Gemeenteblad van Amersfoort
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amersfoort | Gemeenteblad 2024, 485319 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amersfoort | Gemeenteblad 2024, 485319 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort (APV)
HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU
Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Degene, die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, een samenkomst tot het belijden van godsdienst- of levensovertuiging of een vergadering te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
Afdeling 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen
Artikel 2:10 A Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie van de openbare plaats
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is, verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
De burgemeester stelt jaarlijks vóór 1 december een Evenementenkalender vast voor het volgende kalenderjaar. Degene die voornemens is een evenement te organiseren kan de burgemeester jaarlijks vóór 1 oktober verzoeken een evenement te plaatsen op de evenementenkalender van het volgende jaar. Een dergelijk verzoek is geen aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Aan de plaatsing van een evenement op de evenementenkalender kunnen geen rechten worden ontleend met uitzondering van het bepaalde in het vijfde lid, onder d.
De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding bedoeld in het eerste lid, onder f, besluiten het organiseren van het kleine evenement te verbieden indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt of wanneer in de Evenementenkalender bedoeld in artikel 2:25, negende lid, al een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd en locatie.
Afdeling 4. Toezicht op horecabedrijven
In deze afdeling wordt verstaan onder:
horecabedrijf: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt;
Artikel 2:28a Eisen leidinggevenden
Een leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen leidinggevende geweest van een inrichting waarvan de vergunning is ingetrokken op grond van artikel 31, eerste lid, onder c, van de Alcoholwet dan wel op grond van artikel 2:29a, eerste lid, onder c van deze verordening of die voor ten minste een maand is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet of van artikel 174 Gemeentewet of van een op grond van artikel 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 2:29a Intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de exploitatievergunning intrekken indien:
de exploitant in een periode van twee jaar tenminste driemaal op grond van artikel 2:28d om bijschrijving van een leidinggevende op het aanhangsel bij de exploitatievergunning heeft verzocht, en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:28d;
Artikel 2:31 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of een sluiting voor bepaalde tijd van de gehele of van een deel van het horecabedrijf bevelen.
Artikel 2:33 Handel binnen horecabedrijf
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Afdeling 5. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet
Afdeling 6. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Afdeling 7. Toezicht op speelautomatenhallen en gamecentra
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken indien:
Het is verboden een speelautomatenhal of gamecentrum voor het publiek geopend te hebben zonder dat tenminste één leidinggevende die als zodanig op de vergunning staat in het bedrijf aanwezig is.
De vergunning, zoals bedoeld in artikel 2:40, vervalt indien de ondernemer de exploitatie van de speelautomatenhal of het gamecentrum beëindigt, dan wel wanneer de looptijd van de vergunning voor de speelautomatenhal verstreken is.
Het is verboden in een andere inrichting dan een speelautomatenhal zoals bedoeld in artikel 2:40 eerste lid, bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, publiek gelegenheid te geven deel te nemen aan enig spel waarbij om geld, voor geld inwisselbare voorwerpen of goederen wordt gespeeld. Dit verbod geldt niet voor zover de wet van toepassing is.
Afdeling 8. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade
Artikel 2:41a Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen
Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Artikel 2:41b Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
In dit artikel wordt verstaan onder:
ondernemer: natuurlijke persoon of personen of de rechtspersoon, dan wel de bestuurder(s) van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon of personen, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw, dan wel in dat gebied de leefbaarheid, de openbare orde en/of veiligheid onder druk staat of ernstige vrees hiertoe bestaat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.
Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
Het verbod in het tweede lid geldt voor de ondernemer die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van de inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het is verboden op een openbare plaats een werktuig, gereedschap of andere zaak te vervoeren of bij zich te hebben, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen voor zover de burgemeester dit heeft bepaald in het aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Afdeling 9. Bestrijding van heling van goederen
In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan: de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
In deze afdeling wordt verstaan onder harddrugs: de middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Artikel 2:74a Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan openbare plaatsen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig harddrugs of lachgas te gebruiken of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 2:74c Verzamelingen van personen in verband met harddrugs
Het is verboden op of aan openbare plaatsen die door de burgemeester zijn aangewezen, omdat de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van of in de handel in harddrugs naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, deel te nemen aan een verzameling van meer dan twee personen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verzameling verband houdt met het gebruik van of de handel in harddrugs.
