Verordening verblijfsbelasting gemeente Asten 2025

De raad van de gemeente Asten;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 november 2024;

 

gehoord het advies van de Commissie Samenleving en Bestuur van 28 november 2024;

 

gelet op artikel 224 van de Gemeentewet;

 

besluit:

 

vast te stellen de Verordening verblijfsbelasting gemeente Asten 2025.

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    vakantieonderkomens: woningen en andere verblijven, niet-zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans;

  • 2.

    mobiele kampeeronderkomens: tenten, vouwwagens, kampeerauto’s, toercaravans, en soortgelijke onderkomens dan wel soortgelijke voertuigen;

  • 3.

    toeristische plaats: terrein of terreingedeelte, gelegen op een kampeerterrein, dat bestemd is voor het gedurende een jaar of seizoen plaatsen van steeds wisselende mobiele kampeeronderkomens;

  • 4.

    kampeerterrein: terrein of terreingedeelte, geheel of gedeeltelijk ingericht, en volgens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van mobiele onderkomens en/of vakantieonderkomens geheel of nagenoeg geheel ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

  • 5.

    georganiseerde jeugdbeweging: een vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard. Hieronder worden mede scholen begrepen.

  • 6.

    parkeerterrein: een al dan niet afgesloten terrein bestemd voor het parkeren van voertuigen.

  • 7.

    logiesverblijf: woningen en andere verblijven, niet zijnde hotels, motels, pensions, bed and breakfast-gelegenheden, groepsaccommodaties en daarmee gelijk te stellen accommodaties of gedeelten daarvan, die voor overnachting ter beschikking gesteld worden aan derden, en waar door de verblijfbieder geen maaltijden worden verzorgd of aangeboden;

  • 8.

    arrangement: periodes in het belastingjaar, zoals weergegeven in artikel 6, tweede en derde lid;

  • 9.

    maand: een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen.

Artikel 2. Belastbaar feit

  • 1.

    Onder de naam 'verblijfsbelasting' wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.

  • 2.

    Het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, indien deze personen gedurende hun verblijf beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden verrichten voor of in opdracht van anderen.

Artikel 3. Belastingplicht

  • 1.

    Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot het houden van verblijf als bedoeld in artikel 2.

  • 2.

    De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.

  • 3.

    Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 verblijf houdt.

  • 4.

    De belastingplichtige die gelegenheid biedt tot het houden van verblijf als bedoeld in artikel 2, in hem daartoe ter beschikking staande ruimten, dan wel ter beschikking staande terreinen kan ter zake van elk van die ruimten en/of terreinen afzonderlijk in de heffing worden betrokken.

Artikel 4. Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van het verblijf:

  • 1.

    van degene die verblijft in een instelling als bedoeld in artikel 4 van de Wet toetreding zorgaanbieders.

  • 2.

    onder verantwoordelijkheid van een georganiseerde jeugdbeweging.

  • 3.

    van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8 letters c, d, f, g, h, van voornoemde wet en voor zover deze persoon verblijf houdt in een gelegenheid als bedoeld in artikel 1, van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.

  • 4.

    op een parkeerterrein.

Artikel 5. Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Het aantal overnachtingen wordt gesteld op het aantal overnachtende personen vermenigvuldigd met het aantal nachten, dat zij verblijf houden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, wordt met toepassing van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, de belasting geheven naar een vast bedrag per arrangement.

  • 3.

    Op een door de belastingplichtige bij de aangifte gedaan verzoek wordt de maatstaf van heffing als bedoeld in het tweede lid vastgesteld op het werkelijk aantal overnachtingen als bedoeld in het eerste lid, als blijkt dat dit resulteert in een lager aanslagbedrag.

Artikel 6. Belastingtarief

  • 1.

    Het tarief bedraagt per persoon, per overnachting: € 2,34.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief, indien in hoofdzaak sprake is van verblijf van personen op een kampeerterrein, in een groepsaccommodatie, in een kampeerboerderij of in een logiesverblijf, per persoon, per overnachting: € 1,82.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan voor de belasting voor het houden van verblijf op een kampeerterrein, in mobiele kampeeronderkomens, stacaravans of vakantieonderkomens, die gedurende de gehele arrangementsperiode geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt door dezelfde persoon of personen, bij de aangifte gebruik worden gemaakt van de in het vierde lid opgenomen tarieven per arrangement.

  • 4.

