Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen gemeente Someren 2025

De raad van de gemeente Someren;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 november 2024;

 

gelet op:

 

de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen gemeente Somere2025

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1.

    Onder de naam ‘onroerende-zaakbelastingen’ worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2.

    Bij de gebruikersbelasting wordt:

  • a.

    gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

  • b.

    het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

  • 3.

    Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperk recht is.

 

Artikel 2 Belastingobject

 

Artikel 3 Maatstaf van heffing

 

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1.

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

  • a.

    ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

  • b.

    glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

  • c.

    onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

  • d.

    één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuur-schoonwet 1928 aangewezen landgoed, dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

  • e.

    natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

  • f.

    openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

  • g.

    waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

  • h.

    werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

  • i.

    werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

  • j.

    onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs:

  • k.

    straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen – welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen:

  • l.

    plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

  • m.

    begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

  • 2.

    De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 3.

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

  • 4.

    De belasting bedoeld in artikel 1 lid 1 onder a wordt niet geheven ten aanzien van bouwterreinen.

 

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf: Het percentage bedraagt voor

    • a.

      de gebruikersbelasting 0,1251 %;

    • b.

      de eigenarenbelasting

      • 1.

        voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1005 %;

      • 2.

        voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1580 %.

  • 2.

    Voor aanslagbedragen tot € 5,00 vindt geen invordering plaats.

  • 3.

    Voor de toepassing van het bepaalde in het tweede lid wordt het totaal van de op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde aanslagbedragen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één aanslagbedrag.

  •  

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

 

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet(en) de aanslag(en) worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid moeten, indien een machtiging voor automatische incasso is afgegeven en zolang de verschuldigde bedragen en bestuurlijke boetes via automatische incasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen worden betaald in tien gelijke maandelijkse termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die van de dagtekening van het aanslagbiljet en de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is betaling via automatische incasso alleen mogelijk voor zover het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen en bestuurlijke boetes minder is dan € 5.000,00.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

 

 

Artikel 8 Nadere regels door het Dagelijks bestuur

Het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

 

 

Artikel 9 Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De ‘Verordening onroerende-zaakbelastingen 2024’ van 14 december 2023, of zoals laatstelijk gewijzigd wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening onroerende-zaakbelastingen Someren 2025’.

 

 

 

 

 

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren,

de raadsgriffier, de voorzitter,

M.A.M. van Arensbergen D. Blok

Naar boven