Zevende wijziging Algemene plaatselijke verordening gemeente Doetinchem 2016

De raad van de gemeente Doetinchem;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders over Zevende wijziging Algemene plaatselijke verordening gemeente Doetinchem 2016;

 

gelet op artikel 149 en 154 van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t:

 

  • -

    de Algemene plaatselijke verordening gemeente Doetinchem 2016, zevende wijziging, als volgt vast te stellen.

  • I.

    Artikel 1:1 als volgt te laten luiden:

     

    Art. 1:1 Definities

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

    • b.

      weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan;

    • c.

      openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

    • d.

      bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

    • e.

      beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage onder A, bij de Omgevingswet;

    • f.

      rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

    • g.

      bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

    • h.

      gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

    • i.

      handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

    • j.

      bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet.

    • k.

      uitweg: iedere rechtstreekse ontsluitingsmogelijkheid van een perceel naar de openbare weg, op gemeentegrond, waaronder worden verstaan de begrippen inrit en uitrit.

  • II.

    Artikel 2:28 als volgt te laten luiden:

     

    Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

    • 1.

      Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

    • 2.

      De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het bestemmingsplan.

    • 3.

      In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

    • 4.

      Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgronden, houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

    • 5.

      De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren indien de exploitant of de leidinggevende de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, in enig opzicht van slecht levensgedrag is, of onder curatele staat.

    • 6.

      Het eerste lid geldt niet voor een openbare inrichting waarvoor tevens op grond van artikel 3 van de Alcoholwet een vergunning is vereist.

    • 7.

      Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

      • a.

        een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van die winkelactiviteit;

      • b.

        en zorginstelling, uitvaartcentrum of ziekenhuis;

      • c.

        een museum;

      • d.

        een bedrijfskantine, sportkantine of buurt- en clubhuizen.

  • III.

    Artikel 2:53A als volgt te laten luiden:

     

    Artikel 2:53A Vermommingen

    • 1.

      Het is verboden zich vermomd, gemaskerd of op andere wijze onherkenbaar gemaakt op een openbare plaats te bevinden met het kennelijke doel de openbare orde te verstoren.

    • 2.

      Ieder die zicht gemaskerd, vermomd door middel van een bivakmuts of op andere wijze onherkenbaar gemaakt op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats bevindt, is op eerste vordering van een opsporingsambtenaar en/of toezichthouder verplicht zich onmiddellijk van zijn masker te ontdoet of zich op andere wijze herkenbaar te maken.

  • IV.

    Artikel 2:71 als volgt te laten luiden:

     

    Artikel 2:71 Definitie

    In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

     

  • V.

    Artikel 2:73 als volgt te laten luiden:

     

    Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

    • 1.

      Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester consumentenvuurwerk te bezigen op een door de burgemeester in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

    • 2.

      Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

    • 3.

      De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.

  • VI.

    Artikel 2:78 als volgt te laten luiden:

     

  • Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

    • 1.

      De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid van een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten hoogste 48 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

    • 2.

      Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een tijdelijk verbod is opgelegd als bedoeld in dat lid en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een tijdelijke verbod geven om zich gedurende ten hoogste 8 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

    • 3.

      Een tijdelijk verbod krachtens het tweede lid kan slechts worden afgegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na een eerder tijdelijk verbod, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

    • 4.

      De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid opgelegde verbod, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een tijdelijk verbod.

    • 5.

      Het is verboden te handelen in strijd met een krachtens het eerste of tweede lid opgelegde verbod.

    • 6.

      Indien de officier van justitie een persoon een gedragsaanwijzing heeft gegeven, als bedoeld in artikel 509hh, tweede lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering, legt de burgemeester aan deze persoon voor hetzelfde gebied niet een tijdelijk verbod op als bedoeld in het eerste of tweede lid.

  • VII.

    Artikel 2:80 als volgt te laten luiden:

     

    Artikel 2:80 Sluiting voor publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf

    • 1.

      De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat besluiten tot de gehele of gedeeltelijke sluiting van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 2:30, eerste lid, of artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

    • 3.

      De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf.

    • 4.

      Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

    • 5.

      Het is verboden een gesloten gebouw of erf te bezoeken, als bezoeker daarin of daarop te verblijven of een bezoeker daarin of daarop te laten verblijven zonder toestemming van de burgemeester.

    • 6.

      De burgemeester kan een sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • VIII.

