. Hoe de gemeente omgaat met signalen en hulpvragen van personen over andere inwoners die hulp nodig hebben, wordt hier niet beschreven.
(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs )
Inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij de gemeente. De inwoner kan deze melding op de volgende manieren doen:
(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs )
Het gesprek wordt gevoerd daar waar de inwoner zich het prettigste voelt. Dit kan bij de inwoner thuis, in het gemeentehuis of telefonisch plaatsvinden als dit voldoende is voor het beoordelen van de hulpvraag. Soms is een onderzoek van alle toegestuurde stukken voldoende en is een gesprek niet nodig.
(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Wko l Awb )
De gemeente verzamelt met de inwoner alle gegevens die nodig zijn voor het gesprek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente in de uitnodiging aan de inwoner om die gegevens 14 dagen voor het gesprek op te sturen.
(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Wko l Awb )
Een aanvraag kan ingediend worden via de kanalen die de gemeente daarvoor beschikbaar heeft gesteld, waaronder schriftelijk en in sommige gevallen digitaal. Het formulier voor de aanvraag is op te vragen bij de gemeente of via de website. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp gaat verlenen en welke vorm die hulp dan heeft.
3.9 Voorwaarden en weigeringsgronden voor hulp-op-maat
Vraagt de inwoner hulp-op-maat, dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:
de inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit effect ook niet bereiken met gebruikelijke hulp van huisgenoten, met hulp vanuit het sociale netwerk of met behulp van andere (algemene) voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of organisaties, en;
Als er sprake is van een levenslange beperking of aandoening en er geen zicht op verbetering is, wordt de afweging gemaakt of hulp-op-maat (Wmo; zowel persoonsgebonden budget als Zorg in Natura) voor onbepaalde tijd passend is. De gemeente onderzoekt periodiek of de hulp-op-maat nog passend is. Tussentijdse wijzigingen in omstandigheden en/of beleid kunnen van invloed zijn op de hulp-op-maat.
3.10 Eigen kracht, probleemoplossend vermogen en gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld. Onder gebruikelijke hulp kan ook gebruikelijke zorg vallen. Gebruikelijke zorg is de zorg die gezinsleden normaal aan elkaar geven binnen het huishouden, omdat ze samen verantwoordelijk zijn voor dat huishouden. Ouders zijn verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen te verzorgen, op te voeden, te begeleiden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek heeft. Bij uitval van 1 van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp over. Dit geldt ook bij gescheiden ouders. Er wordt dan ook rekening gehouden met de gebruikelijke hulp van de ouder waar de jeugdige niet woont.
Om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke hulp beoordeelt de gemeente of de benodigde hulp uitgaat boven de hulp die de inwoner of een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek nodig heeft. De gemeente houdt hierbij rekening met de volgende zaken:
Als er sprake is van gebruikelijke hulp verleent de gemeente geen maatwerkvoorziening. Hierop kan (tijdelijk) een uitzondering worden gemaakt als de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten door (dreigende) overbelasting de gebruikelijke hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp.
Gaat het om hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt, zijn de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze bovengebruikelijke hulp. De gemeente beoordeelt dan of verwacht mag worden dat ze deze hulp bieden, zoals onder 1 staat beschreven. De gemeente maakt hierbij onderscheid tussen kortdurende en langdurende situaties:
De gemeente verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten dat zij in kortdurende situaties de bovengebruikelijke hulp bieden, tenzij dit gelet op de aard van de hulp niet kan worden verwacht of zij door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de inwoner of de jeugdige.
Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp, bij de beschikbaarheid voor het verlenen van de hulp, bij de belasting en bij de financiële situatie wordt van hen verwacht dat zij de bovengebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. De gemeente verleent dan geen maatwerkvoorziening.
Als de inwoner of ouders een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. De gemeente verleent hiervoor geen maatwerkvoorziening.
(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Awb )
De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die hiervoor nodig is. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat iemand die wel deskundig is een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag.
(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Awb )
De gemeente legt in een brief uit wat het besluit is en stuurt deze brief naar de inwoner. Als de inwoner een vertegenwoordiger heeft, dan wordt de brief naar die persoon gestuurd. In het besluit staat of de gemeente wel of geen hulp geeft. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), in geld, of op een andere manier wordt gegeven. Bij jeugdhulp en Wmo-hulp maakt het leefzorgplan deel uit van het besluit.
3.14 Toegang tot jeugdhulp niet via de gemeente
De gemeente draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of die noodzakelijk is in verband met de tenuitvoerlegging van een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de jeugdhulp inzet die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.
