Toetsingskader zonne-energie Gemeente Koggenland 2024

 

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 7 oktober 2019 heeft de gemeenteraad een besluit genomen om een toetsingskader voor kleinschalige zonne-energie voor te bereiden. Dit heeft tot een toetsingskader voor Koggenland geleid (d.d. 25 mei 2020).

 

Voorliggend toetsingskader is een actualisatie van dit toetsingskader uit 2020. Aanpassingen waren nodig vanwege de veranderingen in beleid- en regelgeving binnen de energietransitie, voortgang in het proces van de regionale energie strategie (RES) en het toegenomen belang van participatie.

 

Het voorliggend kader is bedoeld om duidelijkheid te verschaffen richting inwoners, bedrijven en ontwikkelaars die voornemens zijn een zon-op-land project te realiseren. Met de vaststelling van dit toetsingskader is gemeente Koggenland beter in staat de initiatieven te beoordelen. Ook geeft het inzicht in de benodigde procesparticipatie en financiële participatie.

1.2 Input voor het beleid

Het Rijk heeft de internationale afspraken uit de Klimmaattop in Parijs (2015) en het Klimaatakkoord van de Europese Unie (2016) ondertekend. In navolging hiervan heeft het Rijk als doelstelling om in 2050 95% minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 1990, waarvan in 2030 49% gehaald moet zijn.

 

De Provincie Noord-Holland heeft als doelstelling om in 2050 energieneutraal te zijn. Om deze doelen te halen moeten de twee regio’s binnen de provincie een Regionale Energiestrategie (RES) op stellen met daarin onder andere ruimte voor windenergie, zonnepanelen op grootschalige daken of zonneparken op de grond.

 

In 2024 is de Herijking RES opgesteld. Hierin wordt beschreven wat er in de zoekgebieden van onze energieregio wijzigt ten opzichte van de in 2021 vastgestelde RES 1.0. Deze herijking is het resultaat van de regionale samenwerking. Door deze vaststelling van de zoekgebieden kunnen ze tijdig in het omgevingsbeleid worden opgenomen.

 

Regio Noord-Holland Noord is 1 van de 30 energieregio’s in Nederland. In de RES-regio NHN is berekend hoeveelheid duurzame energie deze regio kan en wil opwekken. De doelstelling is om 3,6 Terawattuur (TWh) aan hernieuwbare elektriciteit op te wekken in 2030. Vertaald naar de deelregio Westfriesland:

 

Theoretische potentie voor de opwekking van duurzame energie in de zoekgebieden in Westfriesland

0,81 TWh

Reeds gerealiseerde opwek:

0,31 TWh

Nog te realiseren: 

0,50 TWh

 

De raad heeft in mei 2024 ingestemd met de Herijking RES Noord-Holland Noord 2024. Een verwijzing naar dit document: https://energieregionh.nl/herijking-res-2024-noord-holland-noord

 

Vanuit de opgave voor de energietransitie maakt Koggenland keuzes hoe en waar ze duurzame energie willen opwekken. Dit beleid maakt het mogelijk dat dorpen en lokale bedrijven zelf kleinschalige initiatieven voor het opwekken van zonne-energie kunnen realiseren. Dit wil de gemeente doen volgens het ‘ja, mits’- principe binnen dit toetsingskader. Kaders hiervoor zijn het nationaal afwegingskader de ‘Zonneladder’, het coalitieakkoord, de omgevingsverordening 2022 én het Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG) van de provincie Noord-Holland en de ‘Kwaliteitsimpuls Zonneparken’.

1.3 Initiatief Jaagweg

Naast een kader voor kleinschalige initiatieven geeft dit beleid een kader voor een grootschalige ontwikkeling. De provincie Noord-Holland heeft het beleidsvoornemen om aan de Jaagweg (voormalige locatie bedrijventerrein Distriport) een grootschalig zonnepark te ontwikkelen. Het toetsingskader is ook op dit initiatief van toepassing.

1.4 Visie, toetsingskader en voorbeelden

Het doel van het beleid is om met een beoordelingskader richting te geven aan binnenkomende verzoeken. De visie (hoofdstuk 2) geeft de keuze voor kleinschalige initiatieven en de wens voor mede- eigenaarschap aan. De mogelijkheden zon op land (hoofdstuk 3) geeft de randvoorwaarden aan. Het toetsingskader (hoofdstuk 4) geeft de voorwaarden weer waar een initiatief aan moet voldoen.

2. Visie op zonne-energie

2.1 Lokale, kleinschalige zonne-energie in Koggenland

De visie op zonne-energie gaat in op zonne-energie als lokale behoefte voor elektriciteit. Kleinschalige initiatieven voor zonne-energie vormen een antwoord op de energievraag voor de lokale energiebehoefte. Deze kunnen ook worden ingevuld door kleinschalige windenergie, bijvoorbeeld door kleine windturbines op agrarische percelen.

 

Het uitgangspunt van het beleid is om de energie lokaal op te wekken, zoveel mogelijk lokaal te gebruiken en zo min mogelijk te transporteren. Dit betekent dat de opwek dichtbij de eindgebruiker plaatsvindt. Een trend die zich in de komende decennia waarschijnlijk steeds meer doorzet. Dat betekent dat energieopwek- en opslagsystemen meer en meer onderdeel gaan worden van de leefomgeving, dus panelen op daken, maar ook zonneparken.

 

Als basis voor dit toetsingskader zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

 

Uitgangspunt 1: zoveel mogelijk daken te benutten

In eerste instantie wordt ingezet op het plaatsen van panelen op daken. Dit is dichtbij de eindgebruiker en neemt geen extra ruimte in. Des te meer de daken benut worden, des te lager de druk op het landschap en de leefomgeving. Dit vraagt om inzet van eigenaren en het stimuleren daarvan door de gemeente. De gemeente vraagt daarom dat uitgezocht wordt of geschikte daken op het eigen perceel of in de omgeving benut worden.