Afdeling 12. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:78 Verblijfsontzegging
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven om zich gedurende de in het bevel vermelde periode van ten hoogste 8 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht , wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3. Beslissingstermijn en weigeringsgronden
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie en wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
In deze afdeling wordt verstaan onder:
inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 en 4:3 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 6.1 Verordening fysieke leefomgeving Amersfoort gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan op maximaal 3 dagen per kalenderjaar, en voor zover het een sportvereniging betreft op maximaal 6 dagen per kalenderjaar, incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 6:1 van de Verordening Fysieke Leefomgeving Amersfoort niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 3 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Een incidentele festiviteit als bedoeld in het eerste lid die in de buitenlucht plaatsvindt mag van maandag tot en met zaterdag niet starten voor 9.00 uur en op zondagen niet voor 13.00 uur. De incidentele festiviteit die in de buitenlucht plaatsvindt, mag maximaal 5 uur duren en stopt uiterlijk om 21.00 uur en op zondagen om 19.00 uur.
Artikel 4:6a (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.
Het is verboden om buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben.
Artikel 5:6 Aanhangwagens en kampeermiddelen
Het is verboden een aanhangwagen als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, of een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de weg binnen de bebouwde kom.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een weg in het gedeelte van de gemeente, omsloten door de Stadsring vanaf het Smallepad tot de Sint Andriesstraat, de Sint Andriesstraat vanaf de Stadsring tot de Beek, de Beek vanaf de Sint Andriesstraat tot de Eem, de Koppelpoort, de Kleine Koppel vanaf de Koppelpoort tot het Smallepad en het Smallepad vanaf de Kleine Koppel tot de Stadsring – de wegen of gedeelten daarvan daaronder begrepen – zulks ter bescherming van het uiterlijk aanzien van dat stadsdeel.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
vaartuig: een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebezigd dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer te water van personen of goederen of voor het dragen of vervoeren van al dan niet met het drijvende lichaam één geheel uitmakende voorwerpen, daaronder mede verstaan woonboten (zowel woonschepen als woonarken);
verwaarloosd vaartuig (boot in verwaarloosde toestand): een vaartuig waarvan casco of opbouw zodanig onvoldoende zijn beschermd tegen water- en weersinvloeden, dat de instandhouding van het vaartuig in gevaar komt. Onder een verwaarloosd vaartuig wordt ook verstaan een vaartuig dat geheel of gedeeltelijk is gezonken.
Artikel 5:25 Gebruik van openbaar water
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
De verboden zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 5:26 Ligplaats vaartuigen
Het college kan een uitzondering maken op het verbod, met inachtneming van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne, het uiterlijk aanzien van de gemeente, recreatieve belangen, het beheer van nabijgelegen openbare ruimte en bescherming van ecologische, monumentale en stedenbouwkundige waarden.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.
Artikel 5:29 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:35 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, of met een fiets of een paard.
Afdeling 10. Naamgeving en nummering (adressen)
Artikel 5:44 Gedoogplicht naamaanduiding
Als het college het nodig oordeelt dat de door hen toegekende aanduidingen, bedoeld in artikel 5:41, tweede lid, aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde aanduidingen vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Hoofdstuk 6 SANCTIE-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Toelichting Algemene plaatselijke verordening Amersfoort (APV)
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die slechts op een bepaald onderdeel van deze verordening betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling of het desbetreffende artikel definities opgenomen. Over de definities kan het volgende worden opgemerkt.
Deze omschrijving verwijst naar bijlage, onder A, bij de Omgevingswet: “bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt”.
Deze omschrijving verwijst naar bijlage, onder A bij de Omgevingswet: “constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart”.
Deze omschrijving verwijst naar artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994: “bromfiets:
motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d;
motorrijtuig op vier wielen, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h en een ledige massa van minder dan 350 kg, de massa van de batterijen in elektrische voertuigen niet inbegrepen, uitgerust met:
een motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, uitgerust met een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, waarvoor geen typegoedkeuring overeenkomstig in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen voorschriften vereist is;
In ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als bromfiets is aangeduid.”.
Deze omschrijving verwijst naar de bijlage bij artikel 1, eerste lid, van de Omgevingswet: “bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt”.
