Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam voor de uitvoering van artikel 2.3.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 indien aanvraag om maatwerkvoorziening een woonvoorziening betreft (Beleidsregels woonvoorzieningen Wmo Edam-Volendam 2024)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam;

 

gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

 

gelet op paragraaf 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Edam-Volendam 2022);

 

gezien het advies van de Koepel Sociaal Domein van 5 november 2024;

 

overwegende dat het wenselijk is om beleidsregels vast te stellen omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten en de uitleg van in het bijzonder artikel 2.3.5 Wet maatschappelijke ondersteuning indien de aanvraag om een maatwerkvoorziening een woonvoorziening betreft;

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de volgende Beleidsregels woonvoorzieningen Wmo Edam-Volendam 2024.

 

 

Hoofdstuk 1 Woonvoorziening als maatwerkvoorziening

Paragraaf 1 Inleiding

 

1.1 Woonvoorziening en andere Wmo-maatwerkvoorzieningen

Het college kan ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie een maatwerkvoorziening aan inwoner toekennen. Dit staat in artikel 2.3.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo). Een aanvraag om een woonvoorziening valt hier ook onder. Woonvoorzieningen zijn bedoeld om de bereikbaarheid, toegang en het gebruik van de woning te verbeteren.

 

Naast de categorie woonvoorziening bestaan nog meer categorieën. Bijvoorbeeld de vervoersvoorziening, hulp bij het huishouden, rolstoelvoorziening, dagbesteding en begeleiding.

 

Deze beleidsregels gaan binnen de individuele maatwerkvoorzieningen alleen over de categorie woonvoorziening. Over hoe wordt omgaan met de melding en hoe een aanvraag wordt beoordeeld.

 

Naast individuele maatwerkvoorzieningen bestaan ook algemeen gebruikelijke voorzieningen. Deze beleidsregels over deze voorzieningen en huishoudelijke ondersteuning zijn terug te vinden op onze website: https://www.edam-volendam.nl/officiele-publicaties-en-regelgeving.

 

Paragraaf 2 Voorwaarden woonvoorziening

1.2 Algemeen

Om recht te kunnen hebben op een woonvoorziening, moet de inwoner aan een aantal voorwaarden voldoen. Deze moet in ieder geval:

  • 1.

    Behoren tot de doelgroep;

  • 2.

    Rechtmatig in Nederland verblijven;

  • 3.

    Geen recht hebben op een andere regeling of vergoeding.

 

Behoren tot de doelgroep

Inwoner hoort tot de doelgroep als hij een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem hebt. Ook als inwoner de thuissituatie heeft verlaten kan hij tot de doelgroep behoren.

Rechtmatig in Nederland verblijven

Dat is het geval als inwoner Nederlander is. Is inwoner geen Nederlander? Dan kan hij toch recht hebben op een Wmo-voorziening als hij rechtmatig in Nederland verblijft.

Geen recht hebben op een andere regeling of vergoeding

Als inwoner de benodigde voorziening vergoed kan krijgen op een andere manier dan uit de Wmo, moet hij daar gebruik van maken. Bijvoorbeeld als inwoner de voorziening vergoed krijgt vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz).

 

Als inwoner aan deze voorwaarden voldoet, doorlopen wij daarna de volgende vragen om het recht op de voorziening te bepalen:

 

  • Kan inwoner zelf het probleem oplossen?

  • Kan inwoner met hulp van huisgenoten het probleem oplossen?

  • Kan inwoner met hulp van sociaal netwerk of mantelzorg het probleem oplossen?

  • Kan inwoner het probleem oplossen met een algemene voorziening?

1.3 Kan inwoner zelf het probleem oplossen?

Wat belangrijk is in de Wmo is dat de inwoner eerst kijkt of hij niet zelf of samen met de directe omgeving (bijvoorbeeld huisgenoten, familie, buren, vrienden) het probleem kan oplossen of verminderen. Het is de bedoeling in de Wmo dat inwoner zich inspant om de eigen situatie te verbeteren of dat hij kijkt of partner of familielid kan helpen om het probleem op te lossen.

 

Inwoner kan van ons slechts een maatwerkvoorziening krijgen als hij niet zelf (op eigen kracht) of met hulp van huisgenoten (gebruikelijke hulp), of met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk de problemen kan verminderen of oplossen en deel kan nemen aan de samenleving.

 

1.4 Kan inwoner met hulp van huisgenoten het probleem oplossen?

Gebruikelijke hulp is de hulp die in het algemeen mag worden verwacht van echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder gebruikelijke hulp kan ook gebruikelijke zorg vallen. Gebruikelijke zorg is de zorg die gezinsleden normaal aan elkaar verlenen binnen het huishouden, omdat ze samen verantwoordelijk zijn voor dat huishouden. Is iemand binnen het huishouden door een probleem of gebrek niet in staat huishoudelijke taken te verrichten, dan mag van de andere personen in het huishouden worden verwacht dat zij (een deel van) de taken overnemen.

 

Gebruikelijke hulp is breder dan gebruikelijke zorg en ziet ook op andere onderdelen dan alleen het voeren van een huishouden, bijvoorbeeld op het normale gebruik van de woning. Een huisgenoot kan wellicht ook helpen met klusjes in de woning of bij het verplaatsen in de woning.

 

1.5 Kan inwoner met hulp van het sociaal netwerk of mantelzorg het probleem oplossen?

Tot het sociale netwerk behoren vrienden, familie, buren en kennissen. Belangrijk in de Wmo is dat inwoner eerst kijkt of hij met hulp van het netwerk het probleem kan verminderen of oplossen.

 

Daarnaast kan inwoner kijken of het probleem verminderd of opgelost kan worden met hulp van een mantelzorger.

 

Wanneer niemand mantelzorg wil of kan leveren, kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Wanneer er wel mantelzorg beschikbaar is, wordt daarmee rekening gehouden bij het bepalen van de ondersteuning.

 

1.6 Kan inwoner het probleem oplossen met een algemene voorziening?

In de wet staat dat inwoner pas recht heeft op een maatwerkvoorziening als er geen algemene voorziening is die de beperkingen compenseert. Als er een algemene voorziening is die een oplossing biedt, dan komt inwoner dus niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.

 

Een algemene voorziening is het aanbod van diensten of activiteiten die voor iedereen toegankelijk en betaalbaar is, en algemene ondersteuning biedt. Ook voor mensen zonder beperkingen. Hierbij is niet eerst onderzoek nodig naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers.

 

Paragraaf 3 Beoordeling aanvraag individuele woonvoorziening Edam-Volendam

 

1.7 Onze toets en jurisprudentie

Om de bovenstaande vragen zorgvuldig te beoordelen, volgt het college het proces van melding, onderzoek, verslag, aanvraag en beschikking zoals dit door de Wmo en jurisprudentie wordt voorgeschreven.

 

1.8 Stappenplan

De Wmo 2015 schrijft voor dat het college een onderzoek doet naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als de inwoner dat bij het college heeft gemeld. De onderwerpen die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen zijn neergelegd in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015. Daarin staat dat het college het volgende onderzoekt:

 

  • 1.

