Artikel I
De Verordening fysieke leefomgeving Stichtse Vecht 2023 (2e wijziging) als volgt te wijzigen:
A. Artikel 1.10 te wijzigen, waarbij de tekst wordt gewijzigd:
Artikel 1.10 Experimenteerartikel (oud: art. 1:9 APV)
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder experiment: tijdelijk afwijken van een of meer bepalingen in deze verordening met het oog op het verzamelen van gegevens om te beoordelen of de afwijking permanent of algemeen kan worden gemaakt.
- 2.
Het bevoegd gezag kan, ieder voor zover het een hem in deze verordening gegeven bevoegdheid betreft, besluiten tot het houden van een experiment.
- 3.
Het bevoegd gezag kan niet bij wijze van experiment afwijken van de volgende onderdelen van deze verordening:
- a.
de hoofdstukken 11 en 12;
- b.
van hoofdstuk 3, afdeling 3.1 en afdeling 6 van de Algemene Plaatselijke Verordening Stichtse Vecht 2024
- c.
de artikelen 2:31 en 2:32 van de Algemene plaatselijke verordening Stichtse vecht 2024.
- 4.
In het besluit, zoals genoemd in het tweede lid, wordt in ieder geval opgenomen:
- a.
het doel van het experiment;
- b.
de tijdsduur van het experiment;
- c.
van welke regels wordt afgeweken;
- d.
voor welk gebied het experiment geldt; en
- e.
de voorwaarden die het bevoegd gezag verbindt aan het experiment.
- 5.
De raad wordt uiterlijk vier weken voor aanvang van het experiment door het bevoegd gezag geïnformeerd over het experiment.
- 6.
Een experiment heeft een looptijd van ten hoogste een jaar.
- 7.
Het experiment wordt geëvalueerd. Als de evaluatie van een experiment aanleiding geeft tot het aanpassen van deze verordening, kan het bevoegd gezag besluiten, in afwijking van het zesde lid, het experiment met ten hoogste een jaar te verlengen met het oog op het aanpassen van de verordening.
B. Artikel 2.1 lid 5 en 8 te wijzigen, waarbij de tekst wordt gewijzigd:
Artikel 2.1 Voorwerpen op of aan de weg (oud: art. 2:10 APV)
- 1.
Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:
- a.
schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of
- b.
niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
- 2.
Het bevoegd gezag kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen, reclame-uitingen en spandoeken.
- 3.
Reclame-uitingen direct of indirect verbonden met openbare grond zijn verboden, met uitzondering van reclame aangebracht door houders van een concessie- of bruikleenovereenkomst met de gemeente.
- 4.
Reclame-uitingen op en aan gebouwen en bouwwerken niet zijnde een gebouw, op particuliere grond zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied, zijn verboden tenzij ze rechtstreeks verband houden met de activiteit die op het perceel plaatsvindt.
- 5.
Het bevoegd gezag kan in afwijking van de verboden uit artikel 2.1 een vergunning verlenen.
- 6.
Indien houders van concessie- of bruikleenovereenkomsten voor reclame een omgevingsvergunning bezitten, is ontheffing op basis van de APV niet nodig.
- 7.
Een vergunning voor het ophangen van spandoeken kan alleen worden verleend voor niet commerciële aankondigingen.
- 8.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2.24 van de Algemene plaatselijke verordening Stichtse Vecht 2024;
- b.
standplaatsen als bedoeld in de begripsomschrijving (bijlage 1) van de Verordening fysieke leefomgeving 2023;
- c.
kleine objecten die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg worden geplaatst ten behoeve van (bouw)werkzaamheden. Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen ten aanzien van deze objecten. Het is verboden om zonder voorafgaande melding deze objecten op de weg te plaatsen;
- d.
het maken en hebben van geveltuinen. Het college kan nadere regels stellen voor het maken en hebben van geveltuinen, en
- e.
overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
- 9.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
C. Artikel 2.7 te wijzigen, waarbij de tekst wordt gewijzigd:
Artikel 2.7
Vergunningplichtige
activiteiten (oud: art. 5:24, lid 1 en 3, APV)
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.
- 2.
Het verbod is niet toepassing op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheep-vaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de provinciale vaarwegenverordening, provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
D. Artikel 2.9 te wijzigen, waarbij de tekst wordt gewijzigd:
Artikel 2.9 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden (oud: art. 5:18 APV en art. 5:20 APV)
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een standplaats in te nemen of te hebben.
- 2.
Het bevoegd gezag weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.9 kan de vergunning worden geweigerd als:
- a.
de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of
- b.
een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.
- 4.
Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.
- 5.
De weigeringsgrond uit lid 3 is niet van toepassing op bouwwerken
E. Artikel 3.1 te wijzigen, waarbij de tekst wordt gewijzigd:
Artikel 3.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten (oud: art. 4:2 APV)
- 1.
