12e Wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden

DE RAAD VAN DE GEMEENTE LEEUWARDEN;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2024 (Zaaknummer: 2024-163301 );

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

BESLUIT:

  • 1.

    Vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden:

     

    • A.

      Artikel 1:1 wordt vervangen door de volgende tekst:

      • a.

        bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

      • b.

        beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

      • c.

        bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

      • d.

        bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

      • e.

        college: het college van burgemeester en wethouders;

      • f.

        gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

      • g.

        handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

      • h.

        openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

      • i.

        openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

      • j.

        rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

      • k.

        weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan.

    • B.

      Lid 3 van artikel 1:2 wordt vervangend door de volgende tekst:

      • 3.

        Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

    • C.

      Na artikel 2:10, lid 2, sub h. wordt in dit lid de volgende tekst toegevoegd:

      • i.

        plaatsing van e-oplaadpalen en -objecten indien en voor zover de plaatsing daarvan voldoet aan de door het college vastgestelde beleidsregels.

    • Lid 6 van artikel 2:10 wordt vervangen door de volgende tekst:

      • 6.

        Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

    • D.

      In artikel 2:24, lid 1, vervalt punt “g. voetbalwedstrijden als bedoeld in artikel 2:26 en verder van deze verordening.”, waarbij de puntkomma achter het voorgaande punt f. een punt wordt.

       

    • E.

      Artikel 2:26a wordt vervangen en komt te luiden:

      • 1.

        Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2:26, aanhef en onder b, te houden of te doen houden.

      • 2.

        De aanvraag om vergunning dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

      • 3.

        In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

        • a.

          de gegevens van de organisator;

        • b.

          de deelnemende voetbalorganisaties;

        • c.

          de geplande datum, tijdstip en locatie van de wedstrijd.

      • 4.

        De aanvraag dient in ieder geval vergezeld te gaan van een door de organisator op te stellen calamiteiten- en veiligheidsplan, KNVB-veiligheidsverklaring en mobiliteitsplan.

      • 5.

        De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid de vergunning weigeren, intrekken of hieraan aanvullende voorschriften verbinden indien:

        • a.

          de vrees bestaat voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde;

        • b.

          het aannemelijk is dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zullen worden nageleefd;

        • c.

          de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van de voetbalwedstrijd.

        • d.

          de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen niet kan worden gewaarborgd;

        • e.

          de openbare gezondheid in het geding dreigt te komen.

      • 6.

        De burgemeester weigert de vergunning indien niet voldaan is aan het bepaalde in de leden 2, 3 en 4.

      • 7.

        Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan meerdere wedstrijden betreffen.

      • 8.

        Het is verboden een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2:26, aanhef en onder b, te doen spelen, wanneer een vergunning is geweigerd of ingetrokken.

      • 9.

        De aanvraag voor een vergunning moet ten minste 8 weken voor aanvang van het nieuwe voetbalseizoen, dan wel voor het aflopen van de bestaande vergunning, worden ingediend.

      • 10.

        Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

    • De artikelen 2:26b en 2:26 c komen te vervallen.

       

    • F.

      In lid 3 van artikel 2:57 worden na het woord “Het” ingevoegd de woorden “in het”.

       

    • G.

      Na artikel 2:79 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:

      Artikel 2:80 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

      • 1.

        In dit artikel wordt verstaan onder:

        • a.

          bedrijfsmatige activiteit: activiteit in de uitoefening van een beroep of bedrijf, die niet valt onder de vergunningplicht bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet of de artikelen 2:28 of 3:4;

        • b.

          beheerder: natuurlijk persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteit;

        • c.

          exploitant: natuurlijk persoon of bestuurder van een rechtspersoon of tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

      • 2.

        De burgemeester kan in het belang van de leefbaarheid, de openbare orde en veiligheid of ter voorkoming van een nadelige beïnvloeding daarvan bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen of bij die gebouwen behorende erven of gebieden aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is.

      • 3.

        Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een door hem aangewezen bedrijfsmatige activiteit uit te oefenen in een door hem aangewezen gebouw, op een bij dat gebouw behorend erf of in een door hem aangewezen gebied.

      • 4.