    Wat de ondersteuningsvraag is;

  • 2.

    welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving, in geval van beschermd wonen en opvang;

  • 3.

    welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving en de resultaten te bereiken;

  • 4.

    in hoeverre:

    • -

      de eigen kracht;

    • -

      gebruikelijke hulp;

    • -

      mantelzorg;

    • -

      ondersteuning van andere personen uit het sociale netwerk;

    • -

      gebruikmaking van een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • -

      gebruikmaking van algemene voorzieningen;

    • -

      gebruikmaking van andere voorzieningen

      de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden;

  • 5.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner;

  • 6.

    welke eigen bijdrage voor de cliënt van toepassing is;

  • 7.

    voor zover voorgaande niet toereikend: maatwerkvoorziening.

     

Beslissing bij maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag: (art. 2.3.5 Wmo 2015)

    • a.

      van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;

    • b.

      van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.

  • 2.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 4.

    Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de inwoner aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

 

Paragraaf 4 Woonvoorziening voor hoofdverblijf

1.9 Woonvoorziening alleen voor hoofdverblijf

Woonvoorzieningen zijn specifieke woningaanpassingen of hulpmiddelen gericht op het normale gebruik van de woning, waardoor een individuele inwoner ondanks zijn beperking langer zelfstandig kan blijven wonen.

 

Een inwoner met een beperking of psychische of psychosociale problemen heeft soms hulp nodig om zo lang en zo zelfstandig mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat binnen de mogelijkheden van de woningmarkt rekening wordt gehouden met bekende eigen beperkingen, ook wat betreft wat de geschiktheid van de woonruimte voor de toekomst. Een woning kan zowel een eigen woning zijn als een huurwoning.

 

Een woningvoorziening wordt slechts verstrekt voor de woning waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Het hoofdverblijf is de woning, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de inwoner zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Indien er sprake is van een briefadres, wordt het feitelijke verblijfadres als hoofdverblijf beschouwd.

 

Als voor een minderjarige een voorziening wordt aangevraagd, dan worden de ouders als aanvrager beschouwd. De toets berust uiteraard op de ondersteuningsbehoefte van het kind dat bij de ouders woont.

 

Ouders kunnen echter ook gescheiden zijn of apart wonen en co-ouderschap uitoefenen. Hierop zijn de onderstaande uitzonderingen van toepassing.

 

1.10 Uitzonderingen hoofdverblijf

Er zijn twee uitzonderingen.

  • 1.

    De eerste geldt in het geval van co-ouderschap waar het kind geen normaal gebruik kan maken van de woningen van de (co)ouders. Bij co-ouderschap delen de ouders de zorg voor het kind. In die situaties kan voor twee woningen een woningaanpassing worden verstrekt. In het geval van losse hulpmiddelen wordt beoordeeld of één hulpmiddel voldoende is omdat het hulpmiddelen meegenomen kunnen worden naar de woning van de betreffende co-ouder. Alleen in geval van co-ouderschap kunnen in beide ouderlijke woningen, mits deze zich beide in onze gemeente bevinden, woonvoorzieningen getroffen worden en niet in situaties waarin sprake is van een bezoekregeling tussen ouders.

  • 2.

    Een tweede uitzondering gaat over het bezoekbaar maken van de woning. Wanneer de inwoner in een Wlz-instelling woont, kan het college eenmalig één woning, waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van de ouders) bezoekbaar maken als dit noodzakelijk is in het kader van de participatie. Bezoekbaar houdt in dat de inwoner toegang heeft tot de woning, en één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet kan bereiken en gebruiken. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. Het college stelt de maximale tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van de woning vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Edam-Volendam (hierna: Financieel besluit).

 

1.11 Normaal gebruik hoofdverblijf

Een woonvoorziening is erop gericht om inwoner in staat te stellen tot het normale gebruik van de woning. Onder het normale gebruik van de woning wordt verstaan dat de inwoner gebruik kan maken van elementaire woonfuncties van zijn woning.

 

De elementaire woonruimtes zijn:

  • een slaapkamer;

  • een badkamer;

  • een toilet;

  • een keuken;

  • een hal.

1.12 Geen woonvoorziening voor hobby- en studeerruimte

Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat dit in het algemeen geen ruimtes zijn met een elementaire woonfunctie. Zo zal een voorziening voor het gebruik van de kelder of de zolder in beginsel geweigerd worden. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals, dialyseruimte en therapeutisch baden.

 

1.13 Geen woonvoorziening voor gemeenschappelijke ruimte

Aanvragen in gemeenschappelijke ruimten worden in beginsel afgewezen, met uitzondering van automatische deuropeners en niet algemeen gebruikelijke hellingbanen als inwoner de woonruimte alleen op deze manier kan bereiken. Of indien er vanuit andere wetgeving noodzaak is. Een voorbeeld hiervan is het creëren van een brandveilige stalling voor een scootmobiel als er geen andere oplossingen zijn.

 

1.14 Algemeen gebruikelijk

Veel (losse) woonvoorzieningen zijn in de reguliere handel te koop en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd en niet vergoed. Hiervoor wordt verwezen naar de beleidsregels Algemeen gebruikelijke voorzieningen gemeente Edam-Volendam.

 

Paragraaf 5 Primaat van verhuizen

 

1.15 Uitgangspunt primaat van verhuizen

Omdat het college het uitgangspunt van de goedkoopst compenserende oplossing hanteert bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening, wordt in die gevallen het primaat van verhuizen toegepast. Dit betekent dat het verstrekken van een verhuisvoorziening en inrichting van nieuwe woonruimte voorrang heeft op andere (duurdere) woonvoorzieningen aan de bestaande woning. Om te voorkomen dat bij relatief lage kosten het verhuisprimaat al wordt toegepast, wordt ook een kostenafweging gemaakt tussen het aanpassen van de huidige woning en het verhuizen.

 

Bij deze afweging wordt het verhuisprimaatbedrag dat is opgenomen in het Financieel besluit gehanteerd. Als de kosten boven dit bedrag komen en er geen sprake is van zwaarwegende redenen, worden geen woningaanpassingen toegekend. De inwoner wordt dan vooraf geadviseerd te verhuizen naar een geschikte woonruimte. Ook wordt dan beoordeeld of inwoner in aanmerking komt voor een onkostenvergoeding om te verhuizen.

 

1.16 Algemene afwegingsfactoren primaat van verhuizen

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen bij de toepassing van het primaat van verhuizen, omdat elke situatie anders kan zijn. Deze beleidsregels geven een overzicht van relevante factoren die daar, afhankelijk van de situatie, een rol bij kunnen spelen.

 

Afwegingsfactor aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte

Verhuizing naar een voor de inwoner geschikte en betaalbare woonruimte moet binnen een redelijke termijn te realiseren zijn. Dat de nieuwe woning geschikt (of eenvoudig geschikt te maken) moet zijn, spreekt voor zich. De verhuizing moet binnen redelijke termijn te realiseren zijn. Uit jurisprudentie blijkt dat onder een redelijke termijn zes maanden wordt verstaan.

 

Afwegingsfactor vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woning

 

Om de goedkoopst compenserende oplossing te vinden, moeten de kosten van de totale aanpassingen in de huidige woning in kaart worden gebracht. Deze kosten worden afgezet tegen een verhuissituatie, waarbij rekening gehouden moet worden met de volgende kosten:

 

  • tegemoetkoming in de verhuiskosten;

  • kosten aanpassing nieuwe woning;

  • kosten vrijmaken nieuwe woning, bijvoorbeeld wanneer daar nog iemand woont.

Zijn deze kosten moeilijk (feitelijk) inzichtelijk te maken, dan kan worden volstaan met een zo nauwkeurig mogelijke benadering van de werkelijkheid.

