Gemeenteblad van Losser
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Losser | Gemeenteblad 2024, 528814 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Losser | Gemeenteblad 2024, 528814 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening jeugdhulp gemeente Losser 2025
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
gebruikelijke hulp: hulp en zorg die onderdeel is van eigen kracht en zich uitstrekt over ouderlijk toezicht, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder, onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte, volgens de bijlage bij deze verordening;
pgb-vertegenwoordiger: een door de budgethouder ingeschakelde derde van wie het college heeft vastgesteld dat deze kan in staan voor nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen. Het kan gaan om een door de cliënt gemachtigde persoon of wettelijke vertegenwoordiger die gewaarborgde hulp biedt in dat kader;
Professionele organisatie: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister en/of bij de KvK als zijnde jeugdhulpverlener en die voldoet aan de geldende kwaliteitseisen voor in ieder geval de vakbekwaamheid van de medewerkers die bij de organisatie in dienst zijn en die gebruik maken van bewezen effectieve jeugdinterventies. Er geldt voor jeugdprofessionals de SKJ-registratie en voor vaktherapeuten inschrijving in het Register Vaktherapie én aangesloten zijn bij een beroepsvereniging (FVB of NVRG);
Zzp’er: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, is ingeschreven in het handelsregister en/of bij de KvK als zijnde jeugdhulpverlener of vaktherapeut en voldoet aan de geldende kwaliteitseisen voor in ieder geval de vakbekwaamheid en die gebruik maken van bewezen effectieve jeugdinterventies. Voor jeugdprofessionals geldt SKJ-registratie en voor vaktherapeuten inschrijving in het Register Vaktherapie én aangesloten bij een beroepsvereniging (FVB of NVRG); Voor de vaststelling of sprake is van een Zzp’er gelden in ieder geval de volgende criteria:
Hoofdstuk 2. Vormen van jeugdhulp
Artikel 2.1 Algemene voorzieningen
De volgende algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk beschikbaar:
Hoofdstuk 3. Toegang tot jeugdhulp
§ 3. Via de gemeente: Hulpvraag en aanvraag
Artikel 3.4 Criteria deskundigheid
Uit hoofde van de deskundigheid van de SKJ-er wordt bepaald of er een noodzaak is een (andere) deskundige of deskundigen in te schakelen om de aanspraak op een individuele voorziening te beoordelen. Dit met inachtneming van de verantwoordelijkheidstoedeling gesteld in artikel 4.1.1, tweede lid, van de wet in samenhang bezien met de benodigde deskundigheid genoemd in artikel 2.1 van het Besluit Jeugdwet.
Artikel 3.5 Het onderzoek algemeen
Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, zijn rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de jeugdige en/of zijn ouder(s), als dat nodig is, om toestemming voor het verwerken of het uitwisselen van zijn persoonsgegevens met in achtneming van de privacyregels.
De jeugdige en/of zijn ouder(s) verstrekken desgevraagd de noodzakelijke inlichtingen dan wel gegevens en verlenen desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet. In principe geldt als uitgangspunt dat de jeugdige altijd wordt gezien en als dat aangewezen is, wordt gesproken.
Het college kan advies en expertise vragen, waaronder diagnostische instrumenten, aan een jeugdhulpaanbieder voor brede vraagverheldering in complexe casuïstiek. Als leidraad wordt de Richtlijn Samen beslissen met ouders en jeugdige over passende hulp van het Nederlands Jeugdinstituut gehanteerd. Advies en expertise wordt uitgevoerd door een deskundige met kennis en specialisatie over Jeugd-GGZ, (licht)-verstandelijke beperking of Specialistische jeugdhulp.
Artikel 3.9 Advisering na wettelijke verwijzing
Na de verwijzing naar jeugdhulp als bedoeld in artikel 3.2 kan het college:
advies en expertise inzetten, waaronder diagnostische instrumenten, door een specialistische jeugdhulpaanbieder voor brede vraagverheldering in complexe casuïstiek. Als leidraad wordt de Richtlijn Samen beslissen met ouders en jeugdige over passende hulp van het Nederlands Jeugdinstituut gehanteerd. Advies en expertise wordt uitgevoerd door een deskundige met kennis en specialisatie over Jeugd-GGZ, (licht)-verstandelijke beperking of Specialistische jeugdhulp.
Hoofdstuk 4. Eigen kracht en uitgangspunten
Artikel 4.3 Afwegingsfactoren gebruikelijke hulp
Afwegingsfactoren die een rol spelen bij gebruikelijke hulp zijn:
Artikel 4.4 Afwegingsfactoren boven-gebruikelijke hulp
Afwegingsfactoren die een rol spelen bij boven-gebruikelijke hulp zijn:
Artikel 4.5 Afwegingsfactoren vervoer
Onder eigen kracht valt ook het vervoer van en naar de jeugdhulplocatie(s). Afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen in geval van een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid bij de jeugdige zijn:
Artikel 4.6 Afwegingsfactoren overig
In het kader van de eigen kracht wordt van ouders verwacht dat zij:
Hoofdstuk 5. Individuele voorzieningen
Artikel 5.1 Criteria ambulante jeugdhulp
Begeleiding Individueel is bestemd voor de jeugdige met enkelvoudige of meervoudige problematiek en/of zijn gezinssysteem. Bij Begeleiding Individueel staat het bevorderen, het behouden of het compenseren van de zelfredzaamheid van de jeugdige en het gezinssysteem voorop. De begeleiding richt zich voornamelijk op het aanleren van vaardigheden en/of het leren omgaan met een beperking. De doelen van Begeleiding Individueel zijn:
Medicatiecontrole inclusief comorbiditeit is gericht op de jeugdige die tijdens of na de behandeling op basis van de wet afzonderlijke medicatiecontrole krijgt. De jeugdige is in behandeling bij een ziekenhuis wegens een medische diagnose en daarnaast is sprake van ADHD en/of gedragsproblemen waar medicatiecontrole voor nodig is.
Begeleiding Groep Intensief richt zich op de jeugdige met ernstige enkelvoudige of ernstige meervoudige problematiek en er kunnen veiligheidsrisico’s zijn vanwege onvoorspelbaarheid in gedrag en zorgbehoefte. De hulp wordt op locatie en in groepsverband geboden. De doelen van Begeleiding Groep Intensief zijn:
Behandeling groep intensief biedt de jeugdige behandeling van ernstige enkelvoudige of meervoudige problematiek die in groepsverband en op locatie wordt geboden. Situaties zijn crisisgevoelig (lastig planbaar) en er is een hoge mate van regie. De doelen van Behandeling Groep Intensief zijn:
Kinderdagcentrum (KDC) / Orthopedagogische dagcentrum (ODC) Intensief biedt de jeugdige van 0 tot 18 jaar met een (ernstige) verstandelijke of meervoudige beperking met zware ondersteuningsbehoeften. Het doel van het Kinderdagcentrum (KDC)/ Orthopedagogische Dagcentrum (ODC) Intensief is de jeugdige een zo'n optimaal mogelijk ontwikkelperspectief te bieden.
Artikel 5.2 Criteria Ambulante alternatieven voor verblijf
Ambulant alternatief Flexibel Assertive Community Treatment (FACT Jeugd/ GezinsFACT) is gericht op de jeugdige die vaak al verschillende vormen van hulpverlening heeft gehad. Tegelijkertijd is er sprake of een vermoeden van psychiatrische problematiek en ook zorgwekkend en/of zorgmijdend gedrag. FACT Jeugd/ GezinsFACT biedt multidisciplinaire behandeling, begeleiding en ondersteuning op maat, voornamelijk in de eigen omgeving van de jeugdige.
Gezinshuis is een kleinschalige woonvorm van jeugdhulp waar professionele gezinshuisouders de vaste basis vormen voor de jeugdige. Een gezinshuis is gericht op de jeugdige die ondanks eigen beperkingen en/of doorgemaakte gebeurtenissen in staat wordt geacht om in een gezinsstructuur te kunnen functioneren met de gezinshuisouders in de nabijheid. Doelen van het Gezinshuis zijn:
Hoogspecialistische kleinschalige woonvoorziening is gericht op de jeugdige van wie de problemen complex zijn, zoals ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen of suïcidaliteit of er is sprake van een (licht) verstandelijke beperking. De zorg in een pleeggezin, gezinshuis of woongroep is voor de jeugdige niet voldoende of er is sprake van meerdere mislukte hulppogingen. Een hoogspecialistische kleinschalige woonvoorziening is een 24-uurs-voorziening binnen een open residentiële jeugdzorginstelling, op een instellingsterrein of in een woonwijk. Daarbij wordt een intensieve, individuele behandeling en/of begeleiding op maat - en zolang als nodig -gegeven. Het doel van de Hoogspecialistische kleinschalige woonvoorziening is perspectief op wonen, zorg en onderwijs/arbeid tijdens verblijf en/of daarna.
JeugdzorgPlus is gericht op de jeugdige tot 18 jaar, met gedragsproblemen die zo ernstig zijn dat de jeugdige een gevaar is voor zichzelf, of voor anderen. JeugdzorgPlus is er voor de jeugdige met een ernstige ontwikkelingsbedreiging waarin een behandeling onontkoombaar is en beperkende maatregelen kunnen worden ingezet op basis van een machtiging van de rechter. De doelen van JeugdzorgPlus zijn:
Extra Verblijfsbegeleiding is gericht op de jeugdige met zeer ernstig externaliserende gedragsproblemen of internaliserende gedragsproblemen en een gevaar is voor zichzelf en voor de groep. Het gaat hierbij om onvoorspelbaar gedrag en waar geen planbare begeleiding op gezet kan worden. Het doel van Extra Verblijfbegeleiding is de veiligheid van de jeugdige en/of groep te waarborgen.
