Gemeenteblad van Haarlemmermeer
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Haarlemmermeer | Gemeenteblad 2024, 53452 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Haarlemmermeer | Gemeenteblad 2024, 53452 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening van de raad van de gemeente Haarlemmermeer van 18 januari tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening 2021
ARTIKEL I WIJZIGING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING 2021
De Algemene Plaatselijke Verordening 2021 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:
Het vijfde gedachtestreepje komt te luiden:
Aan artikel 2:19 wordt een derde lid toegevoegd dat luidt:
Artikel 2:23, tweede lid, komt te luiden:
Artikel 2:25, vierde lid dat luidt: 'Geen vergunning voor een evenement is vereist, als:' wordt vernummerd tot derde lid.
Artikel 2:28A, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
Artikel 2:29, vijfde lid, komt te luiden:
Artikel 2:39A wordt als volgt gewijzigd:
Na het elfde lid wordt één lid toegevoegd, luidende:
In afwijking van artikel 1:2, tweede lid, beslist de burgemeester binnen twaalf weken na het eindigen van aanvraagperiode, als bedoeld in het zesde lid. De burgemeester kan de beslistermijn voor ten hoogste twaalf weken verdagen indien de complexiteit van één of meer aanvragen dit noodzakelijk maakt.
Artikel 2:44 wordt als volgt gewijzigd:
In het derde lid wordt «bedoel» vervangen door «bedoeld» en wordt «bestem» vervangen door «bestemd».
Artikel 2:65 APV komt te luiden:
Artikel 2:71 wordt als volgt gewijzigd:
Het eerste gedachtestreepje komt te luiden:
Artikel 2:72 wordt als volgt gewijzigd:
Onder vernummering van het tweede tot het vijfde lid worden er drie leden toegevoegd, luidende:
Indien het college op grond van het tweede lid een maximum heeft gesteld, stelt zij, ten behoeve van het creëren van gelijke kansen om voor een vergunning in aanmerking te komen, beleidsregels vast, waarbij in elk geval regels worden gesteld over de verdelings- en toekenningsprocedure en de duur waarvoor de vergunning wordt verleend.
Artikel 3:3, vijfde lid, vervalt.
Artikel 3:7, eerste lid, onder j, komt te luiden:
Artikel 3:9, eerste lid, onder g, komt te luiden:
Artikel 5:13, vierde lid, onderdeel a, vervalt onder verlettering van onderdeel b tot en met d tot a tot en met c.
Artikel 5:28, tweede lid, komt te luiden:
Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd:
Het college kan, indien zij op grond van artikel 3:5, eerste lid, een maximum heeft gesteld aan het aantal vergunningen voor een escortbedrijf dan kan worden verleend, een vergunning voor een escortbedrijf die van kracht is op het moment van inwerkingtreding van dit besluit op aanvraag éénmalig en voor de duur van maximaal 2 jaar verlengen.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 januari 2024.
De griffier,
J. van der Ree B.Ha.
De voorzitter,
M.H.F. Schuurmans-Wijdeven
Dit artikel wijzigt de APV. Dit artikel bestaat uit 21 onderdelen: A tot en met U. Hieronder wordt artikelsgewijs een toelichting gegeven op de wijzigingen van de APV.
Dit betreft een technische wijziging in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024.
Artikel 2:19 bevat een verbod op elektriciteitssnoeren en -kabels bij de weg. In het tweede lid was reeds een uitzondering opgenomen voor laadpalen die door of namens de gemeente zijn geplaatst. Het nieuwe derde lid geeft het college de bevoegdheid om in algemeen verbindende voorschriften te bepalen wanneer het verbod ook niet geldt. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om verlengde private aansluitingen gereguleerd toe te staan en komen we tegemoet aan de toegenomen vraag naar mogelijkheden om elektrische auto's op te laden.
Dit betreft een technische wijziging in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024.
Per abuis was in artikel 2:25 twee keer een vierde lid opgenomen. Met deze wijziging wordt dit hersteld. Het eerste vierde lid is nu het derde lid.
