Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Beuningen 2024

De raad van de gemeente Beuningen;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 oktober 2024;

 

overwegende dat;

het gewenst is om de verordening te wijzigen om te voldoen aan wet- en regelgeving.

 

gelet op de artikelen 149, 149a, 151a, 151b, 151c, 151d, 154 en 154a van de Gemeentewet, de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, de artikelen 4, 25a, 25b, 25c en 25d van de Alcoholwet, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

 

b e s l u i t vast te stellen de volgende verordening:

 

Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Beuningen 2024

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

 

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

a. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan de gemeenteraad de grenzen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

b. beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

c. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

d. bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

e. de Groene Heuvels: het voor dagrecreatie bestemde gebied beheerd door de (ondernemingen van) de RGV, gelegen aan "de Groene Heuvels".

f. openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

g. college: het college van burgemeester en wethouders;

h. gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

i. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

j. openbaar water: wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

k. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

l. vaartuig: alle vaartuigen en drijvende voorwerpen, die de mogelijkheid hebben om ermee te varen;

m. voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;

n. weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag om een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

 

Artikel 1:3 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

3. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

1. De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

Artikel 1:5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

e. indien de houder dit verzoekt.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

Artikel 1:6 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

 

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2. Openbare Orde

 

 

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

 

Artikel 2.1. Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats op enigerlei wijze de orde te verstoren, zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen, te vechten, deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2. Degene die op een openbare plaats:

a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

AFDELING 2. BETOGING

 

Artikel 2:2 [gereserveerd]

 

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2. De kennisgeving bevat:

a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

b. het doel van de betoging;

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

 

Artikel 2:4 Afwijking termijn [gereserveerd]

 

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens [gereserveerd]

 

AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

 

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AFDELING 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

 

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. [gereserveerd]

 

Artikel 2:8 Dienstverlening [gereserveerd]

 

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu aangewezen openbare plaatsen.

2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

 

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aam openbare plaatsen in strijd met de publieke functie van die plaats

1. Het is verboden een openbare plaats of een gedeelte daarvan anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

a. het beoogde gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats.

b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

2. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden.

3. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

4. Het verbod is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

c. terrassen die onderdeel uitmaken van de exploitatievergunning van artikel 2:28 APV of de Alcoholwetvergunning van artikel 3 lid 1 van de Alcoholwet;

d. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

5. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 2:10A Gedrag voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

 

Artikel 2:10B Sluiting voor publiek toegankelijke ruimten

1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf, of voor het publiek openstaande gebouwen en/of de daarbij behorende erven in bepaald gebied, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.

2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.

3. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en er naar het oordeel van de burgemeester voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

4. Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf, verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin te betreden of bezoekers toe te laten of te laten betreden.

5. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf te betreden.

6. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.

 

Artikel 2:10C [gereserveerd]

 

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

3. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

4. Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 2:11A Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatwet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

 

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitrit of uitweg te maken, al dan niet over een trottoir naar de weg of verandering te brengen in een bestaande inrit of uitweg naar de weg.

2. Het college kan de vergunning weigeren:

a. indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

b. indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

c. in het belang van de bescherming van de groenvoorziening binnen de gemeente;

d. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

e. indien er reeds een bestaande uitweg vanuit een perceel met woonbestemming aanwezig is;

f. indien er sprake is van een uitweg van een perceel met bestemming anders dan wonen dat al door een andere uitweg wordt omsloten en de aanleg van deze tweede uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, groenvoorziening, of het uiterlijk aanzien van de omgeving.

3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

4. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG

 

Artikel 2:13 [gereserveerd]

 

Artikel 2:14 [gereserveerd]

 

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

 

Artikel 2:17 Plaatsing en markering containers

1. De container dient buiten de weg geplaatst te worden. Indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dient de container zoveel mogelijk naar de zijkant van de weg geplaatst te worden.

2. Containers die op de openbare weg zijn geplaatst, moeten in het belang van de veiligheid van het verkeer, voorzien zijn van voldoende markering van retroreflecterend materiaal.