Artikel 5.5 Criteria crisiszorg
Crisisdienst GGZ-jeugd is gericht op de jeugdige waarbij sprake kan zijn van direct gevaar voor de jeugdige en/of de omgeving. Crisisdienst GGZ-jeugd bestaat uit een psychiatrische beoordeling en/of eerste interventie bij acute en psychiatrische klachten bij de jeugdige. De doelen van Crisisdienst GGZ-jeugd zijn:
Crisisverblijf Licht verstandelijk beperkt (LvB) is gericht op de jeugdige met een (licht)verstandelijke beperking, eventueel in samenhang met psychosociale- en/of psychiatrische- en/of systeemproblematiek, waarbij een dusdanige (onveilige) crisissituatie is ontstaan dat thuisblijven geen optie is. Er is sprake van een zodanige balansverstoring dat het handhaven van de natuurlijke gezinssituatie (en soms ook school, vrije tijd) (tijdelijk) niet mogelijk is en gelet op de ontwikkelings- en of gedragsproblemen een gestructureerde opvoedingsomgeving noodzakelijk is. De doelen van Crisisverblijf LvB zijn:
Crisisverblijf Jeugd- en Opvoedhulp is gericht is op de jeugdige met gedrags- en/of gezinsproblematiek eventueel in samenhang met psychosociale en/of licht verstandelijke problematiek en op het gezinssysteem en de omgeving. Hierdoor is een dusdanig onveilige, crisissituatie is ontstaan dat thuisblijven geen optie is. Doelen van Crisisverblijf Jeugd- en Opvoedhulp zijn:
Crisispleegzorg is gericht op de jeugdige en/of het gezinssysteem. Wanneer in verband met een ernstige bedreiging van de veiligheid van de jeugdige en/of ouders besloten is (in vrijwillig of justitieel kader) tot directe plaatsing in een crisispleeggezin, wordt de zorg voor de jeugdige vooral gericht op stabilisatie, veiligheid en rust. De doelen van Crisispleegzorg zijn:
Artikel 5.6 Advies en Expertise
Advies en Expertise betreft het inzetten van specifieke expertise van een gespecialiseerde jeugdhulpaanbieder en is nader uitgewerkt in artikel 3.8 en 3.9.
Artikel 5.7 Criteria jeugdhulpvervoer
Is de eigen kracht niet toereikend, dan kan het college een tegemoetkoming in de kosten verstrekken voor het vervoer tussen de woning van de jeugdige of de locatie waar de jeugdige onderwijs geniet en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden. Het is toegestaan de tegemoetkoming te besteden aan personen uit het sociaal netwerk of andere personen die niet als professional worden aangemerkt.
Hoofdstuk 6. Afstemming met andere voorzieningen
Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 tweede lid onderdeel b van de wet.
Hoofdstuk 7. Persoonsgebonden budget
De vakbekwaamheidseisen die gelden voor de gecontracteerde jeugdhulpaanbieders zijn ook van toepassing als het pgb aan een professional wordt besteed. Daaronder valt een afgeronde zorggerelateerde opleiding of een gelijkwaardig EVC-certificaat verkregen volgens de procedure van het Nationaal Kenniscentrum EVC op minimaal Mbo4 niveau.
Professionals, personen uit het sociaal netwerk en anderen die niet als professional worden aangemerkt beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) als bedoeld in artikel 4.16 van de wet, tenzij een ouder in de zin van de wet. De VOG is niet ouder dan drie maanden voor het tijdstip waarop de ondersteuning wordt geboden en niet ouder dan drie jaar. Een VOG wordt elke drie jaar opnieuw aangevraagd.
Hoofdstuk 8. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
Artikel 8.2 Informatieplicht en fraudepreventie
Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening (in natura of in de vorm van een pgb) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Artikel 8.3 Verzoek aan Sociale Verzekeringsbank opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank verzoeken tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste 13 weken van een betaling uit het pgb als er een gegrond vermoeden bestaat dat niet of onvoldoende wordt voldaan aan verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet.
Hoofdstuk 9. Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering
Behoudens artikel 8.1.4 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een individuele voorziening dan wel pgb in ieder geval geheel of gedeeltelijk beëindigen, als:
Artikel 9.2 Herziening of intrekking van besluiten
Naar analogie van artikel 8.1.2 van de wet, doet de jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel wettelijke vertegenwoordiger aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten of omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3 van de wet.
Hoofdstuk 10. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit
Artikel 10.1 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
Het college is verplicht om bij door hem gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieders van preventie, jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen te bedingen dat zij het verlenen van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering alleen aan derden uitbesteden indien zij die derden daarvoor een reële prijs betalen, die tot stand is gekomen met gebruikmaking van de kostprijselementen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
Hoofdstuk 11. Klachten en inspraak
Het college behandelt klachten van de jeugdige of zijn ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenregeling gemeente Losser.
Het college stelt de betrokken onafhankelijke adviesraad van het college, zijnde de Participatieraad Sociaal Domein, vroegtijdig in de gelegenheid gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp. Het college voorziet hierbij de Participatieraad van ondersteuning om zijn rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 12.2 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Bijlage. Richtlijn gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp betreft verzorging, begeleiding en opvoeding van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot een kind met een behoefte aan jeugdhulp. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 en uitgewerkt in de CIZ indicatiewijzer versie 7.1. Het college neemt de leeftijd van het kind, de aard van de zorghandeling, de frequentie van de zorghandeling en de tijd die daarvoor nodig is als uitgangspunt.
Bandbreedte gebruikelijke hulp
Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder behoefte aan jeugdhulp kan de omvang van de verzorging, begeleiding en opvoeding (per dag) verschillen. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker of sneller zelfstandig dan het andere kind. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook activiteiten omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen.
Van boven-gebruikelijke hulp bij kinderen in chronische situaties is pas sprake wanneer de omvang van de verzorging, begeleiding en opvoeding meer is dan een gezond kind van dezelfde leeftijd gemiddeld nodig heeft.
TOELICHTING OP DE VERORDENING JEUGDHULP LOSSER 2025
Met de Jeugdwet is in 2015 het verzekerd recht op zorg vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten als ouders en jeugdigen er (eenvoudig gezegd) samen niet uitkomen. Dit nieuwe jeugdstelsel heeft het uiteindelijke doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 2).
Verantwoordelijkheid van ouders
De verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf. Deze verplichting voor ouders is terug te zien in de artikelen 1:82 en 1:247 van het Burgerlijk Wetboek. Het moet voor ouders en professionals vanzelfsprekend zijn dat ouders zelf de regie nemen en houden over de opvoeding van hun kinderen, tenzij dit een onverantwoord risico voor het kind oplevert. Dat vraagt een vraaggerichte houding van hulpverleners, waarbij uitgegaan wordt van de eigen kracht van jongeren en ouders en het besef dat zij verantwoordelijk zijn voor zichzelf en, in het geval van ouders, ook voor hun kinderen. Hierop zijn zij ook aanspreekbaar. De overheid dient ervoor te waken de zorgtaken van mensen en hun verbanden over te nemen. Ze komt pas in beeld als de ouders problemen ondervinden, als de opvoeding- en leefsituatie de ontwikkeling van kinderen bedreigt en de overheid de ouders dient te helpen om deze voorwaarden te vervullen of als de jeugdige verdacht wordt of veroordeeld is voor een strafbaar feit (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 19-20, 128).
Hierbij past een actieve rol van de ouders en het kind om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 136). Deze uitgangspunten zijn (ook) in artikel 2.1 van de Jeugdwet verankerd. Daarin staat dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst ligt bij de ouders en de jeugdige zelf en er moet worden uitgegaan van de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en het sociaal netwerk.
Onder jeugdhulp (art. 1.1, eerste lid, van de wet) wordt verstaan:
ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,
met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.
Artikel 2.9 van de Jeugdwet geeft de gemeenteraad de opdracht om een verordening vast te stellen met de regels die noodzakelijk zijn ter uitvoering van de wet. Deze verordening is dan ook een essentieel document voor de concrete uitwerking van het beleid van de gemeente Losser. Voor jeugdigen en ouders biedt deze verordening duidelijkheid over wat zij van de gemeente mogen verwachten, maar ook wat bij de beoordeling van de aanspraak van hen wordt verwacht. Voor de professionals van de gemeente Losser biedt de verordening de benodigde kaders en criteria om te beoordelen of de eigen kracht toereikend is, en zo niet om op een resultaatgerichte manier tot maatwerk te komen in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) die zich meldt met een hulpvraag. Met een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, is gewaarborgd dat de jeugdige in staat wordt gesteld:
Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet in de verordening (ook) een regelstellend kader zijn opgenomen wanneer sprake is van eigen kracht en welke afwegingskaders daarbij een rol spelen. Is de eigen kracht toereikend, dan mag een aanvraag om individuele jeugdhulp worden afgewezen (art. 2.3 Jw). Het gaat bij het regelstellend kader, eenvoudig gezegd, over wat de betekenis van de ouderlijke verzorgings- en opvoedingsplicht is die voortvloeit uit het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast moet de verordening bepalingen bevatten hoe de deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening is gewaarborgd (CRVB:2024:1095, CRVB:2024:1096 en CRVB:2024:1097).
In hoofdstuk 3 is de waarborg over de deskundigheid uitgewerkt. De toeleiding naar en advisering over de aanspraak op een individuele voorziening wordt gedaan onder de verantwoordelijkheid van een SKJ geregistreerde persoon. In hoofdstuk 4 van deze verordening is het regelstellend kader over eigen kracht uitgewerkt. Er wordt allereerst onderscheid gemaakt tussen gebruikelijke hulp en boven-gebruikelijke hulp van ouders. Om te weten wat deze begrippen inhouden zijn ze uitgewerkt in begripsbepalingen. Bij gebruikelijke hulp gaat het om de zorgplicht van ouders voor hun kind(eren) ongeacht het ondervinden van problemen, rekening houdend met de leeftijd. Daarvoor bevat de verordening een bijlage met een richtlijn. Ook worden in hoofdstuk 4 andere situaties beschreven die onder de eigen kracht kunnen vallen. Een voorbeeld is het vervoer van en naar de jeugdhulplocatie. In hoofdstuk 5 zijn de individuele jeugdhulpvoorzieningen en bijbehorende criteria opgenomen om daarvoor in aanmerking te komen.
