Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Opsterland 2025

De raad van de Gemeente Opsterland,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d.5 november 2024,

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Opsterland 2025

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater, oppervlaktewater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • b.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, oppervlaktewater of grondwater;

  • c.

    perceel: een roerende of een onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan in de zin van artikel 4;

  • d.

    Bewoning: gebruik van een perceel of pand voor de particuliere huisvesting van één (of meer) huishouden(s). Bedrijfsmatige huisvesting in complexen zoals bejaardentehuizen, kortverblijf- of zorgcentra, penitentiaire inrichtingen e.d. valt hier niet onder.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belastingen worden geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd

  • 2.

    Met betrekking tot de belasting bedoeld in artikel 2 wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een eigendom – niet zijnde een gedeelte als bedoeld in artikel 5 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4. Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 6 Maatstaf van heffing

  • 1.

    Indien sprake is van een perceel dat in hoofdzaak voor bewoning wordt gebruikt, wordt de belasting geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 2.

    De belasting voor gebruikers van een perceel dat niet in hoofdzaak voor bewoning wordt gebruikt en voor woningen als bedoeld in lid 3 van dit artikel, wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 3.

    Het gebruikersdeel voor de volgende woningen (specifieke woonobjecten) wordt geheven zoals omschreven in lid 2 van dit artikel:

    • a.

      verpleegtehuizen

    • b.

      gezinsvervangende tehuizen

    • c.

      tehuizen voor personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking

    • d.

      verzorgingstehuizen

    • e.

      bejaardentehuizen

  • 4.

    Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, oppervlaktewater en grondwater dat in het aan het belastingjaar voorafgaande kalenderjaar naar het perceel is toegevoerd of opgepompt.

  • 5.

    De op de voet van het vierde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

Artikel 7 Belastingtarieven

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 2 worden geheven naar de maatstaven en tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2.

    Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op 5 eurocent of een veelvoud daarvan.

Artikel 8 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 9 Wijze van heffing

De belasting worden door middel van aanslag geheven.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en daar een ander perceel in gebruik neemt.

  • 5.

    Indien het perceel dat in hoofdzaak voor bewoning wordt gebruikt na het begin van het belastingjaar niet langer door meer dan één persoon wordt gebruikt, wordt ambtshalve vermindering verleend voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar na de wijziging van het aantal personen nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen als bedoeld in artikel 6 eerste lid worden betaald in één termijn, vervallende op de laatste dag van de maand volgende op die welke in de dagtekening is vermeld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt dat, in geval het totaalbedrag van de rioolheffing of van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolheffing en andere heffingen meer dan € 75,00 bedraagt deze moet worden betaald in twee termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn op de laatste dag van de maand drie maanden na de dagtekening.

  • 3.

    Indien voor de betaling van de verschuldigde belasting een machtiging voor automatische incasso is afgegeven, dienen voor de in het tweede lid genoemde twee termijnen tien maandelijkse termijnen te worden gelezen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening is vermeld en de volgende termijnen steeds één maand later.

  • 4.

    De machtiging voor automatische incasso zoals genoemd in het derde lid, wordt geacht niet te zijn verleend indien gedurende de looptijd van de automatische incasso twee termijnen worden gestorneerd, dan wel de incassomachtiging door de belastingschuldige of de rekeninghouder tussentijds wordt ingetrokken. In dat geval treedt het tweede lid met onmiddellijke ingang in werking.

  • 5.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 12 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven van garageboxen die als zelfstandig gedeelte kunnen worden aangemerkt.

Artikel 13 Kwijtschelding

Bij de invordering van de belasting kan kwijtschelding worden verleend.

Artikel 14 Hardheidsclausule

De heffingsambtenaar kan de bepalingen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover strikte toepassing van die bepalingen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard ten nadele van de belastingplichtige.

Artikel 15 Nadere regels

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de rioolheffing.

Artikel 16 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

  • 1.