 

Artikel 2:18 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp voor voetgangers, fietsers

1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of fietsers bestemde deel of te gebruiken deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,5 meter boven dat gedeelte van de weg.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet t.a.v. prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstanden dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

 

Artikel 2:19 Opsporen metalen

1. Het is verboden opgravingen te doen als bedoeld in artikel 2.2. Besluit Erfgoedwet archeologie.

2. Het is verboden op een openbare plaats een metaaldetector of enig ander voorwerp waarmee metalen kunnen worden opgespoord bij zich te hebben, met het kennelijke doel deze te gebruiken voor het opsporen van metalen.

3. De verboden uit het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op opgravingen door een certificaathouder als bedoeld in paragraaf 5.1 van de Erfgoedwet.

4. De verboden uit het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een bedrijf dat in bezit is van een systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).

 

Artikel 2:20 – 2:23 [gereserveerd]

 

AFDELING 7. EVENEMENTEN

 

Artikel 2:24 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoopvoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in 2:9 en 2:39 van deze verordening;

g. sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie;

c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

e. een straatfeest of buurtbarbeque op één dag (klein evenement);

f. een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

3. In deze afdeling wordt onder behandelclassificatie evenementen verstaan: de indeling van de verschillende evenementen op basis van de mogelijke risico's met betrekking tot de omgeving en het verkeer. De volgende evenementen worden onderscheiden:

a. Categorie A - Regulier evenement: laag risico-evenement, waarbij sprake is van een beperkte impact op de omgeving en/of beperkte gevolgen voor het verkeer;

b. Categorie B - Aandachtsevenement: verhoogd risico-evenement, waarbij sprake is van een verhoogde impact op de omgeving en/of gevolgen voor verkeer;

c. Categorie C - Risicovol evenement: hoog risico-evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de openbare orde, de gemeente en/of regionale gevolgen voor het verkeer.

 

Artikel 2:25 Evenement

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement in de behandelclassificatie Categorie A, B of C te (laten) organiseren.

2. Voor een evenement zoals bedoeld in artikel 2:24 lid 1 dient tijdig een aanvraag te worden ingediend. De volgende termijnen gelden:

a. Een aanvraag om een vergunning voor Categorie A - Regulier evenement moet uiterlijk 8 weken voor datum evenement worden ingediend.

b. een aanvraag om een vergunning voor een Categorie B - Aandachtsevenement moet uiterlijk 12 weken voor datum evenement worden ingediend.

c. een aanvraag om een vergunning voor een Categorie C - Risicovol evenement moet uiterlijk 16 weken voor datum evenement worden ingediend.

3. Geen vergunning is vereist voor een evenement, indien aan alle hierna genoemde criteria wordt voldaan:

a. het aantal aanwezige personen inclusief deelnemers niet meer bedraagt dan 250 (tweehonderdvijftig);

b. het evenement tussen 9.00 en 24.00 uur plaats vindt;

c. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 24.00 uur;

d. het evenement geen of een zeer geringe beperking van het gebruik van de weg of anderszins veroorzaakt en geen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

e. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 m2 per object;

f. er een organisator is;

g. de organisator tenminste 15 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

4. De burgemeester kan na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

5. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

6. Het derde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder f, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

8. Op de vergunning is onverminderd art. 1:7 lid 2 van de APV van toepassing.

9. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:25A Beëindiging evenement

1. Degene die een evenement organiseert of bij dat evenement feitelijk de leiding heeft, is verplicht:

a. dat evenement onverwijld te beëindigd indien de burgemeester een bevel geeft;

b. ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoelde bevel door de burgemeester is gegeven, geen publiek meer tot het evenement toegelaten wordt;

c. ervoor te zorgen dat daartoe aangewezen ambtenaren te allen tijde toegang hebben tot het evenement.

2. Het is voor publiek verboden aanwezig te zijn bij een evenement ten aanzien waarvan een bevel, als bedoeld in het eerste lid, onder a, is gegeven.