Resultaatverplichting en maatwerk jeugdhulp
Ingeval de eigen kracht ontoereikend is kunnen ouders en jeugdigen een beroep doen op de (mede) door gemeente Losser georganiseerde jeugdhulp. Bij de jeugdhulpplicht hoort een resultaatverplichting. Dat wil zeggen dat passende jeugdhulp moet worden geboden (art. 2.5, vierde lid, van de wet). De gemeente Losser voert de regie op het te behalen resultaat zoals dat in het besluit is vastgesteld.
Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat wenst, kan de noodzakelijke jeugdhulp ook in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) worden verstrekt. Samen met de professional van de gemeente Losser bespreekt de jeugdige en/of zijn ouder(s) de mogelijkheden om voor een pgb in aanmerking te komen.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd die nodig zijn voor het begrijpen van de verordening.
Eerste lid onder a: algemene voorziening
Dit is een voorziening waar de jeugdige of zijn ouders gebruik van kunnen maken zonder dat een beslissing van de gemeente nodig is. Deze voorziening is dus vrij toegankelijk. De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de memorie van toelichting op de wet spreekt de wetgever echter over een ‘algemene’ of ‘vrij toegankelijke voorziening’. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is en bovendien ook binnen de Wmo 2015 wordt gehanteerd, is deze overgenomen in de verordening.
Eerste lid onder b: boven-gebruikelijke hulp
Deze begripsbepaling moet worden bezien in samenhang met de begripsbepaling van gebruikelijke hulp. Het gaat bij boven-gebruikelijke hulp niet om normale oudertaken waar, in beginsel, geen individuele voorziening voor wordt verleend maar om oudertaken die in het kader van de eigen kracht (zorgplicht van ouders) toch door ouders geboden zouden kunnen worden. Dat geldt ook voor echtgenoten jegens elkaar. Zij zijn verplicht de tot het gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden en de kosten van die verzorging en opvoeding te dragen. In hoofdstuk 4 zijn de afwegingsfactoren over boven-gebruikelijke hulp opgenomen.
Eerste lid onder c: budgethouder
Het pgb wordt toegekend aan de jeugdige of zijn ouder(s). Een jeugdige kan vanaf 16 jaar budgethouder zijn. De budgethouder is uiteindelijk verantwoordelijk voor een juiste uitvoering van de taken verbonden aan het pgb en de aan het pgb verbonden verplichtingen (overeenkomsten aangaan, declareren en verantwoorden).
Eerste lid onder d: eigen kracht
Bij het begrip eigen kracht gaat het om de invulling van de zorgplicht van ouders op grond van het Burgerlijk Wetboek. Dat geldt ook voor echtgenoten jegens elkaar. Zij zijn verplicht de tot het gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden en de kosten van die verzorging en opvoeding te dragen. In hoofdstuk 4 is de eigen kracht nader uitgewerkt. Ook is bepaald dat eigen kracht niet alleen van toepassing is op gezaghebbende ouders.
Eerste lid onder e: financieel besluit
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Eerste lid onder f: gebruikelijke hulp
Met gebruikelijk hulp worden oudertaken, in het kader van de zorgplicht, bedoeld die elke ouder biedt aan hun kind, ongeacht het ondervinden van problemen rekening houdend met de leeftijd. In de verordening is een bijlage opgenomen voor hoe het college dat beoordeelt. In hoofdstuk 4 zijn de afwegingsfactoren over gebruikelijke hulp opgenomen.
Eerste lid onder g: gesprekHet gesprek is het mondelinge contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen, de gevolgen en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossing. Dit kunnen in de praktijk ook meerdere gesprekken zijn.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Eerste lid onder i: individuele voorziening
Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk, maar wordt alleen op aanvraag verleend.
Eerste lid onder j: ondersteuningsplan
Het ondersteuningsplan is het resultaat van het onderzoek dat het college uitvoert naar de hulpvraag van jeugdigen of zijn ouders. Het plan beschrijft de bijdragen die zowel het college, de hulpvrager als het sociaal netwerk (kunnen) gaan leveren om gezamenlijk een oplossing te bieden voor de hulpvraag.
Een jeugdige of zijn ouders kunnen een individuele voorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget, als wordt voldaan aan de voorwaarden van de wet of de verordening. Met dit budget kan de jeugdige of zijn ouders zelf de benodigde hulp inkopen.
Aan de aanspraak op een pgb is voor de jeugdige of zijn ouders de plicht verbonden een pgb-plan, volgens het door het college aangereikte format, op te stellen. In dit door de jeugdige of zijn ouders ingevulde pgb-plan, is de motivatie opgenomen waarom een pgb gewenst is, welke diensten uit het pgb worden betaald, wat de kwaliteit daarvan is en welke resultaten daarmee worden bereikt.
Eerste lid onder m: pgb-vertegenwoordiger.
Wanneer de jeugdige of zijn ouder(s) niet in staat zijn om een pgb te beheren, kan een pgb-vertegenwoordiger worden aangewezen. Een pgb-vertegenwoordiger kan een persoon zijn die door de budgethouder gemachtigd is of een wettelijke vertegenwoordiger die is aangesteld door de rechtbank, zoals een bewindvoerder. Indien er een pgb-vertegenwoordiger is, wordt de pgb-vaardigheid van de pgb-vertegenwoordiger door het college beoordeeld.
Eerste lid onder n: professionele organisatie
De begripsbepaling is van belang om de hoogte van het pgb te bepalen. In de verordening worden gedifferentieerde tarieven gebruikt. Ook de kwaliteitseisen die gelden spelen een rol.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Eerste lid onder p: sociaal netwerk
Tot het sociaal netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) of andere personen met wie de jeugdige of zijn ouders een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige of zijn ouders regelmatig contacten heeft, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving.
Eerste lid onder q: voorliggende voorziening
Een voorliggende voorziening is een voorziening (als bedoeld in artikel 1.2 van de wet) die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).
Eerste lid onder r: vaktherapie
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De begripsbepaling is van belang om de hoogte van het pgb te bepalen. In de verordening worden gedifferentieerde tarieven gebruikt. Ook de kwaliteitseisen die gelden spelen een rol.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.2 Reikwijdte verordening
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Hoofdstuk 2. Vormen van jeugdhulp
Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat bij verordening regels worden gesteld over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen. Op deze manier wordt een duidelijk beeld gegeven van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
Artikel 2.1 algemene voorzieningen
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 2.2 Individuele voorziening
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Hoofdstuk 3. Toegang tot jeugdhulp
§ 1. Clientondersteuning en vertrouwenspersoon
Artikel 3.1 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon
Artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 draagt het college op in ieder te geval te zorgen voor cliëntondersteuning. Het gaat in alle gevallen om onafhankelijke ondersteuning voor ingezetenen waarbij hun belang het uitgangspunt moet zijn. Cliëntondersteuning is domeinoverstijgend en heeft ook betrekking op de Jeugdwet. Dit maakt integrale dienstverlening aan ingezetenen nog beter mogelijk. Na de melding van de hulpvraag informeert het college de jeugdige en zijn ouder(s) over deze mogelijkheid. Het college kan deze cliëntondersteuning aanbieden, maar de jeugdige en zijn ouder(s) kunnen zich ook laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Denk aan een bestaande cliënten- of belangenorganisatie. Van belang is verder nog dat het college moet zorgen dat cliëntondersteuning en het beslissen op een aanvraag niet in één hand kunnen liggen. De cliëntondersteuner moet immers onpartijdig (kunnen) zijn en alleen in het belang van de jeugdige en zijn ouder(s) handelen.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 3.2 Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
De wet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist (art. 2.6, eerste lid onder g, van de wet). Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft gecontracteerd. In de praktijk zal het - mede gelet op de professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek - de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Dit vanzelfsprekend in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s). Bij deze beoordeling zal de jeugdhulpaanbieder zich wel moeten houden aan de afspraken die daarover met de gemeente zijn gemaakt in het contract en/of de verordening.
In dit lid is bepaald dat het college afspraken maakt met de jeugdhulpaanbieder over de inzet van jeugdhulp. In artikel 2.7, vierde lid, van de wet is nog de verplichting neergelegd dat het college afspraken maakt met de wettelijke verwijzers en zorgverzekeraars over de invulling van het verwijsrecht en de voorwaarden die hieraan kunnen worden gesteld. Daarbij dienen in ieder geval afspraken gemaakt te worden over de wijze waarop de regierol van de gemeenten vanuit het uitgangspunt «1 gezin, 1 plan, 1 regisseur» geborgd wordt en het voorschrijf- en verwijsgedrag van huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen. De gemeente kan hierdoor niet alleen de kosten beheersen, maar ook de regie houden op het gehele hulpverleningsproces dat rondom de jeugdige en zijn ouders plaatsvindt en wordt niet «buitenspel» gezet. Gemeenten kunnen, zoals de verzekeraars dat ook doen, spiegelinformatie leveren aan huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen. Dit houdt in dat zij worden geïnformeerd over hun cliëntenbestand, de aandoeningen en de doorverwijzingen en dat dit in relatie wordt gebracht met de gegevens van andere huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen. Het doel hiervan is dat zij zich bewust worden van hun handelen en eventueel hun handelen hierop aanpassen in een door de verzekeraar en de gemeente gewenste richting (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 149). Omdat de zogeheten wettelijke verwijzers alleen kunnen verwijzen naar gecontracteerde jeugdhulp, betaalt het college alleen die hulp.
§ 3. Via de gemeente: Hulpvraag en aanvraag
Het college bevestigt de ontvangst van een hulpvraag. Daarna wordt een onderzoek uitgevoerd (onderdeel a) en worden ouders voorgelicht over de zaken die worden genoemd (onderdeel b). Als ouders dat wensen kan het college ondersteuning bieden bij het opstellen van een familiegroepsplan.
Artikel 3.4 Criteria deskundigheid
De verordening moet voorzien in welke deskundigheid het college inzet bij een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening (art. 2.3 eerste lid van de wet). Dit artikel voorziet in de benodigde waarborgen. Artikel 2.1 van het Besluit Jeugdwet bepaalt de aard van de deskundigheid. Het gaat om deskundigheid op het gebied van: opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd, taal- en leerproblemen, somatische aandoeningen, lichamelijke of verstandelijke beperkingen en kindermishandeling en huiselijk geweld.
