Gemeenteblad van Losser
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Losser | Gemeenteblad 2024, 528760 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Losser | Gemeenteblad 2024, 528760 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2025
De raad van de gemeente Losser;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, van 5 november 2024;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, vierde en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet, en
gehoord de opmerkingen van de Participatieraad Sociaal Domein Losser;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang.
de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2025.
Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en reikwijdte Verordening
In deze Verordening en de daarop berustende bepalingen worden verstaan onder:
normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties gericht op zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het kunnen verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, het kunnen doen van horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning. Daaronder kan onder omstandigheden tevens de toegang tot de berging, tuin of balkon worden verstaan;
pgb-vertegenwoordiger: een door de budgethouder ingeschakelde derde van wie het college heeft vastgesteld dat deze kan in staan voor nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen. Het kan gaan om een door de cliënt gemachtigde persoon of wettelijke vertegenwoordiger die gewaarborgde hulp biedt in dat kader;
woning: een woonruimte welke volgens algemeen maatschappelijk aanvaarde maatstaven bestemd en geschikt is voor permanente bewoning en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen, mits bestemd en nog tenminste tien jaar geschikt voor permanente bewoning;
ZZP’er: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, is ingeschreven in het handelsregister en/of bij de KvK als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning en voldoet aan in ieder geval de vakbekwaamheid, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een Zzp’er in ieder geval de volgende criteria gelden:
Artikel 1.2 Reikwijdte Verordening
Voor ingezetenen van Nederland met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van beschermd wonen of opvang geldt dat zij zich melden bij, en de daarmee verband houdende aanvraag indienen in de gemeente Enschede. Het college van de gemeente Losser zorgt zo nodig voor een zorgvuldige overdracht.
Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag
Artikel 2.3 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht ter inzage.
Het college onderzoekt in een gesprek tussen de deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, of door het verrichten van maatschappelijke nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen
Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Losser kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover noodzakelijk en de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 2.5 en voor zover aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in redelijke mate in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en daardoor zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 3.3 Criteria maatwerkvoorziening algemeen
Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat als:
een maatwerkvoorziening, waarop de aanvraag betrekking heeft, al in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling aan de cliënt is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij deze verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
Artikel 3.5 Beginsel van primaat
Als het verstrekken van een woningaanpassing en/of woonvoorziening in de vorm van een traplift of andere huislift als goedkoopst passende bijdrage wordt aangemerkt, dan wordt aan de cliënt die (toch) verhuist naar een andere (geschikte) woning geen financiële tegemoetkoming verstrekt als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid aanhef en onder a.
Hoofdstuk 5 Begeleiding individueel, dagbesteding en kortdurend verblijf
Artikel 5.2 Criteria begeleiding individueel
Artikel 5.3 Criteria dagbesteding en vervoer
Hoofdstuk 6 Ondersteuning gericht op het wonen
Artikel 6.3 Criteria verplaatsen in en om de woning
Hulpmiddelen voor het zich verplaatsen in en om de woning worden slechts verstrekt als:
Hoofdstuk 8. Persoonsgebonden budget (pgb)
Artikel 8.2 Weigeringsgronden persoonsgebonden budget
Het is niet toegestaan een overeenkomst af te sluiten met een derde waarin het bieden van de geïndiceerde ondersteuning mede afhankelijk is van de woonruimte die door dezelfde derde of door een aan die derde gelieerde (rechts)persoon wordt geboden, tenzij het wonen (verblijf) onderdeel is van de indicatie.
Artikel 8.3 Kwaliteitseisen derde aan wie het pgb wordt besteed
Een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van een professional en niet-professional is niet ouder dan drie maanden voor het tijdstip waarop de ondersteuning wordt geboden en niet ouder dan drie jaar. Een VOG wordt elke drie jaar opnieuw aangevraagd. Eerste graad bloedverwanten of daarmee vergelijkbare personen beschikken niet over een VOG.
Hoofdstuk 9 Bijdrage in de kosten, kostprijs, ritbijdrage en reserveringstoeslag
Artikel 9.2 Bijdrage in de kosten algemene voorziening
De cliënt die gebruik maakt van de was- en strijkservice is aan de aanbieder een bedrag verschuldigd van € 5,00 per waszak.
Hoofdstuk 10 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
Artikel 10.2 Informatieplicht en fraudepreventie
Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
Artikel 10.3 Medewerkingsplicht
De aanbieder, budgethouder of derde aan wie het pgb wordt besteed, zijn desgevraagd verplicht aan het college of de toezichthoudende ambtenaar verantwoording af te leggen over de geboden ondersteuning. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan.
Artikel 10.4 Verzoek aan Sociale Verzekeringsbank opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank verzoeken tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste 13 weken van een betaling uit het pgb als er een gegrond vermoeden bestaat dat niet of onvoldoende wordt voldaan aan verplichtingen die voortvloeien uit artikel 2.3.10, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet.
Hoofdstuk 11 Beëindiging, herziening en intrekking en terugvordering
Behoudens artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel pgb in ieder geval geheel of gedeeltelijk beëindigen als:
Artikel 11.2 Herzien of intrekken van besluiten
Behoudens artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een herziening of intrekking van de beslissing als bedoeld in de artikelen 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Het college kan een besluit als bedoeld in het eerste lid herzien of intrekken als blijkt dat de cliënt niet of onvoldoende heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de wet of die bij of krachtens deze Verordening van toepassing zijn waaronder inbegrepen het niet nakomen van de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit het pgb, de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst.
Hoofdstuk 12 Kwaliteit, klachten en medezeggenschap
Artikel 12.2 Verhouding prijs en kwaliteit van voorziening geleverd door derden
Hoofdstuk 13 Mantelzorgwaardering en inspraak
Artikel 13.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college geeft de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten vorm in overleg met Stichting Fundament.
Het college stelt de betrokken adviesraad van het college, zijnde de Participatieraad Losser, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over de Verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning. Het college voorziet hierbij de participatieraad van ondersteuning om zijn rol effectief te kunnen vervullen.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 december 2024,
De voorzitter,……
De griffier,……
Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2025
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) draagt gemeenten onder meer op te zorgen voor maatschappelijke ondersteuning, de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Onder maatschappelijke ondersteuning (art. 1.1.1, eerste lid, van de wet) wordt verstaan:
De wetgever stimuleert burgers regie te nemen over hun leven en zelf verantwoordelijk te zijn voor hun eigen ontplooiing. Dat wil zeggen hoe zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Van burgers wordt verwacht dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De Wmo 2015 brengt de rechten en plichten van de burgers meer met elkaar in evenwicht. De Wmo 2015 biedt in dat kader meer mogelijkheden dan de Wmo (oud) om burgers op een goede manier maatschappelijk te ondersteunen zonder dat dit altijd hoeft te leiden tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Inwoners van de gemeente Losser die zelf, dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, kunnen een beroep doen op de door gemeente Losser georganiseerde ondersteuning. Als de cliënt dat wenst, kan de noodzakelijke ondersteuning ook in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) worden verstrekt. Samen met de professional van de gemeente Losser bespreekt de cliënt de mogelijkheden om voor een pgb in aanmerking te komen.
Bij de beoordeling of het bieden van ondersteuning nodig is, gaat het om maatwerk, rekening houdend met de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. Hierover gaan de professionals van de gemeente Losser met de cliënt en eventueel zijn mantelzorger in gesprek. De eventuele behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger bij de uitvoering van taken maakt daar ook onderdeel van uit. Daarbij staan de eigen mogelijkheden (eigen kracht) van de cliënt en het te bereiken resultaat centraal en wordt zoveel mogelijk een integrale benadering nagestreefd. Dat wil zeggen dat de ondersteuning zo nodig wordt afgestemd op het cliëntsysteem waar de cliënt onderdeel van uit maakt. Andere wetten zoals de Participatiewet en de Jeugdwet kunnen daar ook een rol bij spelen. Van dat gesprek ontvangt de cliënt een verslag. De gemeente Losser voert de regie op het te behalen resultaat zoals dat in het besluit is vastgesteld.
Artikel 2.1.3 van de wet geeft de gemeenteraad de opdracht om een verordening vast te stellen met de regels die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet, van het beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. Deze verordening is dan ook een essentieel document voor de concrete uitwerking van het beleid van de gemeente Losser. Voor de inwoners van Losser biedt deze verordening duidelijkheid over wat zij van de gemeente mogen verwachten maar ook wat bij de beoordeling van de aanspraak (redelijkerwijs) van hen wordt verwacht. Voor de professionals van de gemeente Losser biedt de verordening de benodigde kaders en criteria om op een resultaatgerichte manier tot maatwerk te komen in samenspraak met de inwoner die zich meldt met een hulpvraag.
In de Wmo 2015 is een groot aantal definities opgenomen, dit is de reden waarom het aantal begripsbepalingen in deze verordening beperkt is. Niet iedere bepaling behoeft toelichting.
Sinds 1 januari 2020 is het abonnementstarief voor eigen bijdragen in de Wmo 2015 van kracht.