 

Artikel 2:25B Op de weg achtergebleven stoffen na een evenement

Het college kan de organisatie van een evenement verplichten te zorgen dat de op of in de nabijheid van de plaats waar het evenement wordt of werd gehouden, op de weg achtergebleven stoffen, die het milieu verontreinigen en direct verband houden of hielden met het evenement worden verwijderd overeenkomstig door hen te stellen regels.

 

Artikel 2:26 Ordeverstoring

1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

2. Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

3. Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

4. Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid ter stond en stipt op te volgen.

 

Artikel 2:26A Voetbalwedstrijd

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder voetbalwedstrijd: een voetbalwedstrijd die wordt georganiseerd op een speelterrein in de gemeente Beuningen en waarbij ten minste één betaald-voetbalorganisatie is betrokken.

2. Een voetbalwedstrijd is een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening.

3. Het verbod als bedoeld in artikel 2:25 lid 1 geldt niet voor een voetbalwedstrijd als bedoeld in lid 1, indien de organisator uiterlijk 3 weken voorafgaand aan het evenement daarvan schriftelijk melding heeft gedaan aan de burgemeester en daarbij de noodzakelijke informatie heeft verschaft voor een goede risicobeoordeling.

4. De burgemeester kan na ontvangst van de melding besluiten nadere voorschriften te stellen dan wel het organiseren van het evenement te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de oprenbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

5. Vanaf vier uur voor het vastgestelde begin tot vier na afloop van een voetbalwedstrijd als bedoeld in lid 1 is het niet toegestaan voorwerpen mee te voeren waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zijn bedoeld om de openbare orde te verstoren.

 

Artikel 2:26B Verwijdering voetbalsupporters

Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

 

AFDELING 8. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

 

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Openbare inrichting:

1° Een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis, alsmede afhaal- en/of bezorgzaken waar anders dan om niet uitsluitend voor gebruik elders dan ter plaatse in hoofdzaak ter plekke bereide en voor directe consumptie geschikte eetwaren en dranken worden verstrekt;

2° Elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid;

b. Terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

c. Leidinggevende:

1° De natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare richting wordt uitgeoefend;

2° De natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin de openbare inrichting wordt uitgeoefend;

3° De natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van zodanige openbare inrichting.

2. Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

 

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 weigert de burgemeester de vergunning indien:

a. de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een omgevingsplan en geen medewerking zal worden verleend aan het afwijken middels een omgevingsvergunning;

b. de aanvrager geen VOG met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

3. Onverminderd het bepaalde in lid 2, dien(t) (en) de leidinggevende(n) te voldoen aan de eisen gesteld in artikel 8 van de Alcoholwet.

4. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

5. Bij de toepassing van de in het vierde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

6. Het is verboden een openbare inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting.

7. Een vergunninghouder doet melding aan de burgemeester indien:

a. Een leidinggevende op de vergunning dient te worden bijgeschreven;

b. Een leidinggevende van de vergunning dient te worden verwijderd als deze geen bemoeienis meer heeft met de bedrijfsvoering of de exploitatie van de openbare inrichting.

8. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

b. een zorginstelling;

c. een museum;

d. een bedrijfskantine of – restaurant;

e. droge horeca, met uitzondering van coffeeshops en soortgelijke inrichtingen en cafetaria´s en snackbars; of

f. horecabedrijven die vergunningplichtig zijn op grond van de Alcoholwet.

9. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de aanvraag van een vergunning bedoeld in het eerste lid en op de vrijstelling bedoeld in het vijfde lid.

 

Artikel 2:28A Intrekkingsgronden

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 wordt een exploitatievergunning ingetrokken indien:

a. de vergunning is verleend op grond van door de exploitant verstrekte onjuiste of onvolledige informatie en een ander besluit op de aanvraag zou zijn genomen indien bij het nemen daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

b. een leidinggevende niet langer voldoet aan de eisen, zoals die zijn vermeld in artikel 2:28 tweede lid;

c. zich in of in de nabijheid van de openbare inrichting feiten hebben voorgedaan, die – naar het oordeel van de burgemeester – de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, de veiligheid, de volksgezondheid, het woon- en leefklimaat of de zedelijkheid;

d. indien voor de exploitatie van een horeca-inrichting tevens een vergunning op basis van de Alcoholwet is vereist en deze vergunning is ingetrokken.

