Verordening jeugdhulp gemeente Sittard-Geleen 2025

De raad van de gemeente Sittard-Geleen,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20-08-2024

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet en 149 van de Gemeentewet;

gezien het advies van Jongerenadviesraad van 6 juni 2024;

 

overwegende dat:

 

  • De Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd.

  • Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouder(s) en de jeugdige zelf ligt.

  • Het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • -

      de door het college te verlenen individuele en andere voorzieningen;

    • -

      de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren van een individuele voorziening;

    • -

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • -

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • -

      de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wet;

    • -

      de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

    • -

      welke voorwaarden die het college stelt aan een persoon die behoort tot het sociale netwerk van degenen aan wie een persoonsgeboden budget wordt verstrekt;

besluit

 

vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Sittard-Geleen 2025.

 

Hoofstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze Verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de Wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen of vrije tijd (de voor de inwoner vrij toegankelijke voorziening), niet vallend onder de Wet;

  • c.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • d.

    budgethouder: een persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;

  • e.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen;

  • f.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid verwacht mag worden van ouders en/ of verzorgers of opvoeders;

  • g.

    hulpverleningsplan: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen en beoogde resultaten en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

  • h.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet. De hulpvraag wordt verwoord in de aanvraag zoals bedoeld in artikel 1.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • i.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2.9 van de Wet;

  • j.

    informele jeugdhulp: jeugdhulp die geboden wordt door personen uit het sociaal netwerk;

  • k.

    jeugdige: de jongere tot 18 jaar;

  • l.

    jongerenadviesraad van de gemeenten Sittard-Geleen, Stein, Beek en Schinnen: adviseert de gemeenten gevraagd en ongevraagd over jeugdhulp en andere onderwerpen die jongeren in de regio direct aangaan;

  • m.

    ouders: wanneer ouders vermeld staat wordt hiermee ook de verzorger, wettelijk vertegenwoordiger of pleegouders bedoeld;

  • n.

    nadere regels: een door het college vastgestelde regeling, waar op grond van deze Verordening algemeen verbindende voorschriften zijn gesteld;

  • o.

    pgb: het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder, dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • p.

    richtlijnen jeugdhulp: deze richtlijnen ondersteunen professionals om samen met kinderen, jongeren en ouders te beslissen over de best passende hulp. Ze geven onderbouwde aanbevelingen op basis van wetenschappelijk onderzoek, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van ouders en kinderen. Het ontwikkelen, herzien en implementeren van richtlijnen voor jeugdprofessionals vindt plaats in het kader van het Meerjarenplan Richtlijnen Jeugd, opgesteld door het Nederlands Jeugdinstituut, de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO);

  • q.

    sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt;

  • r.

    toegangsteam: professionals die samen met de inwoner vaststellen welke ondersteuning er nodig is en in overleg bepalen welke zorgaanbieder deze gaat inzetten;

  • s.

    toezichthouder rechtmatigheid jeugd: medewerker, aangesteld via een aanwijzingsbesluit van het college, die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de Wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze Wet;

  • t.

    Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet;

  • u.

    verlengde jeugdhulp: jeugdhulp voor jeugdigen tussen de 18 en 23 jaar onder strikte voorwaarden;

  • v.

    voorliggende voorziening: recht op zorg bij of krachtens de Wlz, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichting, de Zorgverzekeringswet of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • w.

    voorziening in natura: de levering van de voorziening wordt geregeld door het college;

  • x.

    Wet: Jeugdwet;

  • y.

    Wlz: Wet langdurige zorg geeft recht op intensieve zorg aan inwoners die blijvend zijn aangewezen op 24 uur per dag zorg nabij of permanent toezicht;

  • z.

    Wmo2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 met als doel inwoners te ondersteunen om zelfstandig te blijven wonen en om mee te doen in de samenleving.

Alle begrippen die in deze Verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Besluit Jeugdwet of in de Awb.

Hoofdstuk 2: Algemene voorzieningen

Artikel 2. Toegang algemene voorziening

Een voorziening die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.

Artikel 3. Beschikbare algemene voorzieningen

  • 1.

    De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar voor jeugdigen en ouders in de gemeente Sittard-Geleen:

    • a.

      lokale preventieve activiteiten;

    • b.

      lichte ambulante hulp (eventueel met een lichte toegangstoets).

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Hoofdstuk 3. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Artikel 4. Beschikbare individuele voorzieningen

  • 1.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      gesloten en intensief klinische jeugdhulp;

    • b.

      wonen inclusief logeren en pleegzorg;

    • c.

      ambulante begeleiding en behandeling in groepsverband en individueel;

    • d.

      crisiszorg.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over welke individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Artikel 5. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening kan schriftelijk worden ingediend bij het college. In de aanvraag wordt de hulpvraag verwoord.

  • 2.

    Het college registreert de vraag en bevestigt de ontvangst.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid onder b, van de Wet:

    • a.

      treft het college zo spoedig mogelijk na de melding een passende tijdelijke maatregel; of

    • b.

      vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet.

  • 4.