 

Afwegingsfactor volkshuisvestelijk: woning is voor langere tijd beschikbaar

De toekomstige woning moet voor langere tijd beschikbaar zijn. Woningen die op de nominatie staan om gesloopt te worden, voldoen hier bijvoorbeeld niet aan. Verder is van belang dat de toekomstige woning voor langere tijd geschikt is. Er zal dus inzichtelijk gemaakt moeten worden in hoeverre die woning, eventueel met eenvoudige aanpassingen, langdurig passend (te maken) is.

 

Afwegingsfactor termijn waarop het woonprobleem opgelost kan worden

Verhuizen kan een snellere oplossing zijn dan aanpassen. Dit moet individueel benaderd worden. De mate waarin verhuizen noodzakelijk is, mag in relatie worden gebracht tot de termijn waarop iemand een woning kan betrekken. Wanneer de medische noodzaak voor een verhuizing niet groot is, dan kan de termijn van zes maanden daarop worden afgestemd en dus worden verlengd. Eén en ander mag uiteraard niet leiden tot een onverantwoorde situatie. Bij dit aspect kan eveneens de druk op de woningmarkt genoemd worden, die ook gevolgen heeft voor de huursector. Hierdoor kan het voorkomen dat de gemeente eerder verplicht is de bestaande woning aan te passen.

 

Naast onze verplichting om een geschikte woning aan te bieden, mag van inwoner zelf ook actie worden verwacht. Als in het regionale woningaanbod een voor die inwoner geschikte woning wordt aangeboden, wordt hij geacht te reageren. Vaak moet in de nieuwe, aangepaste woning nog wat maatwerk plaatsvinden door middel van kleine woningaanpassingen. Belangrijk is dat de belanghebbende bij het vinden van een nieuwe woning deze door ons college van burgemeester en wethouders laat toetsen op geschiktheid, alvorens hij de nieuwe woning accepteert.

 

Afwegingsfactor prognose woon-zorg

Bij de afweging tussen verhuizen of aanpassen van de huidige woning moet ook rekening gehouden worden met het tijdsaspect. Dat wil zeggen de inschatting van de duur van het gebruik van de geboden voorzieningen. Aspecten die daarbij een rol kunnen spelen zijn: de prognose van het ziektebeeld, het wel of niet ingeschreven staan bij een verzorgingshuis of andere woonvorm, et cetera. Van belang is dat de investeringskosten in verhouding staan tot de duur van het gebruik van de geboden voorziening. Uitgangspunt blijft wel dat wij een verantwoorde voorziening behoren te verstrekken. Er zijn hier grijze gebieden voorstelbaar. De prognose moet in dergelijke gevallen afgemeten worden aan de term “langdurig noodzakelijk”.

 

Afwegingsfactor sociale omstandigheden

Verhuizing kan leiden tot aantasting van het sociale netwerk van de inwoner. Als dit aan de orde is, moet worden bekeken of het sociale netwerk in de nieuwe situatie weer kan worden opgebouwd. Denk hierbij aan de volgende aspecten:

  • mantelzorg, noodzakelijk om beperkingen in het normale gebruik van de woning te overwinnen;

  • mantelzorg als belangrijke ondersteuning bij de Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL);

  • buurtgebonden vrijwilligerswerk;

  • de aanwezige huisgenoten;

  • overige door de inwoner aangehaalde factoren.

Afwegingsfactor integrale afweging verschillende voorzieningen (wonen, vervoer, rolstoelen)

Afstemming met overige Wmo-voorzieningen is van belang om te komen tot een besluit over een aanvraag. Afstemming met vervoersvoorzieningen kan bijvoorbeeld een belangrijke rol spelen. Criteria zijn de afstand tot openbaarvervoerhaltes en de aanwezigheid van voorzieningen zoals winkelcentra. Als een woning dichtbij bovengenoemde voorzieningen ligt, kan het adequater zijn om de huidige woning aan te passen dan de inwoner te laten verhuizen. De bereikbaarheid van de diverse voorzieningen is immers beter als ze in de buurt liggen.

 

Afwegingsfactor eigen woning

Verhuizing kan meer consequenties hebben wanneer de inwoner eigenaar is van de woning. Er wordt nagegaan of betrokkene vermogensverlies lijdt bij gedwongen verkoop en er een schuldrestant ontstaat.

 

Afwegingsfactor noodzaak tot verhuizen door inkomensachteruitgang

Iemand kan door zijn ziekte of beperking aangewezen raken op een (arbeidsongeschiktheids-) uitkering, wanneer werken niet meer mogelijk is. Dit verlies van inkomsten kan ertoe leiden dat een inwoner de woonlasten van zijn huidige woning niet meer kan dragen. Dan is verhuizen automatisch een adequatere oplossing dan aanpassing van de huidige woning.

 

Afwegingsfactor stijging van woonlasten en draagkracht

Indien bij verhuizing de stijging van de woonlasten de draagkracht van de inwoner te boven gaat, moet hiermee rekening worden gehouden. Bij een eventueel hogere huur moet dit binnen de draagkracht vallen, tenzij er voor inwoner “onmiskenbaar sprake zou zijn van een daadwerkelijk substantiële verhoging van het woongenot” (CRvB 18/08/1998 gepubliceerd in JSV 98/255). De huidige huurprijs wordt vergeleken met de huurprijs van de beschikbare woning rekening houdend met het recht op huurtoeslag en eventueel toename of afname van het wooncomfort. Het college beoordeelt in ieder geval of een eventuele huurlastenstijging voor de inwoner en zijn eventuele partner redelijkerwijs aanvaardbaar is. Daarbij is het niet zo dat het hebben van erg lage woonlasten zonder meer betekent dat het primaat van verhuizen niet kan worden toegepast. Immers, iedereen wordt geacht de toepasselijke basishuur te kunnen betalen van zijn eigen inkomen. Bij toewijzing van een woning wordt overigens door de woningbouwcoöperaties rekening gehouden met de verhouding tussen het inkomen en de toe te wijzen woning qua huurprijs op grond van de Wet op de huurtoeslag (Wht). Het kan ook gaan om een huurwoning in de vrije sector of een koopwoning. Daarvoor gelden dezelfde uitgangspunten. Een stijging van de woonlasten die aan een eigen woning verbonden zijn, hoeven dan ook niet in de weg te staan aan het toepassen van het primaat van verhuizen. Wel is het zo dat het primaat van verhuizen niet is toegestaan als de inwoner en/of de mede-eigenaar van de woning, bijvoorbeeld diens partner, met een aanzienlijke restschuld blijven zitten na de verkoop van de woning. Dat beoordeelt het college op basis van de individuele situatie.

 

1.17 Stappenplan primaat van verhuizen

Wij nemen de volgende kosten mee in de overwegingen:

 

Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woning .

Het kan voorkomen dat de inwoner weliswaar op een relatief eenvoudige woningaanpassing is aangewezen. Maar dat het, gelet op de aard en prognose van de beperkingen, voor de hand ligt dat er op korte of middellange termijn nog een woningaanpassing nodig zal zijn. Onder een middellange termijn wordt een periode van 12 maanden verstaan. Hier kunnen hoge kosten aan verbonden zijn of de woning zal misschien zelfs niet meer geschikt zijn omdat deze niet kan worden aangepast. Het college zal moeten beoordelen of de aangevraagde woningaanpassing wel langdurig als passende bijdrage kan worden aangemerkt.

 

D e eventuele aanpassingskosten van de nieuwe beschikbare woning.