Het in het vijfde punt genoemde is ook van toepassing bij jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of die noodzakelijk is in verband met de tenuitvoerlegging van een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de jeugdhulp inzet die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.
De jeugdhulpaanbieder voorkomt alle (schijn van) belangenverstrengeling rondom verwijzingen en hulpverlening. Daaronder worden in elk geval verstaan zelfverwijzingen en intercollegiale verwijzingen. De jeugdhulpaanbieder moet in die gevallen in contact treden met de gemeente over de in te zetten jeugdhulp.
De hulp die de gemeente geeft is meestal ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de hulp in de vorm van geld worden gegeven (bijvoorbeeld bij een bijstandsuitkering) of als een persoonsgebonden budget (pgb). In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de hulp geeft. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage van de inwoner kan vragen.
( Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Gemeentewet l Awb )
De inwoner die hulp van de gemeente krijgt, ontvangt hulp in de vorm van geld, als dat in de wet of in deze verordening zo is bepaald. Hulp in de vorm van geld hoeft meestal niet terugbetaald te worden (‘om niet’). Alleen als in de wet, in deze verordening of in andere gemeentelijke regels anders is bepaald, dan moet het geld wel worden terugbetaald.
De betaling wordt gedaan op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven, tenzij het doel van de betaling alleen op een andere manier kan worden bereikt. Dan kan de gemeente het geld op een andere manier, in een andere vorm of aan een andere persoon/organisatie betalen. Bijvoorbeeld een betaling aan een leverancier of een betaling in contant geld, als de inwoner geen bankrekening heeft.
De gemeente kan beslissen om het geld niet te betalen, maar te verrekenen met een bedrag dat de inwoner moet terugbetalen (vordering), als dit volgens de wettelijke regels kan. Het moet gaan om een vordering op grond van een van de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. De gemeente toetst daarbij of dit verantwoord kan en de hulpbehoefte van de inwoner niet vergroot.
4.3.1 Voorwaarden en weigeringsgronden
De gemeente kent een pgb pas toe als zij vindt dat de inwoner (of zijn vertegenwoordiger) in staat is zijn belangen voldoende te behartigen. De inwoner moet de taken die bij het pgb horen op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren. De inwoner moet voldoen aan de pgb-vaardigheden zoals deze landelijk zijn vastgesteld.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt uitgegaan van de regionaal gestelde kwaliteitseisen voor zorg in natura zoals staan in het programma van eisen van de meest recente inkoop. Voor pgb sociaal netwerk geldt dat er niet voldaan hoeft te worden aan de regionaal gestelde kwaliteitseisen.
4.3.2 Pgb bij hulp door personen uit het sociale netwerk
De persoon die hulp geeft mag iemand uit het sociale netwerk van de inwoner zijn als deze persoon voldoet aan de volgende voorwaarden:
de inwoner heeft met goede argumenten aangegeven dat de hulp door het eigen netwerk doelmatiger en efficiënter is en tot effectievere ondersteuning leidt. De persoon die hulp geeft is in staat om kwalitatief goede hulp te bieden en planmatig te werken. Hij mag door het geven van hulp niet overbelast raken;
voor jeugdhulp geldt dat deze persoon uit het sociaal netwerk beschikt over een verklaring omtrent het gedrag (een ‘verklaring omtrent gedrag natuurlijke personen (VOG)’, specifiek screeningsprofiel 45, ‘Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’) tenzij de persoon een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad is. De verklaring mag niet ouder zijn dan 3 maanden voor de datum van de aanvraag.
De gemeente baseert de hoogte van het pgb op de offerte van de aanbieder uit het goedgekeurde pgb-budgetplan of op tarieven die de gemeente heeft vastgesteld. In deze offerte moet staan hoe hoog de kosten van de dienst of het product zijn (kostprijs). Met deze kostprijs moet de inwoner veilige, doeltreffende en kwalitatief goede hulp kunnen inkopen. De gemeente kan meerdere offertes opvragen. Dan wordt het pgb gebaseerd op de offerte met de laagste kostprijs.
De kostprijs mag niet hoger zijn dan wat gebruikelijk is voor die dienst of dat product. De hoogte van het pgb is gelijk aan de hoogte van de kosten in het pgb-budgetplan. Er geldt wel een maximumbedrag. Dat is het bedrag dat de gemeente zou betalen voor de hulp die nodig is (hulp in naturatarief).
De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo hulp-op-maat, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. Gaat het om een product, dan betaalt de inwoner een bijdrage totdat de kostprijs is betaald. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). Het CAK berekent ook de eigen bijdrage. De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het landelijk vastgestelde bedrag.