Onder het begrip ‘reclame’ dient te worden verstaan: iedere vorm van openbare aanprijzing van goederen en diensten.
Deze omschrijving verwijst naar artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990): “motorvoertuig op twee wielen al dan niet met zijspan- of aanhangwagen”.
Een ‘openbaar water’ in de zin van Boek 5 van het BW is ieder water, dat open staat voor het publiek. ‘Openbaar’ is hier dus synoniem aan ‘feitelijk voor het publiek toegankelijk’.
Artikel 1, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties (Wom) bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek. Deze definitie kent dus twee criteria.
Ten eerste moet de plaats open staan voor het publiek. Dat wil volgens de Memorie van Toelichting (MvT) op de Wom zeggen “dat in beginsel eenieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (...). Dat de plaats "open staat" betekent verder dat geen sprake is van een meldingsplicht, de eis van voorafgaand verlof, of de heffing van een toegangsprijs voor het betreden van de plaats”.
Op grond hiervan zijn bijvoorbeeld warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen en kerken geen ‘openbare plaatsen’. Ook de hal van het gemeentehuis valt buiten het begrip ‘openbare plaats’.
Het tweede criterium is dat het open staan van de plaats moet zijn gebaseerd op bestemming of vast gebruik. “De bestemming ziet op het karakter dat door de gerechtigde aan de plaats is gegeven blijkens een besluit of blijkens de uit de inrichting van de plaats sprekende bedoeling. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt”, aldus de MvT (Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, p. 16).
Voorbeelden van openbare plaatsen in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wom zijn: openbare wegen, plantsoenen, speelweiden en parken en vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, van winkelgalerijen, van stationshallen en van vliegvelden, openbare waterwegen en recreatieplassen.
De definitie van ‘parkeren’ haakt aan bij de definitie ervan in artikel 1 van het RVV 1990. Dit artikelonderdeel verstaat onder parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
Hieronder wordt verstaan de rechthebbende naar burgerlijk recht.
De definitie van ‘voertuig’ haakt aan bij de definitie ervan in artikel 1 van het RVV 1990. ‘Voertuigen’ in de zin van dit artikel zijn: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens. Voor kleine voertuigen, zoals kruiwagens, kinderwagens, rolstoelen en dergelijke is een uitzondering gemaakt, omdat anders sommige bepalingen een te ruime strekking zouden krijgen.
De definitie van ‘weg’ haakt aan bij de definitie ervan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de WVW 1994. Concreet gaat het om alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten. Hiertoe behoren ook trottoirs, voetpaden, voetgangersgebieden, rijwielpaden en parkeerplaatsen of -terreinen.
Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Zo kan worden nagegaan wat voor iedere situatie een goede beslistermijn is. De standaardbeslistermijn die de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) kent is acht weken, deze kan met ten hoogste acht weken worden verlengd.
Meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor meerdere adviezen moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. Om deze reden is in het derde lid een uitzondering gemaakt op de standaardbeslistermijn van acht weken.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning of ontheffing dan wel voor toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 1:6 is deze intrekkingsbevoegdheid vastgelegd.
In de algemene sanctiebepaling die in deze APV is opgenomen (artikel 6:1) wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor staat ook straf op het overtreden van voorschriften die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Een vergunning wordt persoonlijk genoemd, als die alleen of vooral is verleend vanwege de persoon van de aanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma of een bewijs van onbesproken levensgedrag). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling dat uitdrukkelijk bepaalt.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften hoeven te leiden tot intrekking van de vergunning. Als het bestuursorgaan overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijzigen, dient het de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun zienswijzen naar voren te brengen (artikel 4:8 van de Awb).
Artikel 1:7 bepaalt dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd wordt verleend. Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 02-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927), blijkt dat schaarse vergunningen zich naar hun aard niet lenen voor verlening voor onbepaalde tijd omdat dat zich niet met het formele gelijkheidsbeginsel, waarin tevens een beginsel van gelijke kansen besloten ligt. Het voor onbepaalde tijd verlenen van schaarse vergunningen kan immers tot gevolg hebben dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Met dit tweede lid wordt duidelijk gemaakt dat schaarse vergunningen in ieder geval moeten worden aangemerkt als vergunningen die zich naar hun aard niet lenen voor verlening voor onbepaalde tijd.