Op basis van de kostenafweging kan het college besluiten om het primaat niet toe te passen maar de huidige woning aan te passen. Het kan voorkomen dat in de nieuwe beschikbare, op dat moment meest geschikte, woning ook weer een woningaanpassing moet worden gerealiseerd. Deze eventuele aanpassingskosten weegt het college mee.

 

1.18 Medische verhuisurgentie

Soms hebben inwoners een medische urgentie nodig om sneller te kunnen verhuizen naar een andere woning. Het zijn over het algemeen gelijkvloerse woningen waar veel vraag naar is en waarvan het aanbod in de gemeente Edam-Volendam laag is. Door het verkrijgen van de medische urgentie kunnen inwoners sneller een woning toegewezen krijgen.

 

De aanvraagprocedure voor een urgentie is te vinden op de gemeentelijke website www.edam-volendam.nl via de zoekterm ‘urgentie’.

 

Hoofdstuk 2 Welke woonvoorzieningen zijn er?

 

Het college onderscheidt de volgende woonvoorzieningen:

 

Paragraaf 1 Losse woonvoorzieningen

2.1 Algemeen

Dit zijn woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard. Dit worden ook wel roerende woonvoorzieningen genoemd. Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

2.2 Uitleendepot

Voor kortdurend gebruik zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Uitleen wordt maximaal een half jaar vergoed vanuit de basisverzekering als er sprake is van een medische indicatie.

 

PARAGRAAF 2 Woningaanpassingen

 

2.3 Bouwkundige ingrepen

Woningaanpassingen zijn bouwkundige of woontechnische ingrepen in of aan een woning. Het gaat om onroerende, dus aard- en/of nagelvaste voorzieningen. Een bouwkundige ingreep is een verbouwing aan de woning. Een woontechnische ingreep is het aanbrengen van speciale voorzieningen zonder aantasting van het gebouw (voorbeeld een traplift).

Als richtlijn voor het bepalen van de maatvoering van een woningaanpassing wordt het Handboek voor toegankelijkheid gehanteerd.

Het college of de inwoner mag zonder toestemming van de eigenaar van de woning (als bedoeld in artikel 7:215 BW) de woningaanpassing (laten) aanbrengen (artikel 2.3.7 lid 1 Wmo 2015). De eigenaar moet wel in de gelegenheid worden gesteld daarover zijn mening te geven (artikel 2.3.7 lid 2 Wmo 2015). Dit geeft de eigenaar de gelegenheid om bij uitvoeringskwesties betrokken te zijn (TK 2013-2014, 33841, nr. 3, p. 154).

De woningaanpassing hoeft bij het vertrek van de inwoner niet te worden verwijderd (artikel 2.3.7 lid 3 Wmo 2015). Deze regel is een uitzondering op artikel 7:216 lid 1 BW (TK 2013-2014, 33841, nr. 3, p.154).

 

2.4 Kosten die vergoed worden

De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn:

  • -

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het realiseren van de woningaanpassing;

  • -

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten;

  • -

    het architectenhonorarium, inclusief btw, tot ten hoogste 10% van de aanneemsom. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect wordt ingeschakeld worden deze kosten vergoed;

  • -

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering door een externe partij, inclusief btw, tot een maximum van 2% van de aanneemsom, indien noodzakelijk;

  • -

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • -

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk, als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • -

    eventuele kostenverhogingen die ten tijde van de raming niet waren te voorzien, na goedkeuring van college;

  • -

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en door het college noodzakelijk geachte adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • -

    de kosten van heraansluiting op openbare nutsvoorziening.

 

2.5 Extra kosten

Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast. Eventuele vermeerdering van de kosten voor de verzekering komen voor rekening van de eigenaar.

 

2.6 Stappenplan bij bouwkundige aanpassing

Bij de afhandelen van de aanvraag wordt de volgende procedure gevolgd. Voorwaarde is dat uit de voorafgaande beoordeling al gebleken is dat een bouwkundige aanpassing noodzakelijk is:

 

1 . Toets aanpassing al uitgevoerd

Het college toetst of de goedkoopst compenserende voorziening niet reeds door de aanvrager is aangebracht of uitgevoerd.

 

2 . Vaststellen programma van eisen

De consulent stelt een programma van eisen voor de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening op. De woningeigenaar, huurder of consulent vraagt op basis van dit programma minimaal twee offertes op bij verschillende aannemers. Indien het een woningaanpassing betreft onder de € 2.000 volstaat het opvragen van één offerte.

 

3 . Toets, toestemming en Besluit op aanvraag maatwerkvoorziening

Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst passende oplossing biedt en geeft met een besluit op aanvraag toestemming voor de aanpassing. De beschikking bevat een zorgvuldige beschrijving met motivering, verplichting, eventuele langere wachttijden en programma van eisen die verband houdt met de zorgbehoefte.

 

4 . Uitvoering

De eigenaar, huurder is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

 

5 . Uitbetaling en gereedmelding

Uitbetaling vindt volgens vooraf gestelde afspraken plaats aan de woningeigenaar of rechtstreeks aan de aannemer. Direct na voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de toestemming, verklaart diegene aan wie de factuur wordt uitbetaald aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek tot vaststelling en uitbetaling. Bij betaling aan eigenaar dient deze gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen ter controle beschikbaar te houden. Indien het gaat om duurdere aanpassingen kan gewerkt worden met het verstrekken van voorschotten.

 

Bij woningaanpassingen in een huurwoning kan, in overleg met de bewoner, rechtstreeks betaald worden aan de woningcorporatie of eigenaar-verhuurder.

 

7 . Uitvoering stoets achteraf

De eigenaar, huurder is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen en de eventueel opgelegde verplichtingen, zoals de realisatietermijn.

 

Het college kan achteraf controleren. Consulent of een ander aangewezen persoon moet toegang worden verleend tot de ruimte waarin de aanpassing is aangebracht, inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

 

Paragraaf 3 Eenmalige tegemoetkoming van de materiaal- en/of aanschafkosten

2.7 Algemeen

Een eenmalige financiële tegemoetkoming ten behoeve van een woningaanpassing is mogelijk. Van ten hoogste 120% van de materiaalkosten en/of aanschafkosten mits de woningaanpassing geschiedt onder de verantwoordelijkheid van de woningeigenaar. De hoogte van de tegemoetkoming is vastgesteld in het Financieel Besluit.

 

2.8 Voorwaarden

  • -

    Als het college op grond van artikel 2.3.5 van de wet vaststelt dat ter verbetering van de zelfredzaamheid een woningaanpassing noodzakelijk is, kan zij, ter bevordering van de zelfredzaamheid, een eenmalige financiële tegemoetkoming verstrekken;

  • -

    de woningaanpassing als bedoeld in het voorgaande lid valt onder de verantwoordelijkheid van de woningeigenaar die de daartoe geldende wetgeving in acht neemt;

  • -

    de hoogte van de eenmalige financiële tegemoetkoming bedraagt ten hoogste 120% van de materiaalkosten;

  • -

    de hoogte van de tegemoetkoming is vastgesteld in het Financieel besluit;

  • -

    in overleg met inwoner kan de eenmalige financiële tegemoetkoming direct worden overgemaakt aan de woningeigenaar, maar dan uitsluitend na afronding van de werkzaamheden.