    De ‘Verordening rioolheffing Opsterland 2024’ van 11 december 2023 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2025, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2025.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolheffing Opsterland 2025'.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de Gemeente Opsterland van 16 december 2024.

De griffier,

Laura Meijer

De voorzitter,

Andries Bouwman

TARIEVENTABEL

Behorende bij de Verordening rioolheffing Opsterland 2025

 

I.

Vast tarief

a.

Het vaste bedrag als bedoeld in artikel 6, lid 1, bedraagt per perceel, indien het perceel bij het begin van het belastingjaar, of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht, door meer dan één persoon wordt gebruikt:

 

 

€ 259,00

b.

Het vaste bedrag als bedoeld in artikel 6, lid 1, bedraagt per perceel, indien het perceel bij het begin van het belastingjaar, of zo dit later is, bij aanvang van de belastingplicht, door één persoon wordt gebruikt:

 

 

€ 197,00

 

II.

De belasting als bedoeld in artikel 6, lid 2, bedraagt per perceel:

 

a.

Als niet meer dan 100 m³ water wordt afgevoerd

€ 184,00

 

b.

Als meer dan 100 m³, maar ten hoogste 500 m³ water wordt afgevoerd

 

€ 270,00

c.

Als meer dan 500 m³, maar ten hoogste 1.000 m³ water wordt afgevoerd

 

€ 356,00

d.

Als meer dan 1.000 m³, maar ten hoogste 2.000 m³ water wordt afgevoerd

 

€ 607,00

e.

Als meer dan 2.000 m³, maar ten hoogste 5.000 m³ water wordt afgevoerd

 

€ 1.109,00

f.

Als meer dan 5.000 m³, maar ten hoogste 10.000 m³ water wordt afgevoerd

 

€ 1.948,00

g.

Als meer dan 10.000 m³, maar ten hoogste 25.000 m³ water wordt afgevoerd

 

€ 4.292,00

h.

Als meer dan 25.000 m³, maar ten hoogste 50.000 m³ water wordt afgevoerd

 

€ 8.144,00

i.

Als meer dan 50.000 m³ water wordt afgevoerd

 

€ 13.503,00

 

Behorende bij raadsbesluit van 16 december 2024.

De griffier,

Laura Meijer

 

De voorzitter,

Andries Bouwman

Bijlage 1 Voorgestelde wijzigingen Verordening rioolheffing Opsterland 2025

 

Wijzigingen tekst:

Was:

Artikel 6 Maatstaf van heffing

  • 6.

    Indien sprake is van een perceel dat in hoofdzaak voor bewoning wordt gebruikt, wordt de belasting geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 7.

    De belasting voor gebruikers van een perceel dat niet in hoofdzaak voor bewoning wordt gebruikt, wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 8.

    Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, oppervlaktewater en grondwater dat in het aan het belastingjaar voorafgaande kalenderjaar naar het perceel is toegevoerd of opgepompt.

  • 9.

    De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

 

Wordt:

Artikel 6 Maatstaf van heffing

  • 10.

    Indien sprake is van een perceel dat in hoofdzaak voor bewoning wordt gebruikt, wordt de belasting geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 11.

    De belasting voor gebruikers van een perceel dat niet in hoofdzaak voor bewoning wordt gebruikt en voor woningen als bedoeld in lid 3 van dit artikel, wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 12.

    Het gebruikersdeel voor de volgende woningen (specifieke woonobjecten) wordt geheven zoals omschreven in lid 2 van dit artikel:

    • f.

      verpleegtehuizen

    • g.

      gezinsvervangende tehuizen

    • h.

      tehuizen voor personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking

    • i.

      verzorgingstehuizen

    • j.

      bejaardentehuizen

  • 13.

    Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, oppervlaktewater en grondwater dat in het aan het belastingjaar voorafgaande kalenderjaar naar het perceel is toegevoerd of opgepompt.

  • 14.

    De op de voet van het vierde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

 

 

 

Wijzigingen tarieventabel:

 

Naar boven