Vergunnings- of ontheffingsstelsels zijn in de APV als volgt geformuleerd: een verbodsbepaling om een bepaalde activiteit te verrichten behoudens vergunning of ontheffing. Alleen als er voor een vergunning of ontheffing andere of aanvullende weigeringsgronden gelden dan de in artikel 1:8 genoemd, worden die in het betreffende artikel genoemd.
In plaats van buiten behandeling laten, kan een aanvraag die niet volledig is ingediend binnen een redelijke termijn voorafgaand aan de activiteit, worden afgewezen op grond van het tweede lid.
Het is voor gemeente én aanvrager weinig zinvol te beginnen met een inhoudelijke toetsing van een aanvraag voor vergunning of ontheffing als door het tijdstip van indienen een volledige en goede beoordeling redelijkerwijs niet mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waar het om gaat. Een snelle weigering schept snel duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente. Onder een redelijke termijn wordt volgens het derde lid verstaan acht weken, tenzij er in een afzonderlijke bepaling een afwijkende termijn is opgenomen. Voor het bepalen van deze termijn is aansluiting gezocht bij de redelijke beslistermijn van artikel 4:13 van de Awb.
HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID. VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU
Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Het begrip ‘samenscholing’ is ontleend aan artikel 186 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr): “Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
In het tweede lid wordt aan de burger de verplichting opgelegd om zich op bevel van een politieambtenaar te verwijderen van een openbare plaats bij samenscholing of (dreigende) ongeregeldheden.
Overtreding van een dergelijk bevel wordt strafbaar gesteld via opname van artikel 2:1, tweede lid, in artikel 6:1. Ook in het proces- verbaal en de tenlastelegging moet het niet opvolgen van het politiebevel worden vervolgd op grond van overtreding van artikel 2:1 juncto artikel 6:1.
Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van een betoging, vergadering of godsdienstige of levensbeschouwelijke samenkomst. Gelet op de Wom moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. Het vijfde lid voorziet hierin.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Dit artikel vormt een uitwerking van enkele artikelen uit de Wom. Het gaat daarbij om betogingen, vergaderingen en samenkomsten voor zover die op "openbare plaatsen" gehouden worden. Kortom, bijeenkomsten waarbij het uiten van meningen, gedachten of gevoelens als bedoeld in de Grondwet centraal staat. Ten aanzien van vergaderingen en betogingen op andere dan openbare plaatsen kent de Wom uitsluitend repressieve bevoegdheden toe aan de burgemeester (artikel 8 Wom). Voor deze activiteiten is geen voorafgaande kennisgeving vereist. De Wom laat de gemeenteraad vrij in het stellen van regels betreffende het tijdstip waarop de kennisgeving voor het houden van een manifestatie moet zijn gedaan. De kennisgeving moet ten minste 48 uur voor de betoging plaatsvinden. Bij de kennisgeving worden de gegevens genoemd in het vierde lid vermeld.
Artikel 2:6 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Folderen en flyeren is toegestaan, behalve op door het college aangewezen openbare plaatsen waar een verbod geldt. Van de in het eerste lid toegekende bevoegdheid mag het college niet zodanig gebruik maken dat er ‘geen gebruik van enige betekenis’ overblijft.
Het tweede lid geeft de mogelijkheid om het verbod verder te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij het vierde lid het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Awb wordt op de ontheffing van toepassing verklaard (vijfde lid).
Het college ontleent zijn bevoegdheid aan artikel 160, onder a, van de Gemeentewet.
Artikel 2:6 heeft betrekking op het grondrecht waarmee de gemeentelijke wetgever het meest wordt geconfronteerd, namelijk de vrijheid van meningsuiting. Dit grondrecht is geformuleerd in artikel 19 van het IVBPR, artikel 10 van het EVRM en artikel 7 van de Grondwet.
