Gemeenteblad van Rotterdam
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Rotterdam | Gemeenteblad 2024, 490080 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Rotterdam | Gemeenteblad 2024, 490080 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening precario- en reclamebelasting 2025
De Raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 17 september 2024
(raadsvoorstel nr. 24bb006323/24bo007085); 24bb006326;
gelet op de artikelen 227 en 228 van de Gemeentewet;
de heffing en invordering van de precario- en reclamebelasting bij verordening wordt geregeld;
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Belastingplichtig voor de precariobelasting is het lichaam dat of de ondernemer die één of meer voorwerpen heeft onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, dan wel degene ten behoeve van wie één of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond worden aangetroffen.
Indien een vergunning is verleend voor het hebben van één of meer voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, wordt de vergunninghouder of diens rechtsopvolger aangemerkt als belastingplichtige voor de precariobelasting, tenzij blijkt dat hij niet het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.
Artikel 5 Tarieven precariobelasting
Het tarief van de precariobelasting voor voorwerpen geplaatst op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, al dan niet met een vergunning gebruik van de weg voor bouwwerkzaamheden en overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 2:10 van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012, is € 1,60 per vierkante meter per week, met dien verstande dat een gedeelte van een week als een gehele week in aanmerking wordt genomen.
In de gevallen waarin het gemeentebestuur een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, is het heffingstijdvak de periode waarvoor de vergunning is verleend, met dien verstande dat bij een kalenderjaar overschrijdende geldigheidsduur van de vergunning het heffingstijdvak gelijk is aan het kalenderjaar.
Artikel 9 Heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht na het begin van het heffingstijdvak aanvangt, beloopt de belasting zoveel twaalfde gedeelten van het over een volledig heffingstijdvak verschuldigde bedrag als er na het begin van de maand waarin de belastingplicht aanvangt volle kalendermaanden in het heffingstijdvak resteren.
De belastingen worden niet geheven ter zake van:
voorwerpen of openbare aankondigingen die met uitdrukkelijke toestemming van de gemeente aanwezig zijn in het kader van door haar, of met toestemming van de gemeente, georganiseerde evenementen, tenzij de oppervlakte van die voorwerpen en openbare aankondigingen in hoofdzaak betrekking heeft op een product of bedrijfsactiviteit.
Artikel 12 Termijn van betaling
Ingeval de precariobelasting op de in het tweede lid bedoelde wijze wordt geheven, is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het voorlopig gevorderde en het gevorderde bedrag en is het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het nagevorderde bedrag.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 7 en 12 november 2024.
De griffier,
I.C.M. Broeders
De voorzitter,
C.J. Schouten
Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl
Toelichting op de Verordening precario- en reclamebelasting 2025
De Verordening precario- en reclamebelasting 2025 is gebaseerd op de artikelen 227 en 228 van de Gemeentewet. Bij het redigeren van de verordening is gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvormigheid van de precariobelasting en de reclamebelasting. Ook deze eenvormigheid draagt bij aan de eenvoud van de (uitvoering van de) verordening.
Een ‘lichaam’ is een lichaam, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Deze bepaling verstaat onder lichamen: verenigingen en andere rechtspersonen, maat- en vennootschappen, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.
Een ‘ondernemer’ in de zin van deze verordening is een natuurlijk persoon die ondernemer is in de zin van de artikelen 3.4. en 3.5. van de Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.4. van deze wet verstaat onder een ondernemer de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor de verbintenissen betreffende die onderneming. In artikel 3.5. van de Wet inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat onder ondernemer tevens wordt verstaan de beoefenaar van een zelfstandig beroep.
Geen ondernemer in de zin van de verordening zijn de ‘pseudo-ondernemers’, bedoeld in afdeling 3.2. Belastbare winst uit onderneming van de Wet inkomstenbelasting 2001. Hoewel het resultaat dat een ‘pseudo-ondernemer’ met zijn werkzaamheid behaalt, wordt bepaald alsof de werkzaamheid een onderneming vormt, meent de raad dat de ‘pseudo-ondernemer’ voor de toepassing van de precario- en de reclamebelasting meer gelijkenis vertoont met de natuurlijke persoon die geen onderneming drijft dan met de ondernemer in de zin van de artikelen 3.4. en 3.5. van de Wet inkomstenbelasting 2001. Een nadere toelichting op dit punt is opgenomen onder artikel 3, het kopje “Geen strijd met het gelijkheidsbeginsel”.