Dit betreft een technische wijziging in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024.
Dit betreft een technische wijziging in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024.
Artikel 2:34b wordt aangepast. Het gewijzigde artikel geeft sociaal-culturele rechtspersonen de mogelijkheid om bij maximaal 10% van de bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn alcoholhoudende dranken te verstrekken. Op deze manier willen we sociaal-culturele rechtspersonen meer mogelijkheden geven om inkomsten te kunnen genereren.
Bij bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, kan worden gedacht aan het verhuren van de accommodatie voor bijvoorbeeld congressen. Bij sociaal-culturele rechtspersonen kan gedacht worden aan filmtheaters, concertzalen, schouwburgen, musea en dorpshuizen. Deze sociaal-culturele rechtspersonen hebben een breed programma. Het niet aannemelijk dat hierdoor significante concurrentie optreedt met de reguliere horeca. Bezoekers zullen na een voorstelling of na het museumbezoek meestal een drankje drinken en dan naar een café of restaurant, dus de reguliere horeca, gaan of naar huis.
Er is al jaren vraag naar van verruiming van de paracommerciële regels. De hiervoor geldende regels gaven geen mogelijkheid om bijeenkomsten te houden die zich richten op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten betrokken zijn. Daarnaast betekent deze verruiming waarschijnlijk ook een verlaging van de subsidieverstrekking. Voor de overige rechtspersonen, bijvoorbeeld onderwijs-, sport- en jeugdinstellingen, geldt deze verruiming niet. Voor die instellingen geldt op dit moment een alcoholmatigingsbeleid van de Rijksoverheid. Het doel van dat beleid is om alcoholmisbruik te voorkomen bij kwetsbare groepen, zoals jongvolwassenen. Uit gedragsonderzoeken blijkt namelijk dat zij geen of lastig weerstand kunnen bieden aan het drinken van alcohol.
Artikel H wijzigt artikel 2:39A van de APV. Dat artikel regelt de exploitatievergunningplicht voor speelautomatenhallen.
Het aantal exploitatievergunningen voor speelautomatenhallen dat de burgemeester kan verlenen, wordt teruggebracht van zes naar drie. Die beleidsmatige keuze wordt hieronder nader toegelicht. Ook verandert de verdelingssystematiek: aanvragen worden niet langer op volgorde van binnenkomst behandeld, maar conform een verdelings- en toekenningsprocedure. Voor een toelichting op de nieuwe systematiek wordt verwezen naar de toelichting het derde lid van deze wijzigingsverordening.
In de gemeente Haarlemmermeer (meer dan 162.000 inwoners) worden nu zes speelautomatenhallen geëxploiteerd: vijf op het grondgebied van de voormalige gemeente Haarlemmermeer en één op het grondgebied van de voormalige gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude.
Er is primair een vergelijking gemaakt met de andere gemeenten van de G40 met meer dan 100.000 inwoners. In de onderstaande tabel is het maximum aantal speelautomatenhallen vermeld waarvoor in de desbetreffende gemeente een exploitatievergunning kan worden verleend en, indien van toepassing, de duur van de vergunning. De gegevens in de tabel zijn gebaseerd op de wetgeving die op 1 april 2023 van kracht was.
Alleen in de gemeente ’s-Hertogenbosch geldt, net als de gemeente Haarlemmermeer, een maximum van zes exploitatievergunningen. In andere, vergelijkbare gemeenten in de directe omgeving, geldt een veel lager maximum: Alkmaar (3), Haarlem (3), Leiden (0) en Zaanstad (2).
Zelfs in vergelijking met de G4-gemeenten heeft de gemeente Haarlemmermeer relatief gezien veel speelautomatenhallen, namelijk 4 speelautomatenhallen per 100.000 inwoners.
De gemeenteraad heeft op grond van de Wet op de kansspelen (Wok) een grote vrijheid om zelf te bepalen voor hoeveel speelautomatenhallen een exploitatie- en aanwezigheidsvergunning kan worden verleend, hoe groot die mogen zijn en waar ze mogen komen.