 

Paragraaf 4 Voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten

2.9 Algemeen

Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd en/of er is sprake van het primaat van verhuizen dan kan mogelijk een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verhuizen worden verstrekt. De hoogte van de tegemoetkoming is vastgesteld in het Financieel besluit.

 

Een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar en geeft geen recht op een tegemoetkoming.

Inwoners die voor het eerst zelfstandig gaan wonen, kunnen geen indicatie krijgen voor een verhuiskostenvergoeding. Alle mensen die voor het eerst zelfstandig gaan wonen hebben deze kosten. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Hiervoor heeft men geld kunnen reserveren en wordt geen financiële tegemoetkoming in de kosten van het verhuizen vertrekt.

 

Voor verhuizingen naar zorginstellingen zoals Wlz wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt.

2.10 Verlaten van een aangepaste woning

Er kan een indicatie afgegeven worden voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verhuizen wanneer een inwoner of zijn huisgenoten een aangepaste woning op verzoek van het college verlaat. Het betreft een situatie waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een instelling voor langdurige zorg of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was. Hierdoor kunnen meer aangepaste woningen beschikbaar komen in de gemeente.

 

2.11 Voorwaarden

  • -

    Een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar en geeft geen recht op een tegemoetkoming;

  • -

    de verhuizing mag pas plaatsvinden nadat hiertoe door het college toestemming is verleend;

  • -

    de aanvrager verhuist vanuit en naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

  • -

    de aanvrager gaat niet voor het eerst zelfstandig wonen;

  • -

    de aanvrager verhuist niet naar een Wlz-instelling;

  • -

    in de te verlaten woonruimte worden ergonomische beperkingen ondervonden;

  • -

    de uitbetaling vindt pas plaats als de nieuwe woning voldoet aan het programma van eisen en is goedgekeurd door de consulent en de aanvrager een schriftelijk bewijs kan overleggen dat hij het nieuwe huurcontract heeft getekend en/of is ingeschreven in het bevolkingsregister op zijn nieuwe adres;

  • -

    de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizen is vastgesteld in het Financieel besluit. De inwoner hoeft geen rekeningen te overhandigen van de kosten die zijn gemaakt.

 

Paragraaf 5 Voorziening voor tijdelijke huisvesting

2.12 Algemeen

Soms kan de aanpassing van een woning zo ingrijpend zijn, dat inwoner tijdens het aanbrengen van de maatwerkvoorziening niet in de woning kan blijven. In deze situatie kan een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting compensatie bieden.

 

2.13 Voorwaarden

  • -

    Een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting kan afgegeven worden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 6 maanden). Dit is wanneer de cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de (toekomstige) eigen woning kan wonen ;

  • -

    De hoog te bedraagt niet meer dan de werkelijke kosten ;

  • -

    Deze voorziening kan het bedrag per maand genoemd in a b tikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan. Zie Financieel Besluit.

Paragraaf 6 Voorziening voor huurderving

2.14 Algemeen

Aan de eigenaar van een woning kan een financiële tegemoetkoming voor huurderving worden toegekend met het doel deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een persoon met een beperking te laten komen. De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

2.15 Voorwaarden

  • -

    de hoogte van de financiële tegemoetkoming is gelijk aan de kale huur van de woonruimte met een maximum van het bedrag per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag;

  • -

    de financiële tegemoetkoming wordt voor maximaal 6 maanden verstrekt;

  • -

    de eerste maand huur wordt niet vergoed.

  • -

    Indien de verhuurder een financiële tegemoetkoming wenst voor huurderving, dient hij hiervoor schriftelijk een verzoek in te dienen.

 

Paragraaf 7 Voorziening voor Woningsanering

 

2.16 Algemeen

De inwoner kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die nodig is in verband met aantoonbare beperkingen ten gevolge van allergie, astma, chronische bronchitis of longemfyseem (COPD). Sanering is slechts mogelijk als daarvoor een medische noodzaak is vastgesteld, waar ook de noodzakelijke vervanging van bijvoorbeeld tapijt of gordijnen blijkt.

Het college kan advies vragen bij een onafhankelijk medisch deskundige. Als inwoner bekend was met zijn aandoening, maar toch is overgegaan tot de aanschaf van bijvoorbeeld tapijt, is er sprake van voorzienbaarheid en zal er geen voorziening worden toegekend. Er is alleen recht op een tegemoetkoming als er sprake is van onverwachte kosten.

 

2.17 Voorwaarden

In de regel kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt indien:

  • -

    de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning;

  • -

    de aanvrager niet tevoren had kunnen weten dat allergie, astma of COPD zou ontstaan of verergeren;

  • -

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

  • -

    Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt indien:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de inwoner leidt;

  • -

    de aanvrager bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

 

In aanmerking voor vergoeding komen vervanging van:

  • -

    tapijt;

  • -

    overgordijnen en vitrage.

Hierbij worden alleen de gangbare verblijfsruimten (woonkamer en eigen slaapkamer) gesaneerd.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van Nibud-prijzen (vinyl en jaloezieën). Verdere toelichting is opgenomen in het Financieel besluit.

Een financiële tegemoetkoming voor woningsanering wordt niet verstrekt naast een verhuiskostenvergoeding. Bij een verhuizing wordt de woning opnieuw ingericht en dient men rekening te houden met de ondervonden klachten.

 

2.18 Afschrijving

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor woningsanering wordt gehouden rekening met de leeftijd van de huidige materialen in de woning. Want bij een bepaalde leeftijd zijn de materialen aan vervanging toe. Inwoner heeft dan kunnen sparen voor vervanging van deze materialen en kan bij een nieuwe aanschaf rekening houden met de eisen waaraan deze materialen voor inwoner aan moeten voldoen.

 

Paragraaf 8 Overige woonvoorzieningen

 

De volgende woonvoorzieningen behoeven een nadere toelichting:

2.18 Woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning kan het college een herplaatsbare woonunit verstrekken. Uiteraard moet hiertoe de mogelijkheid bestaan bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Op dit punt geldt dat de wens van inwoner een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel. Het plaatsen van een losse woonunit heeft voorrang op het realiseren van een vaste aanbouw.

 

Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat, als de unit niet meer nodig is, dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking.

 

2.19 Uitraasruimte

De uitraasruimte is bedoeld voor kinderen of volwassenen met gedragsproblemen die zich in de ruimte veilig kunnen terugtrekken om tot zichzelf/rust te komen. De uitraasruimte wordt niet apart genoemd in de Wmo. Wel vallen personen met een chronisch psychisch probleem en personen met een psychosociaal probleem onder de doelgroep van de Wmo. Wanneer een inwoner binnen deze doelgroep valt en de uitraasruimte nodig heeft om de woning normaal te kunnen gebruiken (bijvoorbeeld veilig verblijven of -spelen), dan kan de uitraasruimte een mogelijke voorziening zijn.

 

De uitraasruimte is uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dit wel een mogelijk neveneffect kan zijn.

 

2.20 Tweede toilet

Voor de nachtelijke gang naar het toilet wordt, indien deze niet aanwezig is op de bovenverdieping waar de slaapkamers zich bevinden, als uitgangspunt een toiletstoel als voorliggend beschouwd. Als uit een medisch advies blijkt dat hiervan geen gebruik kan worden gemaakt wordt een andere voorziening verstrekt. Meestal is een traplift dan de meest goedkope adequate oplossing.

 

Tevens kan op grond van morele bezwaren tegen het gebruik van een toiletstoel besloten worden een tweede toilet toe te kennen. De maximale vergoeding voor het realiseren van een tweede toiletis vastgesteld in het Financieel Besluit.

