Verordening jeugdhulp gemeente Gennep

De gemeenteraad van Gennep,

 

  • gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Gennep d.d. 12 maart 2024;

  • gehoord de voorbereidende raadsvergadering d.d. 25 maart 2024;

  • gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;

  • overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders/verzorgers en de jeugdige zelf ligt;

  • overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen:

    • -

      over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • -

      over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

    • -

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 wordt vastgesteld, en

    • -

      voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

    • -

      ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

  • overwegende dat het wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

  • gehoord het advies van de Adviesraad sociaal domein d.d. 11 september 2023;

 

besluit:

 

  • 1.

    de Verordening Jeugdhulp gemeente Gennep vast te stellen.

 

  •  

VERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE GENNEP

 

Hoofdstuk 1: Definities verordening Jeugdzorg

  •  

Artikel 1. Definities

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de jeugdige en/of diens ouders/verzorgers daarover zouden (hebben kunnen) beschikken;

      • b.

        Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

      • c.

        Budgetplan: plan dat de client, die een maatwerkvoorziening aanvraagt, indient ter motivering van de wens om de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt te krijgen;

      • d.

        College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep;

      • e.

        Eerstegraads familieleden: Ouders (ook adoptie- en stiefouders), broers, zussen, opa’s, oma’s, stiefbroers en stiefzussen.

      • f.

        Familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren.

      • g.

        Gebruikelijke hulp: hulp en zorg waarvan naar algemeen aanvaardbare maatstaven gangbaar wordt geacht dat ouders die aan hun kind bieden zoals bedoeld in de CIZ indicatiewijzer AWBZ 2014, bijlage bij hoofdstuk 3 en de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2023

      • h.

        Hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of diens ouders/verzorgers aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet. De hulpvraag in kaart brengen, gebeurt op basis van een integrale aanpak, waarbij verschillende leefdomeinen een de orde komen;

      • i.

        Individuele voorziening: op de jeugdige en/of diens ouders/verzorgers toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

      • j.

        Leefzorgplan: het plan waarin de (aan)vraag en behoefte van de jeugdige en/ of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken. Een leefzorgplan heet ook wel een hulpverleningsplan of een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;  

      • k.

        Maatschappelijke voorziening: voorzieningen voor jeugdhulp die vrij toegankelijk zijn, als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

      • l.

        Persoonsgebonden budget (pgb): budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders/ verzorgers, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

      • m.

        Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

      • n.

        Wet: Jeugdwet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben de betekenis die de Jeugdwet daaraan toekent.

  •  

Hoofdstuk 2: Toegang tot Jeugdhulp

 

Artikel 2. Toegangsproces maatschappelijke voorziening

Een maatschappelijke voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders. 

 

Artikel 3. Beschikbare maatschappelijke voorzieningen

Het college kan nadere regels vaststellen over welke maatschappelijke voorzieningen beschikbaar zijn.

 

Artikel 4. Toegangsproces en besluit jeugdhulp via de gemeente, hulpvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3.

    Het college wijst de jeugdige en zijn ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis onafhankelijke clientondersteuning en op de mogelijkheid om binnen twee weken een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan of leefzorgplan.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 5.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot maatschappelijke ondersteuning.

  • 6.

    Het college legt de beslissing, en het onderzoek voorafgaand hieraan, omtrent het al dan niet verlenen van een voorziening vast.

  • 7.

    Het college neemt een besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag.

  • 8.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden van toekenning, de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze de jeugdige en ouders/verzorgers informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

  • 9.

    De jeugdige of de ouders moeten zich binnen 6 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder, dan wel het pgb hebben besteed aan het resultaat waarvoor het is verstrekt. Indien de jeugdige of de ouders niet aan de 6 maanden termijn voldoen, dient deze een nieuwe aanvraag te doen voor jeugdhulp.

 

Hoofdstuk 3: Individuele voorzieningen

Artikel 5. Criteria voor individuele voorzieningen

  • 1.

    Een jeugdige en/of diens ouders/verzorgers komen in aanmerking voor een individuele voorziening bij een hulpvraag voor zover naar oordeel van het college de jeugdige en/of diens ouders/verzorgers zelf, met ondersteuning van de naaste omgeving of met inzet van overige of andere voorzieningen geen oplossing voor deze hulpvraag kunnen vinden.

  • 2.

    Het college beoordeelt of vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp geboden wordt noodzakelijk is. Dit kan nodig zijn in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid.