 

Uitganspunt 2: ruimte bieden voor kleinschalige zonne-energie op land

De ruimte op daken is echter beperkt. Niet elk dak is beschikbaar, stevig genoeg of goed gericht op de zon. Daarom zal naast het plaatsen op daken ook rekening moeten worden gehouden met het plaatsen van zonnepanelen op de grond. Naast zon op dak kan mogelijk ruimte voor kleinschalige zonneparken gevonden worden in pauze-landschappen, verrommelde landschappen, restruimtes bij infrastructuur, bij agrarische bedrijven of als onderdeel van een kern. Door de initiatieven kleinschalig te houden, staan zij in verhouding tot de omgeving.

 

Uitgangspunt 3: Landschappelijk en natuurvriendelijk ontwerp

Uitgangspunt bij het ontwerpen van zonneparken is dat deze ecologisch worden ingepast. Voor het behouden van of meerwaarde creëren voor flora, fauna en leefomgeving moet er in elk geval voor worden gezorgd dat er voldoende licht en water op de bodem kan komen. Daarom moet er sprake zijn van open ruimte tussen panelen. Hierbij worden de aspecten water- en bodemkwaliteit (waaronder het behoud van het organische stof en het behoud van het aanwezige bodemleven) meegewogen. De reeds aanwezige biodiversiteit en natuurwaarden moeten minimaal worden behouden of versterkt. Voorbeelden van maatregelen die hiertoe bijdragen zijn afstand houden tussen de panelen, inheemse vegetatie, landschappelijke inpassing, het aanleggen van een ecocorridor of aanleggen van natuurvriendelijke oevers bij poelen en sloten.

 

Uitganspunt 4: lokaal vraag en aanbod afstemmen en de druk op het netwerk

Het huidige netwerk zal op termijn (en lokaal nu al) niet in staat zijn om de opwekpieken van duurzame bronnen op te vangen. Daarom staan er allerlei plannen op stapel om het netwerk te verzwaren. Dit is een proces van vele jaren. Daarnaast zullen mogelijk slimme energiesystemen ontstaan waarin pv-panelen, elektrische auto’s, warmtepompen, huishoudelijke apparaten, opslagsystemen en onderstations met elkaar verbonden worden en energiediensten leveren aan elkaar. Hierdoor kan lokaal vraag en aanbod van hernieuwbare energie op elkaar worden afgestemd. Tot die tijd worden zonneparken nog conventioneel aangesloten op het bestaande net. Vanwege de beperkingen op het elektriciteitsnetwerk is het bij de ontwikkeling van een zonnepark dan ook van belang om tijdig de aansluitmogelijkheden te onderzoeken. Of dit nu op het netwerk is of dat de energie lokaal wordt opgeslagen en gebruikt. De gemeente zal bij een verzoek voor zon op de grond altijd eisen stellen aan de aansluitcapaciteit.

 

Uitgangspunt 4: lokaal meeprofiteren

Het realiseren van duurzame energie-initiatieven zorgt voor lasten. Enerzijds zijn dit financiële lasten voor diegene die (moeten) investeren. Anderzijds zijn dit lasten voor de (nabije) omgeving. Bijvoorbeeld in de vorm van medeverantwoordelijkheid van bewoners voor energiesystemen. Ook het veranderen van (de aanblik van) de leefomgeving. Wanneer bewoners en bedrijven lokaal zelf energiesystemen creëren en hierin investeren en/of participeren, krijgen zij ook de baten hiervan.

 

Zonne-energie voor lokale behoefte is er dan ook op gericht om deze zoveel mogelijk samen met bewoners en bedrijven te ontwikkelen. Door deze verandering van de leefomgeving met de gemeenschap af te stemmen, ontstaan kansen:

 

  • Lokaal een betere afstemming tussen energievraag en -aanbod;

  • De maat en schaal van de energieopwekking wordt afgestemd op de leefomgeving;

  • Veel ruimte voor participatie;

  • Het vergroten van het maatschappelijk draagvlak en het maatschappelijk besef over de noodzaak van het opwekken van duurzame energie.

2.2 Draagvlak, participatie en eigenaarschap

Dit hoofdstuk gaat in op procesparticipatie, financiële participatie en het participatieplan dat beide onderdelen beschrijft.

 

Procesparticipatie

De initiatiefnemer(s) betrekken vanaf de start van het project actief de omgeving. Een en ander uit te werken in een op te stellen participatieplan. In die situatie krijgt de omgeving de kans om mee te denken over locatie, ontwerp en mogelijkheden voor koppelkansen zoals bijvoorbeeld recreatieve routes en ecologische bermen.

 

De gemeente wil graag dat de omgeving kan meedenken over een aantal onderwerpen ten aanzien van de ruimtelijke inpassing. Dit betreft onder andere:

  • Precieze vormgeving;

  • Beplanting;

  • Koppelkansen zoals recreatief gebruik, ecologische meerwaarde, waterberging;

  • Herplanting van bomen.

De definitie van ‘omgeving’ verdient een nadere uitwerking. Aan de ene kant is de lokale omgeving de fysieke omgeving van de zonneweide. Aan de andere kant staat omgeving voor de omgevingsbelangen en belanghebbenden bij het project.

 

De omgeving bij initiatieven in RES-zoekgebieden

Binnen Westfriesland wordt ‘de omgeving’ bij initiatieven voor zonne-energie in RES-zoekgebieden als volgt gedefinieerd:

 

  • Plangebied: de oppervlakte en eventueel aanwezige stakeholders binnen de begrenzing van het initiatief, gelegen binnen een RES-zoekgebied;

  • Direct omwonenden: de omwonenden die binnen een straal van 1 kilometer van de begrenzing van het initiatief wonen;

  • Lokale omgeving: kernen die zich binnen een straal van 3 kilometer van de begrenzing van het initiatief bevinden.