Artikel 2:8 reguleert het aanbieden van zogeheten deelvoertuigen. Het college krijgt, naast de bevoegdheid om een vergunning te verlenen aan aanbieders van deelvoertuigen, de bevoegdheid om nadere regels te stellen over het bedrijfsmatig aanbieden van deelvoertuigen. Aan de vergunning kunnen op basis van artikel 1:4 APV voorschriften worden verbonden. Bij overtreding van deze voorschriften kan bestuursrechtelijk worden opgetreden. Het verbod (en de vergunningplicht) opgenomen in het eerste lid geldt niet voor bakfietsen. Bakfietsen bieden een snel en duurzaam alternatief voor korte autoritten. Dit draagt bij aan de doelen die zijn gesteld in de omgevingsvisie. Onder een bakfiets wordt verstaan: een fiets met twee (of drie) wielen en een grote bak voorop voor het vervoeren van goederen en/of mensen en dieren.
Paragraaf 4.1.3.3. van de Awb wordt op de ontheffing niet van toepassing verklaard (negende lid).
Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen
Muziek maken kan onder omstandigheden aangemerkt worden als evenement als bedoeld in artikel 2:24. Het optreden van een straatmuzikant, bijvoorbeeld een harmonicaspeler, is in artikel 2:24, eerste lid, onder f, uitgezonderd van het evenementbegrip. Net als straatfotografen en de andere categorieën, genoemd in artikel 2:9, wordt een straatmuzikant onder de straatartiesten geschaard.
De motieven om openbare plaatsen aan te wijzen zijn dwingende redenen van algemeen belang, hetgeen omvat: openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en milieu. De bevoegdheid van de burgemeester berust op artikel 174 van de Gemeentewet. Voor Koningsdag en Bevrijdingsdag is een algemene uitzondering opgenomen.
Paragraaf 4.1.3.3. van de Awb wordt op de ontheffing van toepassing verklaard (vijfde lid).
Afdeling 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen
Artikel 2:10 A: Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie van de openbare plaats
Artikel 2:10 B: Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen
Artikel 2:10 C: Vrij te stellen categorieën
Artikel 2:10 D Terrasvergunning
Artikel 2:11 ( Omgevings )Vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Volgens artikel 2:15 is het verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert. ‘Wegverkeer’ kan daarbij breed worden gelezen. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat een gevaarlijke situatie ontstaat doordat overstekende voetgangers het zicht wordt belemmerd.
Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, heeft het college de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 van de Gemeentewet. Ook kan het college een last opleggen om de bomen of beplanting te doen verwijderen of te snoeien.
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Deze bepaling spreekt voor zich.
Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke
Artikel 427, onder 1˚ en 3˚, van het WvSr verplicht de eigenaar tot het treffen van de nodige voorzorgmaatregelen met betrekking tot kelderingangen en toegangen tot onderaardse ruimten ten behoeve van de veiligheid van voorbijgangers.
Artikel 2:17 gaat verder. Geopende kelderingangen en dergelijke blijven, ook al worden ze met de nodige voorzorgsmaatregelen omgeven, een gevaar voor het publiek. Het zonder noodzaak geopend hebben van kelderingangen en dergelijke kan hiermee tegengegaan worden.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Het verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Het verbod kan niet zover strekken dat het roken in de gebouwen en in de bijbehorende tuinen die in een bos of natuurgebied liggen niet meer mogelijk is.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Ter bescherming van de veiligheid is het verboden om op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven de weg.
Artikel 2:19a laadkabels boven, op, naast of in de weg
Dit artikel regelt het gebruik van laadkabels voor elektrische voertuigen in de openbare ruimte. Om verrommeling in de openbare ruimte tegen te gaan, voor de toegankelijkheid van de stoep en de veiligheid bij het gebruik ervan is het verboden om een laadkabel boven, op, naast of in de weg te leggen. Voorbeelden, niet uitputtend, zoals een kabelgoot, streetplug en charge arm zijn daarmee niet toegestaan. Laadkabels bij een laadpaal die is geplaatst met een parkeerbord op grond van het RVV 1990 zijn uitgezonderd van dit verbod. Uiteraard moet de laadkabel wel in goede staat en gecertificeerd zijn en veilig gebruikt worden. In nadere regels kan het college aangeven wanneer het verbod in overige situaties (buiten die omschreven in het tweede lid) niet geldt.
