Gemeenteblad van Twenterand
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Twenterand | Gemeenteblad 2024, 51817 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Twenterand | Gemeenteblad 2024, 51817 | beleidsregel |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2024
Deze beleidsregels bevatten een uitwerking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022.
Burgemeester en wethouders van Twenterand;
Bepalingen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022 (2, 3, 9, 12 en 17) en de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:81).
Vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2024.
Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen
In deze beleidsregels verstaat het college onder:
ADL: algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten;
auto: een personenwagen, autobus en rolstoelbus;
budgethouder: de persoon die, in het kader van een pgb, het budget ontvangt;
SVB: Sociale Verzekeringsbank;
trekkingrecht: de situatie waarin de SVB de betalingen van zorgvragers aan zorginstellingen en zorgverleners uitvoert, met het pgb van de zorgvrager. Het pgb komt niet op de rekening van de zorgvrager;
verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand 2022;
Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van het bieden van structuur bij de persoonlijke verzorging. De ADL-uitgangspunten worden gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van aantoonbare lichamelijke en of geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan uitvoeren, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Bij de beoordeling in hoeverre iemand zelfredzaam is op het gebied van de ADL wordt nadrukkelijk gekeken naar: “het bieden van ondersteuning bij het laten uitvoeren van deze handelingen door de inwoner zelf’.
Bijvoorbeeld: aansporen om uit bed te komen of juist naar bed te gaan, aansporen om te eten en te drinken, aansporen om medicijnen in te nemen, aansporing om onder de douche te gaan (lichamelijke hygiëne etc. De overname van persoonlijke verzorging bij mensen met dementie of medische problematiek valt onder de Zorgverzekeringswet. Het bieden van structuur (aansporen) maakt deel uit van de Wmo 2015.
Op grond van de Wmo 2015 gaat het bij participatie om het actief deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
Artikel 1.4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Het college is van oordeel dat een voorziening financieel gedragen kan worden met een minimuminkomen. Daarbij is het niet relevant of de aanvrager zelf een minimuminkomen heeft. Volgens het college kan een hulpmiddel financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau indien de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Artikel 1.5 Gebruikelijke hulp
Onder gebruikelijke hulp wordt de normale, dagelijkse hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten verstaan. Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.
Het college onderzoekt welke hulp in een specifieke situatie van de huisgenoot in redelijkheid gevraagd kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt. Ook dienen de mogelijkheden van de persoon die de gebruikelijke hulp verleent daarbij betrokken te worden.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht. Hierbij dient wel onderzocht te worden wat de reden van overbelasting is. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Artikel 1.6 Algemene voorzieningen
Het inzetten van een algemene voorziening is mogelijk, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Artikel 1.7 Maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de persoon als gevolg van zijn beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Artikel 2.1 Procedurele bepalingen
Een melding kan door of namens de cliënt schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan. Met een melding maakt de cliënt duidelijk dat hij behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Dat wil zeggen dat hij een hulpvraag heeft die te maken heeft met belemmeringen in zijn zelfredzaamheid of participatie of dat hij behoefte heeft aan beschermd wonen of opvang.
Nadat de cliënt een melding heeft gedaan, wordt door het college de ontvangst van de melding binnen vijf werkdagen schriftelijk bevestigd. Er wordt bezien of er sprake is van een melding die verder onderzoek vergt of dat het gaat om een ondersteuningsvraag die direct telefonisch of bij het eerste contact kan worden ingevuld. Bijvoorbeeld door de persoon te verwijzen naar het loket of de organisatie waar hij met zijn ondersteuningsvraag terecht kan.
Artikel 2.2 Cliëntondersteuning
Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger(s) voorafgaande aan het onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van cliëntondersteuning. De cliëntondersteuning is gratis beschikbaar, onafhankelijk en strekt zich uit over alle levensgebieden. Voor deze cliëntondersteuning kan een beroep worden gedaan op de organisaties die dat in Twenterand aanbieden.