De omgeving bij initiatieven t.b.v. zelfvoorzienendheid bij ondernemers

Voor initiatieven gericht op zelfvoorzienendheid bij ondernemers wordt een andere definitie gehanteerd:

 

  • Plangebied: de oppervlakte binnen de begrenzing van het initiatief.

  • Direct omwonenden: de omwonenden en stakeholders die zich binnen 50 meter van de begrenzing van het initiatief bevinden.

De lokale omgeving – zijnde alle betrokkenen die zich verder dan 50 meter buiten de begrenzing van het plangebied bevinden - hoeft voor dergelijke kleinschalige initiatieven niet betrokken te worden.

 

Financiële participatie

De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners mee kunnen profiteren in de opbrengsten van duurzame energieopwekking. Dit zorgt ervoor dat naast de lasten ook de lusten van het initiatief in de omgeving terecht komen. Dit kan het draagvlak ook vergroten. Volgens het Klimaatakkoord is dit een van de succesfactoren van de energietransitie. Financiële participatie kan bestaan uit:

 

 

Inspanningsverplichting voor financiële participatie

Initiatiefnemers hebben een inspanningsverplichting om 50% lokaal eigenaarschap te organiseren, conform de vastgestelde RES en het Klimaatakkoord. Dit kan bijvoorbeeld middels bijv. mede- eigenaarschap, financiële deelneming, omgevingsregelingen of omwonendenregelingen.

 

Lokaal eigendom

Bij beoordeling van initiatieven op het aspect financiële participatie wordt de Leidraad financiële participatie van de Provincie Noord- Holland als richtlijn gebruikt.

Initiatieven op erven die gericht zijn op zelfvoorzienendheid voor ondernemers, zijn vrijgesteld van het opstellen van een participatieplan voor het aspect financiële participatie.

 

Participatieplan

In het op te stellen participatieplan is aandacht voor zowel procesparticipatie als financiële participatie.

 

Totstandkomingsproces participatieplan

Initiatiefnemers moeten een participatieplan indienen bij de aanvraag van het initiatief. Hieruit moet blijken dat de initiatiefnemer in staat is een participatieproces te organiseren dat aansluit op de wensen van de gemeente. Uit het participatieplan moet blijken dat de initiatiefnemer oog heeft voor de belangen vanuit de omgeving. Het participatieplan wordt als bijlage toegevoegd aan de anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer en is basis voor de planologische medewerking van de gemeente en basis voor het proces van vergunningverlening. De volgende stappen worden gevolgd om te komen tot plan en uitvoering van proces- en financiële participatie:

 

Stap 1. De initiatiefnemer dient bij zijn principeverzoek een participatieplan in. In het participatieplan geeft initiatiefnemer aan:

  • a)

    hoe hij met de omgeving in gesprek gaat;

  • b)

    op welke wijze de omgeving bij de besluitvorming over het initiatief wordt betrokken;

  • c)

    hoe hij tot afspraken met de omgeving over financiële participatie wil komen;

  • d)

    wat hij op dat punt aan omwonenden wil voorleggen.

Stap 2. De initiatiefnemer start een gebiedsproces op conform zijn participatieplan. De resultaten van dat proces legt initiatiefnemer vast in een verslag. Daarin maakt hij inzichtelijk:

  • a)

    welke inspanningen hij heeft gepleegd;

  • b)

    wat de respons van de omwonenden hierop is geweest;

  • c)

    hoe hij de respons vervolgens heeft verwerkt;

  • d)

    wat de uiteindelijke afspraken met de omwonenden zijn.

Aan de hand van dit verslag actualiseert hij het participatieplan.

 

Stap 3. De gemeente beoordeelt dit geactualiseerde plan.

  • a)

    bij goedkeuring is initiatiefnemer gehouden het (goedgekeurde) participatieplan uit te voeren.

  • b)

    bij afkeuring is initiatiefnemer gehouden de aanwijzingen van de gemeente (om alsnog tot goedkeuring te kunnen komen) op te volgen. In de uitzonderlijke situatie dat het gebiedsproces, ondanks de inzet van initiatiefnemer, niet heeft geleid tot afspraken met omwonenden beoordeelt de gemeente of de geleverde inspanningen voldoende zijn geweest. Is dat niet het geval, dan zal initiatiefnemer alsnog de beloofde inspanningen moeten plegen. Heeft initiatiefnemer wel voldoende inspanningen gepleegd, dan geldt hetgeen hieronder bij stap 4 staat.

  • c)

    Heeft de initiatiefnemer onvoldoende inspanningen geleverd, dan zal dat voor de gemeenten reden zijn de gewenste planologische medewerking te weigeren.

Stap 4. Nadat de gemeente het geactualiseerde participatieplan heeft goedgekeurd of heeft geoordeeld dat initiatiefnemer – ondanks het uitblijven van afspraken – voldoende inspanningen heeft gepleegd, zullen de initiatiefnemer en de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten. Daarin leggen bieder en initiatiefnemer ook vast welke onderdelen van het participatieplan voor het starten van het proces van vergunningverlening worden uitgevoerd. Het geactualiseerde participatieplan wordt als bijlage toegevoegd aan de anterieure overeenkomst.

 

Aspecten van het participatieplan

In het participatieplan komen de volgende aspecten ten aanzien van procesparticipatie en financiële participatie terug:

 

1. Invulling van procesparticipatie

De initiatiefnemer geeft aan over welke onderwerpen hij de direct omwonenden betrekt. Dit betreft minimaal de volgende onderwerpen:

  • Precieze vormgeving van het project;

  • Beplanting;

  • Herplanting van bomen;

  • Koppelkansen zoals recreatief gebruik, ecologische meerwaarde, waterberging.