    Als een jeugdige of ouder de jeugdhulp zelf wenst in te kopen met een pgb, dient hij daartoe een pgb-plan in zoals bedoeld in artikel 12 van deze Verordening. Het pgb-plan heeft te gelden als een aanvraag voor een pgb.

  • 5.

    Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning of een onafhankelijke vertrouwenspersoon, waarbij het belang van de jeugdigen en ouders het uitgangspunt is.

  • 6.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 6. Onderzoek en opstellen hulpverleningsplan

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en/ of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      wanneer de hulpvraag ziet op gebruikelijke hulp, zet het college geen individuele voorziening tot jeugdhulp in. Van ouders wordt verwacht dat zij in het kader van hun ouderlijke verzorgings- en opvoedingsplicht deze hulp aan hun kind bieden. Of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt onder meer bepaald door gebruik van hulpmiddelen zoals de Richtlijnen kindontwikkeling;

    • e.

      wanneer de omvang of zwaarte van de noodzakelijke hulp de gebruikelijke hulp overstijgt is er sprake van bovengebruikelijke hulp. Van ouders wordt verwacht dat zij ook deze bovengebruikelijke hulp aan hun kind bieden. Als ouders beschikbaar en in staat zijn de bovengebruikelijke hulp te bieden, dit geen overbelasting oplevert en de ouders de bovengebruikelijke hulp zonder vergoeding blijven bieden en hierdoor geen financiële problemen in het gezin ontstaan, zet de gemeente geen individuele voorziening tot jeugdhulp in;

    • f.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening;

    • h.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • j.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning en/ of werk en inkomen;

    • k.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 2.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 3.

    Het college en de jeugdige en/of zijn ouders leggen de zaken genoemd in het eerste lid vast in het hulpverleningsplan.

  • 4.

    Met toestemming van de jeugdige en/of zijn ouder worden in het hulpverleningsplan afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het hulpverleningsplan met de jeugdige en/of zijn ouders, het gemeentelijke toegangsteam en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 7. Besluit en toegang

  • 1.

    Het college legt de beslissing over het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college neemt de beslissing als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag, evenals het onderzoek en het daaruit volgende hulpverleningsplan.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing over de inzet van hulp in dat geval zo snel als mogelijk vast in een beschikking.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. Het college legt de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking.

Artikel 8. Inhoud en geldigheidsduur beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt vastgelegd:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt, wie de jeugdhulp gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is met de ingangsdatum, omvang en met een geldigheidsduur tot het moment waarop de betrokken jeugdhulpaanbieder de jeugdhulp heeft beëindigd en het college hiervan op de hoogte heeft gesteld;

    • b.

      als het gaat om een pgb:

      met een in de beschikking vastgestelde geldigheidsduur van maximaal 1 jaar.

    • c.

      de termijn van 3 maanden waarbinnen de jeugdige of zijn ouder zich moet melden bij een jeugdhulpaanbieder dan wel het pgb moet besteden;

    • d.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 2.

    Het hulpverleningsplan maakt deel uit van de beschikking.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in lid 1 genoemde zaken bovendien:

    • a.

      de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Bij de beschikking wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouders op grond van de Wet, de Verordening en de nadere regels.

  • 5.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een beschikking te heroverwegen en kan hierover nadere regels stellen.

  • 6.

    Het college kan nadere regels opstellen met betrekking tot de zorg in natura en pgb.

Artikel 9. Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    • a.

      binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • i.

        gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • ii.

        het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

    • b.

      door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouder voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

    • a.

      als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

    • b.

      voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

    • c.

      de voorziening als bedoeld in lid 2 kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal 3 maanden vóór de aanvraag.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria.

Artikel 10. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige Zonder Personeel.

      Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.1.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2.

    Van informele hulp is sprake als de jeugdhulp verleend wordt door:

    • a.

      door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c;

    • b.

      een persoon uit het sociaal netwerk van de budgethouder.

Hoofdstuk 4. Pgb

Artikel 11. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt afhankelijk van de aanbieder 75% of 100 % van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende pgb-plan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht. De hoogte van een pgb voor informele hulp bedraagt 50% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura.

  • 2.

    Als het op basis van lid 1 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking minimaal gelijk dan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 4.

    De tarievenhoogte jeugdhulp worden vermeld via de website www.jeugdhulpzuidlimburg.nl. De hoogte van het pgb voor persoonlijke verzorging wordt gebaseerd op het uurloon opgesteld vanuit de Zorgverzekeringswet. De loon- en prijsindexpercentages worden jaarlijks bijgesteld.

  • 5.

    Het college kan nadere regels opstellen met betrekking tot de zorg in natura en pgb. Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een beschikking te heroverwegen en stelt hierover nadere regels.

Artikel 12. Aanvullende criteria pgb

  • 1.

    Als een jeugdige of ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een pgb-plan in volgens een door het college ter besluit gesteld format.