Het pgb wordt toegekend aan de cliënt: de budgethouder. Die is uiteindelijk verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de taken verbonden aan het pgb en de aan het pgb verbonden verplichtingen (overeenkomsten aangaan, declareren en verantwoorden).
De budgetperiode is afhankelijk van de geïndiceerde maatwerkvoorziening waar de hoogte van het pgb op is gebaseerd. Het college stelt de budgetperiode vast in het besluit op de aanvraag.
Onder d: collectieve maatwerkvoorziening
Deze maatwerkvoorziening wordt individueel verstrekt maar kan wel door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Voorbeelden zijn: de Regiotaxi en dagbesteding.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Onder f: financiële tegemoetkoming
De Centrale Raad van Beroep heeft het begrip financiële maatwerkvoorziening geïntroduceerd (bijv. CRVB:2018:396). De definitie van maatwerkvoorziening in de wet (art. 1.1.1 lid 1 Wmo 2015) is naar het oordeel van de CRvB zo ruim dat hieronder ook een financiële tegemoetkoming kan vallen. Het gaat in de praktijk vaak om een tegemoetkoming in de kosten aan de cliënt als het college geen volledige maatwerkvoorziening in natura verstrekt (hoeft te verstrekken) of kan verstrekken omdat dit in de uitvoering niet mogelijk is. Bij deze tegemoetkomingen hoeft het college geen oordeel te geven over de kwaliteit. Er geldt in ieder geval geen trekkingsrecht zoals bij pgb’s.
Onder g: huishoudelijke ondersteuning
Met de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (o.a. CRVB:2016:1402) is duidelijk geworden dat huishoudelijke ondersteuning, net als huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo (oud), binnen het bereik van de Wmo 2015 valt. De wet geeft echter geen definitie van huishoudelijke ondersteuning. Deze definitie sluit daarom zoveel mogelijk aan bij de wettelijke definitie zoals die tot 1 januari 2015 luidde in de Wmo (oud).
Onder de hulpvraag wordt feitelijk de melding als bedoeld in de wet verstaan. Na de melding van de hulpvraag voert het college een onderzoek uit (zie artikel 2.3 en 2.4).
Het gaat om waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben. De toevoeging ‘zal hebben’ is opgenomen om cliënten niet de mogelijkheid te ontnemen naar de gemeente Losser te kunnen verhuizen. Wel zal de cliënt bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met diens (te verwachten) beperkingen. Dat valt onder zijn eigen verantwoordelijkheid, zie artikel 6.2, eerste lid.
Bij huisgenoten is sprake van gezamenlijk een huishouden voeren. Een huurder of kostganger wordt niet aangemerkt als huisgenoot. Of er sprake is van een commerciële relatie moet blijken uit huur- of kostgangersovereenkomst.
Onder k: instandhoudingskosten
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De begripsbepaling vloeit voort uit de wettelijke bepaling over gebruikelijke hulp. Het gaat om de genoemde personen die gemeenschappelijk een woning bewonen en met elkaar een huishouden voeren. Het college kan na het onderzoek tot het oordeel komen dat van hen gebruikelijke hulp kan worden gevergd.
Onder m: normaal gebruik van de woning
De begripsbepaling is met name van belang bij het verstrekken van woningaanpassingen, hulpmiddelen (woonvoorzieningen) of huishoudelijke ondersteuning. Deze maatwerkvoorzieningen worden slechts verstrekt als ze gericht zijn op het normale gebruik van de woning.
Nadat het gesprek heeft plaatsgevonden en het onderzoek is afgerond maakt het college een verslag waarin de uitkomsten van het onderzoek staan (het ondersteuningsplan). Dat wat in samenspraak met de cliënt is besproken wordt opgenomen in het plan, waaronder de afspraken die gericht zijn op de ondersteuning. Hierin wordt in ieder geval ingegaan op de wettelijk voorgeschreven onderwerpen van artikel 2.3.2 vierde lid van de wet. Indien aanwezig betrekt het college ook het persoonlijk plan bij het ondersteuningsplan.
Het persoonsgebonden budget is het bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken.
Aan het recht op een persoonsgebonden budget is voor de cliënt de plicht verbonden een pgb-plan, volgens het door het college aangereikte format, op te stellen. Het college beoordeelt aan de hand van het door de cliënt overlegde pgb-plan of de ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
Onder q: pgb-vertegenwoordiger
Budgethouders kunnen afhankelijk zijn van anderen ter compensatie van het gebrek aan capaciteiten of bekwaamheden om zelf de regie te voeren over de aan het pgb verbonden taken. Uit onderzoek moet blijken dat dergelijke hulp gewaarborgd is. Dat wil zeggen dat deze persoon moet kunnen instaan voor de nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen zoals: de keuze van de ondersteuner, de kwaliteit en het behalen van het te bereiken resultaat en de financiële verantwoording rondom het pgb.
Onder r: professionele organisatie
De begripsbepaling is van belang om de hoogte van het pgb te bepalen. In de verordening worden gedifferentieerde tarieven gebruikt. Ook de kwaliteitseisen die gelden spelen een rol om als professional aangemerkt te kunnen worden.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting
Spreekt voor zich. Voorbeelden zijn een scootmobiel of een driewielfiets.
Onder u: voorliggende voorziening
Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van degene die een melding doet of een aanvraag indient een beroep te doen op andere wettelijke regelingen voor zover daar aanspraak op bestaat, die aanspraak bijdraagt aan het oplossen dan wel verminderen van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie (CRVB:2023:1046, CRVB:2023:1508). Zie ook toelichting bij artikel 3.3, tweede lid aanhef en onder c.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De wet kent geen definitie van een woning. Kamerhuur valt, gelet op de begripsomschrijving, niet onder het begrip woning. Een woning voldoet (minimaal) aan het niveau van sociale woningbouw, hetgeen betekent dat de woning moet zijn voorzien van een woonkamer, een keuken, inpandige sanitaire ruimten (badkamer en toilet) en voldoende slaapkamers voor alle gezinsleden. Woningen waarin de cliënt woonachtig is en de cliënt beschikt over een door de gemeente afgegeven persoonlijke gedoogd verklaring, worden gelijkgesteld met permanente bewoning.
De wet kent geen definitie van een woonvoorziening. Voor de leesbaarheid wordt dit begrip in de verordening gebruikt. In deze verordening kan het een woningaanpassing of hulpmiddel zijn voor de ondersteuning gericht op het wonen. Soms wordt in de verordening de wettelijke definitie woningaanpassing gebruikt als dat begrip ook daadwerkelijk is bedoeld.
De begripsbepaling is in ieder geval van belang om de hoogte van het pgb te bepalen. In de verordening worden gedifferentieerde tarieven gebruikt. Ook de kwaliteitseisen die gelden spelen een rol om als professional aangemerkt te kunnen worden.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.2 Reikwijdte verordening
Het bieden van maatschappelijke ondersteuning heeft betrekking op ingezetenen van de gemeente Losser. Het tweede lid bepaalt wie als ingezetenen worden aangemerkt.
Onder maatschappelijke ondersteuning valt ook het bieden van beschermd wonen en opvang. Hoewel in de Wmo 2015, in tegenstelling tot de Wmo (oud), geen centrumgemeenten zijn aangewezen zijn het wel deze gemeenten die de hiervoor genoemde maatwerkvoorzieningen bieden. Daarvoor ontvangen zij vooralsnog ook de middelen van het Rijk. Voor de gemeente Losser treedt de gemeente Enschede op als ‘centrumgemeente’ voor beschermd wonen en opvang. Middels een mandaatbesluit heeft de gemeente Enschede de bevoegdheid om de meldingen en bijbehorende aanvragen om beschermd wonen en opvang namens de gemeente Losser af te handelen. Het college zorgt voor een zorgvuldige overdracht in het geval een cliënt zich meldt bij de gemeente Losser.
Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag
Eerste, tweede, derde en vierde lid
Een ieder kan zich bij het college melden; de melding is vormvrij. In de meeste gevallen zal dat door de cliënt zelf al dan niet samen met zijn mantelzorger of een andere persoon uit zijn sociaal netwerk gebeuren. Ook kan sprake zijn van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1.1.1, tweede lid, van de wet. De melding van de hulpvraag moet op de eerste plaats gekwalificeerd kunnen worden als een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Een verzoek om informatie en/of advies wordt niet als hulpvraag aangemerkt. Dit is van belang omdat alleen een melding van een hulpvraag leidt tot een onderzoek. Zoals bij wet is voorgeschreven registreert en bevestigt het college de ontvangst van de melding aan de cliënt. Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang. Na de melding start het college het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet (zie verder art. 2.3 en 2.4).
De hoofdregel is dat het college na de melding van de hulpvraag eerst onderzoek doet. Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties. Het college verstrekt in voorkomende gevallen (zo spoedig als mogelijk én nodig blijkt) een tijdelijke maatwerkvoorziening, dit in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek. Dit zal zich in de praktijk echter niet snel voordoen.