De geluidsnormen bedoeld in paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 3.3 gelden niet voor door het bevoegd gezag per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
- 2.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 3.3 gelden niet voor door het bevoegd gezag per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
- 3.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het bevoegd gezag bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in bepaalde gebieden van de gemeente.
- 4.
Het bevoegd gezag maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
- 5.
Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het bevoegd gezag festiviteiten terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
- 6.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de inrichting mag 20 dB(A) hoger zijn dan de reguliere geluidsnorm die op de inrichting van toepassing is conform Paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor de beoordeling van de geluidsniveaus geldt de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999.
- 7.
Het bevoegd gezag kan geluidsnormen stellen die afwijken van de in lid 6 genoemde waarden.
F. Artikel 3.2 te wijzigen, waarbij de tekst wordt gewijzigd:
Artikel 3.2 Melding incidentele activiteiten (oud: art. 4:3 APV)
- 1.
Het is een inrichting toegestaan op maximaal acht dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 3.3, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het bevoegd gezag.
- 2.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal acht dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 3.3, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het bevoegd gezag.
- 3.
In plaats van het bepaalde in het eerste en tweede lid, is het op het terrein van het Recreatiecentrum de Maarsseveens Plassen toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden.
- 4.
De melding is gedaan wanneer het meldingsformulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats die op dat formulier staat vermeld.
- 5.
De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het bevoegd gezag op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
- 6.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de inrichting mag 20 dB(A) hoger zijn dan de reguliere geluidsnorm die op de inrichting van toepassing is conform paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor de beoordeling van de geluidsniveaus geldt de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999.
- 7.
Het bevoegd gezag kan geluidsnormen stellen die afwijken van de in lid 6 genoemde waarden.
- 8.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van een hoger geluidsniveau zoals genoemd in het zevende lid of het achtste lid, uiterlijk om 24.00 uur beëindigd in de nacht van zondag op maandag, van maandag op dinsdag, van dinsdag op woensdag, van woensdag op donderdag of van donderdag op vrijdag en om 01.00 uur in de nacht van vrijdag op zaterdag of van zaterdag op zondag.
- 9.
Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
G. Artikel 3.5 lid 5 te wijzigen, waarbij de tekst wordt gewijzigd:
Artikel 3.5 Overige geluidhinder (oud: art. 4:6 APV)
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting om in de openbare ruimte en de private buitenruimte, toestellen, machines, technische installaties of muziekinstallaties in werking te hebben, waardoor voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Van geluidshinder, zoals bedoeld in lid 1, is sprake als het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT, hoger is dan 45 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 40 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 35 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen van derden en op de grens van geluidsgevoelige terreinen.
- 3.
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod een vergunning verlenen en kan daarbij geluidsvoorschriften stellen die afwijken van de in lid 2 genoemde geluidsniveaus en/ of van de in lid 2 genoemde beoordelingspunten.
- 4.
De geluidsniveaus zoals aangegeven in lid 2 worden gemeten en beoordeeld conform de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, Besluit kwaliteit leefomgeving, Besluit bouwwerken leefomgeving of de Provinciale omgevingsverordening.
H. Artikel 3.9 lid 4 te wijzigen, waarbij de tekst wordt gewijzigd:
Artikel 3.9 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken (oud: art. 5:34, lid 1, 2, 3, 4 en 5, APV)
- 1.
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
- 2.
Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
- a.
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
- b.
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen
- c.
- d.
vuur voor koken, bakken en braden.
- 3.
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het verbod een vergunning verlenen.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.9 kan de vergunning worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale Omgevingsverordening.
I. Artikel 4.4 wordt nieuw toegevoegd:
Artikel 4.4 Verbod gebruik openbare plaats als slaapplaats
- 1.
Het is verboden een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken of op een openbare plaats een voertuig, vaartuig, woonwagen, tent of een andere vorm van beschutting als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden:
- a.
tussen zonsondergang en zonsopgang in door het college aan te wijzen gebieden;
- b.
in andere gevallen dan bedoeld onder a voor zover:
- 1°.
sprake is van overlast of hinder voor de omgeving;
- 2°.
er gevaar is of dreigt voor de omgeving; of
- 3°.
het woon- of leefklimaat wordt aangetast.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 3.
Het verbod geldt niet:
- a.
voor vaartuigen en woonboten die een ligplaats innemen waar dit op grond van artikel 5.1 van de Verordening fysieke leefomgeving is toegestaan;
- b.
voor woonwagens met een woonbestemming;
- c.
op een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd;
- d.
op kampeerplaatsen die op grond van artikel 4.2 van de Verordening fysieke leefomgeving zijn aangewezen.