        De exploitant vraagt de vergunning aan door gebruik te maken van een door de burgemeester vastgesteld formulier, waarbij in elk geval de volgende gegevens worden verstrekt:

        • a.

          voor welke bedrijfsmatige activiteit de vergunning wordt gevraagd;

        • b.

          de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en beheerder;

        • c.

          het adres en telefoonnummer van de locatie waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend;

        • d.

          het nummer van inschrijving in het Handelsregister;

        • e.

          voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant en beheerder;

        • f.

          voor zover van toepassing, een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant en beheerder gerechtigd zijn om in Nederland arbeid te verrichten;

        • g.

          een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over het gebouw of erf te beschikken waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend;

        • h.

          een verklaring omtrent het gedrag van de exploitant en beheerder.

      • 5.

        Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

        • a.

          als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

        • b.

          als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

        • c.

          als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

        • d.

          als niet voldaan is aan de bij of krachtens het vierde lid gestelde eisen voor de aanvraag;

        • e.

          als er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

        • f.

          als het uitoefenen van de bedrijfsmatige activiteit in strijd is met het omgevingsplan of de Wet milieubeheer.

      • 6.

        De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijfsmatige activiteit waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als de bedrijfsmatige activiteit aan de vereisten voldoet.

      • 7.

        Het is verboden het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

      • 8.

        De exploitant of de beheerder ziet erop toe dat in of vanuit het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend geen strafbare feiten plaatsvinden.

      • 9.

        Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning intrekken of wijzigen als de omstandigheden sinds de vergunningverlening zijn gewijzigd, doordat:

        • a.

          de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

        • b.

          de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten die verband houden met de bedrijfsmatige activiteit of toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

        • c.

          er in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit strafbare feiten hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

        • d.

          er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

        • e.

          de exploitant de bedrijfsmatige activiteit heeft beëindigd of gewijzigd; of

        • f.

          redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

      • 10.

        Als de bedrijfsmatige activiteit in strijd met de vergunning en het verbod wordt uitgeoefend of als een van de situaties bedoeld in het negende lid van toepassing is, kan de burgemeester, onverminderd het bepaalde in artikel 2:79, een besluit nemen tot sluiting van het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

      • 11.

        De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit tot sluiting aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of erf.

      • 12.

        Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

      • 13.

        Het is eenieder verboden een overeenkomstig het tiende lid gesloten gebouw of erf te betreden of daarin of daarop te verblijven.

      • 14.

        De burgemeester kan de sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

      • 15.

        In afwijking van het derde lid geldt het verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit al een onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteit verricht, voor die bestaande activiteit op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of, als dat eerder is, met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering van een door hem aangevraagde of intrekking van een aan hem verleende vergunning.

      • 16.

        Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    • H.

      Artikel 4:6a vervalt.

       

    • I.

      Lid 5 van artikel 4:15 wordt vervangen door de volgende tekst:

      • 5.

        Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

    • J.

      Lid 3, sub c. van artikel 5:31.1 wordt vervangen door de volgende tekst:

      • 3.

        Hierin wordt voorzien door de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Vaarwegenverordening Friesland.

    • K.

      In lid 5 van artikel 6:4 wordt het woord “ Sudwest Fryslan” vervangen door het woord “Súdwest-Fryslân”.

  • 2.

    Deze wijzigingen in werking te laten treden een dag na bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 13 november 2024,

voorzitter.

griffier.

*Dit document is rechtsgeldig digitaal ondertekend.

Toelichting op de APV wijziging

A. en B. Artikelen 1:1 en 1:2

Deze wijzigingen zijn het gevolg van de invoering van de Omgevingswet. Vanwege het feit dat per gebied een nieuw Omgevingsplan wordt gemaakt, zullen de regels ook nog uiterlijk tot 2032 in de APV blijven staan, voor de delen van de gemeente waar nog geen aanpassing van het Omgevingsplan heeft plaatsgevonden.

 

C. Artikel 2:10

Op grond van dit artikel was voor de plaatsing van een laadpaal, naast een verkeersbesluit, ook nog een vergunning nodig. Dit was dubbelop en niet efficiënt. Daarom wordt dit nu APV-vergunningvrij gemaakt. De rechtsbescherming voor burgers blijft door het verplichte verkeersbesluit gewaarborgd.

De tweede wijziging binnen dit artikel is het gevolg van de invoering van de Omgevingswet.

