Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2025

De raad van de gemeente Geldrop-Mierlo;

 

 

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo d.d. 29-10-2024;

 

overwegende, dat jaarlijks de belastingverordeningen voor het volgende belastingjaar aangepast en vastgesteld worden op basis van het begrotingsbeleid;

 

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer;

 

besluit :

 

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2025

(Verordening rioolheffing 2025).

Artikel 1. Definities

Deze verordening verstaat onder:

  • -

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente ;

  • -

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • -

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater;

  • -

    gebruik maken: gebruik maken in de zin van artikel 15.33 Wet Milieubeheer.

Artikel 2. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling en afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van degene die een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2.

    Voor het gebruikersdeel wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4. Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar horen;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5. Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd.

  • 2.

    Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

    De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 4.

    Voor zover de gegevens, als bedoeld in het tweede lid, niet bekend zijn, wordt het waterverbruik door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar vastgesteld op basis van het waterverbruik van vergelijkbare objecten.

  • 5.

    De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of gepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die aantoonbaar niet is afgevoerd. Vermindering als gevolg van het besproeien van een tuin of landerijen vindt niet plaats

Artikel 6. Belastingtarieven

Het belastingtarief bedraagt:

  • a.

    bij een waterverbruik van 0 tot en met 200 m3 € 201,60;

  • b.

    bij een waterverbruik van 201 m3 tot en met 500 m3 € 268,80;

  • c.

    bij een waterverbruik van meer dan 500 m³ voor elke volle eenheid van

    500m³ of gedeelte daarvan per belastingjaar € 268,80.

Artikel 7. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8. Wijze van heffing

De rechten worden bij wege van een aanslag geheven.

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belastingen zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belastingbedrag als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de belasting in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belastingbedrag als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander eigendom in gebruik neemt.

Artikel 10. Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. Indien de aanslag in één keer wordt betaald, moet dit vóór de eerste vervaldag.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De ‘Verordening rioolheffing 2024’ van 11 december 2023, of zoals laatstelijk gewijzigd, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening rioolheffing 2025’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo d.d. 9-12-2024.

De raad voornoemd,

W.H.F. Geboers

griffier

J.C.J. van Bree

voorzitter

Naar boven