    Het tarief bedraagt, per arrangement:

    • a.

      voor één maand: € 60,00;

    • b.

      voor drie maanden: € 100,00;

    • c.

      voor zes maanden: € 150,00; en

    • d.

      voor twaalf maanden: € 200,00.

  • 5.

    De arrangementen in het vierde lid kunnen indien van toepassing per afzonderlijke plaats op het (kampeer)terrein worden gecombineerd.

Artikel 7. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8. Wijze van belastingheffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9. Aanslaggrens

Geen aanslag wordt vastgesteld indien het aantal overnachtingen, waartoe gelegenheid wordt of is gegeven, gedurende het belastingjaar minder dan 10 heeft belopen.

Artikel 10. Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, en de tweede termijn twee maanden later.

  • 2.

    Het bedrag inzake een bestuurlijke boete moet worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 3.

    Indien een machtiging voor automatische incasso is afgegeven en zolang de verschuldigde bedragen via automatische incasso kunnen worden afgeschreven, moet(en) de overige aanslag(en) en de bestuurlijke boete(s) worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid is betaling via automatische incasso alleen mogelijk voor zover het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen en bestuurlijke boetes minder is dan € 5.000,00.

  • 5.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11. Kwijtschelding van belastingen

Bij de invordering van verblijfsbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12. Aanmeldingsplicht

  • 1.

    De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening gelegenheid tot overnachten verschaft, zulks schriftelijk te melden aan de door het College van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdelen a en c, van de Gemeentewet.

  • 2.

    De verplichting als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor de aangifte-/belastingplichtige die met betrekking tot het belastingjaar voorafgaand aan het betrokken belastingjaar zich heeft aangemeld.

Artikel 13. Registratieplicht

  • 1.

    De belastingplichtige, bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden verblijfhoudenden te registreren in een daarvoor bestemd nachtverblijfregister zoals bedoeld in artikel 438 Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De vorm van het nachtverblijfregister is vrij, maar bevat tenminste met betrekking tot een ieder aan wie gelegenheid tot overnachten wordt verschaft, de volgende gegevens:

    • a.

      naam, adres en woonplaats van de (hoofd)persoon die overnacht;

    • b.

      het aantal van het gezin of de groep met wie de (hoofd)persoon reist;

    • c.

      de datum van aankomst en de datum van vertrek; en

    • d.

      het aantal overnachtingen ter zake waarvan belasting is verschuldigd.

  • 3.

    De verplichting als bedoeld in de voorgaande leden geldt niet voor zover de belastingplichtige gebruik maakt van de vaste tarieven van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 6, derde lid, van deze verordening. In dit geval is de in het eerste lid genoemde verplichting beperkt tot de in het tweede lid, onder a en c, genoemde gegevens tezamen met de aanduiding (naam of nummer) van de standplaats waar wordt overnacht.

  • 4.

    Voor zover op grond van andere wet- of regelgeving geen langere termijn geldt, geldt voor het nachtverblijfregister een bewaartermijn van vijf jaar.

  • 5.

    De verplichting, genoemd in het eerste lid, vervalt indien de belastingplichtige een soortgelijk nachtverblijfregister voert dat is geaccepteerd door een krachtens artikel 232, vierde lid, onderdelen a en c, van de Gemeentewet aangewezen ambtenaar.

Artikel 14. Aangifteplicht

  • 1.

    De belastingplichtige, bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden, indien hij niet binnen vier weken na afloop van het belastingjaar een uitnodiging heeft ontvangen tot het doen van aangifte, binnen twee weken na afloop van deze termijn schriftelijk aan de aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet, tot een uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.

  • 2.

    De aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet behoudt zich te allen tijde het recht voor alsnog een uitnodiging tot het doen van aangifte te verzenden, dan wel, bij gebrek aan een (tijdige) aangifte door belastingplichtige, de grondslag voor de berekening van de verblijfsbelasting te schatten en middels ambtshalve aanslag op te leggen.

Artikel 15. Nadere regels door het Dagelijks bestuur

Het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van verblijfsbelasting.

Artikel 16. Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De "Verordening toeristenbelasting gemeente Asten 2024" van 12 december 2023, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening verblijfsbelasting gemeente Asten 2025".

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten

van 10 december 2024.

De raad voornoemd,

griffier,

mr. M.B.W. van Erp-Sonnemans

voorzitter,

A.A.H.C.M van Extel-van Katwijk

Naar boven