Artikel 3.5 Het onderzoek algemeen
Het is van groot belang dat het onderzoek in goede samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) plaatsvindt, alleen dan kan de hulpvraag goed in kaart worden gebracht. Daarbij hanteert het college het zogeheten stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRVB:2017:1477). Het college kan niet altijd alleen uitgaan van de hulpvraag. Het college moet daarom zelf actief onderzoek doen naar de problemen van het gezin en de hulp die zij hierbij wensen. Pas dan wordt een volledig beeld verkregen van de situatie. Het spreekt voor zich dat aanwezigheid van personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige en zijn ouders een meerwaarde heeft. Denk ook aan de oplossingen die zij geheel of gedeeltelijk zouden kunnen bieden waarmee de problemen worden opgelost of verminderd (eigen kracht).
Het is van belang dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) weet hoe de procedure zal verlopen. Verder is het beschikken over bepaalde persoonsgegevens noodzakelijk om tot een goede uitvoering van het onderzoek te komen. Daarbij is het van belang dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) tijdens het onderzoek op de hoogte wordt gesteld van het verwerken of het uitwisselen van persoonsgegevens én dat het college aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) daarvoor zonodig toestemming vraagt.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
In de aanvraagsituatie geldt de informatieplicht van de jeugdige en/of zijn ouder(s) jegens het college op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat artikel bepaalt dat een aanvrager alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Ook is de jeugdige en/of zijn ouder(s) gehouden om zo goed mogelijk mee te werken aan een benodigd onderzoek (bijv. CRVB:2019:276, CRVB:2021:410, CRVB:2021:510). Als uitgangspunt geldt dat de jeugdige altijd wordt gezien dan wel wordt gesproken. Denk in dat kader ook aan het recht van de jeugdige om zijn mening te vormen en vrijelijk te uiten (art. 12 IVRK). Daarvoor geldt de leeftijdsgrens van 12 jaar, tenzij de jeugdige daartoe niet in staat is natuurlijk.
Voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt een schriftelijk ondersteuningsplan van het onderzoek opgesteld. Dit volgens het zogeheten stappenplan (CRVB:2017:1477). Het ondersteuningsplan vormt de belangrijkste basis voor de beslissing op de aanvraag. Aan het ondersteuningsplan kunnen opmerkingen of latere aanvullingen worden toegevoegd.
Artikel 3.6 Aanvraag om jeugdhulp
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De beslistermijn voor de aanvraag is acht weken (art. 4:13 Awb). Het kan echter voorkomen dat het college in verband met de zorgvuldige voorbereiding van dat besluit bijvoorbeeld deskundigenadvies nodig heeft (zie art. 2.7 van de verordening). Doorgaans zal het college niet over een dergelijk advies kunnen beschikken binnen de beslistermijn van acht weken. Het college heeft daarom de bevoegdheid de beslistermijn van de aanvraag onder toepassing van artikel 4:14, eerste lid, van de Awb te verlengen en laat betrokkene weten binnen welke termijn de aanvrager het besluit kan verwachten. Het college kan de beslistermijn ook opschorten als bijvoorbeeld de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet de benodigde gegevens of bescheiden heeft aangeleverd of medewerking heeft verleend aan het onderzoek, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van de aanvraag. In die gevallen is artikel 4:15, tweede lid onder b, van de Awb van toepassing. Wanneer de gevraagde medewerking niet wordt verleend, kan het college het recht op jeugdhulp niet vaststellen (bijv. CRVB:2022:693)
Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties. Het college zet in voorkomende gevallen (zo spoedig als nodig) een tijdelijke maatregel in, dit in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek. Dit laat onverlet dat het college ook zonder aanvraag als bedoeld in de verordening met spoed jeugdhulp kan (moet) inzetten. Ook kan het college een machtiging voor gesloten jeugdhulp bij de kinderrechter vragen. In deze gevallen gaat het om jeugdhulp in natura gelet op het spoedeisende karakter.
Tijdens de procedure kan ook gebruik worden gemaakt van de Jeugd Bescherming Tafel (JBT). De JBT is niet alleen gekoppeld aan gesloten jeugdhulp. Aan de JBT wordt besproken of een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming noodzakelijk is. Dat gebeurt altijd samen met de ouder(s), betrokken professionals en de Raad voor de Kinderbescherming. Als vrijwillige jeugdhulp niet meer mogelijk is, stuurt de JBT aan op drang. Hierbij ontvangt het gezin hulp, maar moet het gezin wel meewerken en zich houden aan een aantal voorwaarden (niet vrijblijvende hulp). Voldoet het gezin daar niet aan, dan kan er besloten worden tot een raadsonderzoek. In dat geval start de Raad voor Kinderbescherming een onderzoek.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De wet sluit niet uit dat het college ook nog deskundigenadvies kan opvragen. Dat wil zeggen als dat nodig is. Het college kan ook advies vragen van een jeugdhulpaanbieder (screening of advies en expertise).
Uit art. 8.1.2, derde lid, van de wet volgt de medewerkingsplicht voor de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het gaat om de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet als het college om die medewerking vraagt (bijv. CRVB:2022:693). Zoals meewerken aan het onderzoek door bijvoorbeeld gehoor te geven aan een oproep van de medisch adviseur, het -via een machtiging- toestemming verlenen om informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist en geen gebruik te maken van het blokkeringsrecht. Het uitgangspunt is dat de jeugdige wordt gezien en zonodig wordt gesproken.
Artikel 3.9 Advisering na wettelijke verwijzing
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Hoofdstuk 4 Eigen kracht en uitgangspunten
Artikel 4.1 Zorgplicht en aanspraak op jeugdhulp
De zorgplicht van ouders op grond van art. 1:82 en 1:247 van het Burgerlijk Wetboek vormt de basis voor het uitgangspunt van eigen kracht. Verwezen wordt naar de algemene toelichting bij deze verordening en de begripsbepaling van eigen kracht. De zorgplicht kan worden vertaald naar kernpunten voor goed ouderschap (Handelingen II 2018/19, 33836, nr. 45, p. 2). Ouders zijn primair verantwoordelijk voor het gezond en veilig opgroeien van hun het kind en om in eerste instantie ook te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen.
Dit lid bepaalt dat het college geen individuele voorziening hoeft te verlenen als de eigen kracht toereikend is (onder a) en het gebruik van algemene voorzieningen passend zijn (onder b).
Artikel 4.2 Criteria eigen kracht
Dit artikel bepaalt in het eerste lid wat onder de eigen kracht valt. In tweede lid is bepaald dat de eigen kracht ook van toepassing is op niet-gezaghebbende ouders, zoals een stiefouder of zij die de jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt.
Artikel 4.3 Afwegingsfactoren gebruikelijke hulp
In dit artikel staan afwegingsfactoren genoemd die een rol kunnen spelen. Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de richtlijn die als bijlage is opgenomen bij de verordening. Er zijn (slechts) twee afwegingsfactoren bij gebruikelijke hulp omdat het normale oudertaken betreft, ongeacht het hebben van problemen van het kind(eren) in de zin van de Jeugdwet. De problemen die kunnen ontstaan bij de zorg en opvoeding zullen ouders zelf het hoofd moeten bieden. Van werkende ouders mag bijvoorbeeld worden verwacht dat gebruik wordt gemaakt van verlofmogelijkheden van de Wet arbeid en zorg. Het college kan gebruikelijke hulp niet zonder meer aannemen. Beschikken ouders (tijdelijk) niet over de capaciteiten (onder a) om invulling te geven aan de ‘zorgplicht’, kan opvoedondersteuning aangewezen zijn. De beschikbaarheid van ouders is ook een criterium (onder b). Bij het niet beschikbaar kunnen zijn van ouders moet sprake zijn van een acute situatie. Bijvoorbeeld het (plotseling) overlijden van één van de ouders. Er zijn meer voorbeelden denkbaar.
Artikel 4.4 Afwegingsfactoren boven-gebruikelijke hulp
In dit artikel staan afwegingsfactoren genoemd die een rol kunnen spelen. Het college kan eveneens boven-gebruikelijke hulp niet zonder meer aannemen. Het gaat bij boven-gebruikelijke hulp niet om de normale oudertaken, maar om taken die omvangrijker en mogelijk intensiever zijn. Dat betekent echter niet dat geen sprake kan zijn van eigen kracht. Ook boven-gebruikelijke hulp kan onder de eigen kracht (zorgplicht) van ouders vallen. Verder wordt verwezen naar de algemene toelichting bij de verordening.
Artikel 4.5 Afwegingsfactoren vervoer
Ouders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt. Het is normaal dat ouders hun kinderen brengen naar school, kinderopvang, sportclub en ook naar een jeugdhulpaanbieder. Je eigen kind vervoeren is van belang voor het onderlinge contact, delen van bijzonderheden en betrokkenheid van ouders bij de situatie. In dit artikel staan afwegingsfactoren genoemd die een rol spelen bij de vraag of sprake is van eigen kracht. Uit de wet volgt dat het college eerst moet vaststellen of er een medische noodzaak is of dat de jeugdige beperkingen heeft in de zelfredzaamheid (art. 2.3 tweede lid van de wet).
Artikel 4.6 Afwegingsfactoren overig
In dit artikel staan de afwegingfactoren van de overige situaties (art. 4.2) die onder eigen kracht kunnen vallen. Van ouders wordt verwacht dat zij zich in hoge mate inspannen om hun sociaal netwerk aan te spreken (onder a). Ook organisaties of instellingen binnen de gemeente kunnen mogelijk hulp bieden (onder b). Denk bijvoorbeeld aan de Scouting, een kerkgenootschap of sportvereniging. Beschikken ouders over een aanvullende zorgverzekering die voorziet in een oplossing, dan zullen zij die moeten aanspreken (onder c).
Artikel 4.7 Uitgangspunten jeugdhulp
Het college is niet gehouden om jeugdhulp in te zetten als de jeugdige aanspraak kan maken op een andere wet (art. 1.2 van de wet). Hoewel het gaat om een generieke wettelijke bepaling is deze voor de volledigheid in de verordening opgenomen.
Het uitgangspunt in dit lid sluit aan op het uiteindelijke doel van het jeugdwetstelsel: het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving. Ouders en jeugdigen moeten leren (weer) op eigen vaardigheden te vertrouwen zodat zij zelf verder kunnen, zonder hulp van de overheid.