  • Proces rond invulling financiële participatie.

De initiatiefnemer omschrijft stap voor stap het proces hoe deze participatie vorm krijgt en hoe daarbij de omgeving bij de besluitvorming wordt betrokken. Zo start (zie hierboven beschreven stap 2) de initiatiefnemer een gebiedsproces. Hij gaat daarbij in overleg met de omgeving om tot overeenstemming te komen op welke wijze hij uitvoering gaat geven aan het project. Het participatieplan vormt hiervoor de basis. In het participatieplan geeft initiatiefnemer aan hoe hij tot overeenstemming met de omgeving gaat komen en welk proces hij hiervoor gaat organiseren. Daarbij gaat initiatiefnemer in op de volgende elementen:

  • Organisatievorm die de financiële participatie regelt. Bij de organisatievorm valt te denken aan een project-bv of een coöperatie.

  • Processtappen en planning.

  • Stakeholders en doelgroepen.

  • Hoofdlijnen van de overeenstemming proces- en financiële participatie.

Maar ook:

  • Toekomstbestendigheid van de afspraken in verschillende projectfases, waarbij speciale aandacht is voor de overdracht van de afspraken bij een eventuele wisseling van eigenaar.

Onderdeel van het participatieplan is ook hoe vaak en op welke manier(en) de initiatiefnemer de omgeving betrekt. Zo hoort initiatiefnemer van direct omwonenden en de lokale omgeving hoe zij aankijken tegenover de hiervoor aangegeven onderwerpen van het project. Daarnaast organiseert de initiatiefnemer digitale bijeenkomsten om de lokale omgeving enthousiast te maken voor de financiële participatie in die gevallen waarin dat van toepassing is.

 

De initiatiefnemer geeft in het participatieplan aan welke mediakanalen hij inzet om de omgeving te betrekken (inclusief financiële participatie). Daarbij kan worden gedacht aan:

  • artikelen in het regionale dagblad;

  • artikelen in lokale kranten;

  • artikelen in huis-aan-huiskranten;

  • artikelen in de online pers;

  • artikelen voor de eigen media van de gemeente(n), zoals de digitale nieuwsbrieven en sociale media. Een en ander kan aangeleverd worden in overleg met de communicatie- afdeling;

  • een website die voor dit project wordt ingericht met informatie over het project (inclusief informatie over de financiële participatie).

Initiatiefnemer verzorgt tenslotte een digitale nieuwsbrief over de voortgang van het project. Deze nieuwsbrief is voor alle geïnteresseerde direct omwonenden, inwoners uit de lokale omgeving en andere geïnteresseerden. Deze doelgroepen kunnen zich opgeven voor deze nieuwsbrief bij initiatiefnemer.

 

2. Invulling van financiële participatie

De gemeenten in Westfriesland vinden het belangrijk dat zoveel mogelijk inwoners uit de lokale omgeving mede-eigenaar kunnen worden in duurzame energie-initiatieven. Dit geldt speciaal voor de direct omwonenden en de lokale omgeving. Pas nadat de omgeving van het project voldoende gelegenheid is geboden om financieel in het project te participeren en hier nog ruimte aanwezig is, komen andere inwoners aan bod. De initiatiefnemer geeft in het participatieplan aan hoe hij dit gaat organiseren.

 

Bij de uitwerking van de financiële participatie vinden de lokale overheden twee elementen

belangrijk:

  • a)

    Lokaal eigendom. Het organiseren van lokaal eigendom vloeit voort uit het Klimaatakkoord. Het Klimaatakkoord stelt als streven minimaal 50% lokaal eigendom bij projecten.

  • b)

    Minder draagkrachtigen. Ook inwoners die minder te besteden hebben kunnen profiteren van het project.

Initiatiefnemer dient in het participatieplan aan te geven hoe beide opties gerealiseerd worden in het project. Andere vormen van financiële participatie (zoals financiële deelneming via obligaties of kWh- certificaten) mag de inschrijver wel aanbieden, maar zijn niet verplicht. Er zijn meerdere partijen die in onze regio ervaringen hebben met het organiseren van lokaal eigendom. We denken bijvoorbeeld aan Energie Samen, Participatiecoalitie Noord-Holland of de Zonnecoöperatie Westfriesland. Initiatiefnemers kunnen deze partijen vrijblijvend betrekken bij het initiatief. De financiële participatie geldt niet als verplichting voor plannen die bedoeld zijn om in de eigen energiebehoefte te voorzien.

 

Subsidiemogelijkheden

 

Om zonne-energie zo aantrekkelijk mogelijk te maken, zijn er verschillende regelingen en subsidies. Zowel voor huishoudens als bedrijven. Omdat deze subsidieregelingen aan verandering onderhevig zijn wordt hier niet uitgebreid op ingegaan. Voor mogelijkheden wordt verwezen naar: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/duurzame-energie/zonne-energie

2.3 Grootschalige energie aan de Jaagweg

Naast kleinschalige initiatieven is dit toetsingskader van toepassing op het initiatief Jaagweg (voormalige locatie bedrijventerrein Distriport). De provincie Noord-Holland is voornemens om hier een grootschalig zonnepark te ontwikkelen. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven dat zij onder voorwaarden bereid zijn mee te denken over de ontwikkeling van een zonnepark op deze locatie. Een grootschalig zonnepark vraagt om een goede ruimtelijke onderbouwing, aandacht voor de ruimtelijke en landschappelijke inpassing en het verkrijgen van een breed draagvlak. Dit toetsingskader geldt ook voor dit grootschalige initiatief, waarbij een uitzondering geldt voor de maat van het zonnepark – deze wordt gemaximeerd op 66 hectare en het zonnepark Jaagweg hoeft niet te voldoen aan het criterium dat het zonnepark een lokaal initiatief moet zijn.