Artikel 2.2 Onafhankelijke Cliëntondersteuning
Artikel 2.2.4 van de wet draagt het college op in ieder te geval te zorgen voor cliëntondersteuning. Het gaat in alle gevallen om onafhankelijke ondersteuning voor de cliënt waarbij zijn belang het uitgangspunt moet zijn. Cliëntondersteuning is domeinoverstijgend en hoeft niet alleen betrekking te hebben op de Wmo 2015. Dit maakt integrale dienstverlening aan cliënten en/of burgers nog beter mogelijk. Na de melding van de hulpvraag informeert het college de cliënt en diens eventuele mantelzorger over deze mogelijkheid. Het college kan deze cliëntondersteuning aanbieden, maar cliënten moeten zich ook kunnen laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Denk aan een bestaande cliënten- of belangenorganisatie. Van belang is verder nog dat het college moet zorgen dat cliëntondersteuning en het beslissen op een aanvraag niet in één hand kunnen liggen. De cliëntondersteuner moet immers onpartijdig zijn en alleen in het belang van de cliënt handelen. Voordat het onderzoek wordt gedaan, wijst het college de cliënt en diens eventuele mantelzorger ook op de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen (art. 2.3.2, tweede lid, van de wet). Het college betrekt dat plan bij het onderzoek na de melding van de hulpvraag.
Artikel 2.3 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de cliënt afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.
De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven.
Op grond van dit lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.
In dit lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen.
Het is van groot belang dat het onderzoek in goede samenspraak met de cliënt plaatsvindt. Alleen dan kan goed in kaart worden gebracht wat iemands problemen zijn, wat zijn leefomstandigheden en zijn sociale omgeving (gezin en sociaal netwerk) zijn en wat mogelijke oplossingen zijn. De wet schrijft de onderwerpen voor waar onderzoek naar wordt gedaan. Bij het gesprek kunnen ook andere personen dan de cliënt aanwezig zijn. Denk bijvoorbeeld aan: de vertegenwoordiger, de mantelzorger of andere personen uit het sociale netwerk. Het kan zijn dat meerdere gesprekken nodig zijn, dat is afhankelijk van het individuele geval. In het gesprek wordt in samenspraak met de cliënt bekeken wat het te bereiken resultaat is wat betreft de zelfredzaamheid of participatie en welke oplossingen passend zouden kunnen zijn. Aanwezigheid van personen uit het sociale netwerk van een cliënt kunnen een meerwaarde hebben. Denk ook aan de oplossingen die zij geheel of gedeeltelijk zouden kunnen bieden waarmee de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt worden opgelost of verminderd. In geval van mantelzorg wordt de mantelzorger altijd uitgenodigd voor het gesprek. Het is namelijk van belang te weten of de mantelzorger ondersteuning nodig heeft in verband met het bieden van mantelzorg. Dat is een wettelijke opdracht van het college. Niet kan worden uitgesloten dat het onderzoek telefonisch kan worden gedaan als het college voldoende bekend is met de situatie van de cliënt. Bijvoorbeeld als recent een persoonlijk gesprek bij de cliënt thuis heeft plaatsgevonden.
In dit lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.
In dit lid zijn de twee onderwerpen opgenomen die onder de voorlichtingsplicht van het college vallen als een onderzoek wordt gedaan.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 2.5 Ondersteuningsplan
Overeenkomstig artikel 2.3.2, achtste lid, van de wet wordt voor de cliënt een verslag van het onderzoek opgesteld. Daarin staan de in samenspraak met de cliënt, en als aanwezig de mantelzorger en andere personen uit het sociale netwerk, tot stand gekomen oplossingen die zijn geïnventariseerd. Het persoonlijk plan en de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger maken hier onderdeel van uit. Dit verslag (ondersteuningsplan) vormt de basis voor de beslissing op de eventueel in te dienen aanvraag.
Dit lid bepaalt op welke manier de aanvraag kan worden ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd.
Het ondersteuningsplan kan als aanvraag worden aangemerkt als de cliënt dat op voorgeschreven wijze aangeeft. Wordt de aanvraag ook daadwerkelijk ingediend, dan kan de cliënt eventuele opmerkingen over het verslag toevoegen. Het college weegt die opmerkingen mee bij de beslissing op de aanvraag. De inhoud van het ondersteuningsplan vormt de basis voor de beslissing op de aanvraag en is onderdeel van de beschikking.
Voor de uitvoering van de wet vraagt het college (medisch) advies als het zelf niet ter zake deskundig is. In het geval van een woningaanpassing kan het college ook om advies vragen om bijvoorbeeld vast te laten stellen wat de goedkoopst passende bijdrage is. Het kan namelijk zijn dat een woningaanpassing inpandig kan worden opgelost in plaats van met een aanbouw. Er zijn meer voorbeelden denkbaar. In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is de algemene medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Daaruit vloeit voort dat de cliënt zijn medewerking verleent aan het onderzoek door bijvoorbeeld gehoor te geven aan een oproep van de medisch adviseur of het -via een machtiging- toestemming verlenen om informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist. Wordt de bedoelde medewerking niet verleend, dan kan dat tot gevolg hebben dat het college de noodzaak van een maatwerkvoorziening niet kan vaststellen. Via de cliënt geldt de hier bedoelde medewerkingsplicht ook voor de huisgenoten. Denk in dit verband aan de beoordeling of wel/geen gebruikelijke hulp kan worden geboden. Het college kan ook een aanbieder om advies vragen.
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen
In dit artikel zijn voor de kenbaarheid de algemene criteria van artikel 2.3.5, derde lid, van de wet opgenomen die voor de beoordeling van de aanspraak van belang zijn. Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter. Dit neemt overigens niet weg dat het de cliënt altijd vrij staat om een aanvraag in te dienen nadat het onderzoek is afgerond. Het tweede lid van dit artikel is (mede) gebaseerd op de tweede volzin van artikel 2.3.5, derde lid, van de wet en bepaalt dat het college maatwerk moet bieden.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Zie ook artikel 1.2 derde lid.
Artikel 3.2 Uitgangspunten maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget
Dit lid bepaalt wat de ingangsdatum is.
De wet stelt geen regels over datum waarop de indicatie ingaat. Uit de rechtspraak volgt dat de verordening daar regels over mag opnemen. Heeft het college een indicatie voor een maatwerkvoorziening vastgesteld, al dan niet in de vorm van een pgb, dan kan het voorkomen dat de cliënt het college verzoekt deze met terugwerkende kracht te verstrekken. Onderdeel a bepaalt dat maatwerkvoorzieningen gerealiseerd vóór de melding worden geweigerd. In de praktijk zal het gaan om vergoeding van de (achteraf gemaakte) kosten. Op grond van onderdeel b geldt dit ook als de maatwerkvoorziening is gerealiseerd ná de melding van de hulpvraag, maar voordat het college heeft beslist op de aanvraag, tenzij zij de cliënt schriftelijk toestemming heeft verleend.
Dit lid is in overeenstemming met de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB:2018:818, CRVB:2016:2052, CRVB:2015:4918). De strekking hiervan is dat het college (bij ongewijzigde omstandigheden) niet verplicht is om binnen de budgetperiode (looptijd) opnieuw een pgb te verstrekken als het pgb volledig door de cliënt is besteed. De cliënt maakt de keuze voor een pgb en aanvaardt tevens de daaraan verbonden risico’s en kosten. Daaronder valt bijvoorbeeld het verloren gaan van het vervoermiddel.
Het kan voorkomen dat de cliënt ná het verstrijken van de budgetperiode opnieuw bij het college een melding doet. Tijdens het onderzoek kan blijken dat de beschikbare maatwerkvoorziening die de cliënt al dan niet met pgb, heeft aangeschaft nog voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Is dat het geval, dan kan het college besluiten om instandhoudingskosten toe te kennen in plaats van een nieuwe maatwerkvoorziening.
Dit lid verplicht de cliënt een opstalverzekering af te sluiten zodat de mogelijke schade middels deze verklaring is gedekt. Deze verplichting geldt ook als aan de cliënt een pgb wordt verstrekt voor de realisatie van een woningaanpassing.
Van de cliënt die een maatwerkvoorziening, al dan niet aangeschaft met een pgb, meeneemt naar het buitenland of buiten de gemeente, wordt verwacht dat hij een adequate verzekering afsluit tegen verlies, diefstal of schade. Voor zover een derde verantwoordelijk kan worden geacht voor schade, zal de cliënt deze derde aansprakelijk moeten stellen. Dat valt onder de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. Cliënten die gebruik maken van hulpmiddelen die in natura zijn verstrekt, kunnen op verzoek bij de aanbieder een groene kaart opvragen waarmee ze WA- verzekerd zijn.
Artikel 3.3 Criteria maatwerkvoorzieningen algemeen
Hierin is bepaald dat de maatwerkvoorziening de cliënt in redelijke mate in staat moet stellen tot zelfredzaamheid of participatie. In welke mate iemand zelfredzaam moet kunnen zijn of moet kunnen participeren, is niet in de wet bepaald omdat het mede afhankelijk is van de individuele situatie van de cliënt. Het gaat om maatwerk. De wet schrijft dan ook voor dat de maatwerkvoorziening daar een passende bijdrage aan moet leveren. Wat passend is, is strikt genomen een open norm die in beperkte mate in de verordening is ingekaderd. Dat geeft ruimte voor professioneel handelen. De verplichting om een maatwerkvoorziening te verstrekken, gaat echter niet zo ver dat de aanvrager in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning zal in een redelijke verhouding moeten staan tot wat de situatie van de aanvrager was voor hij ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning zal in een redelijke verhouding moeten staan tot wat de situatie van de aanvrager was voor hij ondersteuning nodig had (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 149).