In dit lid zijn de wettelijke jeugdhulpdoelen opgenomen die als het ware het sluitstuk vormen van de beschikking.
Voor de kenbaarheid en rechtszekerheid is de verplichting van het college opgenomen zoals genoemd in artikel 2.3, vierde lid, van de wet.
Het college is slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst passende individuele voorziening te bieden. Zijn er meerdere individuele voorzieningen die als passende jeugdhulp kunnen gelden, dan wordt de goedkoopste verstrekt. Het college moet zich wel op het standpunt kunnen stellen dat er sprake is van 'passende jeugdhulp' (art. 2.5 van de wet). Het kan voorkomen dat het college toch duurdere jeugdhulp moet toekennen omdat artikel 8 van het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) een rol speelt. Op de overheid rust namelijk ook de plicht een ongestoord familie- en gezinsleven te bevorderen. Denk bijvoorbeeld aan jeugdhulp in de gezinssituatie in plaats van (goedkopere) jeugdhulp in een instelling (TK 2012/13, 33684, nr. 3, p. 17).
Dit lid regelt de ingangsdatum van de individuele voorziening. Dit betekent ook dat de kosten van (zelf) gerealiseerde jeugdhulp in beginsel niet worden vergoed (zie art. 7.1 vijfde lid).
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Hoofdstuk 5 Individuele voorzieningen
Artikel 5.1 Criteria ambulante jeugdhulp
De situaties waarin jeugdhulp nodig is kunnen zowel stabiel (planbaar) als crisisgevoelig (niet planbaar) zijn. Begeleiding kan plaatsvinden op geplande en ongeplande momenten. Psycho-educatie toegepast in de praktijk kan onderdeel zijn van ambulante jeugdhulp.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Verwezen wordt naar de begripsbepaling in artikel 1.1.
De methode van de behandeling is systeemgericht. Een deel van de individuele behandeling kan in een groep worden ingezet als een behandelaar gelijktijdig meerdere jeugdigen behandelt en er geen sprake is van een pedagogisch leefklimaat. Het college kan aanvullende modules inzetten (ambulante alternatieven).
Forensische behandeling is (hoog)specialistische zorg die zich richt op de veiligheid van de samenleving. Het gaat om diagnostiek, risicotaxatie en/of ambulante behandeling van de jeugdige met (dreigend) ernstig grensoverschrijdend gedrag en/of (dreigend) delict gedrag. Het gevaarscriterium van (dreigend) ernstig grensoverschrijdend gedrag en/of delictgedrag is leidend in de bepaling of Forensische jeugdhulp - behandeling nodig is.
Als sprake is van een stabiele situatie, dan gaat de jeugdhulpaanbieder in overleg met de huisarts of deze de medicatiecontrole over wil nemen. Indien wenselijk kan de betrokken jeugdhulpaanbieder een consultatiefunctie voor de huisarts vervullen. Als voorliggende mogelijkheden ontstaan om medicatiecontrole uit te voeren voor de jeugdige, dan kan dit effect hebben op de inzet van medicatiecontrole. Bij voorliggende mogelijkheden kan worden gedacht aan het overdragen van langdurige medicatiecontrole naar de betrokken huisarts.
Deze medicatiecontrole gebeurt door het ziekenhuis.
Begeleiding groep basis voorziet in een pedagogisch leefklimaat dat bestaat uit een stabiele ontwikkelings- en begeleidingsomgeving. Er wordt gewerkt met een duidelijk beschreven doel van de begeleiding en de methode is systeemgericht. De begeleiding groep vindt plaats op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder en niet in de thuissituatie.
Begeleiding groep intensief voorziet in een pedagogisch leefklimaat dat bestaat uit een stabiele ontwikkelings- en begeleidingsomgeving. Er wordt vanuit een methode gewerkt met een duidelijk beschreven doel van de begeleiding. De methode is systeemgericht. De begeleiding groep vindt plaats op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder en niet in de thuissituatie.
Behandeling groep basis voorziet in een pedagogisch leefklimaat dat bestaat uit een stabiele en stimulerende ontwikkelings- en behandelomgeving. Deze problematiek kan van pedagogische en/of psychologische aard zijn zoals gedragsproblemen, een ontwikkelingsachterstand en/of sociaal emotionele problemen. De behandeling groep vindt plaats op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder en niet in de thuissituatie. De sociale interactie in een groep, leren van elkaar en ook steun ervaren en tips krijgen van lotgenoten wordt in de groepsbehandeling als instrument gebruikt
Behandeling groep intensief voorziet in een pedagogisch leefklimaat dat bestaat uit een stabiele en stimulerende ontwikkelings- en behandelomgeving. De problematiek van de jeugdige kan van pedagogische en/of psychologische aard zijn zoals gedragsproblemen, een ontwikkelingsachterstand en/of sociaal emotionele problemen. De behandeling groep vindt plaats op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder en niet in de thuissituatie. De sociale interactie in een groep, het leren van elkaar en ook steun ervaren en tips krijgen van lotgenoten wordt in de groepsbehandeling als instrument gebruikt.
KDC/ODC Basis voorziet in een pedagogisch leefklimaat dat bestaat uit een stabiele en stimulerende ontwikkelings- en behandelomgeving, gevestigd op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder. Op de locatie is (individuele) behandeling en proces- en basis diagnostiek beschikbaar. Aanvullend zijn paramedici zoals logopedie, ergotherapie en fysiotherapie op locatie beschikbaar. De begeleiding/behandeling is gericht op ontwikkeling. Er wordt waar mogelijk en nodig nauw samengewerkt met het onderwijs. De jeugdige (vroegere MDC, infantgroepen) van 0-6 jaar heeft ontwikkelingsproblematiek en/of gedragsproblematiek of de jeugdige ouder dan 5 jaar die niet naar het onderwijs door kan stromen vanwege een forse handicap en/of externaliserend gedrag. Denk aan: snel boos worden, geïrriteerd raken, moeilijk met anderen in een ander groepje kunnen zitten.
KDC/ODC Intensief voorziet in een pedagogisch leefklimaat dat bestaat uit een stabiele en stimulerende ontwikkelings-en behandelomgeving, gevestigd op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder. De begeleiding/behandeling is gericht op ontwikkeling. Er wordt waar mogelijk en nodig nauw samengewerkt met het onderwijs. Op de locatie is (individuele) behandeling en proces- en basis diagnostiek beschikbaar. Aanvullend zijn paramedici zoals logopedie, ergotherapie en fysiotherapie op locatie beschikbaar.
Dyslexie is een specifieke en hardnekkige lees- en spellingstoornis met een basis in de neurobiologische ontwikkeling, die niet verklaard kan worden door een algemeen leerprobleem, inadequaat onderwijs of sensorische beperkingen. Ernstige Dyslexiezorg (ED) richt zich op diagnose en behandeling. De diagnostiek en eventuele behandeling wordt pas ingezet als de begeleiding vanuit het onderwijs (ondersteuningsniveau 1 t/m 3) aantoonbaar tot onvoldoende resultaat heeft geleid. De Ernstige Dyslexie ondersteuning is aanvullend op de onderwijsondersteuning die gelijktijdig blijft plaatsvinden.
Artikel 5.2 Criteria Ambulante alternatieven voor verblijf
De Ambulante alternatieven omvatten intensieve begeleiding, behandeling, oudertraining en andere ondersteunende programma’s om het gezinssysteem te versterken, veiligheid te waarborgen en de noodzaak van uithuisplaatsing te verminderen. Ambulante alternatieven zijn gericht op:
ZIT wordt veelal ingezet bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Jeugdigen krijgen individuele behandeling, maar verblijven gezamenlijk op de groep. De jeugdige verblijft twee weken achter elkaar van maandag tot en met donderdag op de behandellocatie van de ZIT en gaat daarna weer naar huis of naar de locatie waar hij/zij verblijft/woont. De behandeling vindt plaats op locatie bij de betreffende jeugdhulpaanbieder en niet in de thuissituatie.
Ambulant alternatief FACT Jeugd / GezinsFACT biedt multidisciplinaire behandeling, begeleiding en ondersteuning op maat. FACT Jeugd/ GezinsFACT is flexibel in tijd en intensiteit en richt zich op het weerbaar maken van de jeugdige en zijn gezinssysteem in en mét de maatschappij. De begeleiding en behandeling is outreachend en de inzet is gericht op wat de jeugdige en het gezinssysteem nodig hebben. Jeugdigen kunnen 24 uur per dag met hun vragen terecht bij de jeugdhulpaanbieder.
Het MST-team biedt gedurende 4 tot 5 maanden ondersteuning aan het gezin. Het MST-team is daarnaast het hele traject 24/7 beschikbaar, zodat ook hulp geboden kan worden in avonden en weekenden. MST is bedoeld voor het gezinssysteem met één of meerdere jeugdigen die ernstige gedragsproblemen hebben. Bijvoorbeeld fysieke agressie, verbale agressie, het plegen van delicten, weglopen, intimideren, middelenmisbruik of omgang met verkeerde vrienden. Het grensoverschrijdende probleemgedrag komt voor op meerdere levensgebieden van de jeugdige, zoals thuis, op school of op straat. Soms mondt het uit in criminaliteit, zoals diefstal en vandalisme. De toekomst van de jeugdige staat op het spel en opname in een open of gesloten setting dreigt.
De behandeling vindt in principe thuis plaats. Indien nodig verblijven de jeugdige(n) en het gezinssysteem tijdelijk bij de jeugdhulpaanbieder op locatie; het hele gezinssysteem woont dan tijdelijk in een woning van de jeugdhulpaanbieder. Bij een opname moet er sprake zijn van dusdanige onveiligheid in het gezin dat een ambulante behandeling van CSI niet voldoende veiligheid biedt.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De pleegzorgaanbieder biedt begeleiding aan pleegouders. De jeugdige kan door omstandigheden een korte of langere tijd niet thuis wonen en er is sprake van laag complexe factoren bij de jeugdige op moment van plaatsing. Bij deeltijdpleegzorg (onder c) kan de inzet variëren van een enkele dag tot maximaal drie dagen per week.