 

2.21 Speciale verlichting en zonwering

Met name bij inwoners met visusbeperkingen kan niet-algemeen gebruikelijke verlichting noodzakelijk zijn. Het is altijd van belang om te kijken naar de vraag in hoeverre de verlichting meerkosten oplevert ten opzichte van algemeen gebruikelijke hoeveelheid verlichting.

Tevens kunnen inwoners met visusbeperkingen, maar ook bijvoorbeeld met een lichtallergie, in aanmerking komen voor voorzieningen die de lichtval in huis beperken. Allereerst is de vraag wat precies medisch noodzakelijk is en in welke delen van de woonruimte de noodzaak er is. In ruimten waar men relatief weinig gebruik van maakt is de noodzaak vaak minder groot dan in veelgebruikte ruimten zoals woonkamer en keuken.

Verder speelt de vraag of en in hoeverre problemen kunnen worden opgelost door algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals gordijnen, lamellen, screens en andere zonneschermen. Indien algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing kunnen bieden is het wel van belang na te gaan of de hoeveelheid wel algemeen gebruikelijk is.

 

Paragraaf 9 Verwijderen van een woonvoorziening

 

In beginsel worden de kosten voor het verwijderen van een aangebrachte woonvoorziening niet vergoed als inwoner de aangepaste woning verlaat. De eigenaar of verhuurder van de woning moet deze kosten zelf dragen. Uitzondering op deze regel is het verwijderen van de woonunit. De gemeente kan er voor zorgen dat de unit verwijderd wordt en de woning in oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking voor de unit.

 

Paragraaf 10 Terugbetaling bij verkoop van een woonvoorziening

 

De eigenaar-bewoner, die een woonvoorziening in eigendom heeft ontvangen en die leidt tot waardestijging van de woning, meldt dit bij verkoop van deze woning binnen een periode van tien jaar na gereedmelding van de voorziening aan het college. De meerwaarde van de woning wordt volgens het in het Financieel besluit vastgesteld afschrijvingsschema terugbetaald.

 

Paragraaf 11 weigeringsgronden Woonvoorziening (toelichting op verordening)

 

In de Verordening Maatschappelijke ondersteuning zijn algemene situaties opgenomen waaronder geen aanspraak bestaat of kan bestaan op een maatwerkvoorziening (weigeringsgronden). Daarnaast zijn er voor woonaanpassingen specifiek een aantal situaties van toepassing die in deze beleidsregels zijn beschreven. Samengevat gaat om de volgende situaties waarin:

  • de beperkingen bij het normaal gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • de inwoner zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

  • inwoner een woning bewoont (is gaan bewonen) die niet geschikt of bestemd is om het gehele jaar te bewonen; hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen en gehuurde kamers;

  • voor zover het gemeenschappelijke ruimten betreft, met uitzondering van automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van niet-algemeen gebruikelijke drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

  • naar feitelijk gebruik en/of marktcommunicatie van verhuurder sprake is van mede op personen met beperkingen en/of ouderen gerichte woongebouwen en de benodigde voorziening gebruikelijk is bij dat type woongebouwen;

  • als inwoner niet verhuist/is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • voor zover de kosten van de aanpassingen meer (gaan) bedragen dan € 7.500,- en/of indien belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning waarbij de verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat;

  • de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat was te voorzien dat deze voorziening vanwege een bestaand probleem noodzakelijk zou zijn en daarmee geen sprake is van een onverwacht intredende noodzaak;

  • de aanvraag gericht is op renovatie of het in overeenstemming brengen met de eisen die aan de woning gesteld mogen worden;

  • de inwoner voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend wanneer er sprake is van een verhuiskostenvergoeding;

  • de inwoner verhuisd is naar een Wlz instelling of een ander instelling gericht op het leveren van zorg.

Hoofdstuk 3 Verstrekkingsvormen woonvoorziening

Paragraaf 1 Algemeen

 

3.1 Algemeen

De in hoofdstuk 2 genoemde maatwerkvoorzieningen worden in natura, als persoonsgebonden budget (pgb) of als financiële tegemoetkoming verstrekt. Deze keuzemogelijkheid wordt in het voortraject met inwoner besproken. Zorg in natura heeft voorrang op een pgb. Bij een verstrekking in natura kan de situatie ontstaan dat de voorziening aan ons teruggeven moet worden. Hieronder lichten wij de verstrekkingsvormen toe.

3.2 Zorg in Natura

Bij zorg in natura worden woonvoorzieningen via een leverancier die een contract heeft met de gemeente verstrekt. Als dit niet het geval is, worden er offertes aangevraagd. Voor woonvoorzieningen zijn twee soorten zorg in natura: een materiële voorziening verstrekt in eigendom of in bruikleen.

3.3 Persoonsgebonden budget (pgb)

Een pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf een maatwerkvoorziening aan te schaffen. Deze vorm van verstrekken is geschikt voor inwoners die zelf, of met hulp van een pgb-vertegenwoordiger, de regie over hun leven kunnen voeren. De keuze voor een pgb betekent dat de inwoner zelf de geïndiceerde voorziening aanschaft én zelf verantwoordelijk is voor alle zaken die daarbij horen.

 

Het uitgangspunt is dat de woonvoorziening in natura wordt verstrekt. Als inwoner deze wens heeft, bestaat de mogelijkheid tot de verstrekking van een pgb voor de maatwerkvoorziening. Inwoner moet dan wel motiveren waarom een maatwerkvoorziening in natura niet passend is en voldoen aan de eisen uit artikel 2.3.6. van de Wmo 2015. De woonvoorziening in de vorm van een pgb wordt in eigendom verstrekt.

3.4 Financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming betreft een vooraf vastgestelde tegemoetkoming, die niet per se kostendekkend is. Deze vergoeding moet een passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van inwoner. Binnen de woonvoorzieningen worden de eenmalige tegemoetkoming van materiaalkosten en/of aanschafkosten, onkostenvergoeding voor het verhuizen, voorzieningen voor tijdelijke huisvesting, huurderving en woonsanering altijd in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt. Ook woonaanpassingen kunnen in deze vorm worden vertrekt.

 

De gemeente verstrekt een financiële tegemoetkoming aan de inwoner of een gemachtigde van de inwoner. De tegemoetkoming wordt niet uitgekeerd via de sociale verzekeringsbank (SVB).

 

Paragraaf 2 Woonvoorziening in de vorm van een pgb (toelichting)

3.5 Wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

In de Wmo 2015 (art. 2.3.6) worden drie voorwaarden beschreven waar cliënten aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een pgb. Een pgb wordt verstrekt, indien:

 

1. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn pgb-vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

2. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

3. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verstrekt.

 

De wettelijke voorwaarden zijn cumulatief. Dat wil zeggen dat aan alle voorwaarden moet zijn voldaan.

 

3.6 Pgb-vaardigheid

De inwoner (budgethouder) moet (eventueel met hulp uit zijn sociale netwerk) in het geval van een woonvoorziening in staat zijn om de volgende taken uit te voeren:

  • Offertes aanvragen;

  • opdracht aan een aannemer verlenen conform het programma van eisen;

  • de uitvoering aansturen en de oplevering controleren conform het programma van eisen.