2. Een exploitatievergunning kan worden ingetrokken indien:

a. is of wordt gehandeld in strijd met de verleende vergunning en/of de daaraan verbonden voorschriften;

b. niet langer wordt voldaan aan de eisen die bij of krachtens deze verordening zijn bepaald;

c. de intrekking van de vergunning op grond van het eerste lid, onder b, eerst kan geschieden een maand nadat van het voornemen daartoe aan de vergunninghouder schriftelijk mededeling is gedaan tenzij de vergunninghouder zelf niet langer voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel 2:28 tweede lid;

d. in een openbare inrichting de functie van leidinggevende wordt uitgeoefend door een persoon, die niet op de vergunning met betrekking tot dat bedrijf als zodanig is vermeld;

e. op verzoek van de exploitant.

3. Ten aanzien van de openbare inrichtingen waarvan de exploitatievergunningen ingevolge het eerste lid onder c van dit artikel wordt ingetrokken kan tevens worden bepaald dat een exploitatievergunning voor de desbetreffende locatie gedurende een bepaalde termijn van maximaal vijf jaar zal worden geweigerd.

 

Artikel 2:28B Vervallen vergunning

De exploitatievergunning vervalt wanneer:

a. de exploitatie van de openbare inrichting feitelijk is beëindigd of (gedeeltelijk) is overgedragen;

b. zes maanden zijn verlopen na het onherroepelijk worden van de exploitatievergunning, zonder dat van deze vergunning gebruik is gemaakt;

c. gedurende één jaar anders dan wegens overmacht geen gebruik is gemaakt van de exploitatievergunning.

 

Artikel 2:29 Sluitingstijd

1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op dinsdag tot en met vrijdag tussen 01:00 uur en 05:00 uur, en op zaterdag tot en met maandag tussen 02:00 uur en 05:00 uur (sluitingstijd).

2. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

3. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

5. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, achtste lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

6. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in de Omgevingswet.

7. Op de aanvraag om ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

 

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.

 

Artikel 2:31A Kansspelen

1. Het is verboden in een openbare inrichting in enigerlei vorm met of om geld te spelen.

2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot kansspelautomaten waarvoor ingevolge artikel 30b van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend door de burgemeester.

 

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

 

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

 

AFDELING 8A. BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE ALCOHOLWET

 

Artikel 2:34A Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. alcoholhoudende drank:

- horecabedrijf;

- horecalokaliteit;

- inrichting

- paracommerciële rechtspersoon;

- sterke drank;

- zwak-alcoholische drank

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet;

b. de bijeenkomst van persoonlijke aard: een bijeenkomst, waarbij alcoholhoudende drank wordt genuttigd, die geen direct verband houdt met de statutaire activiteiten van de paracommerciële instelling. Voorbeelden van bijeenkomsten van persoonlijke aard zijn bruiloften, recepties bij jubilea, verjaardagsfeesten, barbecues, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke.

 

Artikel 2:34B Regulering paracommerciële rechtspersonen

1. Een paracommerciële rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken dagelijks tussen 12.00 uur tot 01.00 uur.

2. Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

 

Artikel 2:34C Voorwaarden en beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

De burgemeester kan in het belang van handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank.

 

Artikel 2:34D Verbod ‘happy hours’

Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.

 

AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

 

Artikel 2:35 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen tijdelijk de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

b. houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

 

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

 

Artikel 2:37 Verschaffen gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

 

Artikel 2:38 Speelgelegenheden

1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

3. De burgemeester weigert de vergunning:

a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend omgevingsplan.