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
In beginsel biedt de Belemmeringenwet Privaatrecht het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. Ten behoeve van voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting die het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten, geldt een gedoogplicht.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Ter voorkoming van gevaarlijke situaties is het verboden om binnen een afstand van zes meter van een hoogspanningslijn houtgewas en objecten te plaatsen of te hebben wanneer deze hoger zijn dan twee meter. Dit verbod geldt uiteraard niet voor objecten die horen bij de hoogspanningslijn. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
Ter voorkoming van gevaarlijke situaties is het verboden om ijsvlakten die voor het publiek toegankelijk zijn te beschadigen.
In artikel 2:24 is gekozen voor de zogenaamde negatieve benaderingsmethode ten aanzien van de definiëring van het begrip evenement. Uitgaande van een algemeen geldend criterium (“namelijk elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak”) wordt vervolgens een aantal evenementen opgesomd dat niet onder de werking van de bepalingen valt. Het eerste lid somt deze op.
Daarnaast gelden de bepalingen niet voor waren- en snuffelmarkten. Indien het college op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet een (waren)markt heeft ingesteld, kan de raad hiervoor regels vaststellen in een (markt)verordening. Snuffelmarkten zijn specifiek geregeld in artikel 5:22 APV. Uitgebreide informatie over markten is te vinden onder de toelichtingen bij artikel 5:22 en de VNG Model Marktverordening.
Dansen in een inrichting in de zin van de Alcoholwet is uitgezonderd van het evenementenbegrip omdat dit in het algemeen niet als een evenement kan worden gezien. Een andere, meer incidenteel plaatsvindende activiteit dan het gelegenheid geven tot dansen (bijvoorbeeld het optreden van een band, een houseparty, of een kooigevecht) kan wel als evenement worden aangemerkt. Zie verder hieronder onder feest.
Sportwedstrijden worden niet als een evenement aangemerkt, tenzij het om een vechtsportevenement gaat, waarmee gedoeld wordt op een vechtsportevenement zoals free fight (het vrije gevecht), vale tudo (Brazilaans Mixed Martial Arts), cage fight (kooigevecht), kickboksen en Nuay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten (zie hiervoor de toelichting bij het tweede lid).
Het tweede lid geeft juist aan wat mede onder een evenement wordt verstaan:
Omdat een braderie van korte duur is en niet met een bepaalde regelmaat terugkeert, kan deze activiteit niet als jaarmarkt of gewone markt worden aangemerkt in de zin van artikel 160 van de Gemeentewet (Vz. ARRS 27-05-1992, JG 93.0002). Tevens valt deze activiteit niet aan te merken als een snuffelmarkt in de zin van artikel 5:22. Omdat een braderie een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak is, is het een evenement.
Het houden van optochten, zoals carnavals- en sinterklaasoptochten, bloemencorso’s et cetera, die niet opgevat kunnen worden als een middel tot het uiten van een mening of gedachten of gevoelens, valt niet onder de bescherming van de Grondwet, het EVRM of andere internationale verdragen die de vrijheid van meningsuiting waarborgen. Evenmin is hierop de Wom van toepassing. Omdat een optocht wel een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak is, is het een evenement.
Wanneer een feest voor publiek toegankelijk is, is er sprake van een vergunningplichtige activiteit omdat het valt onder de reikwijdte van de definitie van artikel 2:24, eerste lid. Besloten feesten daarentegen vallen niet onder de reikwijdte van de evenementenbepaling omdat deze activiteit niet een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak is. Bijvoorbeeld: bij het houden van een bedrijfsfeest waar aan de hand van uitnodigingslijsten publiek aanwezig is, is er geen sprake van een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak. Maar wanneer een feest een “besloten” karakter heeft en er publiekelijk kaarten worden verkocht en/of reclame wordt gemaakt, is er sprake van een evenement. Wanneer een feest al dan niet besloten “op of aan de weg” plaatsvindt, is dit een vergunningplichtige activiteit omdat het plaatsvindt op doorgaans voor publiek toegankelijk gebied. Het feit dat het feest besloten is, dus niet voor publiek toegankelijk, doet daar niets aan af. Optreden van muziekkorpsen, muziekbandjes, et cetera die voor iedereen toegankelijk zijn (zowel in een inrichting als in de buitenlucht) vallen onder de vergunningplicht van artikel 2:25.
Voor wedstrijden op of aan de weg is een vergunning van de burgemeester vereist, krachtens het bepaalde in het eerste lid van artikel 2:25 en artikel 2:24, tweede lid, onder d.