De cliënt wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zeven dagen een persoonlijk plan te overhandigen waarin hij de onderwerpen die tijdens het onderzoek aan de orde zullen komen beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Voor het opstellen van een persoonlijk plan krijgt de cliënt zeven dagen de tijd. Deze zeven dagen vallen binnen de afhandelingstermijn van zes weken. Het college betrekt het betreffende persoonlijk plan bij het onderzoek.
Het college onderzoekt in een persoonlijk gesprek of in gesprekken tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst overige familie of direct betrokkenen zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
Artikel 2.6 Advisering bij beoordeling aanvraag maatwerkvoorziening
Het college vraagt een adviesinstantie om advies als het college dit van belang acht om de aanvraag voor een maatwerkvoorziening te kunnen beoordelen. Het college informeert de cliënt en zijn eventuele gemachtigde of mantelzorger dat deze adviesaanvraag wordt gedaan en informeert de cliënt over de uitkomsten daarvan.
Hoofdstuk 3 Algemene voorziening was- en strijkservice
Artikel 3.1 Algemene voorziening was- en strijkservice
Het college verstaat onder de algemene voorziening was- en strijkservice:
een voor alle ingezetenen van de gemeente Twenterand beschikbare algemene voorziening. Ingezetenen die gebruik willen maken van deze algemene voorziening (hierna: cliënt) geven dat aan op een formulier algemene voorziening was- en strijkservice dat bij de gemeente Twenterand beschikbaar is of melden zich bij de aanbieder van de algemene voorziening was- en strijkservice;
Hoofdstuk 4 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening HO
Op basis van de Wmo 2015 ondersteunt het college inwoners bij het zo lang mogelijk zelfstandig functioneren. Eén van de maatwerkvoorzieningen die hiervoor kan worden ingezet is de HO. De HO wordt ingezet als inwoners niet meer op eigen kracht of met behulp van hun sociale netwerk hun huis leefbaar kunnen houden. Huishoudelijke taken worden dan overgenomen door een hulp. Het resultaat schoon en leefbaar huis wordt hiermee bereikt. Onder schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimte en gang. Het huis dient zodanig leefbaar te zijn dat geen vervuiling plaatsvindt en zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van een leefbaar huis wordt gerealiseerd.
Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening HO maken we gebruiken van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 – met aanvullende instructie 2022 (hierna: Normenkader). Het Normenkader kent geen normtijden voor de module Kindzorg. Voor deze module hanteren we de normtijden gebaseerd op het CIZ-protocol.
Om de omvang van de HO te kunnen vaststellen, wordt gebruik gemaakt van normtijden uit het Normenkader. De daadwerkelijk in te zetten ondersteuning (activiteiten en frequenties) wordt afgestemd op de situatie van de cliënt en daarom kan er in de praktijk afgeweken worden van de normtijden. De totale minuten HO per week worden naar boven afgerond per 5 minuten.
Artikel 4.1.1 Resultaatgebieden HO
De Wmo 2015 heeft als doel dat de cliënt ondersteund wordt in zijn zelfredzaamheid en kan participeren in de samenleving. De inzet van ondersteuning in het huishouden kan op één of meerdere specifieke resultaatsgebieden van het huishouden plaatsvinden waardoor de cliënt en eventuele gezinsleden ondersteund worden in het voeren van het huishouden. Het Normenkader bestaat uit een basismodule en vijf aanvullende modules met elk een eigen resultaat. In de bijlage bij deze beleidsregels zijn de activiteiten en normtijden voor elke module vermeld.
Artikel 4.1.2 Modules Normenkader
Basismodule Schoon en leefbaar huis
Bij de basismodule ondersteuning bij het huishouden wordt per woonruimte aangegeven welke activiteiten met welke frequentie moeten worden verricht om het resultaat schoon en leefbaar huishouden te behalen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere basisactiviteiten en incidentele activiteiten die beiden onder de basismodule vallen.
In tabel 1 in bijlage 1 en de tabellen 1 en 2 in bijlage 2 bij deze beleidsregels is deze module uitgewerkt.