Gaat het om de kosten van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner, dan betalen de onderhoudsplichtige ouders de bijdrage. Dat geldt ook voor de ouder tegen wie een vaderschapsactie is ingesteld en de rechter dit verzoek heeft toegewezen (artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) en voor degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige inwoner.
5. Werk, participatie, inkomen en schulden
Meedoen in de maatschappij en financiële stabiliteit zijn basisvoorwaarden voor een gelukkig en gezond bestaan. Niet voor elke inwoner is dat vanzelfsprekend. Het is belangrijk dat deze inwoners ook volwaardig kunnen meedoen en dat hun positie in de samenleving verbetert.
De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners worden geholpen bij het vinden van passend werk als zij kunnen werken. De hulpmiddelen die worden ingezet heten voorzieningen. Daar waar de inwoner het niet zelf lukt, helpt de gemeente mee naar een passende oplossing.
Voor inwoners die de dagelijkse kosten niet kunnen betalen heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en ook andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen kunnen zij bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. Dat wordt in dit hoofdstuk geregeld. Ook worden er enkele basisregels gegeven voor de hulp die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.
De gemeente gaat uit van vertrouwen en vindt het belangrijk om een persoonlijk gesprek te hebben met een inwoner. De standaard is het goede gesprek met de inwoner waarmee we verwachten dat de inwoner zelf meer in beweging komt. We verwachten als gemeente dat alle informatie naar voren komt in het persoonlijke gesprek. Formele brieven sturen wij alleen wanneer dat nodig is.
De proefplaatsing is alleen mogelijk als de werkgever de werkzoekende goed begeleidt tijdens de proefplaatsing. Bij de start van een proefplaatsing worden er afspraken gemaakt tussen de werkgever en de werkzoekende over bijvoorbeeld de duur, de vorm, het te verwachten resultaat en evaluatiemomenten. Als de proefplaatsing niet wordt omgezet in een dienstverband gaan we hierover in gesprek.
5.5.9 Wettelijke loonkostensubsidie
De gemeente stelt binnen 6 maanden na het begin van het (1e) dienstverband vast of het gaat om een inwoner die niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen. Om te bepalen hoe productief de inwoner op de werkplek is (welke loonwaarde hij heeft), past de gemeente de landelijke toolkit preferent proces loonkostensubsidie toe. Dit kan vastgesteld worden aan het begin van het dienstverband en opnieuw tijdens het dienstverband. Dit laatste kan enkel als de datum loonwaarde meting vóór datum indiensttreding ligt.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die aan het werk gaat, gedurende een termijn van 6 maanden nadat de uitkering is beëindigd, ondersteund en begeleid wordt als dit nodig is om het werk te kunnen doen.
5.5.13 Tegemoetkoming kosten kinderopvang
Bijzondere bijstand is een belangrijk hulpmiddel voor de gemeente om inwoners financieel te helpen. Hier worden de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt.
Studenten met een beperking hebben soms extra hulp nodig om een opleiding te volgen. Dat is belangrijk omdat de kans op werk met een afgeronde opleiding groter is. Met een studietoeslag krijgt de student een zetje in de rug omdat het inkomen wordt aangevuld. In deze paragraaf geeft de gemeente aan voor welke studenten de studietoeslag is bedoeld, welk bedrag toegekend kan worden en hoe dat wordt uitbetaald.
Nadat de student een aanvraag heeft ingediend, onderzoekt de gemeente of de beperking van de student zo groot is dat hij niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. De gemeente doet dat aan de hand van gegevens die zij van de student of van andere instanties heeft gekregen. Als die gegevens niet duidelijk genoeg zijn, vraagt de gemeente aan een deskundige om een advies te geven.
5.8 Individuele inkomenstoeslag
Voor inwoners die al 24 maanden moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de inkomenstoeslag bedoeld. Deze toeslag kan jaarlijks worden aangevraagd.
Bij gehuwden en samenwonenden geldt dat als één van de partners op de aanvraagdatum een niet rechthebbende partner is in het kader van de Participatiewet, krijgt de partner die wel recht heeft op de individuele inkomenstoeslag het bedrag van een alleenstaande (ouder). Het gaat om situaties, waarbij de niet rechthebbende partner uitgesloten is van recht op grond van artikel 11 en 13, eerste lid, van de participatiewet, en wel voldoet aan de vereisten zoals gesteld in lid 5.8.1.
5.8.3 Geen zicht op inkomensverbetering
Onder 'geen zicht op inkomensverbetering' wordt in ieder geval verstaan dat belanghebbende:
De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hier worden de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.