Er is voor gekozen om uitsluitend lichamen en ondernemers in de heffing van de belastingen te betrekken. De begrippen lichaam en ondernemer zijn in artikel 1 gedefinieerd.
Geen strijd met het gelijkheidsbeginsel
Door de keuze om uitsluitend lichamen en ondernemers in de heffing van de belastingen te betrekken, blijven natuurlijke personen die geen ondernemer zijn buiten de reikwijdte van de precario- en reclamebelastingen. Deze impliciete vrijstelling is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat anderen dan ondernemers en lichamen niet in een feitelijk en rechtens gelijke positie verkeren. Bovendien is er voor de impliciete vrijstelling van anderen dan ondernemers en lichamen een objectieve en redelijke rechtvaardiging aan te voeren.
In de eerste plaats is het belang van anderen dan ondernemers en lichamen bij het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond of bij openbare aankondigingen wezenlijk anders. Het hierna gespecificeerde belang van anderen dan ondernemers en lichamen is doorgaans een belang dat ligt in de persoonlijke levenssfeer, althans een belang dat niet in hoofdzaak commercieel of anderszins zakelijk van aard is. Het belang van lichamen en ondernemers bij het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond of bij openbare aankondigingen daarentegen is wel in hoofdzaak commercieel of anderszins zakelijk van aard.
In de tweede plaats zou zonder de impliciete vrijstelling van anderen dan ondernemers en lichamen de uitvoerbaarheid van de belastingen ernstig in het gedrang komen. Door de impliciete vrijstelling kan het opleggen van een groot aantal betrekkelijk geringe aanslagen achterwege blijven. Dit heeft een gunstig effect op de perceptiekosten van de belastingen, zowel in absolute bedragen als gerelateerd aan de opbrengst van de belastingen.
Belastingplicht bij precariobelasting (eerste en tweede lid)
In artikel 3, eerste lid, is geregeld wie belastingplichtige voor de precariobelasting is. Bij de omschrijving van wie belastingplichtige is, is zo dicht mogelijk bij de tekst van artikel 228 van de Gemeentewet gebleven. Ingevolge artikel 228 van de Gemeentewet kan de gemeente een precariobelasting heffen ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. De voorwerpen ter zake waarvan precariobelasting wordt geheven, zijn genoemd in artikel 5, vierde tot en met het achtste lid, van de verordening.
Belastingplicht bij reclamebelasting (derde lid)
In artikel 3, derde lid, is de belastingplichtige voor de reclamebelasting geregeld. Artikel 227 van de Gemeentewet geeft geen regels over de relatie tussen de belastingplichtige voor de reclamebelasting en de openbare aankondigingen ter zake waarvan hij in de heffing kan worden betrokken. Dat er enige relatie tussen de belastingplichtige en het voorwerp van belasting moet zijn, is vanzelfsprekend.
Om de relatie tussen de reclamebelastingplichtige en de openbare aankondiging tot uitdrukking te brengen, wordt de term “belang” gebruikt. Tevens wordt aangegeven welke vormen van belang van een lichaam of een ondernemer bij een openbare aankondiging in elk geval voldoende zijn.
Twee of meer belastingplichtigen
Het is niet uitgesloten dat het bepaalde in artikel 3 van de verordening ertoe leidt dat twee of meer ondernemers voor dezelfde voorwerpen of openbare aankondigingen als belastingplichtige in de precariobelasting of de reclamebelasting kunnen worden betrokken. Indien met het hebben van openbare aankondigingen meer belangen zijn gediend, heeft, indien één van die belangen op de voorgrond treedt, de gemeente geen keuzevrijheid, doch wordt degene van wie het belang op de voorgrond treedt aangemerkt als degene die rechtstreeks belang heeft.
Bij reclame-uitingen die door exploitanten worden aangebracht op billboards, abri’s, reclamezuilen, rotondes en dergelijke wordt de exploitant in de heffing betrokken en niet degene die op de reclame-uiting vermeld staat.