Aan de vergunning kan de burgemeester voorschriften verbinden om binnen redelijke grenzen een veilig verloop van de wedstrijd te waarborgen.
Een straatfeest en een buurtbarbecue vallen ook onder het begrip evenement. Onder voorwaarden is geen vergunning vereist, wanneer sprake is van een klein evenement. Daarvoor zijn voorwaarden opgenomen in artikel 2:25a.
Full contact-vechtsportevenementen
De uitzondering voor sportwedstrijden geldt niet voor vechtsportevenementen. De praktijk wijst uit dat er bij vechtsportevenementen of -gala’s een verhoogde kans bestaat op ongewenste situaties rond en tijdens het evenement. Het is daarbij niet relevant of een dergelijk evenement wordt georganiseerd in een gebouw dat voor sportwedstrijden is bestemd of niet.
Het derde lid geeft aan wanneer er sprake is van een klein evenement. In dat geval geldt artikel 2:25a.
Voor het houden van een evenement is een vergunning van de burgemeester nodig. Deze vergunning wordt verleend binnen veertien weken na de dag dat de aanvraag is ontvangen mits deze alle benodigde gegevens bevat. Bij het beoordelen van een aanvraag wordt gekeken of de vergunning al dan niet geweigerd wordt aan de hand van de in artikel 1:8 genoemde criteria.
De burgemeester is bevoegd voorschriften te verbinden aan het houden van een evenement.
Voor wedstrijden met voertuigen op of aan de weg is in de WVW 1994 een regeling getroffen. Daarom zijn deze in dit lid uitgezonderd. Op grond van artikel 10 van de WVW 1994 is een wedstrijd met voertuigen verboden, tenzij daarvoor ontheffing is verleend op grond van artikel 148 van de WVW 1994. Als de wegen waarvoor ontheffing wordt gevraagd alle in één gemeente liggen, is het college bevoegd om de ontheffing te verlenen. De burgemeester stelt elk jaar een Evenementenkalender vast. Het verzoek op een evenement op deze kalender te plaatsen geldt niet als een aanvraag en hier kunnen dan ook geen rechten aan worden ontleend.
Voor kleine evenementen volstaat een meldingsplicht. Het blijft verboden om zonder melding zo’n evenement zoals een straatfeest of buurtbarbecue te houden, zodat de gemeente kan optreden als zonder deze melding een klein evenement wordt georganiseerd. Muziek, bedoeld in het eerste lid onderdeel b, omvat zowel onversterkte als versterkte muziek omdat beide vormen van geluid onaanvaardbare hinder kunnen veroorzaken voor buurtbewoners. Met kleine objecten wordt bedoeld een kleine partytent, een barbecuetoestel, een springkussen voor kinderen en dergelijke. De beschikbare ruimte bepaalt het aantal te plaatsen voorwerpen. Uiteraard mag ook hier het verkeer, waaronder ook voetgangers worden begrepen, geen hinder van ondervinden. Zodra een rijbaan, (brom)fietspad of parkeergelegenheid wordt afgezet voor een evenement is ten minste een tijdelijke verkeersmaatregel nodig, genomen door het college. Deze bevoegdheid kan overigens krachtens artikel 168 van de Gemeentewet gemandateerd worden aan de burgemeester. Als het evenement plaatsvindt op het trottoir dan wordt rekening gehouden met voldoende doorloopruimte voor passanten. Als richtlijn wordt hierbij 150 centimeter aangehouden. Met betrekking tot de hoofdroute van de brandweer is het belangrijk dat er een lijst wordt opgesteld met doorgaande wegen, wegen en terreinen met een bijzondere bestemming (markt), evenemententerreinen en routes van de operationele diensten (brandweer, ambulance, et cetera).
Locaties waar straatfeesten of barbecues kunnen worden gehouden zijn: parken, plantsoenen, pleintjes, grasveldjes, sportveldjes en dergelijke.
