Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tot wijziging van het Algemeen mandaat besluit Amsterdam in verband met een actualisatie naar aanleiding van het vervallen van de Nadere regels voor deelvoertuigen Amsterdam 2019 (Derde wijzigingsbesluit Algemeen mandaatbesluit Amsterdam)

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

 

gelet op artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 160, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet

 

besluit:

Artikel I  

Het Algemeen mandaatbesluit Amsterdam als volgt te wijzigen:

 

Bijlage 2: Ondermandaatverlening van de gemeentesecretaris aan de stedelijk directeuren, Hoofdstuk 4 Cluster Ruimte en Economie, Paragraaf 4 Verkeer en Openbare Ruimte, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In onderdeel 10 vervalt “conform de Nadere regels voor deelvoertuigen Amsterdam 2019”.

  • 2.

    In onderdeel 11 vervalt “, conform de Nadere regels voor deelvoertuigen Amsterdam 2019”.

  • 3.

    In onderdeel 12 vervalt “, conform een door het college vastgesteld experiment als beschreven in hoofdstuk 4 van de Nadere regels voor deelvoertuigen Amsterdam 2019”.

Artikel II  

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel III  

Dit besluit wordt aangehaald als Derde wijzigingsbesluit Algemeen mandaatbesluit Amsterdam.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 23 januari 2024.

De burgemeester

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Toelichting  

Artikel I

 

Middels de wijziging van het Algemeen mandaatbesluit wordt de verwijzing naar de Nadere regels voor deelvoertuigen Amsterdam 2019 verwijderd. Deze regels zijn vervallen. Inmiddels zijn de Nadere regels voor deelscooters Amsterdam 2023 en de Nadere regels voor deelbakfietsen Amsterdam 2023 van kracht. Een verwijzing in het mandaat naar de (op basis van artikel 2.50A APV door het college vastgestelde) geldende Nadere regels is niet nodig omdat die Nadere regels ook zonder verwijzing in het mandaat toegepast moeten worden bij de uitoefening van de bevoegdheden op grond van artikel 2.50A.

 

Naar boven