 

D. en E. Artikelen 2:24 en 2:26a, 2:26b en 2:26c

Deze wijzigingen zien op het implementeren van een vergunningenstelsel voor het betaald voetbal in Leeuwarden. Door het hanteren van een vergunningenstelsel kan beter en transparanter recht worden gedaan aan de beheersing van de openbare orde en de veiligheid in- en rondom het stadion van SC Cambuur.

 

Huidige praktijk

In Leeuwarden werd ten aanzien van het betaald voetbal gebruik gemaakt van een meldingenstelsel (art. 2:26a t/m art. 2:26c APV). Overeenkomstig het bepaalde in het meldingenstelsel wordt een betaald voetbalorganisator, verplicht om een vastgesteld aantal dagen voor aanvang van een speeldag van een voetbalwedstrijd melding te doen aan de burgemeester. Een melding bevat – naast speeldata en namen van de betreffende voetbalploegen – de verwachte risico’s voor de openbare orde en de maatregelen die van de betaald voetbalorganisator om openbare ordeverstoringen te voorkomen.

 

Een landelijke werkgroep van burgemeesters heeft per brief van 11 januari 2023 een handelingskader voor gemeenten gepresenteerd waar betaald voetbal plaatsvindt. Een van de dringende aanbevelingen is om een vergunningenstelsel in plaats van een meldingenstelsel te hanteren. Met dit voorstel wordt de lijn gevolgd die in de meeste betaald voetbal gemeenten wordt of zal worden gehanteerd.

 

Veiligheid rondom wedstrijden

Het is op de eerste plaats aan de KNVB en de betaald voetbalorganisator om te zorgen voor een goede wedstrijdorganisatie, een veilig stadion en een goede voorbereiding en uitvoering van de wedstrijdregeling. Dit conform de richtlijnen van de KNVB en de eigen plannen van betaald voetbalorganisator. In de praktijk kan het echter voorkomen dat bepaalde veiligheidsmaatregelen onvoldoende tot hun recht komen en nopen tot aanvullende maatregelen.

 

De burgemeester is belast met het toezicht op betaald voetbalwedstrijden. Onder het huidige meldingenstelsel kan in voorkomende gevallen aan de betaald voetbalorganisator aanwijzingen gegeven worden om verstoringen van de openbare orde te voorkomen. Deze zijn echter vooraf voor de organisator niet helder. Een vergunningenstelsel is een steviger instrument welke een duidelijk kader biedt voor voorzienbare aanwijzingen/voorschriften die vooraf ook bekend zijn voor de betaald voetbalorganisator. Middels het vergunningenstelsel kunnen vooraf duidelijke eisen worden gesteld, kan hierop toezicht worden houden en kan beter en transparanter worden opgetreden tegen mogelijke onveiligheid, bijvoorbeeld door het niet-naleven van de vergunningsvoorwaarden en de van toepassing zijnde veiligheidsplannen en convenanten. Hiermee wordt beter recht gedaan aan de veiligheid in- en rondom het voetbalstadion.

 

Implementatiemoment

SC Cambuur zal bij aanvang van het nieuwe voetbalseizoen, medio augustus 2024, gebruik gaan nemen van het nieuwe voetbalstadion. De eerste helft van het aanstaande betaald voetbalseizoen wordt gespeeld onder het huidige meldingenstelsel1. Het is de bedoeling om na de winterstop het vergunningenstelsel te hanteren. De opgedane ervaringen kunnen dan worden meegenomen in de nieuwe vergunning en de bijbehorende plannen en convenanten. Daarmee benutten we de overgang van het stadion als een ‘natuurlijk moment’ voor deze stelselwijziging.

 

Het staat de burgemeester, als de vergunningverlener, vrij om te bepalen voor hoeveel wedstrijden een vergunning geldt. Een vergunning zou zowel per wedstrijd als voor een heel seizoen kunnen worden afgegeven. In lijn met andere BVO-gemeenten is er het voornemen om per seizoen twee vergunningen af te geven, per seizoenshelft (voor/na winterstop) een vergunning.