Ondersteuning ten behoeve van deze module wordt geboden als een persoon een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van de kleding en het linnen- en/of beddengoed. Het doel van dit resultaat is de beschikking hebben over schone en draagbare kleding en linnen- en/of beddengoed.
Verwacht mag worden dat een cliënt beschikt over een wasmachine en droger. Als er geen wasmachine of droger is, behoort het realiseren van een wasmachine of droger tot de verantwoordelijkheid van de cliënt. Daarnaast wordt van cliënt verwacht al het mogelijke te doen om het ontstaan van extra en/of zware was te beperken. Door bijvoorbeeld incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.
De vaststelling van de inhoud van de module vindt plaats door een individuele weging met afstemming op de individuele situatie. De module is aanvullend op de basismodule.
Er zijn factoren waardoor meer inzet bij de wasverzorging noodzakelijk kan zijn. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):
Verder wordt voor de wasverzorging onderzocht of hier andere mogelijkheden en oplossingen voor zijn zoals bijvoorbeeld het wassen van het wasgoed op locatie van de aanbieder of een algemene voorziening. Het college zet de module wasverzorging alleen in als de algemene voorziening was- en strijkservice onvoldoende compenseert. In tabel 2 in bijlage 1 en tabel 3 in bijlage 2 bij deze beleidsregels is deze module uitgewerkt.
Van de inwoner wordt in principe verwacht dat hij/zij op eigen kracht, met behulp van het netwerk of algemeen gebruikelijke voorzieningen de boodschappen doet. Verschillende supermarkten bezorgen boodschappen aan huis. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen, zet het college de module Boodschappen in. Bijvoorbeeld wanneer de cliënt vanwege een medische oorzaak voor de dagelijkse levensbehoeften aangewezen is op een groot aantal verschillende winkels waardoor de bezorgkosten niet door de inwoner te dragen zijn. In tabel 3 in bijlage 1 en tabel 4 in bijlage 2 bij deze beleidsregels is deze module uitgewerkt.
Regie wordt ingezet wanneer de cliënt niet in staat is tot regie en planning van de werkzaamheden met betrekking tot het organiseren van huishoudelijke taken. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij cliënt. Ook kan ondersteuning (al dan niet aan de gezonde partner) bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is, naast een leefbaar huishouden, ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt bijvoorbeeld bij een terminale situatie of als disfunctioneren dreigt ten gevolge van dementie. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de cliënt te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelingsmogelijkheden, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat cliënt zelfstandig woont, is daarom onderdeel van deze module. De vaststelling van deze module vindt plaats in een individuele weging en wordt afgestemd op de individuele situatie.
Ook is het mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij advies, instructie en voorlichting gericht op een of meerdere activiteiten in het huishouden voor de maximale duur van zes weken. In tabel 4 in bijlage 1 en tabel 5 in bijlage 2 bij deze beleidsregels is deze module uitgewerkt.
Het kunnen beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden betreft alleen het klaarzetten van maaltijden. De cliënt moet zelf de boodschappen organiseren. Ten aanzien van de warme maaltijd betreft dit alleen het opwarmen van een maaltijd, geen eten koken. Naast het drinken bij het eten kan eventueel ook drinken voor niet-maaltijd momenten worden klaargezet. Afhankelijk van de ondersteuningsvraag kan sprake zijn van een samenloop met de persoonlijke verzorging die onder de Zorgverzekeringswet valt. In tabel 5 in bijlage 1 en tabel 6 in bijlage 2 bij deze beleidsregels is deze module uitgewerkt.
Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van één van de ouders, de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor minderjarige, gezonde kinderen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een structurele oplossing. De module Kindzorg wordt toegekend met een maximale duur van drie maanden met een eenmalige optie tot verlengen van drie maanden. Op deze manier wordt ouders/verzorgers de mogelijkheid geboden een oplossing te creëren. Van hen mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via de zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo 2015. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.