Het college is slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst passende bijdrage te beiden. Deze voorwaarde komt overeen met de ‘goedkoopste compenserende voorziening’ zoals in de Wmo (oud) werd gehanteerd. Maatwerkvoorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat deze hiermee passender worden gemaakt, komen in principe niet voor verstrekking in aanmerking. Het college moet zich wel op het standpunt kunnen stellen dat de beoogde maatwerkvoorziening als passende bijdrage kan worden gekwalificeerd. Zijn er meerdere maatwerkvoorzieningen die als passende bijdrage kunnen gelden, dan wordt de goedkoopste verstrekt.
Een maatwerkvoorziening wordt op aanvraag individueel verstrekt, het is een índividuele voorziening’. Het spreekt daarom voor zich dat deze ook in overwegende mate op de cliënt gericht is. Het is echter niet uitgesloten dat tijdelijke ondersteuning aan huisgenoten of het sociale netwerk van de cliënt ook tot de mogelijkheden behoort, mits ondersteuning in overwegende mate op de cliënt is gericht. Denk bijvoorbeeld aan het aanleren van het uitvoeren van huishoudelijke taken door de huisgenoot.
Als de beoordeling van de aanvraag betrekking heeft op een al eerder verstrekte maatwerkvoorziening op grond van deze of hieraan voorafgaande verordeningen en de normale economische afschrijvingstermijn daarvan is nog niet verstreken, dan wordt de aanvraag in beginsel afgewezen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de eerder vergoede of verstrekte maatwerkvoorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. In deze gevallen kan een gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming on de veroorzaakte kosten plaatsvinden.
Met het oog op het verstrekken van maatwerkvoorzieningen mag het college ook rekening houden met redelijkerwijs te vergen medewerking van de cliënt, diens huisgenoten, zijn mantelzorger of van andere uit diens sociale netwerk. Dit met het oog op een passende oplossing voor de beperking in zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. Op voorhand kan niet worden gesteld wanneer daarvan sprake is, dat is afhankelijk van de individuele situatie. Te denken valt aan het anders organiseren van taken in het huishouden opdat geen (volledige) aanpassing van de keuken nodig is. Ook kan worden gevergd dat de woning anders wordt ingericht of het huishouden anders wordt georganiseerd opdat geen woonvoorziening hoeft te worden verstrekt (vergelijk CRVB:2016:429, CRVB:2013:CA0183). Er zijn meer voorbeelden denkbaar.
De cliënt kan mogelijk aanspraak maken op een ‘voorziening’ op grond van een andere wet. De CRvB heeft geoordeeld dat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning bestaat voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft tot ondersteuning al een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Zvw, bestaat, was onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo (oud)) niet anders (CRVB:2023:1046, CRVB:2023:1508). In dat geval kan het college de cliënt verwijzen naar die ‘andere’ wet (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 150). Denk aan gebruikmaking van ergotherapie of een gehoorapparaat (vergelijk CRVB:2011:BT7241 en CRVB:2013:CA1427). Onder de eigen verantwoordelijkheid valt ook de inzet van gelden uit een dergelijke aanspraak met het oog op een specifieke bestemming (CRVB:2012:BV9433). Ook een privaatrechtelijke regeling kan hieronder vallen, zoals een contractuele overeenkomst met eisen waaraan de woning moet voldoen. Op grond daarvan zal de cliënt de verantwoordelijke daarop moeten aanspreken (CRVB:2011:BQ4115).
Voor het verstrekken van de maatwerkvoorzieningen geldt in beginsel dat sprake moet zijn van een langdurige noodzaak. Dit gelet op de kosten maar ook het onomkeerbare karakter van deze verstrekking. Het college is bijvoorbeeld niet gehouden een woningaanpassing of een traplift (of andere huislift) te realiseren als de cliënt op de benedenverdieping bijvoorbeeld tijdelijk gebruik kan maken van een hoog-laag bed op grond van de Zorgverzekeringswet. Wat onder langdurig wordt verstaan is afhankelijk van de individuele situatie waaronder de prognose. Het hebben bereikt van een medische eindsituatie is niet vereist. Het college moet beoordelen of de cliënt gelet op de beperkingen langdurig aangewezen is op een (tijdelijke) voorziening (vergelijk CRVB:2006:AX8584).
Artikel 3.4 Gebruikelijke hulp
Er is geen plaats voor het verlenen van een maatwerkvoorziening wanneer tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college geacht worden gebruikelijke hulp te kunnen bieden (bijv. CRVB:2019:1334, CRVB:2021:1114, CRVB:2021:823). In het artikel staat waar in ieder geval rekening mee wordt gehouden bij de beoordeling.
Artikel 3.5 Beginsel van primaat
De hoofdregel volgens de verordening is dat het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening geldt, zoals de Regiotaxi of dagbesteding. Het beginsel van primaten is een verbijzondering van het beginsel ‘goedkoopst passende bijdrage’. Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast, wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Het primaat van een collectief vervoerssysteem was al bekend (en geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep) onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en de Wmo (oud) en kan onder de Wmo 2015 worden voortgezet (CRVB:2018:1487). Het college moet zich wel op het standpunt kunnen stellen dat een collectieve verstrekking als een (goedkoopst) passende bijdrage kan worden aangemerkt.
De hoofdregel volgens de verordening is dat het zogeheten primaat van verhuizen geldt (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 149 en zie CRVB:2018:702, CRVB:2018:2602). Daarbij kan het voorkomen dat de cliënt is aangewezen op een woningaanpassing en traplift (of een ander soort huislift), wat hogere kosten voor het college zal meebrengen. Het college zal bij de toepassing van het primaat de belangen van de cliënt zorgvuldig moeten afwegen. Daarnaast zal er binnen een voor de cliënt medisch aanvaardbare termijn een passende of goedkoper aanpasbare woning beschikbaar moeten zijn. Kan het college het primaat toepassen, dan kan er mogelijk aanspraak bestaan op een financiële tegemoetkoming voor verhuizen (o.a. CRVB:2018:2602 en zie art. 3.6). Het primaat van verhuizen en de financiële tegemoetkoming voor verhuizen zijn niet bedoeld voor personen die inwonend zijn bij de (mede)huurder of (mede)eigenaar van de woning.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Wil de cliënt toch verhuizen naar een andere woning, dan komt de cliënt niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor verhuizen.
Artikel 3.6 Financiële tegemoetkoming
Eerste lid aanhef en onder a, b, c, d en e
De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat onder een maatwerkvoorziening ook een financiële tegemoetkoming kan worden verstaan (o.a. CRVB:2018:396). Dit lid bepaalt de kostensoorten die in aanmerking kunnen komen voor een financiële tegemoetkoming. Bij het gebruik van een eigen auto houdt het college rekening met de volledige of gedeeltelijke samenvallende vervoersbehoefte van de cliënt en zijn eventuele huisgenoot. Ook kan de cliënt afhankelijk zijn van een derde die hem met een auto vervoert.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Hoofdstuk 4 Huishoudelijke ondersteuning
Artikel 4.1 Resultaten huishoudelijke ondersteuning
Dit artikel bepaalt de resultaten waar de huishoudelijke ondersteuning op is gericht. Onder omstandigheden kan daar ook ondersteuning bij de organisatie van de huishouding onder vallen. Het gaat in die gevallen niet om begeleiding. Uit de genoemde resultaten volgt ook dat de huishoudelijke taken geen betrekking hebben op tuinonderhoud of het lappen van de ramen aan de buitenkant van de woning (CRVB:2017:885, CRVB:2017:1302).
Artikel 4.2 Criteria bij de huishoudelijke ondersteuning
Dit lid bepaalt dat voor het schoonhouden van de woning het uitgangspunt geldt dat de taken alleen betrekking hebben op de ruimten die voor de cliënt noodzakelijk zijn voor het normale gebruik van de woning (elementaire woonfuncties). Ruimten die niet in gebruik (hoeven te) zijn vallen hier dus buiten. Dat wil overigens niet zeggen dat deze ruimten nooit gestofzuigd hoeven te worden.
Net als onder de Wmo (oud) het geval is wordt er geen huishoudelijke ondersteuning verleend als sprake is van gebruikelijke hulp.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Hoofdstuk 5 Begeleiding, dagbesteding en kort durend verblijf
In dit artikel staan de algemene criteria van begeleiding individueel en dagbesteding.
Artikel 5.2 Criteria begeleiding individueel
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Met en positieve en motiverende benadering en aanmoediging komt de cliënt tot resultaat en neemt verantwoordelijkheid voor de eigen vooruitgang. Met een herinnering, een voorbeeld, oefenen of een instructie kan de cliënt een taak volbrengen of een haalbare vaardigheid eigen maken. De cliënt kan door middel van informatieverstrekking, verkennen van opties en ondersteunende gesprekken om tot juiste beslissingen komen.