 

Artikel 6. Voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden

  • 1.

    Een individuele voorziening wordt niet verstrekt:

    • a.

      voor zover voor de problematiek die tot de noodzaak tot ondersteuning leidt, een naar het oordeel van het college afdoende algemeen gebruikelijke, algemene of andere voorziening bestaat;

    • b.

      indien het een voorziening betreft die de jeugdige en/of diens ouders/verzorgers vóór de datum van de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • c.

      indien naar het oordeel van het college voor de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling. Een uitzondering hierop is een voorziening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die de jeugdige in staat stelt dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en het persoonlijk leven te structureren en daarover regie te voeren;

    • d.

      Indien de gevraagde jeugdhulp valt onder gebruikelijke hulp en het sociaal netwerk deze zelf kan bieden.

    • e.

      In PGB vorm indien de aanvrager niet kan voldoen aan de kwaliteitseisen die gesteld worden aan de uitvoering van een PGB.

  • 2.

    Het college is bevoegd om overige, bijzondere, voorwaarden en verplichtingen op te leggen.

 

Artikel 7. Inhoud en geldigheidsduur beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een voorziening wordt vastgelegd:

    • a.

      welke voorziening verstrekt wordt, wie de jeugdhulp gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • c.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in lid 1 genoemde zaken bovendien:

    • a.

      de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

    • b.

      de periode waarbinnen het PGB kan worden besteed;

  • 3.

    Het besluit tot toekenning van een voorziening wordt afgegeven:

    • a.

      als het gaat om zorg in natura: met een geldigheidsduur tot het moment waarop de betrokken jeugdhulpaanbieder de jeugdhulp heeft beëindigd en het college hiervan op de hoogte heeft gesteld;

    • b.

      als het gaat om een pgb: met een in het besluit vastgestelde geldigheidsduur.

  • 4.

    Bij het besluit wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en de ouders op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

  • 5.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en stelt hierover nadere regels.

 

Artikel 8. Onderzoeken en op opstellen leefzorgplan

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij de jeugdige en/of ouder in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • h.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • i.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, betrekt het college dat bij het onderzoek. Het college kan een nader leefzorgplan opstellen indien dat noodzakelijk wordt geacht om het onderzoek goed uit te kunnen voeren.

  • 3.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 4.

    Het college en de jeugdige en/of zijn ouders leggen de zaken genoemd in het eerste lid vast in het leefzorgplan. Ook wordt het onderzoek op basis van het eerste lid hierin uitgewerkt.

  • 5.

    In het leefzorgplan worden afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het leefzorgplan met de jeugdige en/of zijn ouder, het gemeentelijke toegangsteam en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

  • 6.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

 

Artikel 9. Regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Het college stelt nadere regels over de hoogte en de wijze van vaststelling van het persoonsgebonden budget. Bij de bepaling van de hoogte van het budget wordt een onderscheid gemaakt tussen een pgb bestemd voor professionele jeugdhulp en een pgb bestemd voor hulp vanuit het sociaal netwerk.

  • 2.

    De hoogte van het pgb is mede gebaseerd op een door de cliënt opgesteld PGB-plan. Daarin geeft hij aan waaraan en hoe hij het pgb gaat besteden. Er moet in ieder geval blijken dat de met het pgb te bieden ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht is, het de goedkoopst compenserende voorziening is en dat de te bieden ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. In de bijlagen van het pgb-plan wordt verwezen naar de (pgb vaardigheids- en) kwaliteitseisen waaraan voldaan dient te worden als zorgverlener maar ook als budgethouder.

  • 3.

    De vergoeding voor pgb-hulp vanuit het sociaal netwerk is gebaseerd op de van toepassing zijnde cao.

  • 4.

    Een pgb kan niet aangewend worden voor de inkoop van zorg welke uitgevoerd wordt door eerstegraads familieleden of huisgenoten van de jeugdige.

  • 5.