Tijdens het keukentafelgesprek worden alle mogelijkheden met de cliënt besproken. Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de cliënt op eigen kracht, of met behulp van mensen om zich heen zorgen voor de kinderen? Als dit niet het geval is, kan de gemeente de module Kindzorg inzetten. In tabel 6 in bijlage 1 en tabel 7 in bijlage 2 bij deze beleidsregels is deze module uitgewerkt.
Artikel 4.2 Criteria maatwerkvoorziening OB1, OB2 en wonen en verblijf
Per 1 januari 2019 wordt gewerkt met het Twents model voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Het Twents model is een toeleidingsmodel dat dient te voorzien in gewenst zorgaanbod gebaseerd op de Wmo 2015 en de Jeugdwet. De aanbieder krijgt een budget om de inwoner zodanig te ondersteunen dat dit resultaat daadwerkelijk kan worden behaald.
Samen met de inwoner wordt gekeken welk resultaat de inwoner (of het (gezin)systeem) wil bereiken. Vervolgens wordt gekeken welk type ondersteuningsbehoefte de inwoner (of het (gezin)systeem) heeft. In het Twents model zijn vier ondersteuningsbehoeften gedefinieerd waarbij ondersteuningsbehoefte 1 en 2 voor de Wmo gelden.
Ondersteuningsbehoefte 1: de inwoner heeft ondersteuning nodig bij de uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden waarbij hij in staat is om de eigen regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen te voeren. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.
Ondersteuningsbehoefte 2: de inwoner heeft ondersteuning nodig bij het voeren van de regie over, en uitvoering van zijn dagelijkse handelingen en vaardigheden. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.
Per ondersteuningsbehoefte worden verschillende niveaus onderscheiden op basis van kenmerken van de inwoner. De toegang bepaalt in welke ondersteuningsbehoefte (of combinatie van meerdere ondersteuningsbehoeften) het te bereiken resultaat past en bepaalt het niveau. Vervolgens wordt door de toegang een inschatting gemaakt van de omvang en de duur van de ondersteuning. De toegang kan hiervoor afstemming zoeken met de aanbieder. De omvang van de ondersteuning vermenigvuldigd met de prijs bepaalt het budget dat de aanbieder maximaal krijgt voor het bereiken van het resultaat.
Niveau A: Voorbeelden van kenmerken van inwoners die hieronder vallen:
De ondersteuning kan individueel en/of groepsgericht door de aanbieder ingezet worden. Voor de ondersteuning in groepen betreft het de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning waarvoor iedere deelnemer in de groep eigen resultaten geformuleerd zijn en de omvang en duur van de ondersteuning bepaald is. De groepsgerichte ondersteuning moet programmatisch/methodisch zijn, gericht op het structureren van de dag en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Ook kan de groepsgerichte ondersteuning gericht zijn op het aanleren van nieuwe vaardigheden met betrekking tot (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. Groepsgerichte ondersteuning houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven resultaat waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent anders dan arbeid of onderwijs. Voor de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning wordt uitgegaan dat de cliënt per dagdeel minimaal 3 uren deelneemt aan de groepsgerichte ondersteuning.
Combineren van niveaus en ondersteuningsbehoeften
Het is mogelijk voor een inwoner of gezinssysteem een combinatie van ondersteuningsbehoeften in te zetten. Ook het combineren van verschillende niveaus is mogelijk. Let wel, de niveaus beschrijven persoons/gezinskenmerken. Wanneer de inzet van meerdere ondersteuningsbehoeften betrekking hebben op één persoon, is de inzet van verschillende niveaus niet logisch. In het geval van een gezinssysteem met meerdere personen zou deze inzet wel verklaarbaar zijn.
Het college is verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning als de cliënt en zijn omgeving zelf niet in een oplossing kunnen voorzien. Uitgangspunt is dat de ondersteuning zo dicht mogelijk bij de cliënt wordt georganiseerd.
Vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning kan als onderdeel van de maatwerkvoorziening worden toegekend. Het vervoer is aanbesteed en de cliënt maakt gebruik van de gecontracteerde vervoerder wanneer er zorg in natura is ingezet. De maatwerkvoorziening collectief vervoer (Regiotaxi) wordt niet ingezet voor vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning.