4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:39 Speelautomaten

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. Wet: de Wet op de kansspelen;

b. automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet ;

c. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

d. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

 

Artikel 2:40 Aankondiging speelverbod onder 18 jaar

Aan de vergunning voor een kansspelautomaat wordt het voorschrift verbonden dat op een voor het publiek vanaf de kansspelautomaat zichtbare plaats een aanduiding aanwezig is van een verbod voor het spelen op de automaat voor personen onder de 18 jaar.

 

AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

 

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

 

Artikel 2:41A Verblijfsontzeggingen

De burgemeester is bevoegd om in het belang van de openbare orde of zedelijkheid aan een persoon het bevel te geven zich niet te bevinden, anders dan in een middel van openbaar vervoer, op of aan door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit bevel wordt enkel opgelegd aan degenen die herhaaldelijk strafbare feiten plegen en geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken.

 

Artikel 2:42 Plakken en kladden

(zie ook 2.10)

1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b. met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

 

Artikel 2:43 [gereserveerd]

 

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen of vermommingsmiddelen te vervoeren of bij zich te hebben of te dragen.

2. Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen of vermommingsmiddelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen, of herkenning bij het plegen voornoemde strafbare feiten te voorkomen.

 

Artikel 2:45 Rookverbod op een openbare plaats bij een speeltuin of schoolterrein

1. Het is verboden te roken op een openbare plaats die op minder dan 10 meter afstand is gelegen van:

a. het terrein van een speeltuin, sportvereniging of van een school;

b. een door het college aangewezen overheidsgebouw.

2. Dit verbod is niet van toepassing op gevallen waarin de Tabaks- en rookwarenwet voorziet.

 

Artikel 2:46 [gereserveerd]

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

3. Het is verboden te vissen ter voorkoming van overlast op een door het college aangewezen plaats of gedurende voor een aangewezen plaats geldende dagen en/of tijden.

 

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing op:

a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

 

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden:

a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

 

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

 

Artikel 2:51 – 2:56 [gereserveerd]

 

Artikel 2:57 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

c. of op een andere door het college aangewezen plaats.

2. Het verbod in het eerste lid onder a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

3. Het college kan voor plaatsen bepaalde perioden en tijden instellen waarvoor de plicht genomen in het eerste lid onder a of b of c niet geldt.

4. Het eerste lid, aanhef en onder a, b en c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

 

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

 

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben, of

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

 

Artikel 2:61 – 2:65 [gereserveerd]

 

AFDELING 12. [gereserveerd]

 

Artikel 2:67 t/m 2:70 [gereserveerd]

 

AFDELING 13. VUURWERK

 

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

 

Artikel 2:72 [gereserveerd]

 

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

 

AFDELING 14. DRUGSOVERLAST

 

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet , of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

AFDELING 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN, CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

 

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:47, 2:48 of 2:50 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

 

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

 

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1. De burgemeester kan besluiten overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet tot het plaatsen van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van toezicht op een openbare plaats.

2. De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van de volgende andere plaatsen:

a. Parkeerterreinen;

b. Overige plaatsen die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit artikel 1 van de Wet openbare manifestaties (Wom) vallen.

 

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 8 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen 6 maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

 

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

 

Opgenomen in de separate Verordening seksinrichtingen 2011, vastgesteld bij raadsbesluit 12 april 2011.

 

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

 

 

AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

 

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

b. inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2:17a, 2.19, 2:19a en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6. a. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan:

 

 

 

Muziekweergave binnen het bebouwde gedeelte van de inrichting (niet voor de buitenruimte)

Muziekweergave buiten het bebouwde deel

 

07.00 – 19.00

19.00 – 23.00

23.00 – 01.00/02.00

07.00 – 19.00

19.00 – 23.00

23.00 – 00.00/01.00

LAeq op de gevel van gevoelige gebouwen óf op 50 meter

65 dB(A)

65 dB(A)

65 dB(A)

80 dB(A

80 dB(A

80 dB(A

b. Geluidnormen worden gemeten op een hoogte van 1,5 meter.