    Een pgb voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk (niet zijnde eerstegraadsfamilieleden of huisgenoten) wordt alleen verstrekt voor zover:

    • a.

      de geboden hulp passend, adequaat en veilig is;

    • b.

      de personen uit het sociale netwerk die de hulp gaan verlenen, zich voldoende op de hoogte hebben gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van jeugdhulp verbonden zijn;

    • c.

      er bij de personen uit het sociale netwerk die de hulp gaan bieden geen sprake is van overbelasting of dreiging daarvan;

    • d.

      de in te zetten jeugdhulp geen ggz-behandeling betreft;

    • e.

      de persoon uit het sociale netwerk geen handelingen verricht die op grond van de norm van verantwoorde werktoedeling aan een geregistreerde professional zijn voorbehouden;

    • f.

      de persoon uit het sociaal netwerk op basis van opleiding en/of ervaring is in staat de in de individuele situatie vereiste jeugdhulp te realiseren;

    • g.

      de persoon uit het sociaal netwerk beschikt over een actuele verklaring omtrent het gedrag, tenzij de persoon een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad is.

  • 6.

    5. Een pgb dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 7.

    Als een jeugdige of ouder/verzorger in aanmerking komt voor jeugdhulp, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een pgb-plan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het budgetplan is onder andere opgenomen:

    • a.

      de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

    • b.

      de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp en de wijze waarop deze georganiseerd wordt;

    • c.

      op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • d.

      De budgetbeheerder is in elk geval niet de zorgaanbieder of daaraan te relateren (rechts)persoon. De budgetbeheerder ontvangt geen vergoeding in welke vorm dan ook, van de zorgaanbieder of daaraan te relateren (rechts)persoon.de doelen van de jeugdhulp;

    • e.

      de rechten en plichten die aan het ontvangen van een pgb zijn verbonden

    • f.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 8.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen evenals de te maken kosten en de verantwoording van het pgb.

  • 9.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en stelt hierover nadere regels

 

Artikel 10. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor professionele jeugdhulp bedraagt 100% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of de ouders ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 2.

    De volgende kostenposten zijn gedisconteerd in het pgb tarief

    • a.

      Reiskosten van de zorgverlener.

    • b.

      bijkomende zorgkosten.

    • c.

      een feestdagen- of overlijdensuitkering.

  • 3.

    Als het op basis van lid 1 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor hulp vanuit het sociale netwerk is bij het bestaan van een dienstbetrekking gebaseerd op de van toepassing zijnde CAO

Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Conform artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of diens ouders/verzorgers op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Conform artikel 8.1.4 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders/verzorgers onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders/verzorgers niet langer op de individuele voorziening of op het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders/verzorgers niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders/verzorgers de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

 

Hoofdstuk 4: Gegevensverwerking

 

Artikel 12. Privacy

  • 1.

    Het college verwerkt geen persoonsgegevens van een jeugdige of ouders/ verzorgers, tenzij dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

  • 2.

    Het college verwerkt geen persoonsgegevens van een jeugdige of ouders/ verzorgers, zonder daarvoor toestemming te krijgen van de jeugdige of ouders/ verzorgers.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan het college persoonsgegevens van een jeugdige of ouder/ verzorger verwerken zonder daartoe toestemming te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de jeugdige of zijn ouders/ verzorgers of een wettelijke plicht.

 

Hoofdstuk 5: Kwaliteit en veiligheid

 

Artikel 13. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van jeugdhulp zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

 

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1.

    Het college houdt bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten en voorzieningen, rekening met een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke eisen gelden voor een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit.

  • 3.

    De afspraken die het college en de Raad voor de Kinderbescherming hebben vastgelegd in hun samenwerkingsprotocol gelden onverkort voor alle instanties die werken onder de regie van het college.

 

Hoofdstuk 6: Klachten, medezeggenschap en cliëntervaringen

 

Artikel 15. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders/verzorgers en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon; in het geval daarvoor landelijke regelingen worden ontwikkeld, sluit het college daarbij aan.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders/verzorgers erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

 

Artikel 16. Klachtenregeling

  • 1.

    Het college beschikt over een regeling voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders/verzorgers die betrekking hebben de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

 

Artikel 17. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntengroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels ter uitvoering van het eerste en tweede lid stellen.

 

Artikel 18. Cliëntervaringsonderzoek

  • 1.

    Op grond van de Jeugdwet is de gemeente verplicht jaarlijks te onderzoeken hoe de cliënten de kwaliteit van de jeugdhulp ervaren.

  • 2.

    Het college kan nadere regels ter uitvoering van het eerste lid vaststellen.

 

Hoofdstuk 7: Slotbepaling

 

Artikel 19. Evaluatie

Deze door het gemeentebestuur vastgestelde verordening wordt ten minste eenmaal per jaar geëvalueerd.