Artikel 4.2.2 Wonen en verblijf
Onder wonen en verblijf wordt verstaan: een 24 uurs voorziening voor volwassenen (Wmo 2015) en/of kinderen (Jeugdwet) ter vervanging van de eigen thuissituatie. Beschermd wonen voor volwassenen maakt geen onderdeel uit van de module wonen en verblijf. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de cliënt wordt de huisvesting vormgegeven. In het Twents model wordt een onderscheid gemaakt tussen de ondersteuning en het verblijf waarbij het verblijf aanvullend kan worden ingezet op de ondersteuning.
Dakje 1: Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden.
Dit dakje heeft betrekking op zowel de jeugdhulp als op de Wmo. Er is sprake van betaalde professionele hulp. Het gaat om vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uursetting. Er is iemand aanwezig op de momenten dat de persoon dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk.
De cliënt functioneert sociaal redelijk zelfstandig. Voor zijn sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De cliënt heeft ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar.
In het kader van de verblijfsfunctie wordt uitgegaan dat er gemiddeld 1 begeleider aanwezig is op 6 cliënten.
Dakje 2: Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van actief toezicht.
Dit dakje heeft betrekking op zowel de jeugdhulp als op de Wmo. Er is sprake van betaalde professionele hulp. Er is sprake van 24 uurs actief toezicht.
De cliënt vertoont onvoorspelbaar gedrag. Er is een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. Er is sprake van gedragsproblematiek. Voor Wmo cliënten geldt dat het om LVB problematiek gaat. De cliënt heeft hierbij veel sturing, regulering en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie. Op het gebied van sociale redzaamheid hebben de cliënten vaak hulp en soms overname nodig, zij kunnen taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen. Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben cliënten af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig.
Op het gebied van de ADL functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagel, huid en bij het wassen, eten en drinken. Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.
In het kader van de verblijfsfunctie wordt uitgegaan dat er gemiddeld 1 begeleider aanwezig is op 6 cliënten. Binnen dit kader wordt er gestreefd naar een zo kleinschalig mogelijke setting.
Artikel 4.3 Criteria voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang
In de Wmo 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang. De gemeente Twenterand werkt voor deze vormen van verblijfszorg samen met de gemeente Almelo. Hiertoe hebben de gemeenten Almelo, Hellendoorn, Rijssen-Holten, Tubbergen, Wierden en Twenterand een gemeenschappelijke regeling van de centrumgemeente opgericht. De centrumgemeente Almelo krijgt de financiële middelen om deze taken uit te voeren.
Definitie beschermd wonen, afkomstig uit het Regioplan Beschermd wonen en maatschappelijke opvang 2020 t/m 2023
Het college verstaat onder beschermd wonen: toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen waardoor ze ongepland en 24-uur per dag een beroep moeten kunnen doen op begeleiding. Deze begeleiding kán plaatsvinden in een accommodatie van de zorgaanbieder, maar dit hoeft niet.
Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht of ondersteuning. Tot nu toe wonen veel mensen die zich vanwege psychische problemen niet zelfstandig kunnen handhaven in regionale instellingen voor beschermd wonen.
De toegang tot beschermd wonen wordt geregeld via het CIMOT (Centrale Intake Maatschappelijke Opvang Twente). Inwoners die een beroep op beschermd wonen willen doen, worden dan ook doorverwezen naar het CIMOT. Het CIMOT wordt gefinancierd en gemandateerd vanuit de centrumgemeente Almelo. Het CIMOT toetst of de cliënt is aangewezen op beschermd wonen (in een accommodatie van een instelling) en waar een plaats beschikbaar is c.q. kan komen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de cliënt.