6. Wonen en opgroeien in een veilige en gezonde omgeving (inclusief mobiliteit)
Jeugdigen groeien in onze gemeente gezond en veilig op. Inwoners wonen zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving, zijn in staat om voor zichzelf te zorgen en mee te doen in de maatschappij. Dat is in de eerste plaats aan inwoners en hun netwerk zelf. Om inwoners daarbij te helpen, investeert de gemeente in preventie en een sterke sociale basis. Het doel is om de eigen mogelijkheden te versterken en het probleemoplossend vermogen van de inwoner en zijn sociale netwerk te vergroten. Als inwoners daarbij hulp nodig hebben, dan bekijkt de gemeente samen met de inwoner welke ondersteuning vanuit algemene voorzieningen daarbij kan helpen. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die ondersteuning, dan wordt hulp-op-maat ingezet.
6.1 Preventie en algemene voorzieningen
De gemeente zorgt dat de belangrijke voorzieningen vrij toegankelijk zijn. Daarvoor is geen verwijzing of besluit nodig. Het gaat in ieder geval om:
Als jeugdigen hulp-op-maat ontvangen en 18 jaar worden, maakt de gemeente of de gecertificeerde instelling samen met de jeugdige, de ouders, het netwerk en de betrokken professionals minimaal een half jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, een plan voor de overgang van 18- naar 18+. Dat plan besteedt aandacht aan de belangrijke leefgebieden, beschrijft welke hulp-op-maat vanaf 18 jaar nodig is en hoe deze wordt ingezet. Als nodig kan de lopende jeugdhulp worden voortgezet tot de jeugdige 23 jaar wordt. Pleegzorg kan doorlopen tot de jeugdige 21 jaar wordt.
6.5 Afstemming met andere vormen van hulp
De gemeente draagt eraan bij dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de inwoner wordt gegeven. De aansluiting van deze hulp-op-maat is maatwerk. Om dat te bereiken maakt de gemeente afspraken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties.
6.6 Uitgangspunten leerlingenvervoer
Ouders zijn er zelf verantwoordelijk voor dat het kind naar school gaat. De gemeente beoordeelt op aanvraag van de ouders of zij hulp van de gemeente kunnen krijgen bij het vervoer van hun kind naar school. De hulp van de gemeente heet een ‘vervoersvoorziening’. Het kan gaan om een vergoeding voor reiskosten of om vervoer dat wordt geregeld door de gemeente, zoals een taxibusje. Het is mogelijk dat ouders van kinderen op de (speciale) basisschool een deel van de kosten zelf moeten betalen. Dat is de eigen bijdrage.
6.7 Onderzoek leerlingenvervoer
Na een aanvraag onderzoekt de gemeente of ouders een vervoersvoorziening kunnen krijgen. Als dat zo is gaat de gemeente na welke voorziening er nodig is. De gemeente onderzoekt dan met welk vervoermiddel het kind kan reizen en welke route naar school de kortste veilige route voor het kind is. Ook onderzoekt de gemeente of er begeleiding nodig is bij het reizen.
De gemeente stemt de vervoersvoorziening af op de goedkoopste manier van reizen. Als het kind naar school kan fietsen (eventueel met begeleiding), dan kunnen de ouders een kilometervergoeding krijgen voor het gebruik van de fiets. Kan het kind niet fietsen naar school, dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het openbaar vervoer (OV). Ouders kunnen gebruikmaken van aangepast vervoer als dat nodig is. Maar ouders kunnen er in dat geval ook voor kiezen om het kind zelf te vervoeren. Dan hebben zij recht op een vergoeding die gebaseerd is op de kosten van vervoer met eigen auto. Gaat het kind naar de basisschool, dan betalen de ouders de reiskosten soms zelf (zie regel 6.9.2).
6.9.2 Bijzondere regeling vervoer naar (speciale) basisschool
Als het jaarinkomen van ouders boven een bepaalde grens uitkomt, trekt de gemeente per kind een bedrag van de vergoeding aan ouders af (drempelbedrag). Voor de berekening van dit bedrag worden de kosten voor de eerste vijf kilometer met het OV geteld. Het gaat om de kosten die in het geval van het gebruik van een OVchipkaart of een andere OVbetaalmogelijkheid door het kind en een eventuele begeleider zouden worden gemaakt voor de eerste 5 kilometer. Ook als er geen OV beschikbaar is of als er geen gebruik wordt gemaakt van het OV, trekt de gemeente dit bedrag af van de vergoeding. Bij aangepast vervoer moeten de ouders dit bedrag aan de gemeente betalen (eigen bijdrage). Eigen bijdrage is niet van toepassing bij een fietsvergoeding.