De gemeente Haarlemmermeer heeft niet de ambitie om het ‘Las Vegas van de Lage Landen’ te worden (of feitelijk: te zijn). De voordelen van een speelautomatenhal (zoals werkgelegenheid) wegen niet op tegen de nadelen, zoals het risico op overvallen, het (ongewild) faciliteren van criminaliteit en gokverslaving. Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat kansspelautomaten in speelautomatenhallen wat betreft verslavingsrisico’s vergelijkbaar zijn met kansspelautomaten in horeca-inrichtingen en speelcasino’s: ze behoren tot de meest riskante kansspelen.
Daarom brengen wij het aantal speelautomatenhallen in lijn met andere gemeenten (in de regio) en kiezen ervoor om het aantal speelautomatenhallen te maximeren tot drie (= 2 per 100.0000 inwoners).
De hoofdregel is dat een vergunning niet in geldingsduur wordt beperkt (artikel 33, eerste lid, van de Dienstenwet). Voor ‘schaarse vergunningen’ geldt een uitzondering: die moeten een beperkte geldigheidsduur hebben (artikel 33, vierde en vijfde lid, van de Dienstenwet). Het is lastig om in het algemeen een concrete termijn voor te stellen. De uiterste grens voor economische activiteiten is dat deze niet buitensporig lang mag zijn. Een termijn is buitensporig lang als die, gelet op de invloed die uitgaat op de kansen van anderen om de activiteit uit te oefenen, niet meer in redelijke verhouding staat tot de tijdsbesteding die inherent is aan de desbetreffende activiteit. Dit betekent concreet dat vrije mededinging zo min mogelijk belemmerd of beperkt moet worden, althans niet meer dan nodig is met het oog op de afschrijving van de investeringen en een billijke vergoeding van het geïnvesteerde kapitaal.
In het tweede lid is bepaald dat de exploitatievergunning niet meer wordt verleend voor de duur van drie jaar, maar voor de duur van (ten hoogste) 15 jaren. In de meeste gemeenten wordt een termijn van 15 jaar gehanteerd, omdat uit onderzoek1 is gebleken dat die termijn nodig is om de investeringen terug te kunnen verdienen. De burgemeester kan de exploitatievergunning ook voor een korte termijn verlenen, bijvoorbeeld als in een concreet geval aannemelijk is dat een aanzienlijke kortere terugverdientijd geldt.
Het derde lid bepaalt dat er twee leden (6 en 7) worden toegevoegd. Het zesde lid verplicht de burgemeester om bekend te maken dat er exploitatievergunningen beschikbaar zijn (gekomen) en in welke periode (potentiële) gegadigden een aanvraag kunnen indienen. Hiermee voldoet de burgemeester aan de verplichting om vooraf kenbaar te maken door een passende mate van openbaarheid dat dat één of meer schaarse vergunningen beschikbaar zijn en in welk tijdvak aanvragen ingediend kunnen worden. De lengte van het tijdvak kan worden vastgelegd in een beleidsregel.
Met het zevende lid wordt invulling gegeven aan de verplichting om vooraf kenbaar te maken welke criteria gehanteerd worden. De concrete invulling geschiedt in een beleidsregel. De bevoegdheid om beleidsregels vast te leggen, is geregeld in artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het zevende lid verplicht de burgemeester om in ieder geval beleidsregels vast te stellen over de verdelings- en toekenningsprocedure. Het staat de burgemeester uiteraard vrij om ook andere regels te stellen, bijvoorbeeld over het tijdvak.
De imperatieve weigeringsgrond dat ‘de exploitatie van de speelautomatenhal in strijd is met een geldend bestemmingsplan’ vervalt. Dat wordt een facultatieve intrekkingsgrond (artikel 2:39A, tiende lid, onderdeel c). Dat biedt een (beoogde) exploitant de mogelijkheid om een exploitatievergunning aan te vragen voor een locatie waar de exploitatie in strijd is met het omgevingsplan. Als uiteindelijk echter blijkt dat voor die locatie geen exploitatievergunning kan worden verleend, dan kan de burgemeester de exploitatievergunning intrekken. Het risico ligt dus bij de aanvrager.