Binnen een gezinshuis wordt de jeugdige geplaatst die als gevolg van beschadigde ervaringen en/of complexe problematiek (tijdelijk) niet bij het gezinssysteem of zelfstandig kan wonen. De jeugdige is onderdeel van de gezinsstructuur, cultuur en het bredere netwerk van het gezinshuis. Gezinshuisouders wonen in hetzelfde huis als de jeugdige. De jeugdigen binnen een gezinshuis doen naast verzorging en alledaagse opvoeding, structureel een beroep op specifieke opvoedingsvaardigheden van de gezinshuisouders. Daarnaast betreft het ook het ondersteunen binnen de gezinshuissituatie en de reguliere ondersteuning aan de jeugdige in het dagelijks leven, zoals school en sporten. Het is uitgesloten dat de gezinshuisouder(s) en/of pedagogisch medewerker(s) betrokken bij het gezinshuis zelf behandeling biedt aan jeugdigen binnen het gezinshuis.
Binnen een woongroep wordt een pedagogisch leefklimaat geboden waarbinnen een vaste groep jeugdigen 24 uur per dag wordt begeleid door een beperkt aantal jeugdprofessionals. De jeugdige heeft de beschikking over een eigen kamer. Jeugdigen worden opgevoed door meerdere medewerkers (beroepsopvoeders) die in wisselende diensten werken. De begeleiders en opvoeders zijn zelf niet woonachtig in het pand of op het terrein. Voor het wonen binnen de woongroep kan geen individuele begeleiding of begeleiding groep worden ingezet.
Het dagelijkse leefklimaat wordt geboden door een zo klein mogelijk en vast team jeugdprofessionals/beroepsopvoeders. Het wonen heeft geen maximale duur en jongeren jeugdigen worden in principe niet doorgeplaatst naar een andere woonplek. De jeugdhulpaanbieder draagt bij aan een doorlopende schoolgang van jeugdige waarbij de meest dichtbij zijnde en passende school het uitgangspunt is. Indien de jeugdige tijdens het wonen school volgt of werk heeft wordt dit door de jeugdhulpaanbieder gefaciliteerd. Bijvoorbeeld op tijd klaar zijn, brood meenemen, boekentas, etc. Jeugdhulpaanbieders zijn niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van vervoer naar school. Wel stemmen jeugdhulpaanbieders met jeugdigen/ouders hierover af. Indien de jeugdige niet naar school/werk gaat (bijvoorbeeld vanwege ziekte), vangt de jeugdhulpaanbieder de jeugdige op de locatie zelf op. Dit maakt onderdeel uit van het leefklimaat. Er wordt gewerkt aan het onderhouden of verbeteren van het contact met ouders/opvoeders en/of sociaal netwerk. Het wonen binnen deze voorziening is perspectief biedend tot 18 jaar. Vanaf het 16de levensjaar wordt door jeugdhulpaanbieder samen met het jeugdige en netwerk gericht gewerkt aan een toekomstige vervolg-woonsituatie. Er wordt gewerkt met een Toekomstplan voor én met jeugdigen. Hierbij is tenminste aandacht voor de volgende leefdomeinen: wonen, werk/school, inkomen, welzijn en support.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Kamertraining is een vorm van zelfstandigheidstraining. De jeugdige kan 24/7 binnen deze verblijfvorm verblijven. Indien de jeugdige tijdens de kamertraining scholing volgt of werk heeft wordt dit door de jeugdhulpaanbieder gefaciliteerd. Bijvoorbeeld op tijd klaar zijn, brood meenemen, boekentas, etc. Jeugdhulpaanbieders zijn niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van vervoer naar school/werk. Wel stemmen jeugdhulpaanbieders met jeugdigen/ouders hierover af. Indien de jeugdige niet naar school/werk gaat (bijvoorbeeld vanwege ziekte), vangt de jeugdhulpaanbieder de jeugdige op de locatie zelf op. Dit maakt onderdeel uit van het leefklimaat. Er wordt gewerkt aan het onderhouden of verbeteren van het contact met ouders/opvoeders en/of sociaal netwerk. Het wonen binnen deze voorziening is perspectief biedend tot 18 jaar. Vanaf het 16de levensjaar wordt door jeugdhulpaanbieder samen met het jeugdige en netwerk gericht gewerkt aan een toekomstige vervolg-woonsituatie. Er wordt gewerkt met een Toekomstplan voor én met jeugdigen. Hierbij is tenminste aandacht voor de volgende leefdomeinen: wonen, werk/school, inkomen, welzijn en support.
De ouder(s) en jeugdige(n) beschikken per gezin over een eigen ruimte/kamer. Indien een jeugdige tijdens het verblijf op de ouder-kind groep gebruik maakt van de opvang of scholing volgt, wordt dit door de jeugdhulpaanbieder gefaciliteerd. Bijvoorbeeld ouders ondersteunen gericht op tijdig klaar zijn van jeugdige, brood meenemen, tas, etc. Jeugdhulpaanbieders zijn niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van vervoer naar de opvang of school. Wel stemmen jeugdhulpaanbieders met ouders hierover af. Indien de jeugdige niet naar de opvang of schoolgaat (bijvoorbeeld vanwege ziekte), ondersteunt de jeugdhulpaanbieder de ouder bij het opvangen van de jeugdige op de locatie. De ondersteuning is daarnaast vaak gericht op meerdere domeinen en passend bij de leeftijd- en ontwikkelingsfase waarin de jeugdige zich bevindt. Indien nodig wordt nauw samengewerkt met ketenpartners, bijvoorbeeld het consultatiebureau en de kinderopvang.
Een behandelgroep biedt een leefklimaat aan dat bestaat uit een stabiele ontwikkelings- en behandelsituatie. De behandeling gaat altijd samen met intensieve ondersteuning in de thuissituatie. De jeugdige kan 24/7 op een behandelgroep verblijven. De behandeling is altijd multidisciplinair ingebed. De jeugdige kan te maken hebben met complexe uitdagingen, zoals gedragsproblemen, emotionele moeilijkheden of crisissituaties, waarbij intensieve multidisciplinaire behandeling essentieel is. Indien de jeugdige tijdens de behandeling scholing volgt of werk heeft wordt dit door de jeugdhulpaanbieder gefaciliteerd. Bijvoorbeeld op tijd klaar zijn, brood meenemen, boekentas, etc. Jeugdhulpaanbieders zijn niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van vervoer naar school. Wel stemmen jeugdhulpaanbieders met jeugdigen/ouders hierover af. Indien de jeugdige niet naar school/werk gaat (bijvoorbeeld vanwege ziekte), vangt de jeugdhulpaanbieder de jeugdige op de locatie zelf op. Dit maakt onderdeel uit van het leefklimaat. Het verblijf gaat altijd samen met intensieve ondersteuning in de thuissituatie ten behoeve van en voornamelijk gericht op de terugkeer van de jeugdige naar de ouders/verzorgers of naar het netwerk. De jeugdhulpaanbieder is verantwoordelijk voor een goede afstemming met ambulante ondersteuning in de thuissituatie of biedt het zelf.
Bij de Driemilieuvoorziening wordt behandeling binnen verblijf, onderwijs en vrijetijdsbesteding gecombineerd aangeboden. Er is sprake van een orthopedagogisch behandel- en leefklimaat. Er is continue sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig. Bij de jeugdige is sprake van verbaal agressief, destructief, manipulatief, ongecontroleerd en/of ongeremd gedrag en vaak ook grensoverschrijdend seksueel gedrag waardoor er sprake is van een groot veiligheidsrisico. Dat wil zeggen: de jeugdige is een gevaar voor zichzelf of anderen en/of gevaar voor zichzelf onvoldoende herkent, dan wel wordt bedreigd door derden. Er is een hoge mate van toezicht, veiligheid en voorspelbaarheid binnen de drie leefsferen (wonen, onderwijs en vrije tijd). De jeugdige heeft een sterke neiging zich aan begeleiding te onttrekken. Dit toont zich in complexe problematiek en vaak al meerdere mislukte hulppogingen. Veelal zijn de problemen sterk verweven met die in het gezin/netwerk en is eerder ingezette specialistische hulp (met verblijf) niet in staat (gebleken) om die belemmeringen weg te nemen. Indien de jeugdige tijdens de behandeling scholing volgt of werk heeft wordt dit door de jeugdhulpaanbieder gefaciliteerd (bijvoorbeeld op tijd klaar zijn, brood meenemen, boekentas). Jeugdhulpaanbieders zijn niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van vervoer naar school. Wel stemmen jeugdhulpaanbieders met jeugdigen/ouders hierover af. Indien de jeugdige niet naar school/werk gaat (bijvoorbeeld vanwege ziekte), vangt de jeugdhulpaanbieder de jeugdige op de locatie zelf op. Dit maakt onderdeel uit van het leefklimaat. Een driemilieuvoorziening is uitsluitend een driemilieuvoorziening en kan niet gelijktijdig een woon- of verblijfsgroep zijn.
Ondersteuning is gericht op de jeugdige en de ouders. De zelfredzaamheid van de jeugdige is laag. Het betreft een (korte) klinische opname voor de jeugdige en eventueel het gezinssysteem als onderdeel van de GGZ-behandeling. In het algemeen is sprake van intensieve dagelijkse begeleiding en dagstructurering met continu individueel (opvoedkundig) toezicht. Verpleegkundig, opvoedkundig, verzorgend (VOV) personeel is permanent beschikbaar. Een (tijdelijke) opname is noodzakelijk.
Jeugdhulp is noodzakelijk in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Dat betekent ook dat er vrijheidsbeperkende en controlerende maatregelen ingezet kunnen worden tegen de wil in van de jeugdige (en wettelijk vertegenwoordigers). Het leefklimaat is erop gericht om de impact van de beperkende maatregelen zo passend mogelijk te maken.