    Artikel 2:81 als volgt te laten luiden:

     

  • Artikel 2:81 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en/of malafide ondernemersklimaat

    • 1.

      In dit artikel wordt verstaan onder:

      • a.

        exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

      • b.

        beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

      • c.

        bedrijfsmatige activiteit: activiteit in de uitoefening van een beroep of bedrijf, die niet valt onder de vergunningsplicht bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet of de artikelen 2:28 en 3:4.

    • 2.

      De burgemeester kan in het belang van de leefbaarheid, de openbare orde en veiligheid of ter voorkoming van een nadelige beïnvloeding daarvan bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen of bij die gebouwen behorende erven of gebieden aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is.

    • 3.

      Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een door hem aangewezen bedrijfsmatige activiteit uit te oefenen in een door hem aangewezen gebouw, op een bij dat gebouw behorend erf of in een door hem aangewezen gebied.

    • 4.

      De exploitant vraagt de vergunning aan door gebruik te maken van een door de burgemeester vastgesteld formulier, waarbij in elk geval de volgende gegevens worden verstrekt:

      • a.

        voor welke bedrijfsmatige activiteit de vergunning wordt gevraagd;

      • b.

        de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en beheerder;

      • c.

        het adres en telefoonnummer van de locatie waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend:

      • d.

        het nummer van inschrijving in het Handelsregister;

      • e.

        voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant en beheerder;

      • f.

        voor zover van toepassing, een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant en beheerder gerechtigd zijn om in Nederland arbeid te verrichten;

      • g.

        een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over het gebouw of erf te beschikken waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend;

      • h.

        een verklaring omtrent het gedrag van de exploitant en beheerder.

    • 5.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

      • a.

        als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

      • b.

        als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

      • c.

        als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

      • d.

        als niet voldaan is aan de bij of krachtens het vierde lid gestelde eisen voor de aanvraag;

      • e.

        als er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

      • f.

        als het uitoefenen van de bedrijfsmatige activiteit in strijd is met het omgevingsplan of de Wet milieubeheer.

    • 6.

      De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijfsmatige activiteit waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als de bedrijfsmatige activiteit aan de vereisten voldoet.

    • 7.

      Het is verboden het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

    • 8.

      De exploitant of de beheerder ziet erop toe dat in of vanuit het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend geen strafbare feiten plaatsvinden.

    • 9.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning intrekken of wijzigen als de omstandigheden sinds de vergunningverlening zijn gewijzigd, doordat:

      • a.

        de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

      • b.

        de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten die verband houden met de bedrijfsmatige activiteit of toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

      • c.

        er in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit strafbare feiten hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

      • d.

        er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

      • e.

        de exploitant de bedrijfsmatige activiteit heeft beëindigd of gewijzigd; of

      • f.

        redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

    • 10.

      Als de bedrijfsmatige activiteit in strijd met de vergunning of het verbod wordt uitgeoefend of als een van de situaties bedoeld in het negende lid van toepassing is, kan de burgemeester, onverminderd het bepaalde in artikel 2:80, een besluit nemen tot sluiting van het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

    • 11.

      De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit tot sluiting aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of erf.

    • 12.

      Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

    • 13.

      Het is eenieder verboden een overeenkomstig het tiende lid gesloten gebouw of erf te betreden of daarin te verblijven.

    • 14.

      De burgemeester kan de sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

    • 15.

      In afwijking van het derde lid geldt het verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit al een onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteit verricht, voor die bestaande activiteit op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of, als dat eerder is, met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering van een door hem aangevraagde of intrekking van een aan hem verleende vergunning.

    • 16.

      Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • IX.

    Artikel 5:15 als volgt te laten luiden:

     

    Artikel 5:15 Venten

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de ambulante handel te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren, dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

    • 2.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voor verenigingen en stichtingen als het venten maximaal drie aaneengesloten dagen duurt

    • 3.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

    • 4.

      Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 18:00 en 09:00 uur.

    • 5.

      Het verbod geldt niet voor het venten op zondag met voor directe consumptie geschikte eetwaren.

    • 6.

      Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • 7.

      Het verbod geldt tevens niet voor het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

    • 8.

      Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

  • -

    dit besluit in werking te laten treden op 1 januari 2025.

Aldus besloten in zijn vergadering van 28 november 2024,

, griffier

, voorzitter

Naar boven