Er wordt één onderdeel (f) toegevoegd aan de weigeringsgronden. Dit onderdeel verplicht de burgemeester om de exploitatievergunning te weigeren als de aanvraag is ingediend buiten het aanvraagtijdvak. Zonder deze weigeringsgrond kan geen gelijk speelveld worden gerealiseerd. De burgemeester zou dan geen bevoegdheid hebben om een vergunning te weigeren als een aanvraag wordt ingediend op het moment dat een exploitatievergunning beschikbaar is, maar nog niet bekend is gemaakt dat een exploitatievergunning is vrijgekomen en in welke periode (potentiële) gegadigden een aanvraag kunnen indienen.
Uit artikel 1:2 volgt dat de burgemeester binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag moet beslissen. Die termijn kan voor ten hoogste acht weken worden verlengd. In de nieuwe situatie is die termijn (veel) te kort om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen op de aanvraag.
Het gaat hier om een complexe aanvraag en ingewikkelde verdelings- en toekenningsprocedure. De (potentiële) gegadigden moeten voldoende tijd krijgen om een ontvankelijke aanvraag in te dienen. De burgemeester moet voldoende tijd hebben om alle aanvragen te beoordelen. Het elfde lid voorziet daarom in een langere beslistermijn. De termijn start na het eindigen van de aanvraagtermijn (tijdvak) en bedraagt geen acht, maar twaalf weken. De burgemeester kan die termijn verdagen met twaalf weken. Dat kan echter alleen als de complexiteit van de aanvragen dat naar zijn oordeel noodzakelijk maakt.
Artikel 2:44, derde lid, bevatte enkele tekstuele omissies. Die zijn hersteld.
Op 1 januari 2023 is lachgas (N₂O) op lijst II behorende bij de Opiumwet geplaatst. Op grond van artikel 3 van de Opiumwet is het verboden om lachgas onder meer te verkopen, te verstrekken, te vervoeren en aanwezig te hebben. De Opiumwet verbiedt het gebruik van lachgas niet. Het verbod op openlijk gebruik van soft- en harddrugs, waaronder lachgas, is opgenomen in artikel 2:74A. Het aanwijzen van gebieden waar het gebruik van lachgas verboden is, heeft daarom geen toegevoegde waarde. De bevoegdheid van het college om gebieden aan te wijzen, opgenomen in artikel 2:48A, kan daarom komen te vervallen. De aanwijzingsbesluiten die daarop gebaseerd zijn, kunnen daarom ook ingetrokken worden.
Op grond van artikel 2:65 van de Model-APV is het verboden te bedelen op openbare plaatsen in een door het college aangewezen gebied. Wij voegen daar het motief ‘voorkoming of beëindiging van overlast’ aan toe. Aanleiding is een uitspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens, waarin hij oordeelt dat de menselijke waardigheid wordt aangetast als iemand niet beschikt over voldoende bestaansmiddelen en dat deze beschermd wordt door artikel 8 EVRM (het recht op de eerbiediging van het privéleven). Dit recht kan op grond van artikel 8, tweede lid, EVRM beperkt worden, mits deze beperking een legitiem doel dient, een wettelijke basis heeft en noodzakelijk is voor de democratische samenleving. De laatste voorwaarde vereist een afweging van de belangen van het individu en die van de maatschappij. Veiligheidshalve nemen wij daarom het motief ‘voorkomen of beëindiging van overlast’ op in artikel 2:65. De bepaling is ook redactioneel aangepast.