Als de reisafstand meer dan 20 kilometer is, dan betalen ouders per kind de reiskosten voor een deel zelf of helemaal zelf (eigen bijdrage). Als de gemeente zorgt voor aangepast vervoer, dan betalen de ouders de eigen bijdrage aan de gemeente. Als het kind op een andere manier wordt vervoerd, dan wordt de eigen bijdrage afgetrokken van de vergoeding die de ouders van de gemeente krijgen. De hoogte van de eigen bijdrage wordt per kind per schooljaar berekend en hangt af van het jaarinkomen van de ouders in het peiljaar.
De gemeente past de bedragen van de inkomensgrenzen in het eerste en tweede punt, het drempelbedrag in het eerste punt en de hoogte van de eigen bijdragen in het tweede punt, jaarlijks aan (indexering). De gemeente volgt daarbij de basisnormbedragen leerlingenvervoer, zoals jaarlijks gepubliceerd door de VNG.
7. Afspraken tussen inwoner en gemeente
7.1 Hoe gaan we met elkaar om? De rol van de inwoner en gemeente
(Jeugdwet, Wmo , Pw , IOAW, IOAZ, Wgs , Llv , Gemeentewet, Awb )
De gemeente zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor zijn probleem. Gemeente en inwoner gaan daarbij op een respectvolle manier met elkaar om. De gemeente zorgt voor het volgende:
de gemeente respecteert zoveel mogelijk de privacy van de inwoner. De gemeente maakt binnen de wettelijke mogelijkheden gebruik van gegevens die al binnen de gemeente aanwezig zijn zoals identiteitsgegevens. De gemeente vraagt alleen gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de hulpvraag. De gegevens vragen we zoveel mogelijk op tijdens het persoonlijk gesprek met de inwoner. Als nodig kunnen achteraf aanvullende gegevens opgevraagd worden;
7.3 Afspraken en verplichtingen over uitkeringen
De Participatiewet kent naast rechten ook verplichtingen. Als een bijstandsgerechtigde zich niet aan deze verplichtingen houdt, kunnen er sancties volgen. Als regels niet worden nageleefd is een passende reactie op zijn plaats. Maar hoe belangrijk die naleving van regels ook is, de regels zelf moeten niet het belangrijkst worden. De regels zijn er voor mensen en niet andersom. Alleen op die manier ervaren mensen een lokale overheid die niet uitgaat van wantrouwen, maar van vertrouwen.
7.3.1 Afstemming op houding en gedrag van de inwoner
De gemeente verlaagt een uitkering niet als het gedrag de inwoner niet te verwijten is.
7.3.5 Ingangsdatum en periode verlaging
De verlaging gaat in vanaf de kalendermaand na de datum van dit besluit. Het is mogelijk dat de verlaging al in dezelfde maand of over eerdere maanden wordt toegepast. Dat kan als de uitkering voor die maand(en) nog niet is uitbetaald.
Als de bijstandsuitkering tijdens die periode wordt beëindigd, dan kan de verlaging niet volledig worden uitgevoerd. De gemeente legt dan het overgebleven deel van de verlaging alsnog op, als de inwoner binnen 12 maanden na de beëindiging opnieuw een bijstandsuitkering gaat ontvangen.
De bijstandsuitkering wordt verlaagd met een percentage van de uitkeringsnorm. De uitkeringsnorm is de bijstandsuitkering die de inwoner in zijn situatie maximaal kan krijgen. Krijgt de inwoner bijstand, dan gaat het om de bijstandsnorm, voor een inwoner in de leeftijd 18 tot en met 20 jaar gaat het ook om de aanvullende bijzondere bijstand. Krijgt de inwoner een IOAW- of IOAZ-uitkering, dan is het de grondslag uit de IOAW of IOAZ. Hieronder staat met welk percentage de uitkeringsnorm verlaagd wordt.
7.3.7 Niet nakomen wettelijke arbeidsverplichtingen
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering voor de duur van een maand met 100% van de uitkeringsnorm, als de inwoner een verplichting uit artikel 18, 4e lid van de Participatiewet niet nakomt. Het gaat om bijzondere verplichtingen in verband met (onbetaald) werk. De verlaging kan over maximaal 3 maanden worden uitgesmeerd, dit doet de gemeente alleen als dit past bij bijzondere omstandigheden van de inwoner.