 

Om tot een bruikbare vergunning te komen zijn heldere voorschriften noodzakelijk. Een aantal mogelijke voorschriften en randvoorwaarden zal worden geschetst in een beleidsregel. Deze beleidsregel is nog in voorbereiding. De raad ontvangt deze ter informatie zodra deze is vastgesteld.

 

F. Artikel 2:57

Tekstuele aanpassing die voor zich spreekt.

 

G. Artikel 2:80

Ingevoegd wordt artikel 2:80 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat. In het kader van de Friese Norm en de aanpak van ondermijning is opname van dit artikel uitermate gewenst.

 

Algemeen

Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om bedrijfsmatige activiteiten aan te wijzen waarvoor een verbod geldt om deze zonder vergunning uit te oefenen. Hij kan deze bevoegdheid inzetten als dat nodig is om verstoring van de openbare orde of nadelige beïnvloeding van de leefbaarheid tegen te gaan, als die wordt veroorzaakt door een onveilig en malafide ondernemersklimaat vanuit een gebouw, een branche of in een gebied. Daarom wordt het ook wel de ‘ondermijningsvergunning’ genoemd.

 

Uit de jurisprudentie volgt dat het juridisch-technisch mogelijk is om de vergunningplicht bij een onveilig en malafide ondernemersklimaat in te zetten, maar dat de inzet van deze bevoegdheid wel goed moet worden gemotiveerd. Daarbij is van belang dat de uitoefening van een bedrijf in de regel kwalificeert als het verrichten van een dienst in de zin van de Dienstenrichtlijn. Op een vergunningstelsel dat de uitoefening van dienstenactiviteiten reguleert, heeft artikel 9 van de Dienstenrichtlijn betrekking. Dit betekent dat de burgemeester dient te onderbouwen dat een aanwijzingsbesluit tot het onderwerpen van dienstverrichters aan een vergunningstelsel een gerechtvaardigde beperking van het vrij verrichten van diensten inhoudt (de openbare orde en veiligheid zijn een dwingende reden van algemeen belang), niet discriminatoir en ondoelmatig is en het nagestreefde doel niet door een minder beperkende maatregel kan worden bereikt (de maatregel is geschikt, noodzakelijk en evenredig). Zie bijvoorbeeld ABRvS 03-03-2021, Externe link: ECLI:NL:RVS:2021:461 (Autoverhuurbranche Tilburg).

 

Aandachtspunten bij de onderbouwing kunnen zijn:

  • -

    De kwetsbaarheid van het aangewezen gebied of de aangewezen branche. Waarom staat de openbare orde en/of de leefbaarheid door de bedrijfsmatige activiteit daar onder druk?

  • -

    De mate waarin de vergunningplicht geschikt is om deze problematiek aan te pakken. Welk doel wordt met de introductie van de vergunningplicht bereikt? Hoe draagt de vergunningplicht bij aan de oplossing?

  • -

    De vraag of in het aangewezen gebied of branche malafide bedrijven zijn gevestigd. Waaruit blijkt dat bedrijven zijn gelieerd aan een malafide ondernemersklimaat?

  • -

    De ervaringen van buurtbewoners of inwoners van de gemeente. Welke signalen ontvangt de gemeente van hen over de bedrijven of het aangewezen gebied?

  • -

    Het type bedrijven dat in het aangewezen gebied of in de branche aanwezig zijn. Zijn dit in zijn algemeenheid ‘ondermijningsgevoelige’ bedrijven?

  • -

    Een bredere aanpak van een bepaald gebied of een bepaalde branche. Is de vergunningplicht ingebed in een bredere aanpak van een bepaalde branche, wijk of gebied? Sluit de vergunningplicht goed aan bij het doel van deze bredere aanpak en de daarvoor genomen maatregelen?

Eerste lid

In dit lid worden in het artikel veel voorkomende begrippen omschreven.

Bij de uitoefening van een bedrijfsmatige activiteit gaat het om bedrijfsmatige activiteiten in voor het publiek openstaande gebouwen of op daarbij behorende erven, zoals winkels (al dan niet met een horecacomponent) of dienstverlenende bedrijven. Als bedrijfsmatige activiteit wordt niet aangemerkt (de uitoefening van) een slijtersbedrijf, horecabedrijf of andere openbare inrichting of een seksbedrijf, waarvoor al een vergunningplicht geldt op grond van artikel 3 van de Alcoholwet, respectievelijk artikel 2:28 of artikel 3:4 van de APV. Bij die vergunningaanvragen vindt al een vergelijkbare toetsing plaats. Ook de weigerings- en intrekkingsgronden zijn vergelijkbaar. In voorkomend geval kan sluiting plaatsvinden op basis van andere artikelen; zie artikel 2:79.