 

 

Figuur 1. Locatie Jaagweg

3. Mogelijkheden zon op land in Koggenland

Koggenland kent een open en aantrekkelijk landschap. De keuze om alleen kleinschalige zonneparken toe te staan draagt bij aan het behoud van de kwaliteit van het landschap. In het Klimaatakkoord staat vermeld dat zonnepanelen eerst op daken en gevels gebouwen gelegd moeten worden. Daarna pas op ongebruikte terreinen in bebouwd gebied. Buiten de bebouwde kom gaat de voorkeur uit naar het combineren van functies. Bijvoorbeeld zonnepanelen op vuilnisbelten en in bermen van spoor- en autowegen. Hoewel natuur- en landbouwgebieden daarbij niet volledig worden uitgesloten, ligt de voorkeur bij gronden met een andere primaire functie dan landbouw of natuur, zoals waterzuiveringsinstallaties, vuilnisbelten, binnenwateren of areaal in beheer van het Rijk.

 

Het nationale beleid hiervoor is in 2020 vastgelegd in de nationale omgevingsvisie (NOVI). Het Rijk maakte in 2023 nadere (bestuurlijke) afspraken over de voorkeursvolgorde. Dit betreft dus een aangescherpte voorkeursvolgorde zon. Deze voorkeursvolgorde die wij volgen heet de ‘zonneladder’. De zonneladder moet voorkomen dat zonnepanelen op landbouw- en natuurgrond komen als dat niet nodig is. De provincie Noord-Holland heeft onlangs de omgevingsverordening aangepast in de lijn van deze voorkeursvolgorde. Voor zon op land (buiten stedelijk gebied) zijn nadere regels in de verordening uitgewerkt. Gemeenten zijn bevoegd gezag voor vergunningverlening van zonnevelden tot 50 MW en voor zon op dak. Voor zon op dak en voor zon op ongebruikte gronden in binnenstedelijke gebieden zijn geen nadere regels in verordeningen opgenomen. Provincies geven aan dat gemeenten hiervoor zelf verantwoordelijk zijn.

3.1 Randvoorwaarden voor zon op land

Alleen op de volgende specifieke plekken zijn opstellingen voor zonne-energie op land toegestaan:

 

  • Op een woonkavel voor eigen gebruik;

  • Als onderdeel/uitbreiding van een agrarisch bedrijfsperceel;

  • Aansluitend aan en als onderdeel van een dorpskern;

  • Op pauze-landschappen/restruimtes langs infrastructuur.

Dit volgt in grote lijnen het beleid van de provincie. De provincie stelt in haar verordening dat de locatie voor de opstelling voor zonne-energie aan minimaal één zijde aansluitend is op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint op minimaal 50 meter afstand van woonbebouwing. Dit principe geldt dus voor de zonneparken aansluitend aan een kern, maar ook voor de zonneparken op pauze-landschappen en restruimtes.

 

Daarnaast maximaliseert de provincie de oppervlaktes van zonneparken in de basis tot 5 hectare, maar zijn grotere zonneparken toegestaan als deze langs meerdere zijden grenzen aan bestaand stedelijk gebied, dorpslinten of infrastructuur. Koggenland beperkt dit maximum verder, zodat alleen kleinschalige, op de lokale maat afgestemde zonneparken mogelijk zijn.

 

Zonneparken als onderdeel van een woonkavel of een agrarisch bedrijfsperceel worden als zodanig niet benoemd door de provincie, maar wil Koggenland wel toestaan. De gemeente ziet dit als een functioneel onderdeel en uitbreiding van het agrarische erf, vergelijkbaar met het toevoegen van nieuwe stallen of (sleuf)silo’s. De erfuitbreiding moet daarom als een integraal onderdeel van het erf worden geplaatst en landschappelijk worden ingepast.

 

Voor alle zonneparken geldt dat de maat en schaal moet worden afgestemd op de omgeving en dat een landschappelijke inpassing moet worden gerealiseerd die passend is bij het omliggende landschap.

3.2 Gebieden uitsluiten voor het opwekken van zonne-energie

Een deel van het grondgebied is minder geschikt voor het opwekken van zonne-energie. Dit zijn de gebieden met bijzondere waarden voor andere functies. Deze gebieden komen dan ook niet in aanmerking voor het opwekken van kleinschalige zonne-energie.

 

Behoud goede landbouwgrond

Een uitgangspunt is om geen zonneparken te realiseren op goede landbouwgrond. Omdat het lastig is en de meningen verschillen over wat nou goede landbouwgrond is, wordt er van uitgegaan dat alle landbouwgrond goede grond is. Deze keuze houdt in dat alleen voor kleinschalige zonneparken een uitzondering gemaakt kan worden om deze toe te staan op landbouwgrond. Dit uitgangspunt is dan ook de reden waarom grootschalige zonneparken worden uitgesloten.

 

Behoud de zeer open landschappen

De zeer open landschappen behoren tot de kernkwaliteit voor de gemeente en worden uitgesloten voor het opwekken van zonne-energie. De impact van zonne-energie op het landschap is afhankelijk van de huidige kwaliteit van het landschap en de mate van de aanwezige dynamiek. Voor open, nog gave landschappen is de kwaliteit hoog en dit betekent dat een visuele toevoeging van een zonnepark een grotere aantasting is, dan voor landschappen die al intensief worden gebruikt door bijvoorbeeld recreatie, bedrijvigheid en bebouwing.