Artikel 4.4 Criteria maatwerkvoorziening wonen in een geschikt huis
De Wmo 2015 stelt dat het college de zelfredzaamheid en participatie van haar inwoners moet bevorderen, zodat zij zo lang mogelijk in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Hiermee wordt bedoelt dat inwoners zolang mogelijk extramuraal moeten kunnen blijven wonen. Nadrukkelijk wordt hiermee niet bedoeld dat dit in de huidige woning moet plaatsvinden. Als de inwoner met een beperking niet zelfstandig kan wonen in een voor hem geschikt huis, kan het college een maatwerkvoorziening treffen.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de gevolgen hiervan voor de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.
Bij woningaanpassingen vanaf €7.500,00 onderzoekt het college aan de hand van de individuele omstandigheden van de client of het primaat van verhuizen kan worden toegepast. In de (belangen)afweging of een woonvoorziening moet worden aangeboden in de vorm van een woningaanpassing of een verhuiskostenvergoeding, maken de volgende factoren onderdeel uit van de beoordeling:
aanwezigheid van een passende woning. Als er een passende woning voorhanden is, kan volstaan worden met het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding. Is een passende woning binnen (medisch aanvaardbare) termijn beschikbaar, dan kan ter overbrugging de huidige woning met de meest noodzakelijke kleine aanpassingen adequaat gemaakt worden ter overbrugging tot een verhuizing. In dat geval kunnen beide voorzieningen naast elkaar verstrekt worden;
in hoeverre is de huidige woning al aangepast. Als de huidige woning al is aangepast ligt het in de lijn der verwachting dat eventuele aanvullende aanpassingen ook gerealiseerd worden. De gemeente heeft tenslotte eerder al kosten gemaakt. Of de bewoner heeft zelf al geld geïnvesteerd om de woning geschikt te maken;
Als uit het onderzoek blijkt dat een verhuizing geen goede oplossing is voor de cliënt, zal worden overgegaan tot aanpassing van de huidige woning. Uitgangspunt is hierbij dat de cliënt nog ten minste 5 jaar met de aanpassingen in de woning kan blijven wonen.
Er wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten toegekend vanuit de Wmo 2015. Als uit het onderzoek blijkt dat aanpassing van de huidige woning geen adequate, duurzame oplossing biedt voor de cliënt, zal de cliënt het advies krijgen te verhuizen naar een meer geschikte woning. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Bij bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen (met uitzondering van kleine aanpassingen), waarmee één (bij aanpassingen < € 5.000,--) of twee (bij aanpassingen vanaf € 5.000,--) offertes opgevraagd worden. Het college vraagt bij complexe bouwkundige aanpassingen advies aan een externe adviesinstantie.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien sprake is van een maatwerkvoorziening in een woongebouw dat specifiek gericht is op ouderen of mensen met beperkingen waarvan verwacht mag worden dat al voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.
Artikel 4.5 Criteria maatwerkvoorziening rolstoelvoorziening
De maatwerkvoorziening rolstoelvoorziening heeft als doel het in belangrijke mate zittend verplaatsen door de cliënt in en om de woning. Dit sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat deze bedoeld is voor incidenteel gebruik en voor verplaatsingen over langere afstanden elders.
Artikel 4.7 Criteria maatwerkvoorziening vervoer maatschappelijke deelname
De Wmo 2015 draagt ertoe bij dat mensen ondersteund worden in hun maatschappelijke participatie (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 52). Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer (Valys), dat in opdracht van het ministerie van VWS beschikbaar is.
Om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen al zijn beoordeeld.
Als iemand gebruik kan maken van het openbaar vervoer, danwel het openbaar vervoer kan bereiken, dan is dit voorliggend. Het criterium “gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer is onmogelijk” wordt als volgt ingevuld:
of belanghebbende is niet in staat langere tijd te zitten of de beweging van de bus of de trein te doorstaan.
Naast lichamelijke beperkingen is het ook mogelijk dat iemand wegens psychische of psychosociale problemen niet in staat is met het openbaar vervoer te reizen. Om in dat geval in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening worden de volgende criteria gehanteerd:
Verder is het ontbreken van openbaar vervoer geen criterium of argument voor het verkrijgen van een vervoersvoorziening.
Als blijkt dat ondersteuning nodig is, zal eerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat. Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.