3.7 Kwaliteitseisen woonvoorziening pgb

De inwoner heeft bij een pgb zelf de regie over de voorziening die hij inkoopt. Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning. Kwaliteitseisen die gelden voor zorg in natura zijn ook van toepassing op de maatwerkvoorzieningen die worden ingekocht met een pgb. De kwaliteitseisen voor een woningaanpassing worden vastgesteld op basis van het programma van eisen. Woningaanpassingen zullen doorgaans ook moeten voldoen aan de eisen van het vingerende Bouwbesluit. Daarnaast kan het zijn dat in de bouwvergunning of afwijking van het bestemmingsplan voorwaarden staan waar de woningaanpassing aan moet voldoen.

 

Paragraaf 3 Verstrekkingsvormen losse woonvoorziening

 

3.8 Losse woonvoorziening in natura

Losse woonvoorzieningen worden via gecontracteerde leveranciers in bruikleen vertrekt. De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn hierbij inbegrepen. Er dient een bruikleenovereenkomst te worden ondertekend.

 

Bij niet gecontracteerde losse woonvoorzieningen vraagt de inwoner of consulent minimaal twee offertes op bij verschillende leveranciers. Deze voorzieningen worden in eigendom verstrekt. Indien het een voorziening betreft onder de € 2.000,- volstaat het opvragen van één offerte. De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn inbegrepen bij de verstrekking in natura.

 

3.9 Losse woonvoorziening in de vorm van een pgb

De hoogte van de tegemoetkoming voor de aanschaf, onderhoud en reparatie van een losse woonvoorziening is vastgesteld op basis van de kostprijs van de in de situatie van de inwoner goedkoopst compenserende voorziening in natura. Wanneer het factuurbedrag lager ligt dan het maximale bedrag, wordt de tegemoetkoming ter hoogte van de werkelijke kosten van de voorziening uitbetaald.

 

3.10 Looptijd pgb losse woonvoorziening

De voorziening wordt toegekend voor een periode welke gelijk is aan de technische levensduur. De technische levensduur voor losse woonvoorzieningen is vastgesteld op zeven jaar; voor sanitaire woonvoorzieningen en kindervoorzieningen is de technische levensduur vastgesteld op vijf jaar. Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, kan er geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.

 

3.11 Vervanging pgb losse woonvoorziening

De melding van een hulpvraag kan gericht zijn op het vervangen van een eerder met een pgb of financiële tegemoetkoming aangeschafte woonvoorziening. Het gaat om situaties waarbij de budgetperiode (technische levensduur) is verstreken. In die gevallen geldt het volgende uitgangspunt. Voldoet de aangeschafte maatwerkvoorziening nog aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen, dan beoordeelt het college of het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor instandhoudingskosten als goedkoopst passende bijdrage kan worden aangemerkt. In de praktijk gaat het om maatwerkvoorzieningen die technisch nog niet zijn afgeschreven.

 

3.12 Omzetting pgb losse woonvoorziening in voorziening in natura

Een omzetting in een voorziening in natura is niet mogelijk nadat de tegemoetkoming reeds is besteed aan een voorziening. De inwoner moet wachten met het doen van een nieuwe aanvraag, totdat de budgetperiode is verstreken.

 

Paragraaf 3 Verstrekkingsvormen woningaanpassing

 

3.13 Woningaanpassing in natura

De kosten voor een (bouwkundige) nagelvaste woningaanpassing worden vergoed op basis van de door het college goedgekeurde offerte. Voor de offertes wordt uitgegaan van het programma van eisen dat door of namens het college is opgesteld. De inwoner of consulent vraagt minimaal twee offertes op bij verschillende leveranciers. Indien het een voorziening betreft onder de € 2.000,- volstaat het opvragen van één offerte. De woningaanpassing wordt in eigendom verstrekt.

 

3.14 Woningaanpassing in de vorm van een pgb of financiële tegemoetkoming

De hoogte van de tegemoetkoming voor een woningaanpassing wordt vastgesteld op het bedrag zoals vermeld in de door het college goedgekeurde offerte. De tegemoetkoming wordt achteraf betaald nadat een factuur en betalingsbewijs zijn overlegd en gebleken is dat de woningaanpassing overeenkomstig de toekenning is gerealiseerd. Wanneer het factuurbedrag lager ligt dan het maximale pgb bedrag, wordt een tegemoetkoming ter hoogte van de werkelijke kosten van de voorziening uitbetaald

 

3.15 Traplift in natura

Er is een leverancier gecontracteerd voor het leveren en onderhouden van trapliften. Een traplift in natura via de gecontracteerde leverancier wordt in bruikleen verstrekt. Er dient een bruikleenovereenkomst te worden ondertekend door zowel de cliënt als het college.

 

3.16 Geen contractafspraken traplift

Wanneer de passende oplossing niet door de gecontracteerde leverancier kan worden geleverd, kan de traplift via een andere leverancier worden verstrekt en in natura worden geleverd. De voorziening wordt in eigendom verstrekt bij levering door een niet-gecontracteerde leverancier.

 

3.17 Traplift in de vorm van een pgb

De hoogte van de tegemoetkoming voor de aanschaf en het onderhoud voor een periode van tien jaar is maximaal de kostprijs van de in de situatie van de inwoner goedkoopst compenserende voorziening in natura. Wanneer het factuurbedrag lager ligt dan het maximale bedrag, wordt een pgb ter hoogte van de werkelijke kosten van de voorziening uitbetaald.

 

3.18 Looptijd pgb traplift

De traplift wordt toegekend voor een periode van tien jaar welke gelijk is aan de technische levensduur conform contractafspraken met de gecontracteerde leverancier. Als de traplift tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, kan er geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.

 

3.19 Vervanging traplift

De melding van een hulpvraag kan gericht zijn op het vervangen van een eerder aangeschafte traplift. Het gaat om situaties waarbij de budgetperiode (technische levensduur) is verstreken. In die gevallen geldt het volgende uitgangspunt. Voldoet de aangeschafte maatwerkvoorziening nog aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen, dan beoordeelt het college of het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor instandhoudingskosten als goedkoopst passende bijdrage kan worden aangemerkt. In de praktijk gaat het om maatwerkvoorzieningen die technisch nog niet zijn afgeschreven.

 

3.20 Omzetting pgb in voorziening in natura

Een omzetting in een voorziening in natura is niet mogelijk nadat de tegemoetkoming reeds is besteed aan een voorziening. De inwoner moet wachten met het doen van een nieuwe aanvraag, totdat de budgetperiode is verstreken.

 

Paragraaf 4 Eigen bijdrage woonvoorziening

 

Voor woonvoorzieningen wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang er gebruik van wordt gemaakt; en de totale cumulatieve eigen bijdrage daarbij nooit hoger dan de kostprijs van de voorziening is.

 

De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb zijn gelijk aan de kostprijs en ten hoogste het landelijk bepaald bedrag per maand overeenkomstig artikel 2.1.4a, vierde lid, van de Wmo. Voor kinderen onder de 18 jaar, voorzieningen voor eenmalige tegemoetkoming, verhuis- en inrichtingskosten, tijdelijke huisvesting en huurderving zijn geen eigen bijdrage verschuldigd.