7.3.8 Niet nakomen andere verplichtingen in verband met werk en tegenprestatie
7.3.9 Te weinig besef van verantwoordelijkheid
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering van een inwoner die te weinig beseft dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen levensonderhoud. Door dat gedrag heeft de inwoner eerder, meer of langer uitkering nodig, dan als de inwoner zich verantwoordelijk had gedragen. De gemeente is daardoor benadeeld. De verlaging hangt af van het bedrag dat de gemeente meer of eerder heeft uitbetaald dan nodig was.
7.3.10 Ontoelaatbaar gedrag (zeer ernstige misdragingen)
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering van een inwoner die zich ontoelaatbaar gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De bijstandsuitkering wordt een maand verlaagd met 50% van de uitkeringsnorm bij fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht op deze personen en instanties. De bijstandsuitkering wordt een maand verlaagd met 100% van de uitkeringsnorm bij fysiek geweld tegen deze personen.
7.3.11 Niet nakomen van andere verplichtingen
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering als de inwoner een opgelegde verplichting uit artikel 9 (anders dan het niet nakomen van geüniformeerde verplichtingen zoals genoemd in artikel 18 Participatiewet), 55 of 57 van de Participatiewet niet of niet voldoende nakomt. Het gaat om een verplichting die hieronder wordt genoemd. De verlaging duurt een maand en is:
7.3.12 Samenloop van gedragingen
Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat meerdere verplichtingen niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd. De gemeente stelt de verlaging naar beneden bij, als de gedragingen nauw met elkaar samenhangen en de totale verlaging niet meer in verhouding staat tot de ernst van de gedragingen.
Als een inwoner zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is opgelegd vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in dat artikel, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden.
7.5 Beëindigen en terugvorderen voorziening
(Jeugdwet l Wmo l Pw l IOAW l IOAZ l Wgs l Llv l Wko | Gemeentewet l Burgerlijk wetboek)
De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een duidelijke manier over rechten en plichten. Ook informeert de gemeente inwoners over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen. Bij het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht kan de gemeente een waarschuwing geven of een boete opleggen. De gemeente heeft hiervoor beleidsregels opgesteld, die te vinden zijn op www.overheid.nl.
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon te spreken of bezwaar te maken. Daarbij is aangesloten bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.
De inwoner die jeugdhulp krijgt kan voor een vertrouwenspersoon terecht bij het Advies- en Klachtbureau Jeugdzorg (AKJ). Deze vertrouwenspersoon kan de jongere, ouder of pleegouder op verzoek helpen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het Advies en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).
Nadat de gemeente een bezwaarschrift heeft ontvangen, neemt de gemeente telefonisch contact op met de inwoner om het bezwaar te bespreken. De gemeente geeft uitleg over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar argumenten, feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente en kan leiden tot een heroverweging van het besluit.
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert, is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er een cliëntenadviesraad is en is de taak van deze adviesraad beschreven. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders, kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor de inwoners met een beperking.
9.2.1 Samenstelling en werkwijze
De gemeente zet zich ervoor in dat er een cliëntenadviesraad is die een afspiegeling vormt van de verschillende groepen inwoners voor wie deze verordening iets regelt. Het doel van de gemeente om een cliëntenadviesraad in te stellen is om inwoners inspraak te geven in het beleid, de regels en de uitvoering daarvan.
De gemeente zorgt voor goede ondersteuning van de cliëntenadviesraad, bijvoorbeeld
Het college zorgt ervoor dat het standpunt van belanghebbenden in de beleidsontwikkeling zichtbaar wordt gemaakt en betrekt het advies van de cliëntenraad zichtbaar bij de besluitvorming. Als het college afwijkt van het advies van de cliëntenraad dan wordt dit bij het voorstel vermeld en een reden voor genoemd.
De cliëntenadviesraad ontvangt een werkbudget in de vorm van een jaarlijkse subsidie. Om hiervoor in aanmerking te komen dienen zij (jaarlijks) een subsidieaanvraag in, waarbij voldaan moet worden aan de voorwaarden van de subsidieregeling Exploitatiesubsidie Ondersteuning & Zorg en het subsidiekader Samen werken aan Vitale Gemeenschappen.
9.3 Inspraak bij zorgaanbieders en leveranciers
De gemeente ziet erop toe dat de aanbieders van Wmo-hulp de regels over inspraak naleven. De gemeente overlegt regelmatig met deze aanbieders over de dienstverlening en onderzoekt jaarlijks hoe tevreden inwoners met de aanbieder zijn. Voor jeugdhulp is het toezicht op inspraak geregeld in de Jeugdwet. De Inspectie voor de Volksgezondheid ziet erop toe dat de aanbieder van jeugdhulp de regels uit de Jeugdwet naleeft.
10. Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
In dit hoofdstuk wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
11.2 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)
De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.
Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór 1 januari 2025 en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór 1 januari 2025 geldt juist dat de gemeente deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 december 2024.
De raad voornoemd,
De voorzitter,
drs. R.F.I. Palmen
De griffier,
mr. R.J.M. Poels
Behorend bij de Verordening sociaal domein gemeente Horst aan de Maas.
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Deze begrippenlijst maakt in zijn geheel onderdeel uit van deze verordening.
Aanbieder(s): de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.
Aangepast vervoer: vervoer met een (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi, niet zijnde openbaar vervoer.
Aanvraag: een verzoek van een inwoner om een besluit te nemen.
Algemeen gebruikelijke voorziening(en): een voorziening die
Andere voorziening(en): een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan bijvoorbeeld een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of voorliggende voorziening, of voorliggende voorzieningen op grond van andere regelingen, zoals alimentatie en toeslagen.
Anw -uitkering: een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.
Aow -leeftijd: leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat.
Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in regel 9 van de Participatiewet, regel 37 van de IOAW en regel 37 van de IOAZ.
Armoedeval: achteruitgang in inkomen als een uitkeringsgerechtigde een baan aanneemt op of rond het minimumloon. Dit komt door het wegvallen van tegemoetkomingen van de gemeente of van toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag.
Awb: Algemene wet bestuursrecht.
Basisonderwijs: onderwijs op een basisschool of school voor speciaal basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Basisschool: basisschool of school voor speciaal basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Bbz : Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
Benadelingsbedrag: netto bedrag dat ten onrechte aan bijstand is verstrekt of het bedrag dat belanghebbende onverantwoord heeft ingeteerd (te snel opmaken van eigen middelen) waardoor hij eerder een beroep dient te doen op bijstand.
Beperking(en): de vermindering van mogelijkheden door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap. Dat heeft tot gevolg dat er een belemmering is ontstaan in het functioneren op sociaal of maatschappelijk gebied. Bij leerlingenvervoer geldt dat de beperking het vervoer naar school belemmert.
Beslagvrije voet: het minimumbedrag dat moet overblijven om van te leven.
Bestuurlijke boete: een boete, vanwege het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht op grond van regel 17, eerste lid, van de Participatiewet, regel 13, eerste lid, van de IOAW, regel 13, eerste lid, van de IOAZ, of regel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering, bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet, artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikt gewezen zelfstandigen (IOAZ). De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.
Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de eventuele aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
Dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een school voor speciaal basisonderwijs gaat, dan is de dichtstbijzijnde school de school in het samenwerkingsverband waarop het kind eerst zat, of een andere school voor speciaal basisonderwijs binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.
DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs.
Effect: het resultaat of doel.
Eigen kracht: eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen.
Eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of dat hij kan gebruiken. Daaronder valt ook een vervoermiddel zoals een deel-, leen- of lease-auto.
Financiële buffer: het vermogen boven de vermogensgrens uit artikel 34, lid 3 van de Participatiewet, dat past bij de leefsituatie. Vermogen is de waarde van geld en bezittingen.
Fraude: het (opzettelijk) verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Hierdoor wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.
Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld. Onder gebruikelijke hulp kan ook gebruikelijke zorg vallen. Gebruikelijke zorg is de zorg die gezinsleden normaal aan elkaar geven binnen het huishouden, omdat ze samen verantwoordelijk zijn voor dat huishouden.
Gedrag(en): het geheel van acties en reacties van een persoon.
Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas.
Gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken bespreekt.
Geüniformeerde verplichtingen: de verplichtingen die een inwoner met een bijstandsuitkering heeft om werk te zoeken en te aanvaarden, of om mee te werken aan activiteiten om aan het werk te komen, zoals het volgen van een opleiding. Deze verplichtingen staan concreet opgesomd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
Hulp in natura: hulp of zorg die de gemeente voor de inwoner inzet.
Hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.
Hulpverlener: iemand die beroepsmatig hulp verleent en voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn.
Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.
Inkomen: het inkomen, uit artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6) dan wordt onder inkomen verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het inkomen wordt dan gemeten over het peiljaar (artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs).
Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in regel 9.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.
Instelling(en): een organisatie die bedrijfsmatig zorg of hulp verleent.
Inwoner(s): de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om:
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.
Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Jobcoaching: door een erkende deskundige geboden methodische ondersteuning aan inwoners met een arbeidsbeperking, gericht op het vinden en behouden van werk.