    In het pgb-plan is opgenomen:

    • a.

      de motivering waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

    • b.

      de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • c.

      op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • d.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk voor zover het niet gaat om ggz-behandeling.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Hoofdstuk 5. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 13. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie volgens deze Verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze Verordening, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb; of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid onderdeel a en e heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldwaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

Artikel 14. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige en zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet.

  • 2.

    Het college onderzoekt al dan niet periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van voorzieningen in natura en de besteding van pgb’s met het oog op de beoordeling van de rechtmatigheid.

  • 3.

    Het college wijst een toezichthouder rechtmatigheid jeugd aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de Wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze Wet.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder rechtmatigheid jeugd.

Hoofdstuk 6. Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 15. Afstemming met gezondheidszorg

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel e van de Wet en artikel 7, lid 4 van deze Verordening, plaatsvindt.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wlz komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

Artikel 16. Afstemming met gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de gecertificeerde instellingen.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • a.

      het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5, lid 1 van de Wet;

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      de vorm en inhoud van de beslissing tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;

    • d.

      wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders;

    • e.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

  • 3.

    Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5, lid 3 van de Wet.

Artikel 17. Afstemming met het justitiedomein

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4, lid 2, onderdeel b van de Wet.

  • 2.

    Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 16, lid 3 van deze Verordening en het protocol bedoeld in artikel 3.1, lid 5 van de Wet.

Artikel 18. Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerrecht

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerrecht.

  • 2.

    Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het hulpverleningsplan van de jeugdige en/of zijn ouders.

Artikel 19. Afstemming met Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

Artikel 20. Afstemming met Wmo‐voorzieningen

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze Verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wmo 2015.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 21. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het college draagt zorg dat het toegangsteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen –zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen - te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

Hoofdstuk 7. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 22. Kwaliteit

  • 1.

    Jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpverleners zorgen voor een goede kwaliteit van jeugdhulp, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. In aanvulling op hoofdstuk 4 van de Wet, gelden de volgende kwaliteitseisen voor jeugdhulp:

    • a.

      de jeugdhulp die geïndiceerd is, wordt in samenspraak met de jeugdige, zijn ouder(s) en/of zijn vertegenwoordiger besproken;

    • b.

      de jeugdhulp is veilig: de relatie tussen de jeugdige en/of zijn ouders en beroepskracht is vertrouwd en stabiel waarbij de privacy in acht wordt genomen;

    • c.

      de jeugdhulp garandeert continuïteit, samenhang en resultaten: de beroepskracht is deskundig en gericht op het behalen van resultaten en werkt waar nodig samen met andere jeugdhulpverleners dan wel andere professionals en onderhoudt contacten met de personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige;

    • d.

      de leefomgeving (wonen en verblijf) past bij de leeftijd en ondersteuningsbehoefte van de jeugdige.

  • 2.

    Behoudens andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de eisen door periodieke overleggen met de jeugdhulpaanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig na overleg met de jeugdige en/of zijn ouders ter plaatse controleren van de geleverde jeugdhulp.

Artikel 23. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Hoofdstuk 8. Klachten en medezeggenschap

Artikel 24. Klachtregeling

Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze Verordening.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 25. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze Verordening indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 26. Intrekking oude Verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening jeugdhulp Sittard-Geleen 2015 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2025.

  • 2.

    Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp Sittard-Geleen 2015, totdat het college een nieuwe beschikking heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp Sittard-Geleen 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze Verordening, worden afgehandeld krachtens deze Verordening.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze Verordening treedt in werking op 1 januari 2025.

  • 2.

    Deze Verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Sittard-Geleen 2025.

Aldus besloten door de raad der gemeente Sittard-Geleen in zijn vergadering van 17-10-2024.

De griffier

mr. N.A.P.G. Bisschoff

De voorzitter

mr. J.Th.C.M. Verheijen

Toelichting op de Verordening jeugdhulp gemeente Sittard-Geleen 2025

Algemene toelichting

Deze Verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente; de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).

 

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per Verordening in ieder geval regels opstelt:

  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen;

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet is niet uitputtend geformuleerd en biedt derhalve ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nog andere regels te stellen. Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

 

Deze Verordening kan niet los worden gezien van het beleidskader jeugdhulp Zuid-Limburg dat op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet vastgesteld is. In dit beleidskader wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleidskader vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

 

Algemene en individuele voorzieningen

Een voorziening voor jeugdhulp kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten.

In de Verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een beschikking van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze hulp daadwerkelijk nodig hebben. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. In deze Verordening zijn de beschikbare algemene en individuele voorzieningen uitgewerkt in artikel 3 en 4.

 

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden, te weten:

  • via de gemeente;

  • via de gecertificeerde instellingen, rechter, OM of justitiële jeugdinrichting (JJI);

  • na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts;

  • via Veilig Thuis.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij het toegangsteam van de gemeente. Het toegangsteam zal dan onderzoeken of en zo ja, welke jeugdhulp nodig is. Is een individuele voorziening nodig, dan geeft het college (althans een deskundige namens het college) daartoe een beschikking af.