Onder begrijpelijk maken wordt ook verstaan dat de cliënt de ander begrijpt. De cliënt kan aangeven wat hij of zij bedoelt. Dit kan ook non-verbaal of met een hulpmiddel (spraakcomputer). Alleen een taalbarrière is geen reden voor inzet vanuit de Wmo 2015.
De cliënt is gemotiveerd om te werken aan de hulpvraag en staat open voor feedback van de ondersteuner. De cliënt komt afspraken voldoende na om de resultaten te behalen.
De cliënt heeft een (beperkt) realistisch beeld van eigen problematiek. Het staat het behalen van de gestelde resultaten nauwelijks in de weg. Hij of zij staat open voor feedback om overschatting of onderschatting te kunnen bijsturen.
De cliënt vertoont soms gedrag dat onvoorspelbaar of niet passend kan zijn. De ondersteuner moet alert zijn op signalen en kunnen bijsturen. Het gedrag kan negatieve invloed hebben op de persoon zelf of zijn of haar omgeving. Er is geen/gering risico op escalatie.
Er is problematiek op één of meerdere leefgebieden zoals bijvoorbeeld financiën, sociale contacten, dag invulling, persoonlijke zelfzorg. Er is geen acute interventie noodzakelijk om escalaties te voorkomen.
Er zijn afgesproken contactmomenten met de ondersteuner en hoe er eventueel tussendoor gecommuniceerd wordt (bijvoorbeeld een telefoontje of berichtje). Voor de cliënt is dit voldoende om de resultaten te behalen, zonder dat er aanvullende interventies noodzakelijk zijn.
Met een intensieve en proactieve benadering komt de cliënt tot resultaat door middel van motiveren, inspireren en ondersteunen. Intensief gaat over de methodische benadering en niet over de frequentie. De cliënt heeft bij herhaling aanmoediging, positieve feedback en ondersteuning nodig om verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen vooruitgang. De cliënt heeft in grote mate sturing/toezicht nodig om een taak te volbrengen. Het aanleren van vaardigheden vraagt van zowel de cliënt als ondersteuner veel geduld en doorzettingsvermogen. De leermethodes die gebruikt worden zijn afgestemd op de cliënt. De cliënt heeft in grote mate ondersteuning nodig om tot een juiste beslissing te kunnen komen. Zonder ondersteuning overziet de cliënt de risico’s niet en maakt de cliënt beslissingen die een negatieve invloed kunnen hebben op zijn of haar functioneren of dat van de omgeving.
Hier wordt ook onder verstaan dat de cliënt moeite heeft om de ander te begrijpen. Het is moeilijk voor de cliënt om aan te geven wat hij of zij bedoelt, of wat hij of zij nodig heeft. Er wordt een extra beroep gedaan op de ondersteuner, want er moet met grote regelmaat een vertaalslag gemaakt worden. Alleen een taalbarrière is geen reden voor inzet vanuit de Wmo 2015.
De cliënt vindt het moeilijk om afspraken na te komen en feedback van de ondersteuner aan te nemen. De cliënt trekt bijvoorbeeld alles in twijfel en legt de verantwoordelijkheid buiten zichzelf. Dit is een terugkomend kenmerk. De ondersteuner moet beschikken over methodische kennis en vaardigheden om samen met de cliënt de resultaten te halen.
De cliënt heeft geen of beperkt realistisch beeld van de eigen problematiek. De cliënt is tot minder in staat dan wat hij denkt (overschatting) of cliënt kan op eigen kracht of in samenwerking met anderen meer dan hij denkt (onderschatting). Hierdoor blijft de cliënt in de problemen komen. De ondersteuner moet dit tekort compenseren om escalatie en/of verwaarlozing te voorkomen
De cliënt is moeilijk te lezen waardoor het gedrag onvoorspelbaar of ongepast is. De ondersteuner moet alert zijn op signalen en direct actie ondernemen om escalatie te voorkomen. Ernstige gedragsproblematiek kan gericht zijn op de omgeving of op de persoon zelf. De risico’s van het gedrag zeggen iets over de ernst. De ernst wordt bepaald door de combinatie van hoe vaak het voorkomt (frequentie) en de omvang van het risico (impact). Zeer regelmatig is niet alleen in aantallen vast te leggen, maar het gaat ook om de mate waarin het ontregelend is.
De cliënt is niet stabiel in zijn leefsituatie, denk hierbij aan zaken die de bestaanszekerheid raken. Bijvoorbeeld financiële problematiek, dreigende uithuiszetting, dakloosheid, werkloosheid en verwaarlozing. Er zijn interventies noodzakelijk om escalaties te voorkomen. De dynamiek van het gezin/netwerk en de complexiteit van problematiek van verschillende gezinsleden kan hierin een rol spelen.
De cliënt heeft aanvullende interventies nodig naast de afgesproken contactmomenten met de ondersteuner en afspraken over hoe er eventueel tussendoor gecommuniceerd wordt. Dit is noodzakelijk om niet vast te lopen in het dagelijks leven. Dit is een structureel terugkerend patroon van de cliënt.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 5.3 Criteria dagbesteding en vervoer
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De cliënt heeft een positieve benadering en aanmoediging nodig om tot activiteit te komen. Een gestructureerd programma aangevuld met een instructie of voorbeeld is voldoende voor de cliënt om een taak te volbrengen. De cliënt heeft een aanmoediging nodig om mee te doen in het groepsproces. Door middel van oefenen, herhaling en aanmoediging kan de cliënt een haalbare vaardigheid eigen maken.
Onder begrijpelijk maken wordt ook verstaan dat de cliënt de ander begrijpt. De cliënt kan aangeven wat hij of zij bedoelt. Dit kan ook non-verbaal of met een hulpmiddel (spraakcomputer). Alleen een taalbarrière is geen reden voor inzet vanuit de Wmo 2015.
De cliënt heeft een realistisch of beperkt realistisch beeld van eigen problematiek. Het staat het behalen van de gestelde resultaten nauwelijks in de weg. Hij of zij staat open voor feedback om overschatting of onderschatting te kunnen bijsturen.
De client vertoont soms gedrag dat onvoorspelbaar of niet passend kan zijn. Het gedrag kan negatieve invloed hebben op de persoon zelf of zijn of haar omgeving. Er is geen/gering risico op escalatie. Gedragsproblematiek matig van aard is bij te sturen middels interventies van de ondersteuner op de dagbesteding en heeft weinig tot geen consequenties voor de deelname van de cliënt aan de dagbesteding. De cliënt verstoort het groepsproces niet of nauwelijks.
De cliënt heeft om tot activiteit te komen een intensieve en proactieve benadering nodig, die gericht is op motiveren, inspireren en activeren. Bij het uitvoeren van een taak (die gekoppeld is aan de te behalen resultaten) is bij herhaling sturing en/of toezicht nodig. De cliënt heeft moeite om mee te doen met het groepsproces. Dit heeft een negatieve invloed op het groepsproces en de cliënt zelf. De cliënt heeft gedurende de dag meerdere momenten ondersteuning nodig. Het aanleren van vaardigheden vraagt van zowel de cliënt als ondersteuner veel geduld en doorzettingsvermogen. Dit is een terugkerend patroon bij de cliënt.
Hier wordt ook onder verstaan dat de cliënt moeite heeft om de ander te begrijpen. Het is moeilijk voor de cliënt om aan te geven wat hij of zij bedoelt, of wat hij of zij nodig heeft. Er wordt een extra beroep gedaan op de ondersteuner, want er moet met grote regelmaat een vertaalslag gemaakt worden. Alleen een taalbarrière is geen reden voor inzet vanuit de Wmo 2015.
De cliënt heeft beperkt of geen realistisch beeld van de eigen problematiek. De cliënt is tot minder in staat dan wat hij denkt (overschatting) of cliënt kan op eigen kracht of in samenwerking met anderen meer dan hij denkt (onderschatting). Hierdoor blijft de cliënt in de problemen komen. De ondersteuner moet dit tekort compenseren om escalatie en/of passiviteit te voorkomen.
De cliënt is moeilijk te lezen waardoor het gedrag onvoorspelbaar of ongepast is. De ondersteuner moet alert zijn op signalen en direct actie ondernemen om escalatie te voorkomen. Ernstige gedragsproblematiek kan gericht zijn op de omgeving of op de persoon zelf. De risico’s van het gedrag zeggen iets over de ernst. De ernst wordt bepaald door de combinatie van hoe vaak het voorkomt (frequentie) en de omvang van het risico (impact). Zeer regelmatig is niet alleen in aantallen vast te leggen, maar het gaat ook om de mate waarin het ontregelend is. Ernstige gedragsproblematiek heeft consequenties voor de deelname van de cliënt en/of groepsleden. Er is ondersteuning nodig om dit te compenseren.