In dit onderdeel wordt de definitie van consumentenvuurwerk aangepast in artikel 2:71. In artikel 5.43 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet wordt het Vuurwerkbesluit gewijzigd. De definitie van consumentenvuurwerk vervalt. Overal waar consumentenvuurwerk staat wordt dit in het Vuurwerkbesluit vervangen door ‘vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik’. Voor de toepassing van de APV wordt het begrip consumentenvuurwerk gehandhaafd. De verwijzing naar het Vuurwerkbesluit wordt vervangen door bovengenoemde definitie.
Artikel M wijzigt artikel 2:72. Dat artikel regelt de vergunning voor het verkopen van vuurwerk. De verkoopvergunning beoogt het belang van openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu en het voorkomen van overlast.
In de APV is verder niets geregeld over deze vergunning. Het college heeft in 2012 wel een beleidsregel (‘Beleidsregels ten aanzien van verkoop van consumentenvuurwerk’) vastgesteld. Daarin staat onder meer dat er een maximum wordt gehanteerd. Die beleidsregel wordt, mede in verband met de regels voor schaarse vergunningen, ingetrokken. Alle bijzondere regels voor schaarse vergunningen staan in één beleidsregel.
In het tweede lid wordt opgenomen dat het college de bevoegdheid krijgt om een maximum te stellen aan het aantal vergunningen. Indien het college gebruik maakt van die bevoegdheid, dan is zij op grond van het derde en vierde lid gehouden om aan (potentiële) gegadigden waarborgen te bieden om in aanmerking te komen voor een verkoopvergunning. Het verlengen van een verkoopvergunning voor onbepaalde tijd, zoals dat voorheen gebeurde, is dan ook niet meer mogelijk.
Het college maakt vooralsnog geen gebruik van de bevoegdheid om een maximum te stellen, omdat daartoe geen dringende reden van algemeen belang is. Het maximum dat in de beleidsregels is opgenomen (15), wordt nu niet gehaald. Het aantal vuurwerkverkooppunten in de gemeente is de afgelopen jaren gedaald (van 20 naar 14) en de verwachting is dat het aantal vuurwerkverkooppunten de komende jaren verder zal afnemen door aangescherpte landelijke wetgeving en de reële kans dat het gebruik van consumentenvuurwerk in de toekomst geheel verboden wordt.
Het aantal vuurwerkverkooppunten en de spreiding ervan is, vanuit ruimtelijk perspectief, in bestemmingsplannen gereguleerd. De eisen waaraan een verkooppunt (en opslag) moet voldoen, staan in het Vuurwerkbesluit. De toegevoegde waarde van een verkoopvergunning is daarom beperkt. Veel gemeenten hanteren daarom ook geen verkoopvergunning (meer). Het nadeel daarvan is dat er ook geen eisen kunnen worden gesteld aan een verkooppunt, met name met het oog op het voorkomen van overlast door vuurwerkverkooppunten. Dat achten wij niet wenselijk. Het vergunningstelsel zelf blijft daarom (voorlopig) bestaan.
Dit artikel wijzigt het vijfde lid van artikel 3:3. Zoals hiervoor is toegelicht, moet de duur van de vergunning voldoende lang zijn om de investeringen voor de vestiging te kunnen terugverdienen. Een termijn van drie jaar is, zeker voor seksinrichtingen van seksbedrijven, dan (veel) te kort. Voor een escortbedrijf kan een vergunningsduur van drie jaar wel passend zijn.
De vergunningsduur ligt niet meer vast in een apart wettelijk voorschrift, maar volgt uit de algemene regeling (artikel 1:7). Het staat het bevoegde bestuursorgaan uiteraard vrij om de vergunningsduur vast te leggen in een beleidsregel.
Het eerste lid maakt het mogelijk om een maximumstelsel te hanteren en te bepalen dat het maximum slechts geldt voor seksbedrijven van een nader aangewezen aard of in nader aangewezen delen van de gemeente. Het instellen van een maximum gebeurt door middel van een aanwijsbesluit. Het tweede en derde lid worden opgenomen in verband met de bijzondere regels die gelden voor schaarse vergunningen. Zie ook de uitgebreide toelichting bij onderdeel H.