 

Toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen naar een van de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. De jeugdhulpaanbieder beoordeelt vervolgens op basis van zijn professionele autonomie welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn vastgelegd in deze Verordening.

 

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling zelfstandig bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5, lid 1 van de Jeugdwet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI), en de selectiefunctionaris van de JJI. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze instanties nodig achten ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (artikel 2.4, lid 2 van de Jeugdwet). Wel geldt als uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.

 

Toegang via Veilig Thuis (het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling)

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.

 

Artikelsgewijze toelichting:

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Hieronder volgt een toelichting op de onderdelen die dat behoeven:

Onderdeel a: algemene voorziening

Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats. Dit betekent dat voorafgaand geen onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige of ouder(s).

Voor een algemene voorziening is in beginsel geen verleningsbeschikking nodig (zie ook artikel 3 van deze Verordening en de toelichting daarbij). De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de memorie van toelichting op de Jeugdwet spreekt de wetgever echter over een ‘algemene’ of ‘vrij toegankelijke voorziening’. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is en bovendien ook binnen de Wmo2015 wordt gehanteerd, is deze overgenomen in deze Verordening.

 

Onderdeel b: andere voorziening

Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

 

Onderdeel d: budgethouder

De budgethouder is degene die op grond van de Jeugdwet een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt om daarmee jeugdhulp in te kunnen kopen. Aangezien zowel jeugdigen als ouders jeugdhulp kunnen krijgen, gaat het om de jeugdige of om de ouders.

 

Onderdeel f: gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook pleegouders vallen. Jeugdhulp kan slechts ingezet worden voor de hulp die de gebruikelijke hulp te boven gaat. Dat is bepaald in deze Verordening.

 

Onderdeel g: hulpverleningsplan

Het hulpverleningsplan is een integraal plan wat het resultaat is van het onderzoek dat de gemeente uitvoert naar de hulpvraag van jeugdigen en/of ouders. Het plan beschrijft de bijdragen die zowel het college, de hulpvrager als het sociale netwerk gaan leveren om gezamenlijk een oplossing te bieden voor de hulpvraag.

 

Onderdeel i: individuele voorziening

Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een beschikking nodig.

 

Onderdeel o: persoonsgebonden budget (pgb)

Een jeugdige of ouder kan een individuele voorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Met dit budget kan de jeugdige of ouder zelf de benodigde hulp inkopen.

Deze begripsomschrijving benadrukt dat het in deze Verordening gaat om het persoonsgebonden budget dat verleend kan worden op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

Onderdeel q: sociaal netwerk

Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige of ouder regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving.

De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een jeugdige of ouder zich meldt met een hulpvraag.

 

Onderdeel t: Veilig Thuis

In de Jeugdwet wordt het begrip 'advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling' gebruikt. Inmiddels is hiervoor de naam Veilig Thuis in gebruik. In de Verordening wordt daarom laatstgenoemde term gebruikt.

 

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de Jeugdwet al veel definities kent die ook bindend zijn voor deze Verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze Verordening. Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze Verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1.3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1.3, tweede lid van de Awb).

 

Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen

 

Artikel 2. Toegang algemene voorziening

Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk. Er vindt geen voorafgaand onderzoek plaats naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouders. Het college geeft hiervoor dan ook geen beschikking af.

Het is wel mogelijk dat iemand een aanvraag indient voor een individuele voorziening en het college vervolgens na het onderzoek tot de conclusie komt dat er een algemene voorziening aanwezig is die passend is. Dan kan het college daar naar verwijzen en de aanvraag voor de individuele voorziening dus afwijzen.

 

Artikel 3. Beschikbare algemene voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onderdeel a van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat het college regels stelt over de te verlenen individuele en algemene jeugdhulpvoorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de Jeugdwet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

 

Hoofdstuk 3. Toegang jeugdhulp via de gemeente

 

Artikel 4. Beschikbare individuele voorzieningen

Het college kan op grond van het tweede lid de in lid 1 genoemde voorzieningen nader uitwerken of specificeren in nadere regels.

 

Artikel 5. Aanvraag

Lid 1

Een jeugdige of ouders kunnen een aanvraag (laten) indienen voor een individuele jeugdhulpvoorziening. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze Verordening wijkt daarvan niet af. Dat betekent in ieder geval dat - op grond van artikel 4.1 van de Awb - een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk moet worden ingediend bij het college. Het college kan op grond van lid 6 nadere regels stellen over de procedure voor de aanvraag.

 

Lid 4

Als de jeugdige of zijn ouders een pgb willen voor de individuele voorziening die nodig is, moeten ze daarvoor een pgb-plan opstellen. Dat is geregeld in artikel 12 van deze Verordening. Het pgb-plan heeft te gelden als een formele aanvraag voor een pgb.

 

Lid 6

Deze bepaling regelt dat het college nadere regels kan vaststellen met betrekking tot de aanvraagprocedure.