7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2:17a, 2.19, 2:19a en 2.20 van het Besluit - uiterlijk:

a. bij muziekweergave, op dagen waarop een algemene vrije dag volgt, binnen het bebouwde deel om 02.00 uur te worden beëindigd;

b. bij muziekweergave, op dagen waarop géén algemene vrije dag volgt, binnen het bebouwde deel om 01.00 uur te worden beëindigd;

c. bij muziekweergave, op dagen waarop een algemene vrije dag volgt, buiten het bebouwde deel om 01.00 uur te worden beëindigd;

d. bij muziekweergave, op dagen waarop géén algemene vrije dag volgt, buiten het bebouwde deel om 00.00 uur te worden beëindigd.

9. lid 6 t/m 8 zijn overeenkomstig van toepassing op evenementen die plaatsvinden op een dag(deel) die is aangewezen als collectieve festiviteit én die niet plaatsvinden binnen een inrichting.

 

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2:17a, 2.19, 2:19a en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld en tijdig is ingeleverd bij het college.

5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6. a. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan:

 

Muziekweergave binnen het bebouwde gedeelte van de inrichting (niet voor de buitenruimte)

Muziekweergave buiten het bebouwde deel

 

07.00 – 19.00

19.00 – 23.00

23.00 – 01.00/02.00

07.00 – 19.00

19.00 – 23.00

23.00 – 00.00/01.00

LAeq op de gevel van gevoelige gebouwen óf op 50 meter

65 dB(A)

65 dB(A)

65 dB(A)

80 dB(A

80 dB(A

80 dB(A

b. Geluidnormen worden gemeten op een hoogte van 1,5 meter.

7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2:17a, 2.19, 2:19a en 2.20 van het Besluit - uiterlijk:

- bij muziekweergave, op dagen waarop een algemene vrije dag volgt, binnen het bebouwde deel om 02.00 uur te worden beëindigd;

- bij muziekweergave, op dagen waarop géén algemene vrije dag volgt, binnen het bebouwde deel om 01.00 uur te worden beëindigd;

- bij muziekweergave, op dagen waarop een algemene vrije dag volgt, buiten het bebouwde deel om 01.00 uur te worden beëindigd;

- bij muziekweergave, op dagen waarop géén algemene vrije dag volgt, buiten het bebouwde deel om 00.00 uur te worden beëindigd.

 

Artikel 4:4 – 4:5 [gereserveerd]

 

Artikel 4:6 Overige geluidshinder

1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale omgevingsverordening.

4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

 

Artikel 4:7 [gereserveerd]

 

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

 

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

 

Artikel 4:9AVerbod oplaten ballonnen

1. Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

2. Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, sfeerballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon en geluksballon, dan wel een voorwerp dat door middel van open vuur of gas opstijgt en zonder sturing wegdrijft.

3. Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing op vaartuigen als bedoeld in de Wet Luchtvaart, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

 

AFDELING 3. HOUTOPSTANDEN: THANS DE BOMENVERORDENING

 

Artikel 4:10 – 4:12 [gereserveerd]

 

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

 

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, enz.

1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

2. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

 

Artikel 4:14 [gereserveerd]

 

Artikel 4:15 Vergunningplicht handelsreclame

1. Het is verboden om zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

2. Het verbod geldt niet voor onverlichte:

a. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

b. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

c. opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

i. een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

ii. het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

d. opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

e. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

b. in het belang van de verkeersveiligheid;

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

4. De weigeringsgrond van het derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken met uitzondering van vergunningsvrije bouwwerken.

5. De weigeringsgrond van het derde lid onder b geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door of krachtens de Omgevingswet.

 

Artikel 4:16 [gereserveerd]

 

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

 

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

a. de bescherming van natuur en landschap; of

b. de bescherming van een stadsgezicht.