Indien de jeugdige tijdens het Deeltijd verblijf/logeren scholing volgt of werk heeft wordt dit door jeugdhulpaanbieder gefaciliteerd (bijvoorbeeld op tijd klaar zijn, brood meenemen, boekentas). Jeugdhulpaanbieders zijn niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van vervoer naar school. Wel stemmen aanbieders met jeugdigen/ouders hierover af. Indien de jeugdige niet naar school/werk gaat (bijvoorbeeld vanwege ziekte), vangt de jeugdhulpaanbieder de jeugdige op de locatie zelf op. Dit maakt onderdeel uit van het leefklimaat. Tijdens logeren/deeltijdverblijf zal jeugdige veelal geen gebruik maken van vrijetijdsbesteding buiten de locatie. Er wordt gewerkt aan het onderhouden of verbeteren van het contact met ouders/opvoeders en/of sociaal netwerk.
Bij de noodzaak van extra Verblijfsbegeleiding kan gedacht worden aan een zeer hoog risico op suïcide, zeer ernstige fysieke agressie of zeer ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag. Er zijn meer voorbeelden denkbaar. Extra Verblijfsbegeleiding wordt kortdurend ingezet wanneer de begeleiding of behandeling die valt binnen het pedagogisch leefklimaat onvoldoende de veiligheid van de jeugdige en/of de groep kan waarborgen.
Artikel 5.5 Criteria crisiszorg
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De jeugdhulpaanbieder realiseert een 24 uurs Crisisdienst GGZ-Jeugd die 24 uur per dag, zeven dagen per week bereikbaar is voor wettelijke verwijzers. Op basis van de crisismeldingen vindt er bij de jeugdhulpaanbieder een triage plaats. Zo nodig komt de ambulante voorwacht voor de beoordeling ter plekke, indien nodig samen met een arts of psychiater.
De hulp duurt vier tot maximaal zes weken en bestaat uit drie fasen. Die bestaan uit: 1. het opbouwen van een werkrelatie met de gezinsleden, taakverlichting, het verzamelen van informatie en het stellen van doelen, 2. concretisering van de doelen in een plan van aanpak, nieuwe vaardigheden aanleren, stabiliseren en vergroten van de veiligheid in het gezin, activeren en benutten van het netwerk en de gezinsleden leren gedachten en emoties die hun gedrag beïnvloeden te onderkennen en 3. het opstarten van eventuele vervolghulp.
Kenmerkend voor ASH is dat jeugdhulpaanbieders binnen 24 uur en dag en nacht de ondersteuning kunnen starten en geven. De hulp wordt in de woonsituatie ingezet bij crisis en spoedeisende situaties in de opvoedingssituatie. De hulpverlener kan vaak al binnen een paar uur bij het gezinssysteem zijn. Soms kan het gezinssysteem na een dag weer zelf verder, regelmatig is het ook nodig om nadat het ASH-traject is afgerond vervolghulp in te zetten.
Het crisisverblijf wordt ingezet als er sprake is van een zodanige balansverstoring dat het handhaven van de natuurlijke gezinssituatie (en soms ook school, vrije tijd) (tijdelijk) niet mogelijk is en voor de jeugdige als gevolg van ontwikkelings- en of gedragsproblemen een gestructureerde opvoedingsomgeving noodzakelijk is. Tijdelijk verblijf van de jeugdige bij iemand uit het sociaal netwerk of crisispleegzorg is niet mogelijk en acuut interveniëren met het oog op de veiligheid van de jeugdige en/of het gezinssysteem is noodzakelijk. Tijdens het verblijf wordt voor zover dat mogelijk is, gestimuleerd dat de jeugdige onderwijs continueert op de eigen school dan wel gebruik blijft maken van reeds lopende dagbesteding en/of vrijetijdsbesteding.
Ook bij deze vorm van jeugdhulp is tijdelijk verblijf van de jeugdige bij iemand uit het sociaal netwerk of crisispleegzorg niet mogelijk gebleken en acuut interveniëren met het oog op de veiligheid van de jeugdige en/of het gezinssysteem is noodzakelijk. Crisisverblijf Jeugd- en Opvoedhulp biedt een veilige en stabiele plek met structuur en een pedagogisch klimaat.
Het gaat om de jeugdige met acute psychiatrische problematiek waarbij een dusdanig onveilige, crisissituatie is ontstaan dat thuisblijven geen optie is. Tijdelijk verblijf van de jeugdige bij iemand uit het sociaal netwerk of crisispleegzorg is niet mogelijk gebleken en acuut interveniëren met het oog op de veiligheid van de jeugdige en/of het gezinssysteem is noodzakelijk.
Bij Crisispleegzorg is er sprake van spoedeisende problematiek of een crisissituatie. Het verblijf in het crisispleeggezin is ondersteunend aan het proces dat met het gezinssysteem wordt doorlopen om voor de jeugdige weer een veilige gezinssituatie te realiseren.
Artikel 5.6 Advies en Expertise
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 5.7 Criteria jeugdhulpvervoer
Het Jeugdhulpvervoer vindt plaats tussen de woning van de jeugdige of de locatie waar de jeugdige onderwijs geniet en de locatie waar de jeugdige de individuele voorziening ontvangt. Het vervoer wordt collectief geboden tenzij individueel vervoer noodzakelijk is. Jeugdhulpvervoer kan ook tijdelijk worden verleend tot het moment dat wel sprake is van eigen kracht. Het college kan aan ouders een tegemoetkoming verstrekken in de kosten voor het vervoer.
Artikel 5.8 Heroverweging besluit individuele voorziening
Net als voor het pgb-besluit geldt (art. 8.1.3 van de wet), bepaalt dit artikel dat het college voor de individuele voorzieningen in natura periodiek onderzoek doet of er aanleiding is om dat besluit te heroverwegen.
Hoofdstuk 6. Afstemming met andere voorzieningen
Artikel 6.1 Afstemming algemeen
Veel jeugdigen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar bezoeken een kinderdagverblijf, waar ook voorschoolse educatie wordt geboden. De gemeente speelt een belangrijke rol in de bevordering van de pedagogische kwaliteit van deze voorschoolse voorziening en het vergroten van het bereik onder specifieke doelgroepen. Het is daarom van belang om over de relatie tussen de voorschoolse voorzieningen en de algemene (en individuele) voorzieningen op grond van deze verordening afspraken te maken met de jeugdhulpaanbieders en aanbieders van kinderopvang en basisscholen. De Jeugdwet draagt het college ook op te overleggen met het onderwijs bij het treffen van een individuele voorziening (zie art. 2.7 Jw). Soms speelt in gezinnen die jeugdhulp nodig hebben ook armoede- en schuldenproblematiek. De jeugdhulpverlening kan daardoor niet of minder effectief zijn. Het is daarom van belang dit soort problematiek tijdig te signaleren en gezinnen naar de juiste hulp en armoedevoorzieningen te leiden. Ook van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen wordt hierin een actieve houding verwacht.
Elke school heeft daarom een contactpersoon bij het gemeentelijke toegangsteam, zodat waar nodig makkelijk en snel afstemming gezocht kan worden. Bij schoolverzuim of voortijdig schoolverlaten zal hierbij tevens de leerplichtambtenaar worden betrokken. Uiteraard worden de jeugdige en/of zijn ouders betrokken bij dit overleg.
Bepaalde voorzieningen, waaronder in ieder geval begeleiding, vallen na het 18e jaar niet meer onder de Jeugdwet, maar onder de Wmo 2015. Het college is verantwoordelijk voor een warme overdracht na het 18e jaar. Daarbij is van belang dat tijdig, minimaal een half jaar tevoren, bekeken wordt wat er gaat veranderen na het 18e jaar. De zorgcontinuïteit moet geborgd blijven. Sommige ouders van jeugdigen zullen ook te maken hebben met Wmo-ondersteuning (omdat zij minder valide en zelfredzaam zijn). Ook in die gevallen is een goede afstemming tussen voorzieningen voor de ‘jeugdige’ van 18 jaar of ouder en voor de ouders gewenst.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 6.2 Gecertificeerde instellingen
De gecertificeerde instellingen kunnen zelfstandig jeugdhulp inzetten bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (gedwongen kader). Het is dan ook van belang dat de gemeente, als financier van de gecertificeerde instellingen én de jeugdhulp, goede afspraken maakt met de gecertificeerde instellingen. De afspraken worden vastgelegd in een samenwerkingsprotocol met de gecertificeerde instellingen. De Jeugdwet stelt zo'n samenwerkingsprotocol ook verplicht (zie art. 3.5 lid 3 Jw).
In de strafrechtelijke beslissing - in het kader van een taakstraf of (gedrag beïnvloedende) maatregel - kan de rechter besluiten tot de inzet van jeugdhulp. In de regel zal de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) hierover adviseren. Bij (jeugdreclasserings)maatregelen zal de gecertificeerde instelling betrokken zijn bij de uitvoering hiervan. Wanneer het gaat om taakstraffen, dan is de RvdK verantwoordelijk. Daarnaast kan de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts, of directeur van de justitiële jeugdinrichting besluiten tot de inzet van jeugdhulp in het kader van het scholings‐ en trainingsprogramma in het nazorgtraject. De gemeente is betrokken in het trajectberaad. Het is van belang dat de gemeente afspraken maakt met deze instanties, zeker ook als het gaat om de afhandeling van de proces‐verbalen van leerplicht.
Veilig Thuis Twente is een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis Twente geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.
In het kader hiervan zijn in ieder geval afspraken nodig over de toegang en eventueel doorverwijzing naar jeugdhulpvoorzieningen.
Hoofdstuk 7. Persoonsgebonden budget
Het spreekt voor zich dat het college gehouden is aan de wettelijke bepalingen en voorschriften in de verordening. Om te zorgen dat het college goed kan beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.1.1, tweede en derde lid, van de wet of het bepaalde in deze verordening geldt de verplichting om een pgb-plan op te stellen.
Budgethouders kunnen afhankelijk zijn van anderen ter compensatie van het gebrek aan capaciteiten of bekwaamheden om zelf de regie te voeren over de aan het pgb verbonden taken. Het college stelt vast of de pgb-vertegenwoordiger gewaarborgde hulp kan bieden.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Het gaat om een wettelijke bepaling (art. 8a, tweede lid, van de Regeling Jeugdwet).