Jongere(n): de minderjarige. Als het gaat om de Jeugdwet: de jeugdige, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Als het om werk en inkomen gaat: personen die jonger zijn dan 27 jaar.
Kind(eren): de minderjarige (0-18 jaar).
Kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a van de Participatiewet. Als er meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.
Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.
Leverancier: de natuurlijke person of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.
Llv: de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden, dat wil zeggen de Wet op het primair onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.
Mantelzorg : hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep
Mantelzorger(s): langdurig, vrijwillig en onbetaalde zorgverlening aan een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, (schoon)ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze zorg wordt niet-beroepsmatig verleend voor minimaal 8 uur per week en langer dan 3 maanden.
Medewerker(s): de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.
Melding(en): het kenbaar maken van een hulpvraag aan de gemeente.
Ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat de zorgaanbieder opstelt, waarin de afspraken staan over de invulling van de hulp die wordt gegeven. In het ondersteuningsplan wordt aangeven welke ondersteuning wordt geboden om de afgesproken resultaten te behalen
Oneigenlijk gebruik: gebruik maken van een voorziening, terwijl deze daar niet voor bedoeld is.
Openbaar Vervoer (ov): openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart). Daaronder valt ook een buurtbus.
Opstapplaats: plaats die is aangewezen door de gemeente, vanaf waar het kind (de leerling) gebruik kan maken van het vervoer naar school.
Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jongere.
Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar begint, waarvoor een vervoersvoorziening voor leerlingenvervoer wordt aangevraagd.
Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd.
Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn.
Pgb: persoonsgebonden budget, een geldbedrag waarmee iemand zelf hulp in kan kopen.
Pgb-budgetplan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het Pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.
PVT: het Participatieverklaringstraject als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van de Wet inburgering 2021;
Samenwonenden: degenen die een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.
School: basisschool, school voor speciaal basisonderwijs, of school waar speciaal of voortgezet (speciaal) onderwijs wordt gegeven.
School die bij het kind past: school voor openbaar of bijzonder onderwijs en die het soort onderwijs geeft dat het kind nodig heeft in verband met zijn geloof, talenten en mogelijkheden.
Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).
Speciaal onderwijs: onderwijs zoals bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
Tegenprestatie: de activiteit zoals omschreven in artikel 9, eerste lid, onder c, van de Participatiewet en artikel 37 van de IOAW/IOAZ.
Uitkering(en): de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.
Uitkeringsnorm: de maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
UWV: Het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) is een Nederlandse overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van werknemersverzekeringen zoals de WW, WIA en Ziektewet.
Vaderschapsactie: een procedure die de biologische moeder van een kind instelt tegen een (vermoedelijke) vader, als een kind buiten een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren, en de biologische vader het kind niet heeft erkend. Deze procedure dient om alimentatie van de vader te kunnen ontvangen en schept geen familierechtelijke band tussen de vader en het kind.
Vergoeding(en): vergoeding van kosten. In het kader van leerlingenvervoer: de gehele of gedeeltelijke bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 8.28 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.
Verslag: dit iseen document waarin de ondersteuningsbehoefte van volwassene, jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren. Het verslag wordt ook wel leefzorgplan genoemd voor Wmo en jeugdhulp.
Voorliggende voorziening(en): een algemene of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen. Het betreft een voorziening op grond van een andere regeling of van een andere organisatie. Gaat het om bijstand, dan wordt ermee bedoeld een voorziening als bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de Participatiewet.
Voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs.
Voorziening(en): hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag, of een combinatie daarvan.
Werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in zijn organisatie. Voor de Wsw doelgroep kan de inlener gezien worden als werkgever.
Werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever of waar de werkgever van plan is om een dienstverband aan te bieden.
Werkstage: persoonlijk verrichten van arbeid overwegend gericht op uitbreiden kennis en ervaring zonder geldelijke beloning.
Wet: de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijke arbeidsongeschikte zelfstandigen, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet inburgering 2021, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Wet kinderopvang, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Gemeentewet of de Algemene wet bestuursrecht.
Wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor personen jonger dan 21 jaar: het leeftijdsgebonden minimumloon op grond van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wlz -instelling: een instelling die zorg verleent op grond van de Wet langdurige zorg.
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Wmo -hulp: de maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Woning: de woonruimte waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6), dan is de woning de plaats waar het kind structureel (over een langere periode) en feitelijk verblijft.
Wvggz: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de normale dagelijkse activiteiten en het voeren van een gestructureerd huishouden als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-536857.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.