De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Voor de definitie van het begrip exploitant is aansluiting gezocht bij hoofdstuk 3. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon. De dagelijkse leiding in het bedrijf kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder berusten. Er wordt dus in het kader van de vergunningverlening gewerkt met een beheerderslijst.

 

Tweede lid

De systematiek van dit artikel gaat uit van een gebouw-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de stad geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen.

De burgemeester wijst een bedrijfsmatige activiteit en gebouw of gebied uitsluitend aan als naar zijn oordeel de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed. Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet noodzakelijk is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche, gebouw of gebied waar extra aandacht nodig is bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren. Het belang van de verbetering van de situatie kan zo’n aanwijzing rechtvaardigen. Het kan ook van belang zijn om te voorkomen dat het probleem zich onmiddellijk naar een naastgelegen gebouw verplaatst. Een dergelijke aanwijzing zal doorgaans deel uitmaken van een bredere aanpak.

De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, wordt zorgvuldig gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden. Bij een gebiedsgewijze aanpak wordt de noodzaak van de aanwijzing mede bezien in samenhang met de andere maatregelen in een gebied. De vergunning wordt op grond van artikel 1:7 verleend voor de duur van het aanwijzingsbesluit.

 

Als sprake is van een (ernstige) structurele problematiek in een bepaald(e) branche, gebouw of gebied kan op grond van het APV-artikel een vergunningplicht voor een branche, gebouw of gebied worden ingevoerd. Een aanwijzing van een bepaalde branche kan op een bepaalde wijk of straat betrekking hebben. Het gebied waarvoor een bepaalde branche wordt aangewezen, kan echter ook de gehele gemeente beslaan. Bij aanwijzing van een branche wordt gemotiveerd waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid of leefbaarheid gereguleerd moeten worden.

 

Derde lid

In het derde lid is het verbod opgenomen om in een aangewezen gebouw of gebied zonder vergunning van de burgemeester bedrijfsmatige activiteiten te verrichten. In het aanwijzingsbesluit worden de bedrijfsmatige activiteiten genoemd waar de aanwijzing betrekking op heeft. Dat kunnen ook alle bedrijfsmatige activiteiten zijn, zoals detailhandel. De burgemeester kan ook gemeentebreed een branche aanwijzen. Dan geldt een vergunningplicht voor die activiteiten die behoren tot de branche. Dit maakt het voor de gemeente ook mogelijk om deze vergunningplichtige branches te screenen door middel van een Bibob-toets. Sinds 2013 is het toepassingsbereik van de wet Bibob uitgebreid, waardoor elke gemeentelijke vergunning die wordt afgegeven voor een bedrijfsmatige activiteit aan zo’n toets kan worden onderworpen.

 

Vierde lid

Dit lid regelt de wijze van indiening van de aanvraag voor een vergunning en welke gegevens en bescheiden de exploitant moet overleggen. De genoemde aanvraagvereisten zijn nodig om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Zo moet er in ieder geval sprake zijn van een geldige inschrijving bij de KvK. Als dat op enig moment niet meer het geval is, kan dit reden zijn om de vergunning in te trekken (negende lid, sub e en f).

Als de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij om aanvullende gegevens verzoeken. Dat vloeit voort uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen.

 

Vijfde lid

De algemene weigeringsgronden staan vermeld in artikel 1:8. In het vijfde lid staan de specifieke weigeringsgronden vermeld. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden (artikel 1:4). Voor de systematiek en uitleg van de specifieke gronden is aangesloten bij hoofdstuk 2, afdeling 8 (exploitatievergunning) en hoofdstuk 3. Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt aangesloten bij de terminologie van de Alcoholwet.

 

Zesde lid

Om oog te kunnen houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De vergunninghouder is verplicht wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezette bedrijfsmatige activiteit, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning. Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook als slechts een van de exploitanten stopt. Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden als de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.