 

Behoud gebieden met bijzondere status

De gebieden met een aparte beschermingsstatus in de gemeente zijn: het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Natura 2000 gebieden, weidevogelgebieden, landschappelijke waardevolle polders (de polders Mijzen en Beetskoog) en de Westfriese omringdijk. Het beschermen van de natuurlijke, cultuurhistorische- en landschappelijke waarden heeft in deze gebieden prioriteit. Deze gebieden worden uitgesloten voor het opwekken van zonne-energie. Een restrictief beleid geldt langs de oude cultuurhistorische lijnen zoals het Oudelandsdijkje te Hensbroek, de Obdammerdijk te Obdam en om de droogmakerijen.

 

De Westfriese Omringdijk die ook door het zuiden van de gemeente Koggenland loopt is een provinciaal beschermd monument. In de ‘Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018’ geeft de provincie aan dat binnen een afstand van 200 meter van deze dijk de openheid van het landschap behouden moet blijven. Dit wordt in de Leidraad de ‘kwaliteitszone’ genoemd. Bebouwing in deze zone die de openheid verstoord wordt daarom afgeraden. In deze zone worden geen zonnepanelen op grond toegestaan.

 

 

Figuur 2. Zeer open landschappen (bron: Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied)

 

 

Figuur 3. Natuurnetwerk Nederland binnen Koggenland (bron: Provincie Noord-Holland)

 

 

Figuur 4. Weidevogelleefgebied binnen Koggenland (bron: Provincie Noord-Holland)

3.3 De grootte van een zonnepark in relatie tot de omgeving

De landschappelijke ruimtes, kavelgroottes en indelingen verschillen per landschapstype qua grootte/oppervlakte. Deze maat en schaal zijn veelal kenmerkend voor het landschap. De oppervlakte van een zonnepark gaat een directe ruimtelijke relatie aan met deze ruimte en zal veelal op de maat en schaal van het landschap moeten worden afgestemd om de karakteristiek van het landschap niet te verstoren. Een kleinschalig zonnepark bij een kern zal qua ruimtelijke maat ook in verhouding moeten zijn met de grootte van die kern.

 

Kleinschalige zonneparken kunnen ook als uitbreidingen of als varianten op kleinschalige elementen worden toegevoegd. Bijvoorbeeld als uitbreiding van een erf. De erven in Koggenland zijn onderdeel van de linten. Veel van die linten zijn oud en ontstaan bij de eerste ontginningen van het landschap. Een ander deel van de linten is ontstaan als onderdeel van de herverkaveling eind 20e eeuw van het westelijke- en zuidwestelijke deel van de gemeente. Dit is het agrarische productiegebied van Koggenland. Deze gebieden zijn grootschaliger en kennen een meer orthogonale opzet. De agrarische erven zijn hier over het algemeen groter en liggen verder van elkaar. Over het algemeen kunnen zonneparken als uitbreiding van een erf worden toegevoegd met een maximale oppervlakte van 1 hectare. Voor de linten in het agrarische productiegebied wordt hierop een uitzondering uitgemaakt tot maximaal 2 hectare.

 

 

Figuur 5. De oudere linten zijn kleinschalig en zijn meer organisch ontstaan in het landschap.

 

 

Figuur 6. De herverkavelingslinten liggen in een grootschaliger, meer rechthoekig opgezet landschap met grotere erven.

3.4 Landschappelijke inpassing van de randen

De impact van zonne-energie op het landschap is afhankelijk van de maatregelen die getroffen worden om het passend in de omgeving te maken. Dit is afhankelijk van hoe een zonnepark landschappelijk is afgeschermd en of de hekwerken en bouwwerken zichtbaar zijn en of de paneelrichting passend is in het landschap. De richtlijnen hiervoor worden gevolgd uit het Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied en de Kwaliteitsimpuls zonneparken Noord-Holland ( verwezen wordt naar https://www.noord-holland.nl/Onderwerpen/Bouwen_Wonen/Bouwen_in_landelijk_gebied/Beleidsdocumenten/Kwaliteitsimpuls_Zonneparken.pdf)

 

Het Beeldkwaliteitplan behandelt geen zonneparken. Ten tijde van het opstellen speelde dit nog niet. Het Beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied geeft voorwaarden voor de inpassingen met betrekking tot erven en woningen in het buitengebied. Deze zijn echter te vertalen naar het toevoegen van panelen:

 

  • de panelen moeten binnen of aansluitend aan het bouwperceel worden geplaatst;

  • de ruimtelijke kwaliteit moet behouden worden door:

    • o

      de panelen op een goede manier te positioneren ten opzichte van het erf en het openbaar gebied (b.v. loodrecht t.o.v. de aanliggende weg of de erfgrenzen);

    • o

      de grootte van het panelenveld af te stemmen op het volume van de bestaande bebouwing;

    • o

      een goed evenwicht te behouden tussen het bebouwde en onbebouwde deel van het perceel;

  • het panelenveld moet landschappelijk goed worden ingepast, door:

    • o

      de historisch gegroeide landschapsstructuur te respecteren;

    • o

      afstand te houden tot karakteristieke elementen;

    • o

      de inrichting van het panelenveld met bijvoorbeeld beplanting af te stemmen op inpassing binnen het aanwezige landschapstype en de beplanting van het erf.

Per initiatief zullen deze voorwaarden een verschillende invulling hebben. Dit hangt af van de lokale situatie op het erf of bij de woning. Daarom dienen er een beeldkwaliteit- en beheerplan te worden gemaakt, specifiek afgestemd op de lokale situatie.

 

De Kwaliteitsimpuls zonneparken Noord-Holland geeft voorwaarden en richtlijnen voor inpassing met betrekking tot initiatieven aansluitend aan de kernen, waaronder restruimtes en pauzelandschappen. Koggenland gebruikt de Kwaliteitsimpuls als toetsingskader voor de landschappelijke inpassing van zonnepark-initiatieven. Kort samengevat komt het neer op de volgende aandachtspunten voor de landschappelijke inpassing:

 

  • De omvang moet afgestemd zijn op de schaal van het landschap, waarbij de kavelgroottes van de omgeving worden gehanteerd.