 

Artikel 6. Onderzoek en opstellen hulpverleningsplan

Om de juiste hulp te kunnen inzetten en een zorgvuldig besluit te kunnen nemen, is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de hulpvraag worden onderzocht. In dit artikel wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de jeugdige daar zo veel mogelijk bij betrokken wordt. Uitgangspunt is dat persoonlijk contact tussen de gemeente en de jeugdige en/of zijn ouders plaatsvindt.

 

Lid 1

De onderdelen a tot en met k zijn de onderwerpen die in ieder geval aan de orde komen in het onderzoek. Indien de jeugdige of zijn ouders al bij de gemeente bekend zijn, zullen een aantal zaken niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige of zijn ouders en hun situatie te krijgen.

 

Lid 2

Uit het gesprek tussen de jeugdige en zijn ouders en de hulpverlener kan naar voren komen dat er al professionals vanuit andere domeinen betrokken zijn. In dat geval kan de toegangsmedewerker ervoor kiezen informatie op te vragen namens en met instemming van de jeugdige en/of zijn ouders.

Ook kan ervoor gekozen worden dat gezamenlijk het gesprek aangegaan wordt met deze andere professionals of kan de jeugdige of ouder zelf voor de nodige informatie uit deze domeinen zorgen.

 

Lid 3 en 4

De uitkomst van het onderzoek naar de hulpvraag wordt vastgelegd in een hulpverleningsplan. Uit het plan moet blijken welke doelen er zijn opgesteld, hoe die gerealiseerd gaan worden en welke bijdragen daarin van alle partijen verwacht wordt. De in lid 1 van deze bepaling genoemde onderzoeksvragen moeten ook terugkomen in het hulpverleningsplan.

 

Lid 5

Deze bepaling geeft het college de ruimte nadere regels vast te stellen over de inhoud van het onderzoek en de daarbij te volgen werkwijze.

 

Artikel 7. Besluit en toegang

Lid 1 en 2

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Een individuele voorziening wordt altijd toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Deze verleningsbeschikking zal gebaseerd zijn op het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders en de ingediende aanvraag.

 

Lid 3

Deze bepaling regelt de toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties. In gevallen waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit niet kan worden afgewacht) kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp. Het besluit tot inzetten van de hulp moet vervolgens binnen 4 weken na de start van de hulp zijn vastgelegd in een beschikking.

 

Lid 4

In artikel 2.6, lid 1, onderdeel e van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de mogelijkheid bestaat tot directe verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts. Dit laatste geldt zowel voor de algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen als de individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. De jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige of zijn ouders daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in alle gevallen vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden.

 

Artikel 8. Inhoud en geldigheidsduur beschikking

Bij het al dan niet toekennen van jeugdhulp, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een schriftelijke beschikking afgeven. Hiertegen kan de jeugdige of zijn ouders bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen.

Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van artikel 3.5, lid 1 van de Jeugdwet.

De jeugdige of zijn ouders moeten met de beschikking de informatie krijgen die nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige of zijn ouders goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

 

Artikel 9. Criteria individuele voorzieningen

In artikel 2.9, onderdeel a van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij Verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit artikel is ter uitwerking van deze verplichting een kader gegeven.

 

Lid 1

Bij het beoordelen van de problematiek wordt gekeken in hoeverre de eigen mogelijkheden van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving toereikend zijn om (al dan niet gedeeltelijk) een oplossing te bieden voor de ondersteuningsbehoefte. Onderdeel van die eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen is gebruikelijke hulp. Voor zover gebruikelijke hulp mag worden verwacht, hoeft geen jeugdhulpvoorziening te worden ingezet. In de nadere regels wordt verder uitgewerkt wanneer sprake is van gebruikelijke hulp.

Een aanvullende verzekering wordt ook als onderdeel van het eigen probleemoplossend vermogen gezien. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat jeugdhulp nodig is waarvoor de jeugdige/ouder aanvullend verzekerd is, mag van hen verwacht worden dat ze die verzekering aanspreken. Voor zover de aanvullende verzekering onvoldoende vergoeding biedt, moet het college op grond van de jeugdhulpplicht aanvullen.

Een algemene voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening. Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders, dan hoeft het college geen individuele voorziening meer te treffen.

Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als jeugdige of zijn ouders gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening. Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere Wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld Wmo2015 of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een voorliggende voorziening, het college nog steeds een voorziening zal moeten treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.

 

Lid 2

Wanneer er al zorg is ingezet zonder een toets vooraf een beschikking afgegeven is door het college, kan er met terugwerkende kracht een beschikking worden afgegeven onder voorwaarden. Deze voorwaarden staan in dit lid benoemd.

 

Lid 3

Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid om de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening verder uit te werken in de nadere regels.

 

Artikel 10. Onderscheid formele en informele hulp

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Van formele hulp is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP-er), die onder toezicht staan van de in de Jeugdwet aangewezen inspecties. Van formele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. Hierop geldt één uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener uit het sociaal netwerk van de budgethouder komt. Bij hulpverlening door een persoon uit het sociaal netwerk, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in lid 1 van dit artikel. Dan nog geldt dat in het kader van deze Verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook personen uit het sociaal netwerk met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief. Informele hulp is alle hulp die geboden wordt door personen uit het sociaal netwerk of door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen.