 

Negende lid

De algemene intrekkings- of wijzigingsgronden staan vermeld in artikel 1:6. In het zesde lid staan de specifieke intrekkings- en wijzigingsgronden vermeld. Toezicht op en handhaving van de vergunningplicht is mogelijk door intrekking van een reeds verstrekte vergunning of door sluiting van het bedrijf. Voor de systematiek en uitleg van de specifieke gronden is aangesloten bij hoofdstuk 2, afdeling 8 (exploitatievergunning) en hoofdstuk 3. Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt aangesloten bij de terminologie van de Alcoholwet en de Beleidsregel beoordeling levensgedrag.

Als de exploitant zijn verplichtingen uit het artikel of de vergunningvoorschriften niet nakomt, kan er reden zijn de vergunning in te trekken. Onderdeel f is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan als de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals op de vergunning vermeld.

 

Tiende lid

Artikel 2:79 biedt de mogelijkheid overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen te sluiten. Artikel 2:80 bevat een aanvullende sluitingsbevoegdheid wanneer sprake is van een vergunningplicht. Het toetsingskader voor sluiting is anders dan voor een vergunning. Als een sluiting op grond van artikel 2:79 in dezelfde situatie leidt tot het aanwijzen als vergunningplichtig, gevolgd door een weigering van de vergunning, dient de burgemeester ervoor te waken dat het oordeel over de vergunning niet vermengd raakt met het oordeel over de sluiting.

Een besluit tot sluiting biedt de mogelijkheid tot uitoefening van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 Awb als het besluit niet wordt opgevolgd. Toepassen van bestuursdwang is een herstelsanctie en is gericht op het beëindigen van de gedragingen.

 

Elfde tot en met dertiende lid

Naast de bekendmaking aan belanghebbende wordt ter plaatse een afschrift van het besluit tot sluiting aangebracht. Zo is voor eenieder voldoende kenbaar dat gedurende de sluiting niemand het gebouw of daarbij behorende erf zonder toestemming van de burgemeester mag betreden. Het is verboden dat afschrift te verwijderen.

 

Veertiende lid

Dit lid biedt de burgemeester de mogelijkheid om een sluiting op te heffen. De burgemeester zal daartoe in de regel alleen overgaan op het moment dat er voldoende garanties aanwezig zijn waaruit blijkt dat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het pand gewaarborgd zijn. Hiervan is geen sprake als er geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in de situatie die heeft geleid tot een sluiting.

 

Vijftiende lid

De vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit en het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten, gelden voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan exploitanten die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen en/of op een andere locatie dan voorheen. Exploitanten kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt.

Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in de aangewezen straat uit te wijken. Zij worden dan aangemerkt als nieuwe exploitanten en dienen over een vergunning te beschikken. Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan.

 

Zestiende lid

De openbare orde en veiligheid vormen de reden om van een lex silencio positivo (van rechtswege verleende vergunning bij niet tijdig beslissen) af te zien.

 

H. Artikel 4:6a

Uit de modeltoelichting op de APV blijkt dat de bepaling niet standaard behoort tot de model-APV, maar als alternatief is opgenomen. Bovendien blijkt de huidige formulering van het artikel het risico te lopen om onverbindend verklaard te worden.

 

Doordat het artikel in de APV staat en een gebiedende bepaling betreft, wordt de gemeente er vaak op aangesproken, hoewel het verbod zich richt tot de eigenaar van een dier. Toezicht op dergelijke gebiedende bepalingen gebeurt vaak door de politie (denk een voyeurisme of wildplassen (overtreding 4:8), gevolgd door een boete. Geluidhinder door een dier is echter veel lastiger te constateren en dus de politie zal hier niet snel op kunnen bekeuren. Ook handhaving door de gemeente is lastig en voegt niets toe aan wat personen, die overlast ondervinden, al via de privaatrechtelijke weg kunnen afdwingen.

 

Daarom wordt voorgesteld om dit artikel te schrappen. Eventueel kan in geval van geluidhinder altijd via artikel 4:6 nog opgetreden worden.

 

I. en J. Artikelen 4:15 en 5:31.1

Deze wijzigingen zijn het gevolg van de invoering van de Omgevingswet.

 

K. Artikel 6:4

Tekstuele aanpassing die voor zich spreekt.

Naar boven