Artikel 4 Maatstaf van heffing en meetvoorschriften
Maatstaf van heffing (eerste en tweede lid)
De heffingsmaatstaf van beide belastingen is de in vierkante meters uitgedrukte oppervlakte. Voor buizen, kabels en andere leidingen is de heffingsmaatstaf van de precariobelasting niet de oppervlakte, maar de lengte in meters (artikel 4, tweede lid, van de verordening).
Maatstaf van heffing bij precariobelasting (derde lid)
De oppervlakte van een voorwerp wordt bepaald door het vermenigvuldigen van de grootste lengte en de grootste breedte van de voor openbare dienst bestemde gemeentegrond waarop, waaronder of waarboven het voorwerp zich bevindt (artikel 4, derde lid, van de verordening). Per voorwerp wordt het aantal vierkante meters naar boven in hele vierkante meters afgerond. Bij de omrekening van het oude naar het nieuwe tarief is hiermee rekening gehouden.
Maatstaf van heffing bij terrassen (vierde lid)
Onder een terras verstaat de verordening een geheel van tafels, stoelen of andere roerende zaken, die de belastingplichtige buitenshuis opstelt om anderen in de gelegenheid te stellen ter plaatse iets te nuttigen (artikel 1, van de verordening).
In de betreffende exploitatievergunning wordt vergunning verleend aan de exploitant van het terras – die tevens de belastingplichtige is – tot het hebben van een terras, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond (artikel 1, van de verordening). In de aanvraag van de exploitatievergunning dient de exploitant (mede) de afmetingen van het terras aan te geven.
Gebruik van de weg voor bouwwerkzaamheden en overige werkzaamheden (vijfde lid)
Er is een aantal situaties te onderscheiden waarbij de oppervlakte verschillend wordt berekend.
Omheinde bouwplaats waar civieltechnische werken of bouwwerken tot stand worden gebracht
Het bepalen van de oppervlakte van een omheinde bouwplaats is geregeld in artikel 4, vijfde lid. Deze situatie speelt vooral bij nieuwbouw. Binnen de omheining worden civieltechnische werken of bouwwerken tot stand gebracht en bevinden zich tevens voorwerpen zoals bouwketen, materialen, steigers en containers. Van de oppervlakte binnen de omheining wordt alleen de oppervlakte van de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond in de heffing betrokken. De bouwkavel zelf heeft die bestemming niet en wordt niet in de heffing betrokken. In deze situatie wordt 30% van de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond binnen de omheining in de heffing betrokken.
Bouwplaats of overige werkzaamheden
Artikel 5, zevende lid geldt bij voorwerpen of een verzameling voorwerpen zoals bouwketen, materialen, steigers, geparkeerde auto’s en containers bij bouwwerkzaamheden zoals een renovatieproject of een verhuizing. Indien ter beveiliging van de materialen een hek om de voorwerpen is geplaatst worden de oppervlakten van de voorwerpen binnen de omheining bij elkaar opgeteld. Deze berekeningswijze wordt ook toegepast indien bij een omheinde bouwplaats de bouwwerkzaamheden langer dan incidenteel zijn stilgelegd.
In deze situaties wordt van ieder object afzonderlijk het formaat bepaald en de gezamenlijke oppervlakte wordt in de heffing betrokken.
Omdat uiteindelijk (onder)aannemers hun kosten voor (ver)bouwprojecten bij opdrachtgevers in rekening brengen, vindt omwille van doelmatigheid heffing van precario plaats bij de aanvrager van de bouwvergunning.
Maatstaf van heffing bij reclamebelasting (zesde lid)
Voor de openbare aankondiging is het niet relevant of deze zich onder, op of boven gemeentegrond bevindt. In de bepaling van de oppervlakte van een openbare aankondiging spelen dan ook slechts op grond van artikel 4, zevende lid, de afmetingen van de aankondiging zelf een rol.
Als op een voorwerp twee of meer aankondigingen zijn aangebracht en elk van die aankondigingen vanaf de openbare weg zichtbaar is, dient elk van de aankondigingen in de heffing te worden betrokken. Dit kan zich voordoen bij tweezijdige borden, lichtreclames enz.
Artikel 5 Tarieven precariobelasting
Voor de precarioabelasting zijn de tarieven geregeld in het vierde tot en met achtste lid van artikel 5.