Bij een cliënt ontstaan grote problemen door kleine (dagelijkse) veranderingen buiten de vaste structuur. Het lukt de cliënt niet om zich aan te passen aan deze kleine veranderingen. Hierdoor raakt de cliënt bijvoorbeeld in de stress, wordt emotioneel, of kan zich op een andere manier niet meer beheersen.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Vervoer naar de dagbesteding kan noodzakelijk zijn (lid 6). Het college beoordeelt de noodzaak op basis van een aantal criteria (lid 7).
Artikel 5.4 Criteria kortdurend verblijf
Kortdurend verblijf is een specifieke maatwerkvoorziening die op basis van de criteria en de omvang in dit artikel kan worden verstrekt als de cliënt een mantelzorger heeft die tijdelijk niet beschikbaar is.
Hoofdstuk 6 Ondersteuning gericht op het wonen
Artikel 6.1 Criteria wonen algemeen
Dit lid bepaalt de reikwijdte van het verstrekken van woonvoorzieningen. De cliënt moet in staat worden gesteld tot het uitvoeren van elementaire woonfuncties gericht op het opheffen of verminderen van problemen bij het normale gebruik van de woning. Daaronder worden in ieder geval verstaan het kunnen bereiden van maaltijden, verrichten van de persoonlijke hygiëne (wassen en toiletgang) en kunnen slapen (bereiken van de slaapkamer). Verwezen wordt naar de begripsbepalingen van een woning en het normale gebruik van de woning.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Zie toelichting bij artikel 3.3 tweede lid onder d.
De reikwijdte van de verordening bij het verlenen van een woningaanpassing, een traplift of andere huislift beperkt zich tot de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. De toevoeging ‘zal hebben’ is opgenomen om cliënten niet de mogelijkheid te ontnemen naar de gemeente te kunnen verhuizen. Wel zal de cliënt bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met zijn beperkingen. Zie verder artikel 6.2.
Onder omstandigheden van het individuele geval kan het te bereiken resultaat tevens betrekking hebben op de berging, de toegang, tuin of balkon van de woning als het de toegang tot en de doorgang van de woning betreft.
Het begrip gemeenschappelijke ruimte geeft het verschil aan tussen de woonruimte van een cliënt en de delen van het (woon)gebouw waar de cliënt woont, die ook door anderen worden of kunnen worden gebruikt. In dit lid zijn een limitatief aantal voorzieningen bepaald die de cliënt nodig kan hebben om zijn woning te kunnen bereiken en/of betreden.
Het kan voorkomen dat de cliënt woonachtig is of gaat wonen in een woning of wooncomplex welke alleen toegankelijk is voor een bepaalde doelgroep. Aanvragen voor maatwerkvoorzieningen die verband houden met de beperkingen van de doelgroep, worden in dit geval geweigerd. Denk bijvoorbeeld aan tilliften, rolstoelen, e.d. (vergelijk CRVB:2008:BD0268). Er zijn meer voorbeelden denkbaar.
Geen woningaanpassingen worden versterkt als het geen woning betreft zoals bedoeld in de verordening.
Bij levensloopbestendige woongebouwen wordt verondersteld dat ze blijvend geschikt zijn voor de bewoners die mogelijk beperkingen gaan ondervinden in het normale gebruik van de woning.
Dit lid heeft betrekking op de voorzienbaarheid tijdens nieuwbouw of een verbouwing van de woning.
Artikel 6.2 Criteria wonen specifiek
In dit lid worden een aantal situaties bepaald waarin het college de aanvraag om een maatwerkvoorziening kan weigeren. Hieraan ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag waaronder begrepen de omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.
Het kan voorkomen dat de cliënt verhuist terwijl daar gelet op de beperkingen in het normale gebruik van de woning geen aanleiding voor was. Dat is het geval als wordt verhuisd van een adequate naar een, gelet op de beperkingen in het normale gebruik van de woning, inadequate woning. Was er geen belangrijke reden om te verhuizen, dan weigert het college een voorziening (CRVB:2023:731). Als belangrijke redenen kunnen worden aangemerkt: samenwoning, huwelijk en het aanvaarden van werk. In geval van samenwoning of huwelijk houdt het college ook rekening met de keuze die de cliënt maakt in welke woning hij gaat samenwonen. Ook in dat geval moet er een belangrijke reden zijn waarom hij naar de woning verhuist waar mogelijk meer aanpassingen moeten worden verricht. Het college betrekt daarbij ook de mogelijkheden die van de ‘partner’ van de cliënt kunnen worden gevergd.
Is de cliënt niet verhuisd naar de voor hem/haar beschikbare meest geschikte woning, dan wordt de maatwerkvoorziening in beginsel afgewezen. Deze bepaling sluit aan op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijv. CRVB:2023:2185, CRVB:2019:2951, CRVB:2018:702).
Het college wordt namelijk de mogelijkheid ontnomen om nog te kunnen bepalen wat de goedkoopst passende bijdrage had kunnen zijn. Onder deze bepaling zijn ook begrepen de aankoop van een woning of een kavel dan wel andere onomkeerbare handelingen zonder dat voorafgaande daaraan contact is opgenomen met het college (CRVB:2021:3070, CRVB:2020:944). Door dat na te laten, bijvoorbeeld door bij het college te informeren naar de mogelijkheden van maatschappelijke ondersteuning, brengt de cliënt zich in een lastige bewijspositie. De aantoonplicht dat er geen (andere) geschiktere beschikbare woning waren, ligt in eerste instantie bij de cliënt, het behoort tot zijn rekening en risico (CRVB:2019:2951, CRVB:2012:BY5215). Als de cliënt dit niet kan aantonen, kan het college de aanvraag afwijzen. Het college kan vooraf schriftelijk toestemming verlenen om te verhuizen naar een (deels) inadequate woning. In dat geval is een afwijzing vanzelfsprekend niet aan de orde.
Woningen die niet bestemd en/of geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen, kunnen niet dienen als hoofdverblijf als bedoeld in de begripsbepaling van de verordening. Daarom worden aan woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen geen woningaanpassingen, trapliften of andere huisliften verstrekt (vergelijk bijvoorbeeld CRVB:2011:BR4180).
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Hieraan ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag. Denk bijvoorbeeld aan de constructie van een houten vloer in de woning (vergelijk CRVB:2003:AM5445).
Net als ieder ander is de cliënt verantwoordelijk om zaken als achterstallig onderhoud aan diens woning zelf op te lossen. Daaronder worden ook eisen verstaan die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld. Indien het een eigen woning betreft spreekt dat voor zich. In geval van een huurwoning ligt het op de weg van de cliënt om de verhuurder hierop aan te spreken (CRVB:2013:2509). Daarbij mag het college een hoge mate van inspanningsverplichting verwachten van de cliënt. Denk bijvoorbeeld aan het gemotiveerd aanschrijven van de verhuurder in plaats van alleen een telefoongesprek.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Geen rechtstreeks oorzakelijk verband zoals bedoeld in dit lid gaat bijvoorbeeld om een cliënt die bekend is met een chronische longziekte en ernstige ademhalingsproblemen ondervindt omdat de buurman kippen houdt (CRVB:2004:AO3543). Of omdat de cliënt stelt zich sociaal geïsoleerd te voelen en door het uitzicht op het kerkhof dagelijks geconfronteerd te worden met het overlijden van een naaste. De ligging van de woning ten opzichte van het kerkhof is geen bouwtechnisch of woontechnisch kenmerk van de woning (CRVB:2009:BJ2379).
Artikel 6.3 Criteria verplaatsen in en om de woning
Dit artikel bepaalt de reikwijdte van het verstrekken van maatwerkvoorzieningen voor het zich verplaatsen in en om de woning. Denk in dat verband aan bijvoorbeeld een rolstoel of traplift.
Artikel 6.5 Criteria bezoekbaar maken van de woning
Het college kan een woning in Losser bezoekbaar laten maken. Dat geldt vanzelfsprekend niet als er al een woning voor de cliënt bezoekbaar is gemaakt of gaat worden omdat daar (al dan niet in een andere gemeente) een aanvraag voor is gedaan of voor de maatwerkvoorziening bestuursafspraken gelden. Alleen personen die hun hoofdverblijf hebben in een instelling met een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg komen hiervoor in aanmerking. Het kan gaan om partners of kinderen die met deze mogelijkheid in staat worden gesteld om op bezoek te gaan bij partner of ouders. Verder bepaalt dit artikel wat onder bezoekbaar maken wordt verstaan en dat het college daarvoor een maximale vergoeding vaststelt.
Hoofdstuk 7 Ondersteuning gericht op het lokaal verplaatsen
Artikel 7.1 Resultaat lokaal verplaatsen
Het college kan een (financiële) maatwerkvoorziening verstrekken aan de cliënt die op de eerste plaats geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer (CRVB:2017:2649). Het kan gaan om een maatwerkvoorziening voor ‘de korte afstand’ en voor de wat ‘langere afstand’ voor het zich lokaal verplaatsen. Het verschil hiertussen is doorgaans gelegen in de vraag of het om gerichte of ongerichte bestemmingen gaat. Artikel 3.5, eerste lid, van de verordening bepaalt dat het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening geldt. Met het zich lokaal kunnen verplaatsen wordt de cliënt in staat gesteld tot participatie (CRVB:2018:1972, CRVB:2018:1961).