5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

1. Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

 

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

 

 

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

 

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

 

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:4 Defecte voertuigen [gereserveerd]

 

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens door de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a. [gereserveerd]

 

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

4. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 5:9 – 5:10 [gereserveerd]

 

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

2. Dit verbod is niet van toepassing:

a. op de weg;

b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

c. op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:12 [gereserveerd]

 

AFDELING 2. COLLECTEREN

 

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden:

a. in besloten kring of;

b. door een instelling met een CBF-keurmerk wordt gehouden.

4. De gemeente streeft naar een gelijkmatige verdeling per kern in de vrije en vaste weken.

5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AFDELING 3. VENTEN

 

Artikel 5:14 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet ;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet;

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

 

Artikel 5:15 Ventverbod

Het is verboden te venten tussen 20.00 uur en 07.30 uur.

 

Artikel 5:16 [gereserveerd]

 

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

 

Artikel 5:17 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

 

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met omgevingsplan.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de vergunning worden geweigerd:

a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

 

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

Artikel 5:21 [gereserveerd]

 

AFDELING 5. SNUFFELMARKTEN

 

Artikel 5:22 – 5:23 [gereserveerd]

 

AFDELING 6. OPENBAAR WATER

 

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1. Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit:

a. gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water;

b. gevaar oplevert voor het doelmatig en veilig gebruik van het openbaar water;

c. een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

 

Artikel 5:25 Gemotoriseerde vaartuigen

1. Het is verboden gebruik te maken van gemotoriseerde vaartuigen op alle binnenwateren van de gemeente Beuningen met uitzondering van de Waal.

2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor de gekleurde binnenwateren op de kaart ‘Recreatief varen in Beuningen, wanneer gebruik wordt gemaakt van vaartuigen met elektromotoren met een vermogen tot maximaal 2500 Watt en een lengte van maximaal 7 meter.

3. Het is verboden sneller te varen dan 6 km per uur.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van lid 1 en lid 2 ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten.

5. Voor het gebruik van gemotoriseerde vaartuigen op de recreatieplas in de Groene Heuvels is artikel 5:25 APV niet van toepassing.

6. Het college is bevoegd de kaart ‘Recreatief varen in Beuningen’ vast te stellen.

 

Artikel 5:26 Gebruik recreatieplas in de Groene Heuvels

1. Het is verboden met een gemotoriseerd vaartuig zich te bevinden in het door rechthebbende aangewezen deel dat bestemd is als zwemwater.

2. Het is verboden te waterskiën of te laten waterskiën dan wel op soortgelijke wijze van het openbaar water gebruik te maken, met uitzondering van de daartoe door de rechthebbende aangewezen en aangelegde waterskibanen.

3. Het is verboden zich met een waterscooter in het openbaar water te bevinden.

 

Artikel 5:27 Aanleggen van vaartuigen

1. Het is verboden om vaartuigen aan te leggen op of aan oevers van het openbaar gebied.

2. Het verbod in het eerste lid geldt niet:

a. bij een voor dit doel aangebrachte voorziening in het openbaar gebied.

b. bij oevers in particulier bezit.

 

Artikel 5:28 – 5:34 [gereserveerd]

 

AFDELING 7 – 9 [GERESERVEERD]

 

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

 

 

Artikel 6:1 Strafbepaling

1. Overtreding van het bij of krachtens de vorige artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:3 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van tweede categorie.

2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing voor zover via de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de Wet op de economische delicten van toepassing is.

 

Artikel 6:2 Toezichthouders

De ambtenaren van de politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering en de door het college dan wel door de burgemeester aangewezen toezichthouders zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

 

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

 

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening zoals deze is vastgesteld op 11 oktober 2022 wordt ingetrokken.

 

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

1. Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4 die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

2. Artikel 2:28, eerste lid, is niet van toepassing op het exploiteren van een bestaand afhaal- of bezorgzaken:

a. gedurende 12 weken na het in werking treden van deze verordening;

b. na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, heeft ingediend, totdat het bevoegd gezag op die aanvraag heeft besloten.

 

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening 2024 (APV 2024).

 

 

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Beuningen in de vergadering van 12 november 2024

De griffier De voorzitter van de raad

Naar boven