Wat betreft de tariefstoepassing per vestiging wordt nog opgemerkt dat de tariefstoepassing per vestiging tot andere verschuldigde bedragen leidt dan de tariefstoepassing per voorwerp .
Om doelmatigheidsredenen blijft de heffing van precariobelasting achterwege indien de oppervlakte van de voorwerpen minder dan één vierkante meter inneemt.
Voor drie categorieën van objecten is in eigen precariotarieven voorzien. Het gaat om (1) terrassen, (2) bouwplaatsen, (3) kabels, buizen, leidingen en leidingviaducten.
Voor voorwerpen die niet bij een vestiging horen, geldt niet het basistarief over de eerste 50 vierkante meter, maar wordt de oppervlakte in rekening gebracht. Een voorbeeld van een voorwerp dat niet bij een vestiging hoort is een afsluiterkooi in het havengebied.
Artikel 5, vijfde lid, onderdeel a en zesde lid
Naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 2 maart 2016 met vindplaats ECLI:NL:RBROT:2016:1531 wordt de vrijstellingsbepaling voor de eerste vijftig meter van een terras verduidelijkt. De vrijstelling geldt per locatie, niet per deelterras.
In de voornoemde uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van willekeurige of onredelijke belastingheffing indien geen rekening wordt gehouden met horecaondernemers die op basis van de exploitatievergunning het terras structureel één of meer dagen per week niet mogen gebruiken. Om deze reden wordt in dat geval een correctie op het tarief toegepast van ongeveer 1/7 deel van het tarief, afgerond op 15% per dag.
Artikel 6 Tarieven reclamebelasting
Wat betreft de tariefstoepassing per vestiging op grond van artikel 6, tweede en derde lid, wordt nog opgemerkt dat de tariefstoepassing per vestiging tot andere verschuldigde bedragen leidt dan de tariefstoepassing per voorwerp of per openbare aankondiging.
Om doelmatigheidsredenen blijft de heffing van reclame achterwege indien de oppervlakte van de aankondigingen 30 of minder vierkante meter inneemt.
Het heffingstijdvak is het kalenderjaar. Artikel 8, tweede lid, ziet op de situatie waarin de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt. Artikel 9 regelt de heffing naar gelang de tijd in gevallen waarin de belastingplicht niet het gehele jaar bestaat.
Nadere toelichting behoeft de 'evenementenvrijstelling' in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, voor: 'voorwerpen en openbare aankondigingen die met uitdrukkelijke toestemming van de gemeente aanwezig zijn voor de duur van en in het kader van door haar georganiseerde evenementen, tenzij de oppervlakte van die voorwerpen en openbare aankondigingen in hoofdzaak betrekking heeft op een product of bedrijfsactiviteit.'
Deze vrijstelling geldt voor beide belastingen tegelijk. Zij heeft betrekking op evenementen die naar hun aard geen permanent doch meer een tijdelijk karakter hebben.
Er is gekozen voor een omschrijving met scherpere criteria die bovendien meer recht aan het doel van deze vrijstelling beogen te doen. Zo is duidelijk de voorwaarde gesteld dat het om een evenement moet gaan dat door de gemeente zelf georganiseerd wordt. Daarnaast is onderstreept dat commerciële aspecten niet de boventoon mogen voeren.
Want wanneer dat wel het geval zou zijn, is er geen reden om de desbetreffende voorwerpen en aankondigingen anders te behandelen.
Wanneer echter een bedrijf bereid is als sponsor van een dergelijk niet-commercieel getint evenement medewerking te verlenen, is het begrijpelijk dat het dat op enigerlei wijze publiekelijk bekend wil maken. Om aan die wens tegemoet te komen zonder het bedrijfsleven direct op extra kosten te jagen door de heffing van precario- en reclamebelasting op de voorwerpen en aankondigingen die het daartoe bezigt, is de aanvullende voorwaarde gesteld dat het commerciële element geen hoofdzaak mag vormen. In concreto betekent dit dat de oppervlakte van een voorwerp of aankondiging minder dan 30% product- of bedrijfsgerelateerd mag zijn en dat 70% promotie van het evenement moet betreffen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-490080.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.