Is er een indicatie voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer, dan kan men tegen een gereduceerd tarief reizen met de regiotaxi.
Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere maatwerkvoorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is, kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Iedere geïndiceerde reiziger mag één persoon laten meereizen. De meereizende reist samen met de geïndiceerde reiziger vanaf hetzelfde opstapadres naar dezelfde bestemming. Bij de reservering dient de reiziger dit al aan te geven. De meereizende betaalt dezelfde ritbijdrage als de geïndiceerde reiziger. Op basis van indicatie kan in enkele gevallen door het college meer dan één meereizende worden toegestaan.
Een geïndiceerde reiziger kan de indicatie ‘medische begeleider’ krijgen. Een indicatie voor een medisch begeleider wordt vastgesteld door het college. Een indicatie ‘medische begeleiding’ houdt in dat een reiziger door de aard van zijn/haar handicap tijdens de rit, wanneer nodig, begeleiding nodig heeft, die niet door de chauffeur geboden kan worden. Een reiziger met een indicatie ‘medische begeleiding’ moet zelf zorgen voor een (medisch) begeleider en mag niet zonder een dergelijke begeleider reizen. De medische begeleider is vrijgesteld van de betaling van een eigen ritbijdrage.
Bij personen met een loopafstand van minder dan 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.
Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van een voorziening in natura of een pgb te besteden aan vervoer verstrekken.
Het college kan een autoaanpassing verstrekken, in natura of in de vorm van een pgb. Het aanpassen van een auto kan aan de orde zijn als een cliënt geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en een autoaanpassing de goedkoopst compenserende voorziening is om de beperkingen bij het verplaatsen te compenseren. Een autoaanpassing die als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, wordt niet verstrekt.
De kosten van het plaatsen van de aanpassing in de eigen auto worden maximaal eenmaal in een periode van 5 jaar vergoed. Binnen deze periode wordt het overplaatsen van aanpassingen in een andere auto alleen vergoed wanneer is aangetoond dat vervanging van de (auto-)bus noodzakelijk was als gevolg van een gewijzigde medische of sociale situatie.
Kinderen tot 9 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening wordt getroffen. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen of rolstoel. Dan kan het zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. Mogelijk kan wel een aangepaste fiets of aangepaste autostoel worden verstrekt.
Artikel 4.8 Criteria maatwerkvoorziening structureel vervoer
Het college verstrekt de maatwerkvoorziening structureel vervoer als het college heeft bepaald dat een cliënt niet in staat is om de locatie waar één van de vormen ondersteuningsbehoefte (OB 1 of OB2) wordt aangeboden op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of met hulp van mantelzorger of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, al dan niet met het openbaar vervoer, fiets of ander vervoermiddel te bereiken.
Artikel 4.9 Afwegingskader maatwerkvoorziening
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp.
Onder gebruikelijke hulp wordt de normale, dagelijkse hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten verstaan. Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.
Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om bijvoorbeeld (niet limitatief):
Het college onderzoekt welke hulp in een specifieke situatie van de huisgenoot in redelijkheid gevraagd kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt. Ook dienen de mogelijkheden van de persoon die de gebruikelijke hulp verleent daarbij betrokken te worden.
Gebruikelijke hulp in het huishouden
In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke ondersteuning:
kinderen tussen 18-23 jaar worden verondersteld de taken van een eenpersoons huishouden te kunnen uitvoeren.
De huishoudelijke taken voor een éénpersoons huishouden zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Werkenden die vanwege het verplichtende karakter van de werkzaamheden langdurig van huis zijn, zullen niet in staat zijn om huishoudelijk werk over te nemen. Tijdens deze perioden van langdurige afwezigheid is er feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd. Is er sprake van een latrelatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een gestructureerd huishouden. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een gestructureerd huishouden van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonhouden van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.
Hoofdstuk 5 Regels voor een pgb
Toetsing voorwaarden pgb, bekwaamheid van de aanvrager
De eerste voorwaarde betreft de bekwaamheid van de aanvrager of sociaal netwerk. Allereerst wordt van een inwoner verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering/inschatting kan maken van zijn belangen ten aanzien van de ondersteuningsvraag. Het college vraagt de inwoner duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn.