Dit lid regelt dat het college een verzoek om een pgb met terugwerkende kracht weigert als de individuele voorziening al voor het indienen van de aanvraag is gerealiseerd (onder a). Dit geldt ook als de voorziening is gerealiseerd ná het indienen van de aanvraag, maar voordat het college daarop heeft beslist, tenzij zij de jeugdige en/of zijn ouder(s) schriftelijk toestemming heeft verleend (onder b). Het college kan wel jeugdhulp toekennen naar de toekomst, maar niet met terugwerkende kracht.
In dit artikel staan de kwaliteitseisen genoemd waaraan een professional en niet-professional aan wie het pgb wordt besteed moeten voldoen. Professionals die SKJ of BIG geregistreerd zijn beschikken voor de beroepscode over een VOG. Die hoeft het college niet op te vragen.
Artikel 7.3 Besteding en declaratie persoonsgebonden budget
Dit lid zorgt ervoor dat wordt voorkomen dat een pgb wordt besteed aan activiteiten die naar oordeel van het college onder de eigen kracht vallen. Ook mag het pgb niet worden besteed aan de genoemde personen wanneer zij overbelast zijn of dreigen te geraken voor die activiteiten.
Dit lid geeft invulling aan de discretionaire bevoegdheid van de gemeenteraad om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden het pgb mag worden besteed aan een persoon uit het sociaal netwerk. Hoewel de regering de inzet van het sociaal netwerk zeer waardevol vindt, acht zij het wenselijk dat beloning daarvan met een pgb beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. De huiselijke kring, waartoe in ieder geval de ouders behoren, behoort tot het sociaal netwerk (TK 2012/13, 33 684, nr. 11, p. 17).
Voor behandeling van bijvoorbeeld stoornissen of het bieden van specialistische jeugdhulp is de inzet van een daartoe gekwalificeerde beroepskracht aangewezen. Dat spreekt voor zich. Omdat deze vormen van jeugdhulp vragen om voldoende professionele afstand (objectief en onafhankelijk kunnen handelen) bepaalt dit lid dat ouders of personen uit het sociaal netwerk niet uit een pgb betaald kunnen worden voor het geven van deze vorm van jeugdhulp.
De wetgever heeft met de invoering van het trekkingsrecht nadrukkelijk de bedoeling gehad om uitbetaling van pgb’s niet meer toe te staan aan bijvoorbeeld bemiddelingsbureaus, andere tussenpersonen of belangbehartigers.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
In deze leden zijn keuzen van het gemeentebestuur neergelegd.
In dit lid is bepaald dat geen vast bedrag mag worden gehanteerd. Dat wil zeggen declaraties worden gedaan op basis van de werkelijk geboden jeugdhulp (in tijd).
De budgethouder zal het aan hem toegekende pgb moeten aanwenden binnen de termijn genoemd in dit lid.
Artikel 7.4 Hoogte persoonsgebonden budget
Eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid
In de verordening moet worden bepaald hoe de hoogte van het pgb wordt vastgesteld (art. 2.9, onder c, van de wet). De tarieven mogen worden afgeleid van de tarieven die het college verschuldigd is aan de gecontracteerde jeugdhulpaanbieders. Ook het hanteren van de gedifferentieerde tarieven en/of bepalingen over bedragen moeten in de verordening geregeld worden (vergelijk CRVB:2017:1803). Naast een afgeleide van de tarieven wordt gebruik gemaakt van de bedragen in de Regeling langdurige zorg. Er wordt verder gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de hoogte van het pgb, dat bijvoorbeeld wordt besteed aan personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige (waaronder ook zijn ouder(s)), lager vast te stellen. Die bevoegdheid vloeit voor uit artikel 8.1.1, derde lid, van de wet. Voor individuele jeugdhulp wordt aangesloten bij de rechtspraak die onder de Wmo 2015 tot stand is gekomen. Voor het sociaal netwerk en andere niet-professionals geldt (kort gezegd) de cao VVT.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Hoofdstuk 8. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
Artikel 2.9, aanhef en onder d, van de wet bepaalt dat de verordening regels moet bevatten ter voorkoming van het onterecht ontvangen van individuele voorzieningen of pgb’s, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. In dit hoofdstuk zijn de regels over het toezicht op de uitvoering en de kwaliteit geïntegreerd. Dat wil zeggen ze hebben betrekking op zowel de rechtmatigheid als ook de doelmatigheid. Het toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulp in natura is belegd bij de Inspectie gezondheidszorg en jeugd. Maar het college is in het kader van de rechtmatigheid wel bevoegd om naleving van de contracten voor bijvoorbeeld de kwaliteit te beoordelen. Het toezicht op de rechtmatigheid is namelijk een bevoegdheid van de gemeente zelf. In de wet is echter niet vastgelegd hoe de gemeente het toezicht op rechtmatigheid moet vormgeven. Die kan bijvoorbeeld bestaan uit de verplichting voor de budgethouder en de derde om verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb. In dat kader geldt de medewerkingsverplichting.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft de mogelijkheid om een toezichthouder aan te wijzen, als dit is geregeld bij een wettelijk voorschrift (art. 5:11 Awb en verder). Een verordening is een wettelijk voorschrift. Er wordt aangesloten bij de term toezichthoudende ambtenaar zoals bedoeld in art. 6.1 van de Wmo 2015.
Dit lid bepaalt de inhoudelijke bevoegdheid van het college over de inhoud van de controles en de personen die gecontroleerd kunnen worden.
Uit artikel 8.1.3 van de wet volgt al dat het college bevoegd is om pgb-besluiten te heroverwegen. Daarvoor is geen specifieke aanleiding nodig (vergelijk CRVB:2023:259). Zo kan het college in een klacht of een signaal over de kwaliteit van de jeugdhulp aanleiding zien om een onderzoek op te starten. Er kan in die gevallen namelijk ook sprake zijn van tekortschietende rechtmatigheid. Dat kan over administratieve zaken gaan maar ook over de vraag of de (kwaliteit van de) geboden jeugdhulp voldoet aan de contractuele afspraken. Waar nodig vindt afstemming plaats met de inspectie. Het kan ook gaan om de vraag of de jeugdhulp, al dan niet in de vorm van een pgb, nog wel passend is (doelmatigheid). Maar ook of de verstrekking nog voldoet aan de voorwaarden (rechtmatigheid). Zowel het college als de toezichthoudende ambtenaar kunnen zo’n onderzoek uitvoeren.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 8.2 Informatieplicht en fraudepreventie
Op het college rust de voorlichtingsplicht om de jeugdige en/of zijn ouder(s) te informeren over welke mogelijkheden er bestaan om te kiezen voor een pgb (art. 8.1.6 van de wet). Deze plicht bestaat er ook uit dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze én over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit wordt gedaan tijdens het onderzoek.
Artikel 8.3 Verzoek aan Sociale Verzekeringsbank opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget
Een opschorting van betaling is een instrument om ruimte te bieden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek, bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van het besluit. Artikel 8b, vierde lid aanhef onder f, van de Regeling Jeugdwet geeft de SVB de bevoegdheid tot opschorting van betaling als het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, daarom verzoekt. Met de maximale termijn van dertien weken in dit artikel is aangesloten bij de termijn zoals genoemd in artikel 4:56 van de Awb.
Hoofdstuk 9. Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering
Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. In dit artikel is bepaald wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de individuele voorziening dan wel pgb.
Artikel 9.2 Herziening of intrekking van besluiten
Voor de jeugdige en zijn ouder(s) geldt op grond van artikel 8.1.2 van de wet de plicht tot het desgevraagd of onverwijld mededeling doen van feiten of omstandigheden die van belang zijn voor de voortzetting van het recht op een pgb. Deze verplichting geldt (in geval van een pgb) ook jegens de SVB. De wetgever heeft kennelijk verzuimd om dat ook te regelen voor de individuele voorziening in natura. Daarom regelt dit artikel deze verplichting ook voor individuele voorzieningen in natura. Uit de memorie van toelichting kan namelijk niet worden afgeleid dat de wetgever voor ogen gehad om de inlichtingenplicht niet te laten gelden voor de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb (TK 2013/14, 33 684, nr. 11, p. 17). Het (deels) ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Een herziening/intrekking van een besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of wordt ingetrokken in het geval er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan. Het college kan een besluit herzien of intrekken als onjuiste inlichtingen zijn verstrekt en de verstrekking van juiste inlichtingen tot een ander besluit zou hebben geleid of bij het niet voldoen aan andere voorwaarden genoemd in artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder d en e, van de wet.
Strikt genomen is terugvordering niet geregeld in de wet, maar de bevoegdheid kan wel worden afgeleid uit artikel 8.1.4, tweede lid, van de wet. Daarom is hiervoor een grondslag opgenomen in de verordening op grond waarvan het college de bevoegdheid heeft (zie CRVB:2023:223). In dit lid is de wettelijke bevoegdheid uitgewerkt wanneer het college kan overgaan tot het terugvorderen van een ten onrechte genoten pgb. Naar analogie van artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 regelt dit artikel ook de bevoegdheid tot het terugvorderen van de geldswaarde in natura. Daaronder vallen de door het college ten onrechte betaalde facturen voor de geleverde individuele voorziening. Verder is de bevoegdheid tot invordering geregeld middels een dwangbevel.
Hoofdstuk 10. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit
Artikel 10.1 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
In dit artikel wordt invulling gegeven aan de opdracht aan de gemeenteraad om bij de uitvoering van deze wet door derden, regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van onder meer jeugdhulp en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit. Het gaat om de kostprijs elementen van art. 2.3 van het Besluit Jeugdwet. Ook is bepaald dat het college zorgt dat de genoemde partijen een reële prijs ontvangen voor de door hen geboden jeugdhulp. Denk in dat kader ook aan onderaannemers die de jeugdhulpaanbieder in kan zetten.
Hoofdstuk 11. Klachten en inspraak
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid. Zo wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen. Verder wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 12.2 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen van de verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van hen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt echter dat jeugdige en/of zijn ouder(s) gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en zal hij dat desgevraagd ook nader moeten onderbouwen.
Artikel 12.3 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Dit artikel regelt dat deze verordening onmiddellijke werking heeft. Voor aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist, geldt deze verordening. Het college heeft middels dit artikel de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die zijn genomen op basis van de voorgaande verordeningen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-528814.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.