  • De inpassing moet zoveel mogelijk de bestaande landschappelijke structuren (sloten, verkavelingen, hoogteverschillen, begroeiingstructuren) volgen.

  • De bestaande landschappelijke structuren, zoals sloten, hoogteverschillen of begroeiingsstructuren moeten zichtbaar blijven door afstand hiervan te bewaren of door te accentueren.

  • Er moet rekening gehouden worden met kwetsbare cultuurhistorische objecten in de omgeving door een (buffer)afstand te houden of zorgvuldig in te passen.

4. Toetsingskader

De randvoorwaarden uit hoofdstuk 3 vormen het toetsingskader voor zonnepark-initiatieven. Aan alle genoemden aspecten moet worden voldaan. In bijlage 1 is een schematisch overzicht van het toetsingskader opgenomen.

4.1 Lokaal initiatief

Een voorwaarde voor de gemeente Koggenland is dat zonneparken voortkomen uit een lokaal initiatief. Bijvoorbeeld in de vorm van een lokale coöperatie, agrarisch bedrijf, de gemeente of een samenwerking met één of meerdere lokale partijen. Daarnaast bieden zonneparken de mogelijkheid om de omgeving financieel te laten deelnemen in duurzame opwek van energie waardoor er meer lokaal eigenaarschap ontstaat. Hierbij wordt aangesloten bij het streven van 50% lokaal eigenaarschap zoals benoemd in het Klimaatakkoord. Een agrarisch ondernemer die een zonnepark als uitbreiding van zijn erf wil, wordt gezien als een lokale eigenaar.

 

Voor elk initiatief geldt dat de omgeving betrokken wordt bij de planvorming en dat daarbij de mogelijkheden van financiële deelname door de omgeving worden onderzocht. Het ontbreken van draagvlak houdt echter niet automatisch in dat een aanvraag voor een zonnepark geweigerd wordt. Het gaat er om dat er op een adequate wijze geprobeerd is om te komen tot een breed gedragen plan.

4.2 Zonnepanelen ook op dak

De gemeente wil zoveel mogelijk de beschikbare daken van woningen, bedrijven en maatschappelijk vastgoed in Koggenland benutten. De eerste voorwaarde is of bij het initiatief ook zon op dak is meegenomen. Indien deze mogelijkheid er is moet die allereerst worden benut. Bij een aanvraag voor een opstelling voor zonne-energie op land moet aangetoond worden hoe aan deze voorwaarde wordt voldaan.

4.3 Kleinschaligheid

Gemeente Koggenland wil ruimte bieden aan kleinschalige initiatieven voor zonneparken. Om de kleinschaligheid te waarborgen stelt de gemeente de voorwaarde dat het zonnepark wordt afgestemd op de maat en schaal van directe omgeving. Om een richtlijn voor de maat aan te houden gelden maximum oppervlakten voor een bruto zonnepark:

 

  • 1 hectare bij een agrarisch bedrijf in een landschappelijk lint;

  • 2 hectare bij een agrarisch bedrijf in een lint in agrarisch productiegebied (zie figuur 6);

  • 5 hectare bij een kern;

  • 5 hectare in pauzelandschappen/restruimtes langs infrastructuur.

 

Zonnepark = panelenveld + inpassingsranden

 

De oppervlakte van een grondgebonden opstelling kan op twee manieren worden beschouwd.

Netto, als de oppervlakte van het panelenveld (een virtuele grens rondom de panelenrijen en transformatorstations). Bruto, als het volledige zonnepark inclusief landschappelijke inpassing en zones voor onderhoud en schaduwafstand.

 

4.4 Landschappelijke voorwaarden

Omdat zonneparken een impact hebben op het landschap zijn hiervoor voorwaarden opgesteld om deze impact zoveel mogelijk te beperken:

 

  • Zonnepanelen mogen niet op grond geplaatst worden in de volgende gebieden: NNN, Weidevogelleefgebied, waardevolle polders Mijzen en Beetskoog, de zeer open landschappen en de kwaliteitszone van 200 meter rond de Westfriese Omringdijk.

  • Zonneparken mogen in het buitengebied alleen geplaatst worden

    • a)

      Op een woonkavel voor eigen gebruik;

    • b)

      Als onderdeel/uitbreiding van een erf;

    • c)

      Aansluitend aan en als onderdeel van een kern;

    • d)

      Op pauze-landschappen/restruimtes langs infrastructuur.

  • Het zonnepark moet aansluiten bij de voorwaarden gesteld door de provincie Noord-Holland in de omgevingsverordening van de provincie.

  • Het zonnepark moet ruimtelijke goed wordt ingepast ten opzichte van de bebouwing van een kern of als onderdeel van een erf. Dit geldt voor zowel een locatie binnen stedelijk gebied als in het buitengebied. Regels en richtlijnen hiervoor zijn opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied van Koggenland en in de Kwaliteitsimpuls Zonneparken Noord-Holland.

  • Een zorgvuldig zonneparkplan bevat naast de wettelijke benodigde documenten ook een eigen beeldkwaliteitsplan en ecologisch beheerplan.

4.5 Netwerk en aansluiting

Een goede afstemming op met elektriciteitsnet is nodig voor alle initiatieven. Voor de een goede aansluiting op het net wordt de volgende voorwaarde gesteld:

 

  • Er moet een akkoord afgegeven zijn van de netbeheerder over de aansluiting op het elektriciteitsnet of er moeten concrete afspraken zijn over directe lokale afname of opslag van de opgewekte elektriciteit, of er moet op een andere manier gezorgd worden voor een slimme energienetwerk-oplossing.