Ten tweede wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voorziet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. De budgethouder dient immers ook een zorgovereenkomst te overleggen aan de SVB voordat de SVB tot betalingen over kan gaan naar de zorgverleners.
De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van het college is hierin leidend. Mocht het college van oordeel zijn dat de persoon (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is voor het houden van een pgb, dan kan het college het pgb weigeren. Dat is een beslissing van het college waarop een aanvrager eventueel bezwaar kan maken.
Gewaarborgde kwaliteit van de dienstverlening
De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb houdt in dat de kwaliteit van de middels het pgb te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het pgb contracteert. Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college toets aan de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in de bijlage in de verordening. Wij vragen de cliënt om in het budgetplan, inzichtelijk te maken waar hij zijn ondersteuning zal inkopen. Na ‘akkoord’ hierop wordt een beschikking inclusief een pgb afgegeven.
Artikel 5.2 Pgb voor sociaal netwerk
Het college verstrekt de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor het sociaal netwerk, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Als de cliënt de aan een pgb verbonden taken uitvoert met hulp van de betrokken ondersteuner, diens personeel of op een andere wijze aan de ondersteuner verbonden persoon, kan het college een pgb weigeren op grond van belangenverstrengeling. Het belang van degene die de ondersteuning met het pgb biedt mag namelijk nadrukkelijk niet boven het belang van de cliënt staan. Een factor die kan wijzen op ongewenste belangenverstrengeling is als de cliënt een lage mate van invloed heeft op het besluit om voor een pgb te kiezen.
Indien de cliënt een voorstel doet dat zou leiden tot een hoger pgb dan het vergelijkbare zorg in natura aanbod, biedt het college de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren. Het college weigert daarmee een pgb alleen voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare ondersteuningsvraag. Het college weigert het hele pgb als de budgethouder niet bereid is het verschil in budget zelf te financieren.
De financieel-administratieve afhandeling van het pgb gebeurt verplicht voor alle pgb-houders door de SVB. De budgethouder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet meer zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouders en het college.
Hoofdstuk 6 Herziening, intrekking en terugvordering
Artikel 6.1 Ontstaansgrond schending informatieplicht
Het college vordert vorderingen die ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht altijd terug.
Artikel 6.2 Geen terugvordering mogelijk
Het college vordert een eenmalig toegekend pgb niet (deels) terug. Bijvoorbeeld als belanghebbende na drie jaar geen gebruik meer maakt van de scootmobiel (bijvoorbeeld door opgeheven beperkingen of door overlijden). Ook niet als het pgb voor een periode van vijf jaar is verstrekt. Het pgb is namelijk niet onverschuldigd betaald. Belanghebbende heeft immers het volledige pgb moeten aanwenden voor het gebruik van de scootmobiel gedurende de periode van drie jaar. Wel wordt van de budgethouder verwacht dat hij de met het pgb aangeschafte voorziening teruggeeft aan het college.
Vriezenveen, 30 januari 2024
Burgemeester en wethouders,
de secretaris
P.F.G. Rossen
de burgemeester
mr. J.C.F. Broekhuizen
Bijlage 1: Normenkader in minuten per week
Tabel 1 Schoon en leefbaar huis
Tabel 4 Regie/organisatie, AIV
Tabel 6 Kindzorg CIZ Wmo richtlijn indicatieadvisering voor hulp bij het huishouden 2006
Bijlage 2: Activiteiten en frequenties
Tabel 1 Frequenties nodig voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten)
Tabel 2 Frequentie nodig voor een schoon en leefbaar huis (incidentele activiteiten)
Tabel 3 Activiteiten en frequenties nodig voor de wasverzorging
* In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.
Tabel 4 Activiteiten en frequenties voor de boodschappen
Tabel 6 Activiteiten en frequenties nodig voor de maaltijden
* Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.
Tabel 7 Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-51817.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.