 

Hoofdstuk 4. Pgb

 

Artikel 11. Hoogte pgb

In de Verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn om de benodigde hulp in te kunnen kopen. Ook als de hulp wordt betrokken van het sociaal netwerk. In deze Verordening wordt het pgb-tarief voor informele hulp daarom vastgesteld op 50% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura. Dit voldoet aan het wettelijk minimumloon (zie de toelichting bij lid 3). Het 100% tarief wordt berekend voor zorg door een persoon in dienst van een aanbieder, het 75% tarief wordt berekend voor een persoon die als zelfstandige hulp verleent ( niet gecontracteerde zelfstandige professional ).

Per jaar worden deze tarieven geïndexeerd. De tarieven worden gepubliceerd op www.jeugdhulpzuidlimburg.nl onder het kopje productcodetabel en productenposter jeugdhulp. De hoogte van het pgb voor persoonlijke verzorging wordt gebaseerd op de hoogte van het uurloon opgesteld door de Zorgverzekeringswet, gepubliceerd op de website www.regelhulp.nl onder het kopje verpleging en verzorging thuis.

 

Lid 1

In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor formele jeugdhulp, die voldoet aan alle kwaliteitseisen uit de Jeugdwet. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de door de jeugdhulpregio Zuid-Limburg gestelde zorg in natura-tarieven, tenzij uit het pgb-plan blijkt dat de hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan mag uitgegaan worden van dit lagere tarief.

 

Lid 2

In deze bepaling is in feite een minimum vastgelegd voor de hoogte van het pgb in individuele gevallen. Uit de Jeugdwet volgt dat de hoogte van een pgb zodanig moet zijn, dat hiermee passende hulp kan worden ingekocht. Met de hoogte van het pgb-tarief zoals vastgelegd in het eerste lid, zal nagenoeg altijd aan deze voorwaarde zijn voldaan. Desalniettemin moet het college in ieder individueel geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde hulp kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het pgb voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen jeugdhulp bij ten minste één aanbieder moet kunnen worden ingekocht.

 

Lid 3

Bij het inzetten van een pgb binnen het sociale netwerk, kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Voor beide type overeenkomsten geldt sinds 1 januari 2018 de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). In deze bepaling is dan ook geregeld dat het informeel pgb-tarief moet voldoen aan het wettelijk minimumloon.

 

Lid 5

Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid om de hoogte van het pgb verder uit te werken in nadere regels.

 

Artikel 12. Aanvullende criteria pgb

Lid 1

Als een jeugdige of ouder in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij een pgb-plan opstellen. In lid 1 van deze bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat pgb-plan. Een aantal zaken vloeien rechtstreeks voort uit de Wet. De Jeugdwet noemt in artikel 8.1.1 namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het pgb-plan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.

 

Lid 2

In deze bepaling zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke jeugdhulp.

 

Lid 3

Alvorens een pgb toe te kennen is het van belang dat het college toetst aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 8.1.1, lid 2 Jeugdwet (zie ook de toelichting bij lid 1). Eén van die criteria is dat de kwaliteit van de in te kopen hulp naar het oordeel van het college geborgd is. In dat kader moet het college, bij de wens om hulp van het sociale netwerk te betrekken, beoordelen of de benodigde hulp wel door het sociale netwerk geboden kan worden. Als de conclusie is dat de ontwikkeldoelen niet bereikt kunnen worden als de betreffende hulp door iemand uit het sociale netwerk wordt geboden, kan dat reden zijn om het pgb te weigeren. De kwaliteit van de in te zetten hulp is dan immers niet geborgd. Tegen deze achtergrond is in deze Verordening een uitsluitingsgrond opgenomen voor het ontvangen van ggz-behandeling die wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk. GGZ-behandeling kan, gelet op de aard van de hulp, alleen door een professional worden geboden. Professionele hulp vergt een objectieve en onafhankelijke blik. Een persoon uit het sociaal netwerk is door de relatie met de jeugdige, ongeacht zijn of haar diploma’s en werkervaring, niet in staat een professionele afstand tot de jeugdige te bewaren en dus de vereiste professionaliteit te bieden die vereist is voor dit type jeugdhulp.

 

Lid 4

Het college heeft ruimte om nog nadere regels te stellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

 

Hoofdstuk 5. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

 

Artikel 13. Herziening, intrekking en terugvordering

Lid 1

Deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de Jeugdwet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouders het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In deze Verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en zijn ouders met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan.

 

Lid 2

Deze bepaling regelt in welke gevallen het college een beschikking tot verlening van een individuele voorziening kan beëindigen of wijzigen, dan wel intrekken of herzien. Bij ‘wijzigen’ gaat het om het aanpassen van de aanspraak naar de toekomst toe. De tegenhanger is ‘herzien’, wat een wijziging van de aanspraak over het verleden betreft. Intrekking ziet eveneens op het verleden: een aanspraak wordt dan beëindigd vanaf een in het verleden gelegen datum.