Dit betreft een technische wijziging in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024.
Dit betreft een technische wijziging in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024.
Artikel 5:10 over het verbod om te parkeren anders dan op de rijbaan (‘bermparkeren’) vervalt. Zowel het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) als het ministerie van Verkeer en Waterstaat vinden dat de bepaling in strijd is met hogere regelgeving, namelijk artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). In verband hiermee is feitelijke handhaving/strafbaarstelling aan de hand van artikel 5:10 APV onmogelijk en is de bepaling een dode letter. De bepaling in de APV kan daarom vervallen. Bermparkeren blijft een overtreding op grond van artikel 10 RVV 1990.
Goede doelen die niet bij het CBF zijn aangesloten en willen collecteren, moeten hun collecte bij ons melden. De ervaring leert dat dit op jaarbasis om slechts één of twee collectes gaat en dat de melding eigenlijk geen toegevoegde waarde heeft. Met het oog op deregulering kan die meldplicht komen te vervallen. De overige voorwaarden, zoals dat elk goed doel maar één keer per kalenderjaar mag collecteren, blijven wel bestaan.
Dit betreft een technische wijziging in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024.
Dit betreft een technische wijziging in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024.
Het aantal speelautomatenhallen wordt niet onmiddellijk teruggebracht tot drie. In het eerste lid is voorzien in een overgangsregeling. De huidige (zes) vergunninghouders kunnen, na het verstrijken van hun huidige exploitatievergunning die is verleend voor de duur van drie jaar, nog één keer aanspraak maken op een exploitatievergunning voor de duur van maximaal 12 jaar, mits zich uiteraard geen weigeringsgrond voordoet. Dit staat hen in staat om hun investeringen terug te verdienen. Indien de exploitatievergunning (al dan niet op verzoek van de exploitant) wordt ingetrokken en er op dat moment drie of meer exploitatievergunningen zijn verleend, dan kan de burgemeester geen nieuwe exploitatievergunning meer verlenen. Na het verstrijken van die overgangstermijn zullen de drie exploitatievergunningen op een eerlijke en transparante manier worden verdeeld onder de geïnteresseerden.
Om te voorkomen dat één of meer exploitanten de speelautomatenhal tijdelijk moeten sluiten tot het moment dat ten minste één van de drie beschikbare vergunningen vrijkomt, draagt de burgemeester er zorg voor dat alle exploitatievergunningen binnen dezelfde kalendermaand expireren. Dat kan betekenen dat één of meerdere vergunningen voor de duur van twaalf jaar worden verlengd en andere vergunningen voor iets meer dan negen jaar.
Voor escortbedrijven is eveneens voorzien in overgangsrecht. Indien het college op grond van artikel 3:5, eerste lid, het aantal vergunningen voor escortbedrijven maximeert, dan kunnen de huidige vergunninghouders éénmalig aanspraak maken op een exploitatievergunning voor de duur van (maximaal) drie jaar, mits zich uiteraard geen weigeringsgrond voordoet. Daarna worden de exploitatievergunningen op een eerlijke en transparantie wijze verdeeld onder de geïnteresseerden. Als het college een maximum stelt dat lager is dan het aantal vergunningen dan op dat moment is verleend, dan draagt zij er zorg voor dat alle exploitatievergunningen in dezelfde kalendermaand expireren.
Voor de (enige) vergunde seksinrichting is bewust niet voorzien in overgangsrecht, omdat die vergunning voor onbepaalde tijd is verleend.
Dit artikel bevat de citeertitel van deze wijzigingsverordening. Deze wijzigingsverordening APV zal, zoals gebruikelijk is, worden aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening 2021, tweede wijziging.
De wijzigingen die verband houden met de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden van kracht op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt. Voor de overige wijzigingen geldt de hoofdregel: de dag na de datum van bekendmaking.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening. De verordening treedt, zoals gebruikelijk is, de dag na de datum van bekendmaking in werking.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-53452.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.