 

Hoofdstuk 4 Heroverweging, beëindiging, herziening of intrekking, terug- en invordering

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over de bevoegdheid van het college om terug te komen van een eerder afgegeven besluit. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden als er sprake is van de situaties zoals genoemd in de Wmo 2015 of de verordening. Denk in dit verband bijvoorbeeld aan de verplichting van de inwoner om op verzoek van het college maar ook uit eigen beweging relevante feiten en omstandigheden bij het college te melden. Omdat het in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan- bepaling) gaat zal er een belangenafweging moeten plaatsvinden. Dat wil zeggen waarom het college wel of geen gebruik maakt van de bevoegdheid. Het college hanteert als uitgangspunt dat als er: geen recht, een gedeeltelijk recht of een gewijzigde recht bestaat op ondersteuning gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid. In het geval van de terugvordering van het pgb of de geldwaarde van de maatwerkvoorziening, maakt het college altijd gebruik van de bevoegdheid, tenzij dringende redenen daaraan in de weg staan.

 

4.2 Heroverweging besluit

Het college is verplicht om besluiten (natura en pgb) te heroverwegen (art. 2.3.9 van de Wmo 2015). De Wmo 2015 schrijft voor wanneer het college dat moet doen. Het is aan de consulent om daar een inschatting van te maken. Het ligt minder voor de hand dat er aanleiding is om een besluit waarmee een woningaanpassing is verstrekt te heroverwegen. Bij diensten zoals begeleiding of huishoudelijke ondersteuning ligt dat in het algemeen anders.

 

4.3 Beëindiging

Er wordt gesproken van een beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. De beëindiging van de maatwerkvoorziening kan het gevolg zijn van de heroverweging van het besluit. Voorbeelden zijn:

 

  • De inwoner verhuist naar een andere gemeente;

  • de inwoner overlijdt;

  • de inwoner aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (het college) vaststelt dat de cliënt niet langer is aangewezen op de maatwerkvoorziening;

  • de inwoner heeft een Wlz-indicatie (of kan hier aanspraak op maken);

  • de inwoner is langer dan zes weken aaneengesloten opgenomen in een instelling;

  • de inwoner heeft recht op een dienst of voorziening volgens een andere regeling;

  • de inwoner aangeeft geen dienst of voorziening meer nodig te hebben.

 

4.4 Herziening of intrekking

Een herziening of intrekking van het besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden. Daarbij kan het recht afwijkend worden vastgesteld (herzien) of worden ingetrokken als er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan. Het college beoordeelt of er aanleiding is om het besluit te herzien of in te trekken (art. 2.3.10 eerste lid aanhef en onder a, d of e van de Wmo 2015).

 

Het college kan een beslissing herzien of intrekken als:

 

  • de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking

  • van juiste of volledige gegevens zou tot een andere beslissing hebben geleid;

  • de inwoner niet langer is aangewezen op de maatwerkvoorziening;

  • de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • de inwoner niet (meer) voldoet aan de maatwerkvoorziening of de aan het pgb verbonden

  • voorwaarden,

  • de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel wordt gebruikt.

 

4.5 Terugvordering: opzettelijk schending inlichtingenplicht

Artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 bepaalt de bevoegdheid van het college tot het (geheel of gedeeltelijk) vorderen van de geldswaarde van een maatwerkvoorziening of een pgb (terugvordering) als het college het besluit heeft herzien of ingetrokken onder toepassing van artikel 2.3.10 onder a van de Wmo 2015 (schending inlichtingenplicht). Omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening in natura terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.

 

Schending aannemelijk maken

De terugvordering op grond van de Wmo 2015 heeft een reparatoir karakter. Dat wil zeggen het terugbrengen in de rechtmatige toestand. Gelet op het reparatoire karakter van de terugvordering wordt aangenomen dat het opzettelijk (willens en wetens) schenden van de inlichtingenplicht op grond van art. 2.3.8 van de Wmo 2015 aannemelijk moet maken en niet hoeft aan te tonen. Voor het aannemelijk maken (van de opzettelijke schending) gelden geen vaste regels. Dat wil zeggen dat ook uit een gedraging van inwoner en niet alleen op basis van diens belastende verklaring- aannemelijk kan zijn dat sprake is van het opzettelijk schenden van de inlichtingenplicht. Daarbij wordt opgemerkt naar mate het financieel belang toeneemt (hoogte van de terugvordering), de eisen die gesteld worden aan de bewijskracht zwaarder zullen zijn. Het ligt in ieder geval op de weg van het college om voldoende feiten aan te dragen op grond waarvan de opzettelijke schending aannemelijk is.

 

Terugvordering

Heeft het college de opzettelijke schending van de inlichtingenplicht aannemelijk gemaakt, dan wordt in principe overgegaan tot herziening/intrekking van het besluit en de terugvordering van de geldswaarde bij gevolg daarvan (CRVB:2020:943).

 

Het college kan het besluit intrekken waarmee de publiekrechtelijke grondslag voor het leveren van het hulpmiddel ontvalt. De aanbieder zal om die reden het hulpmiddel terughalen bij de inwoner. In het algemeen zal er door het gebruik van het hulpmiddel sprake zijn van een waardevermindering van de maatwerkvoorziening. Zolang de facturen voor het gebruik door het college zijn betaald is er geen reden voor de aanbieder om het college hierop aan te spreken. Dat neemt echter niet weg dat de waardevermindering gevolgen heeft voor de gebruikersduur van het hulpmiddel dat aan een andere cliënt kan worden verstrekt. Het college kan daarom vanaf de datum waarop de aanbieder het hulpmiddel terughaalt van de inwoner terugvorderen.

 

Ingeval van een woningaanpassing en hulpmiddel in eigendom bedraagt de terugvordering het volledige bedrag van de maatwerkvoorziening. Bij een hulpmiddel wordt de geldswaarde berekend over de periode dat ten onrechte van de maatwerkvoorziening gebruik is gemaakt (daar zal de economische afschrijvingstermijn een rol spelen). Voor een woningaanpassing geldt dat een dergelijke maatwerkvoorziening niet door het college kan worden teruggehaald. De gevolgen van de opzettelijke schending komen in zo een geval volledig voor rekening en risico van de inwoner.

 

4.6 Invordering

De inwoner is in beginsel verplicht om binnen zes weken na het verzenden van het terugvorderingsbesluit het gehele bedrag ineens terug te betalen (art. 4:87, eerste lid van de Awb). Het college kan uitstel van betaling geven en daarbij als voorwaarde stellen dat de inwoner zich houdt aan de vast te stellen aflosregeling (art. 4:94 Awb). Als de cliënt of de derde zich niet houdt aan de aflosregeling kan het college het uitstel van betaling weer intrekken (art. 4:96Awb). Het college stelt de aflosbedragen zo vast dat de inwoner nog de beschikking heeft over een inkomen van tenminste de beslagvrije voet. Het college kan het terug te vorderen bedrag invorderen bij dwangbevel (art. 2.4.1, tweede lid, van de Wmo 2015).

4.7 Dringende redenen

Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering (invordering) is mogelijk in het geval van dringende redenen. Deze dringende redenen moeten betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering (invordering) en dus niet op de omstandigheden die daartoe hebben geleid. Het gaat daarbij dan om een zodanige bijzondere situatie dat terugvordering (invordering) leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de inwoner. Daarbij wordt opgemerkt dat de bescherming van de beslagvrije voet maakt dat er praktisch gezien nooit sprake kan zijn van onaanvaardbare financiële consequenties (vergelijk CRVB:2016:3749).

 

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Paragraaf 1 Slotbepalingen

 

5.1 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

 

5.2 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels woonvoorzieningen Wmo Edam-Volendam 2024.

 

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 3 december 2024,

het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam,

de secretaris,

C. Rijnberg.

de burgemeester,

L.J. Sievers.

Naar boven