De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Hoewel de Jeugdwet enkel spreekt van ‘herzien’ of ‘intrekken’ is uit de toelichting af te leiden dat hiermee ook beëindigen of wijzigen wordt bedoeld. Dat is daarom expliciet benoemd in deze bepaling.

Verder breidt de verordeningsbepaling de herzienings- of intrekkingsbevoegdheid uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

 

Lid 3

In de Jeugdwet is geregeld dat het college een pgb kan invorderen als dit is herzien of ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige of zijn ouders (zie artikel 8.1.4, lid 3 Jeugdwet). Alvorens tot invordering te kunnen overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang hiervoor een grondslag op te nemen in de Verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.

 

Artikel 14. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

Op grond van artikel 2.9, onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de Verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht.

 

Lid 1

Het is van belang dat jeugdigen en ouders zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden (informatieplicht, artikel 13, lid 1 van deze Verordening). Of de regels rondom verantwoording van een pgb. Het college moet de jeugdige en ouders hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.

 

Lid 2 en 3

In deze bepalingen is de grondslag gegeven om een toezichthouder rechtmatigheid jeugd aan te wijzen die zich bezig houdt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo2015, is in de Jeugdwet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Desalniettemin kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder rechtmatigheid voor jeugd aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11).

Het toezicht door de aangewezen toezichthouder rechtmatigheid ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is namelijk belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Veiligheid en Justitie (hoofdstuk 9 van de Jeugdwet). Zij voeren het kwaliteitstoezicht uit binnen het samenwerkingsverband Toezicht Sociaal Domein (TSD). Voor zover de gemeente signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde zorg, stuurt de gemeente deze door naar het TSD.

Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder rechtmatigheid jeugd ziet onder andere op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders.

 

Lid 4

In deze bepaling is vastgelegd dat het college nadere regels kan vaststellen over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder rechtmatigheid jeugd.

 

Hoofdstuk 6. Afstemming met andere voorzieningen

 

Artikel 15. Afstemming met gezondheidszorg

Lid 1

De gezondheidszorg voor jeugdigen valt gedeeltelijk binnen de verantwoordelijkheid van de gemeente, namelijk als het gaat om preventieve jeugdgezondheidszorg, geestelijke gezondheidszorg, en (licht)verstandelijk gehandicaptenzorg. De gemeente is niet verantwoordelijk voor huisartsenzorg, paramedische zorg (logopedie, fysiotherapie, ergotherapie, dieetadvies) en de meeste medisch specialistische (ziekenhuis)zorg. Deze zorg valt onder de Zorgverzekeringswet. Langdurige (24-uurs) zorg vanwege (voornamelijk) verstandelijke en/of lichamelijke handicap, valt evenmin onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. De aanspraak op deze zorg is geregeld in de Wlz en, voor zover het vooral somatische problematiek van minderjarigen betreft, in de Zorgverzekeringswet (Zvw).

Gelet op deze afbakening, is het van belang dat er afspraken gemaakt worden tussen de gemeente en de aanbieders van deze zorg (en hun financiers: de zorgverzekeraars/zorgkantoren). De Jeugdwet schrijft dit ook voor (zie artikel 2.7, lid 5 Jeugdwet). Dit artikel beschrijft een aantal onderdelen waarop afspraken nodig zijn, namelijk op het gebied van de doorverwijzing naar (algemene en individuele) jeugdhulpvoorzieningen en op welke wijze een doorverwijzing uiteindelijk wordt vastgelegd in een schriftelijke beschikking voor de jeugdige en zijn ouders.

 

Lid 2

Als jeugdigen de leeftijd van 18 jaar bereiken, verandert veelal het wettelijk kader van waaruit zorg geleverd wordt. GGZ-zorg bijvoorbeeld komt na het 18e jaar voor rekening van de Zvw. Om zoveel mogelijk continuïteit van zorg te kunnen bieden, maakt het college afspraken met de zorgverzekeraars en het CIZ (uitvoerder van de Wlz).

 

Artikel 16. Afstemming met gecertificeerde instellingen

De gecertificeerde instellingen kunnen zelfstandig jeugdhulp inzetten bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (gedwongen kader). Het is dan ook van belang dat de gemeente, als financier van de gecertificeerde instellingen én de jeugdhulp, goede afspraken maakt met de gecertificeerde instellingen. Dit artikel benoemt een aantal concrete onderwerpen waarover afspraken moeten worden gemaakt. De afspraken worden vastgelegd in een samenwerkingsprotocol met de gecertificeerde instellingen. De Jeugdwet stelt zo'n samenwerkingsprotocol ook verplicht (zie artikel 3.5, lid 3 van de Wet).