Onder lokaal in het kader van dit artikel wordt 15 tot 25 kilometer vanaf de woning verstaan (vergelijk CRVB:2009:BH4270 en CRVB:2010:BL4037), waardoor de cliënt aansluiting heeft op het boven-lokale Valys vervoer.
Het uitgangspunt qua omvang is bepaald op 1500 kilometer per jaar. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom bevoegd in individuele gevallen af te wijken. Het zou bijvoorbeeld (ook) het geval kunnen zijn dat er meer dan één vervoersvoorziening wordt verstrekt. Met deze maatwerkvoorzieningen tezamen kan de cliënt 1500 kilometer op jaarbasis reizen. Vervoer in verband met werk en/of scholing valt in beginsel buiten de reikwijdte van de wet. Wanneer iemand vrijwilligerswerk voor maatschappelijke organisaties verricht, ligt het in de eerste plaats op de weg van die organisaties om de vrijwilligers in staat te stellen dat werk te doen, althans om op zijn minst een redelijke bijdrage in hun eventuele (reis)kosten te leveren (CRVB:2018:1961, CRVB:2004:AO4037).
Hoofdstuk 8 Persoonsgebonden budget
Het college is vanzelfsprekend gehouden aan de wettelijke bepalingen en voorschriften in de verordening. Om te zorgen dat het college goed kan beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 2.3.6, tweede en derde lid, van de wet of het bepaalde in deze verordening geldt de verplichting om een pgb-plan op te stellen. Dit geldt niet bij woningaanpassingen en hulpmiddelen.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 8.2 Weigeringsgronden persoonsgebonden budget
Er geldt de algemene verplichting om een pgb-plan op te stellen (zie art. 8.1). Ook kan het noodzakelijk zijn dat het pgb-plan met het college (nader) wordt besproken. Ook dit is niet vrijblijvend.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Budgethouders kunnen afhankelijk zijn van anderen ter compensatie van het gebrek aan capaciteiten of bekwaamheden om zelf de regie te voeren over de aan het pgb verbonden taken. Het college stelt vast of de pgb-vertegenwoordiger gewaarborgde hulp kan bieden.
Het kan voorkomen dat een cliënt een overeenkomst wenst aan te gaan waarin ook huurbepalingen zijn opgenomen. Gelet op de kwetsbaarheid van cliënten is dat niet toegestaan. Immers moet de cliënt de derde van wie hij de ondersteuning ontvangt daarop kunnen aanspreken, zonder te moeten vrezen voor verlies van zijn huisvesting. Ook moet het de cliënt vrij blijven staan te wisselen van derde aan wie hij zijn pgb wenst te besteden. Dit ook gelet op een mogelijke wijziging van de indicatie bij een verlengingsverzoek of een heroverweging van het pgb-besluit door het college. De derde aan wie het pgb zal worden besteed heeft dubbele (financiële) belangen die als potentieel oneigenlijk gebruik van de wet moeten worden aangemerkt. Het belang van de (kwetsbare) cliënt dient altijd voorop te staan. Het is een cliënt natuurlijk wel toegestaan om bij de derde woonruimte te huren, als dit in een zelfstandige huurovereenkomst geregeld wordt. Op die manier leidt het wegvallen of wijzigen van de ondersteuning, niet automatisch tot het wegvallen van huisvesting. De cliënt is dan huurder en hij geniet dan huurbescherming.
Artikel 8.3 Kwaliteitseisen derde aan wie het pgb wordt besteed
Dit artikel regelt welke kwaliteitseisen voor maatwerkvoorzieningen in natura ook gelden als aan de cliënt een pgb wordt toegekend. Het gaat om vakbekwaamheid (diploma of competentiebewijs van het Nationaal Kenniscentrum EVC) en een geldige VOG. Voor eerste graad bloedverwanten of daarmee vergelijkbare personen geen niet de vereiste van een VOG. Het gaat om ouders of niet-natuurlijke ouders zoals een (ex)voogd of (ex)pleegouder. De opleidingseisen die gelden voor gecontracteerde aanbieders zijn niet van toepassing op personen uit het sociaal netwerk van de cliënt.
Artikel 8.4 Besteding en declaratie
Ter voorkoming van een doorkruising van de wettelijke systematiek, mag een pgb niet worden besteed aan een algemeen gebruikelijke voorziening of aan de huisgenoot die (tijdelijk) niet in staat blijkt gebruikelijke hulp te bieden.
De wetgever heeft met de invoering van het trekkingsrecht nadrukkelijk de bedoeling gehad om uitbetaling van pgb’s niet meer toe te staan aan bijvoorbeeld bemiddelingsbureaus, andere tussenpersonen of belangbehartigers.
In deze leden zijn regels neergelegd onder welke voorwaarden het pgb buiten de gemeente Losser of in het buitenland mag worden besteed. Daarbij blijven de verplichtingen die voortvloeien uit het pgb onverkort van kracht.
Zesde, zevende, achtste en negende lid
In deze leden zijn keuzen van het gemeentebestuur neergelegd.
In deze bepaling is aangegeven dat het pgb binnen drie maanden na toekenning moet zijn aangewend, tenzij het een woningaanpassing betreft. In voorkomende gevallen kan het college gebruik maken van de bevoegdheid het toekenningsbesluit in te trekken.
Artikel 8.5 Hoogte persoonsgebonden budget niet zijnde beschermd wonen en opvang
Eerste, tweede, derde en vierde lid
In de verordening moet worden bepaald hoe de hoogte van het pgb wordt vastgesteld (art. 2.1.3, tweede lid onder b, van de wet). De tarieven mogen worden afgeleid van de tarieven die het college verschuldigd is aan de gecontracteerde aanbieders. Ook het hanteren van de gedifferentieerde tarieven moet in de verordening geregeld worden (CRVB:2017:1803). Naast een afgeleide van de tarieven wordt gebruik gemaakt van de bedragen in de Regeling langdurige zorg. Er wordt verder gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de hoogte van het pgb, dat bijvoorbeeld wordt besteed aan personen uit het sociaal netwerk van de cliënt, lager vast te stellen. Die bevoegdheid is neergelegd in artikel 2.3.6, vierde lid, van de wet. Het bepaalde voldoet aan de rechtspraak (CRVB:2023:1394, CRVB:2023:1580). Voor kortdurend verblijf geldt de goedkoopst passende bijdrage op basis van een offerte.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 8.6 Hoogte persoonsgebonden budget overig
In de verordening moet worden bepaald hoe de hoogte van het pgb wordt vastgesteld (art. 2.1.3, tweede lid onder b, van de wet). Voor hulpmiddelen is bepaald dat het pgb niet meer bedraagt dan het college verschuldigd is aan de aanbieder (kostprijs).
Het kan voorkomen dat de aangewezen maatwerkvoorziening niet door het college is ingekocht. In die gevallen wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van een offerte. Het kan gaan om een offerte die het college zelf opvraagt of een offerte die door de cliënt aan het college wordt verstrekt.
Het realiseren van een woningaanpassing kan door het college niet standaard worden ingekocht. Daarom wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van een programma van eisen, richtprijzen voor woningaanpassingen en/of een of meerdere offertes en eventuele bijkomende noodzakelijke kosten. Het programma van eisen wordt opgesteld door het college, met als vertrekpunt de goedkoopst adequate bouwkundige of woontechnische woonvoorziening. Op basis van dat programma van eisen worden door de gemeente of de cliënt bij verschillende aannemers één of meerdere offertes opgevraagd. Daarnaast kan door het college gebruik worden gemaakt van een programma voor de berekening van de kosten van de woningaanpassing (momenteel wordt gebruik gemaakt van het programma Casadata). Dit programma biedt ook de mogelijkheid om de offertes van de aannemers te toetsen. Omdat het niet is uitgesloten dat er meerkosten verbonden kunnen zijn aan het realiseren van een woningaanpassing, kan het college daar Nadere regels over stellen.
In het Financieel besluit stelt het college de budgetperiode vast. Binnen de budgetperiode wordt een nieuwe aanvraag (bij ongewijzigde omstandigheden) in principe afgewezen. De budgetperiode kan verschillen, dit is afhankelijk van het soort hulpmiddel.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Hoofdstuk 9 Bijdrage in de kosten, kostprijs, ritbijdrage en reserveringstoeslag
Artikel 9.1 Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budget
Het eerste lid bepaalt dat de cliënt voor maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s een bijdrage in de kosten verschuldigd is. De wet bepaalt dat de bijdrage in de kosten is gemaximeerd (het abonnementstarief, tweede lid).
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Spreken voor zich, behoeven geen nadere toelichting. Het is aan het college om te bepalen wat onder tijdelijk als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan.
In dit lid is bepaald voor welke maatwerkvoorzieningen geen bijdrage in de kosten geldt.
De wet schrijft voor dat de verordening moet bepalen wie deze bijdrage vaststelt en int (art. 2.1.4b, tweede lid, van de wet).