 

Figuur 7. Uitgesloten gebieden en linten in agrarisch productiegebied

Bijlage 1 Overzicht toetsingskader kleinschalige zonneparken

 

TOETSINGSKADER KLEINSCHALIGE ZONNEPARKEN

LOKAAL INITIATIEF

 

Betreft het een lokaal initiatief?

Zijn er voldoende bewoners en/of lokale partijen betrokken bij het initiatief?

WOONKAVEL

Particulier

UITBREIDING ERF

Agrarisch ondernemer

in overleg met de omgeving

BIJ EEN KERN

Groep bewoners

Lokale energiecoöperatie

RESTRUIMTE BIJ WEGEN

Gemeente

in overleg met de omgeving

ZONNEPANELEN OOK OP DAK

 

Zijn de dakenbenut?

 

Is een goede afweging gemaakt wat betreft het plaatsen van panelen op daken?

Panelen mogen in veel gevallen vergunningsvrij op het dak worden geplaatst. Anders dient een vergunning te worden aangevraagd. Meer weten: www.rijksoverheid.nl

Panelen op de grond worden alleen toegestaan als de daken van de schuren benut zijn, of als aangetoond is dat de daken niet geschikt zijn voor het plaatsen van panelen.

De gemeente bekijkt met de bewoners of er mogelijkheden zijn op de grotere dakvlakken in de kern.

Kansen voor gezamenlijke inkoop van panelen voor zonnepark en particuliere daken

De gemeente werkt aan het plaatsen van panelen op de daken van maatschappelijk vastgoed.

KLEINSCHALIGHEID

 

Is het een kleinschalig zonneveld dat voorzietin een lokalebehoefte?

 

Is de maaten schaal vanhet zonneveld passend bij de directe omgeving?

Panelen op de grond worden gezien als onderdeel en uitbreiding van het erf.

Maximaal 1 ha wordt toegestaan.

Een uitzondering hierop zijn de agrarische productiegebieden waar maximaal 2 ha wordt toegestaan.

De maat en schaal van het zonnepark wordt afgestemd op de maat en schaal van de omgeving en de grootte van de kern. Per kern wordt maximaal 5 ha toegestaan.

Aansluitend aan provinciale- en snelwegen staat de Provincie maximaal 5, 10 of 25 ha zonnepark toe, afhankelijk van het aantal wegen/ stedelijk gebied waar het aan grenst. De gemeente houdt alleen het maximum van 5 ha aan, zodat de initiatieven kleinschalig blijven. 

LANDSCHAP

 

Ligt het buiten de uitgesloten gebieden ?

 

Voldoet het plan aan de voorwaarden van de provinciale verordening?

 

Is er eengoede landschappelijke inpassing afgestemd op het omliggende landschap?

De landschappelijke inpassing van het zonnepark dient uitgevoerd te worden als een uitbreiding van het erf.

Hierbij worden inpassingsprincipes aangehouden zoals benoemd in het Beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied en Kwaliteitsimpuls zonneparken Noord-Holland.

Panelen op de grond worden gezien als onderdeel van de kern, waarbij de landschappelijke inpassing is afgestemd op het karakter en de verkavelingsrichtingen van het landschap. Hierbij worden inpassingsprincipes aangehouden zoals benoemd in

Kwaliteitsimpuls zonneparken Noord-Holland

Zonneparken op restruimtes liggen aansluitend aan de provinciale- en snelwegen, waarbij de landschappelijke inpassing is afgestemd op het karakter en de verkavelingsrichtingen van de weg en het landschap. Hierbij worden inpassingsprincipes aangehouden zoals benoemd in Kwaliteitsimpuls zonneparken Noord-Holland.

NETWERK EN AANSLUITING

 

Is er eenakkoord van de netbeheerder over de aansluiting?

 

Zijn er andere oplossingen voor de aansluiting zoals directe lokale afname of opslag?

Bijlage 2 Overzicht Uitvoeringsregeling zonneparken Noord-Holland

 

Artikel 2 De locatie en omvang van de opstelling voor zonne-energie

  • 1.

    De locatie voor de opstelling voor zonne-energie is aan minimaal één zijde aansluitend op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint.

  • 2.

    De omvang van de opstelling voor zonne-energie is:

    • a.

      op een locatie die aan één zijde aansluitend is op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint: maximaal 5 hectare;

    • b.

      op een locatie die aan minimaal één zijde aansluitend is op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint en daarnaast aan nog een andere zijde aansluitend op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint, een rijksweg, provinciale weg of spoorweg: maximaal 10 hectare, of;

    • c.

      op een locatie die aan minimaal één zijde aansluitend is op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint en daarnaast aan nog twee andere zijden aansluitend op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint, een rijksweg, provinciale weg of spoorweg: maximaal 25 hectare;

      (van de maximale oppervlakten mag afgeweken worden tot 10% indien dat noodzakelijk is uit overwegingen van ruimtelijke kwaliteit.)

Artikel 3 Eisen aan de inpassing van de opstelling voor zonne-energie

  • 1.

    De hoogte van een opstelling voor zonne-energie bedraagt niet meer dan 1,50 metergemeten vanaf het gemiddelde straatpeil van de omliggende openbare wegen.

  • 2.

    Van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken indien deze afwijking aantoonbaar:

    • a.

      bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit, of;

    • b.

      anderszins substantiële meerwaarde oplevert voor de fysieke leefomgeving.

  • 3.

    De bodem onder de opstelling wordt niet verhard of verdicht en wordt zoveel mogelijk ecologisch ingericht en beheerd.

  • 4.

    De terreinafscherming en rand van de opstelling voor zonne-energie zijn passend in de omgeving en worden zoveel mogelijk ecologisch ingericht en beheerd.

  • 5.

    De afstand tussen de opstelling voor zonne-energie en woonbebouwing bedraagt minimaal 50 meter.

Naar boven