 

Artikel 17. Afstemming met het justitiedomein

In de strafrechtelijke beslissing– in het kader van een taakstraf of ( gedragsbeïnvloedende ) maatregel – kan de rechter besluiten tot de inzet van jeugdhulp. In de regel zal de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) hierover adviseren. Bij ( jeugdreclasserings- )maatregelen zal de gecertificeerde instelling betrokken zijn bij de uitvoering hiervan. Gaat het om taakstraffen, dan is dat de RvdK. Daarnaast kan de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts, of directeur van de justitiële jeugdinrichting besluiten tot de inzet van jeugdhulp in het kader van het scholings‐ en trainingsprogramma in het nazorgtraject. De gemeente is betrokken in het trajectberaad. Het is van belang dat de gemeente afspraken maakt met deze instanties, zeker ook als het gaat om de afhandeling van de proces‐verbalen van leerplicht. Deze afspraken zijn vastgelegd in het samenwerkingsprotocol met de RvdK. Tevens worden afspraken hierover vastgelegd in een samenwerkingsprotocol met de gecertificeerde instellingen.

 

Artikel 18. Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerrecht

Veel kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar bezoeken een kinderdagverblijf, waar ook voorschoolse educatie wordt geboden. De gemeente speelt een belangrijke rol in de bevordering van de pedagogische kwaliteit van deze voorschoolse voorziening en het vergroten van het bereik onder specifieke doelgroepen. Het is daarom van belang om over de relatie tussen de voorschoolse voorzieningen en de algemene (en individuele) voorzieningen op grond van deze Verordening afspraken te maken met de aanbieders van kinderopvang en basisscholen.

De Jeugdwet draagt de gemeente ook op te overleggen met het onderwijs bij het treffen van een individuele voorziening (zie artikel 2.7 Jeugdwet). Elke school heeft daarom een contactpersoon bij het gemeentelijke jeugdteam, zodat waar nodig makkelijk en snel afstemming gezocht kan worden. Bij schoolverzuim of voortijdig schoolverlaten zal hierbij tevens de leerrechtambtenaar worden betrokken. Uiteraard worden de jeugdige en zijn ouders betrokken bij dit overleg en de gemaakte afspraken worden vastgelegd in het individuele hulpverleningsplan van de jeugdige.

 

Artikel 19. Afstemming met Veilig Thuis

Veilig Thuis is beschikbaar voor advies en consultatie voor professionals. Hoogwaardige specialistische kennis is nodig bij bijvoorbeeld complexe situaties van huiselijk geweld en kindermishandeling, eergerelateerd geweld, seksueel misbruik, achterlating of huwelijksdwang. Veilig Thuis kan passende hulp inschakelen. In het kader hiervan zijn in ieder geval afspraken nodig over de toegang en eventueel doorverwijzing naar jeugdhulpvoorzieningen.

 

Artikel 20. Afstemming met Wmo ‐voorzieningen

Bepaalde voorzieningen, waaronder in ieder geval begeleiding, vallen na het 18e jaar niet meer onder de Jeugdwet, maar onder de Wmo. De gemeente is verantwoordelijk voor een warme overdracht na het 18e jaar. Daarbij is van belang dat tijdig, minimaal een half jaar tevoren, bekeken wordt wat er gaat veranderen na het 18e jaar zodat de continuïteit van zorg geborgd is. Sommige ouders van jeugdigen zullen ook te maken hebben met Wmo-ondersteuning (omdat zij minder valide en zelfredzaam zijn). Ook in die gevallen is een goede afstemming tussen voorzieningen voor de jeugdige en voor de ouders gewenst.

 

Artikel 21. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Soms speelt in gezinnen die jeugdhulp nodig hebben, ook armoede- en schuldenproblematiek. De jeugdhulpverlening kan daardoor niet of veel minder effectief zijn. Het is daarom van belang dit soort problematiek tijdig te signaleren en gezinnen naar de juiste hulp en armoedevoorzieningen te leiden. Ook van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen wordt hierin een actieve houding verwacht.

 

Hoofdstuk 7. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

 

Artikel 22. Kwaliteit

Het college ziet toe op het leveren van goede kwaliteit en op een goede borging van de geleverde zorg. Hiertoe zijn in dit artikel voorwaarden opgenomen.

 

Artikel 23. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

Het college kan de uitvoering van de Wet door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, lid 1 van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij Verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Hoofdstuk 8. Klachten en medezeggenschap

 

Artikel 24. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In hoofdstuk 9 van de Awb is de klachtbehandeling uitvoerig geregeld. Dit artikel is toch in de Verordening opgenomen vanwege het belang om in de Verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moeten jeugdige of zijn ouders zich richten tot de aanbieder/ instelling die de hulpverlening biedt. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet.

 

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

 

Artikel 25. Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders kan afwijken van de bepalingen van deze Verordening (en dus niet van de in de Wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Gaat het om het verlenen van individuele jeugdhulpvoorzieningen, dan verplicht artikel 2.3 Jeugdwet het college reeds maatwerk te verrichten. Gebruik van de hardheidsclausule zal daarom in dat opzicht niet snel aan de orde komen. Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de Verordening wordt afgeweken.

 

Artikel 26. Intrekking oude Verordening en overgangsrecht

Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke Verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat de nieuwe Verordening in werking treedt. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Tot slot is in lid 3 vastgelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze Verordening beoordeeld zullen worden.

 

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Naar boven