Artikel 9.2 Bijdrage in de kosten algemene voorziening
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 9.3 Ritbijdrage en reserveringstoeslag
Dit artikel bepaalt dat de cliënt die gebruik maakt van de Regiotaxi een ritbijdrage en eventueel een reserveringstoeslag verschuldigd is. Om rechtszekerheid te bieden en administratieve lasten voor het gemeentebestuur te voorkomen worden de bedragen gepubliceerd op de genoemde website. Gebruikers van de Regiotaxi kunnen daar altijd de actuele bedragen vinden (opstaptarief, tarief per kilometer en de reserveringstoeslag).
Dit artikel bepaalt wat onder de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget en een algemene voorziening wordt verstaan. Indien aan een cliënt een pgb is verstrekt, is de kostprijs gelijk aan de hoogte van dat pgb. Opgemerkt wordt dat er niet snel sprake zal zijn van hulpmiddelen en woningaanpassingen die qua kosten lager zijn dan het abonnementstarief.
Hoofdstuk 10 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
Op grond van artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet moeten in de verordening regels gesteld worden voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. In dit hoofdstuk zijn de regels over het toezicht op de uitvoering en de kwaliteit geïntegreerd. Dat wil zeggen ze hebben betrekking op zowel de rechtmatigheid als ook de doelmatigheid.
Dit lid bepaalt de inhoudelijke bevoegdheid van het college over de inhoud van de controles en de personen die gecontroleerd kunnen worden.
Uit artikel 2.3.9 van de wet volgt al dat het college bevoegd is om besluiten te heroverwegen. Daarvoor is geen specifieke aanleiding nodig. Mede in het kader van dit hoofdstuk kan het college bijvoorbeeld in een klacht of een signaal over de kwaliteit van ondersteuning aanleiding zien om een onderzoek op te starten. Er kan in die gevallen namelijk ook sprake zijn van tekortschietende rechtmatigheid. Het kan ook gaan om de vraag of de ondersteuning, al dan niet in de vorm van een pgb, nog wel passend is (doelmatigheid). Maar ook of de verstrekking nog voldoet aan de voorwaarden (rechtmatigheid). Zowel het college als de toezichthoudende ambtenaar kunnen zo’n onderzoek uitvoeren.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 10.2 Informatieplicht en fraudepreventie
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 10.3 Medewerkingsplicht
Dit artikel regelt de medewerkingsplicht. Dat wil zeggen dat als het college of de toezichthoudende ambtenaar aan de genoemde personen vraagt om verantwoording af te leggen over de geboden ondersteuning, zij verplicht zijn dat te doen. De gevolgen van het niet of onvoldoende meewerken kan voor het college aanleiding zijn om het recht op pgb in te trekken of om de cliënt onder te brengen bij een andere aanbieder ingeval van een maatwerkvoorziening in natura.
Artikel 10.4 Verzoek aan Sociale Verzekeringsbank opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget
Een opschorting van betaling aan de SVB is een instrument om ruimte te bieden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Artikel 2b, vierde lid aanhef en onder f, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 geeft de SVB de bevoegdheid tot opschorting van betaling als het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, daarom verzoekt. Gedurende de opschorting doet het college en/of de toezichthoudende ambtenaar onderzoek naar het gegronde vermoeden. Opschorting van betaling kan met zich meebrengen dat het college moet zorgen voor een tijdelijke maatwerkvoorziening in natura. Dat zal zeker aan de orde zijn als het gegronde vermoeden betrekking heeft op de derde aan wie het pgb zal worden besteed. Immers in zo’n geval blijft de cliënt bij de opschorting van de betaling verstoken van de noodzakelijk bevonden ondersteuning.
Artikel 10.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. In aanvulling op het vorenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudende ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Hoofdstuk 11 Beëindiging, herziening en intrekking en terugvordering
Het college past, indien aangewezen, de belangenafweging toe op basis van het nieuwe toetsingskader aan het evenredigheidsbeginsel.
Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. In dit artikel is bepaald wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de maatwerkvoorziening dan wel pgb.
Artikel 11.2 Herzien of intrekken van besluiten
Voor de cliënt geldt op grond van artikel 2.3.8 van de wet de plicht tot het desgevraagd of onverwijld mededeling doen van feiten of omstandigheden die van belang zijn voor de voortzetting van het recht op een maatwerkvoorziening dan wel een pgb. Deze verplichting geldt (in geval van een pgb) ook jegens de Sociale verzekeringsbank (SVB). Het (deels) ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Een herziening/intrekking van een besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of wordt ingetrokken in het geval er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan. Het college kan een besluit herzien of intrekken als onjuiste inlichtingen zijn verstrekt en de verstrekking van juiste inlichtingen tot een ander besluit zou hebben geleid of bij het niet voldoen aan andere voorwaarden genoemd in artikel 2.3.10, eerste lid, van de wet. Ook kan het voorkomen dat de cliënt de verplichtingen uit een privaatrechtelijke overeenkomst met de aanbieder, niet of onvoldoende nakomt. Denk bijvoorbeeld aan het onzorgvuldig gebruik van een scootmobiel. De verordening biedt daarom een publiekrechtelijke grondslag om het betreffende toekenningsbesluit in te trekken. Dat betekent nadrukkelijk niet dat op het college in zo’n geval geen ondersteuningsplicht meer rust, maar dat mogelijk - de feiten en omstandigheden in aanmerking genomen - kan worden volstaan met het verstrekken van een gebruikerspas voor de Regiotaxi.
Artikel 11.3 Terugvordering geldswaarde
In dit lid is de wettelijke bevoegdheid van het college uitgewerkt tot het terugvorderen van ten onrechte genoten maatwerkvoorzieningen, financiële tegemoetkomingen dan wel pgb’s in geval de inlichtingenplicht door de cliënt opzettelijk is geschonden en/of de derde daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend (bijv. CRVB:2023:209, CRVB:2022:724). Gelet op het reparatoire karakter van de terugvordering ligt het op de weg van het college de opzet aannemelijk te maken.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Hoofdstuk 12 Kwaliteit, klachten en medezeggenschap
Artikel 12.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
De Wmo 2015 maakt met artikel 3.1 van de wet de door gemeenten gecontracteerde aanbieders direct verantwoordelijk voor het leveren van voorzieningen (ondersteuning) van goede kwaliteit. Ook zijn een aantal uitgangspunten bepaald die in ieder geval gelden voor diensten en hulpmiddelen. Het college zal er op toe moeten zien dat de eisen door aanbieders worden nageleefd. Het in dit artikel genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.
Artikel 12.2 Verhouding prijs en kwaliteit van voorziening geleverd door derden
Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (art. 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel in een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
In dit lid is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht. Deze bepaling is niet verplicht op grond van deze wet en is hier opgenomen in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met de eenvoudige bepaling van het eerste lid worden volstaan. De reguliere klachtenregeling van de gemeente Losser is hierop van toepassing.
In dit lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen en diensten regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. Desbetreffende aanbieder is verplicht hiervoor een klachtregeling op te stellen.
Om te voorkomen dat cliënten zich benadeeld gaan voelen kunnen zij hun klacht jegens de aanbieder eerst bij de betreffende aanbieder indienen. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
Hierin zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot klachtregeling door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Artikel 12.4 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder, welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is. In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
Hierin is dit uitgewerkt door het bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. Alle aanbieders van maatwerkvoorzieningen zijn verplicht zo’n regeling op te stellen. In de tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Hoofdstuk 13 Mantelzorgerwaardering en inspraak
Artikel 13.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Deze bepaling is een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald hoe het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De gemeente Losser doet dit door activiteiten te organiseren op de dag van de mantelzorg.
In dit artikel wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de gemeentewet vastgestelde inspraakverordening en de inspraakverordening van de gemeente Losser. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er voor het Wmo-beleid eenzelfde inspraakprocedure geldt als op andere terreinen. Regeling van inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.
Artikel 14.1 Hardheidsclausule
Een beschikking dient in het individuele geval maatwerk te zijn. Onder omstandigheden kan dit er toe leiden dat moet worden afgeweken van een bepaling in de verordening met een rechtstreekse verwijzing naar artikel 2.3.5 van de wet. Te verwachten is dat een beroep op de hardheidsclausule minder vaak zal voorkomen. Er vindt immers op basis van artikel 2.3.2 van de wet standaard al een zorgvuldige beoordeling plaats waarbij met alle persoonlijke omstandigheden rekening wordt gehouden. De hardheidsclausule wordt in deze verordening niettemin gehandhaafd als vangnet voor al die situaties waarbij toepassing van de verordening leidt tot een onbillijke situatie. Het afwijken van de verordening kan alleen ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. In het algemeen geldt dat de cliënt gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is. Hij zal dat desgevraagd ook nader moeten onderbouwen.
Artikel 14.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2022 maakt plaats voor deze verordening. Voor lopende besluiten geldt overgangsrecht.
Dit lid bepaalt dat deze verordening onmiddellijke werking heeft voor aanvragen waarop het college beslist na de inwerkingtreding.
Dit lid bepaalt dat lopende bezwaarschriften volgens de ‘oude’ verordening worden afgehandeld.
Artikel 14.3 Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-528760.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.