Artikel 20. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of diens ouders/verzorgers afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 21. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening jeugdhulp gemeente Gennep, vastgesteld op 18 december 2017 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Gennep, vastgesteld op 18 december 2017, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp gemeente Gennep, vastgesteld op 18 december 2017, en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Gennep, vastgesteld op 18 december 2017, geschiedt op grond van de voornoemde Verordening die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 5.

    Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken indien dit evident voordeliger is voor de cliënt.

  •  

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Gennep.

  •  

  •  

 

 

 

Aldus besloten in de openbare besluitvormende raadsvergadering d.d. 15 april 2024.

De raad voornoemd,

De griffier, Jos van der Knaap

De voorzitter,Hans Teunissen

Bijlage 1 CIZ indicatiewijzer

Deze bijlage is een toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 (zoals vastgesteld door het ministerie van VWS), hoofdstuk 4 van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2023 (Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot AWBZ-zorg (paragraaf 3 van bijlage 3 Gebruikelijke zorg bij de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ).

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

 

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • Hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

 

 

 

Bijlage 2 Uitgangspunten gebruikelijke zorg WLZ

 

Een veilige woonomgeving = gebruikelijke zorg

Het door ouders bieden van een veilige thuis omgeving is gebruikelijke zorg.

Dit betekent dat:

  • De lichamelijke en sociale veiligheid van het kind is gewaarborgd, en

  • Er een bij de leeftijd van het kind passend opvoedkundig klimaat is, en

  • Het kind de verzorging, begeleiding en stimulans krijgt die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Als een kind niet bij (een van) de ouder(s) kan wonen omdat de ouder(s) geen veilige woonomgeving kunnen bieden en/of vanwege opvoedingsonmacht van de ouder(s), is verblijf op grond van de Jeugdwet aan de orde.

Permanent toezicht = geen gebruikelijke zorg Permanent toezicht in de zin van actieve observatie (zie definities Hoofdstuk 1 Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2023) valt niet onder gebruikelijke zorg

24 uur per dag zorg in de nabijheid = gebruikelijke zorg afhankelijk van leeftijd en zorgbehoefte

Kinderen die een blijvende behoefte hebben aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, kunnen nog zijn aangewezen op (gebruikelijke) zorg van ouders, zo nodig ondersteund door zorg vanuit de Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet.

Vanaf ongeveer 8 jaar spreken we (bij kinderen die voldoen aan de toegangscriteria van de Wlz) niet meer van gebruikelijke zorg.

Kinderen tot ongeveer 8 jaar hebben nog zorg in de nabijheid nodig. Daarbij houden we de volgende richtlijnen aan:

  • Kinderen van 5 tot ongeveer 8 jaar hebben overdag nog voortdurend begeleiding en aansturing nodig, maar zijn steeds meer zelfstandig in de zelfzorg en motoriek. Overdag hebben zij veelal op geplande momenten hulp of enige overname van zelfzorg nodig.

  • Er is geen sprake meer van gebruikelijke zorg bij kinderen met een matige, ernstige of zeer ernstige verstandelijke beperking als er bij hen ook:

 

  • 1.

    Intensief toezicht (maar geen actieve observatie) nodig is in verband met (geobjectiveerde) ernstige gedragsproblemen, of

  • 2.

    Een blijvende noodzaak is voor (volledige) overname van de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL39), of

  • 3.

    Sprake is van beperkingen op meerdere terreinen, zoals bewegen en verplaatsen, ADL, gedrag.

  •  

  • Kinderen van 3 tot ongeveer 5 jaar hebben overdag voortdurend begeleiding, toezicht en overname van zelfzorg nodig. ’s Nachts hebben zij soms nog begeleiding en overname van zelfzorg nodig. Er is voor kinderen vanaf ongeveer 3 jaar geen sprake meer van gebruikelijke zorg als is vastgesteld dat het gaat om een kind met ernstige meervoudig complexe handicaps (MCG), ook wel genoemd ernstige meervoudige beperkingen (EMB). MCG/EMB kinderen hebben een ernstige verstandelijke beperking met een blijvend zeer laag ontwikkelingsperspectief en een motorische beperking. Meestal is ook sprake van zintuiglijke problemen (waaronder prikkelverwerkingsstoornissen) en/of somatische aandoeningen (zoals epilepsie, reflux, slikproblemen, luchtweginfecties et cetera).

  • Kinderen van 0 tot ongeveer 3 jaar hebben voortdurend begeleiding, toezicht en volledige overname van zelfzorg nodig.

Naar boven