Het tweede lid geeft de burgemeester mogelijkheden om het houden van een klein evenement te verbieden. Het derde lid maakt het mogelijk om in de nacht van 31 december op 1 januari een klein evenement te organiseren dat tot 01.00 uur duurt waarbij de muziek ook tot 01.00 uur ten gehore mag worden gebracht. Vanwege het plaatselijke vuurwerkverbod wordt inwoners hiermee de gelegenheid geboden om op ander wijze gezamenlijk (bijvoorbeeld door middel van een klein evenement) het nieuwe jaar vuurwerkvrij in te luiden tot uiterlijk 01:00 uur.
Deze bepaling bevat een verbod om de orde bij evenementen te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.
Afdeling 4. Toezicht op horecabedrijven
Het begrip horecabedrijf ziet op het bedrijfsmatig of anders dan om niet schenken van zowel alcoholhoudende als niet-alcoholhoudende dranken, het bereiden of verstrekken van rookwaren of spijzen voor consumptie ter plaatse of het aanbieden van logies. Gelet op de gevaren en risico’s voor de omgeving van een zogeheten ‘shishalounge’ of waterpijpcafe, die direct ingrijpen in de openbare orde en veiligheid, vallen deze ook altijd onder het APV-vergunningstelsel. Ten aanzien van coffeeshops zijn specifieke beleidsregels opgesteld. Zaken waar etenswaren worden verkocht of bereid die direct voor consumptie geschikt zijn maar waarin het niet mogelijk is om die etenswaren ter plekke te consumeren, vallen niet onder de definitie van ‘horecabedrijf’ in artikel 2:27, onderdeel a. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om traiteurs, pizzabakkers, sushi- of shoarmazaken die louter maaltijden op bestelling thuis afleveren of waar de maaltijden kunnen worden afgehaald. Dergelijke bedrijven vallen onder de Winkeltijdenwet en de lokale Winkeltijdenverordening. Voor deze zaken is dus geen horeca-exploitatievergunning nodig.
Van belang om te vermelden is dat de reikwijdte van het begrip horecabedrijf zoals deze in de APV staat afwijkt van de definitiebepaling die de Alcoholwet hiervoor hanteert. In de Alcoholwet ziet de term horecabedrijf op bedrijven waar in ieder geval alcoholhoudende dranken worden versterkt voor gebruik ter plaatse.
Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijf
Artikel 174 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen. De exploitatievergunning voor een horecabedrijf wordt daarom door de burgemeester verleend. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.
Artikel 2:28a Eisen leidinggevenden
De exploitatievergunning is persoonsgebonden. De persoon van de exploitant speelt immers een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Ook de leidinggevende die niet de exploitant is heeft invloed op de wijze van exploitatie. Voor een goede regulering van het horecabeleid is het noodzakelijk dat er een aantal kwaliteitseisen aan de exploitant en de beheerders wordt gesteld. Zo mogen zij niet onder curatele staan en mag geen sprake zijn van ‘het in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn’. Indien niet aan deze eisen wordt voldaan, wordt de exploitatievergunning geweigerd dan wel ingetrokken (artikel 2:28b, eerste lid onderdeel b, artikel 2:29a, onderdeel a). Naar analogie van de eisen zoals deze gesteld worden in de Alcoholwet, vindt altijd een antecedententoets van de exploitant en beheerder plaats. Voor de reikwijdte van het begrip “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag” moet aansluiting worden gevonden bij de terminologie van de Alcoholwet. De toetsing aan deze eis is niet bij voorbaat aan regels gebonden. Daarom is de burgemeester bij de beoordeling of er sprake is van slecht levensgedrag vrij in de wijze van beoordeling en zijn er geen beperkingen opgelegd aan de feiten of omstandigheden die mogen worden betrokken bij dit oordeel (zie ook ABRvS 26 juni 2002, 200106008/1). Op basis van jurisprudentie is een onherroepelijke veroordeling niet noodzakelijk om in de terminologie van de APV te mogen spreken van in enig opzicht slecht levensgedrag (zie ook ABRvS 12 maart 2001, GS 151 (2001) 7141, 2).
Artikel 2:28b Weigeringsgronden
Naast de weigeringsgronden genoemd in artikel 1:8 zijn in het eerste en tweede lid aanvullende weigeringsgronden opgenomen. Als het omgevingsplan vestiging van een horecabedrijf ter plaatse niet toelaat, ligt het niet voor de hand om wel een exploitatievergunning te verlenen. Er kan immers toch geen gebruik van worden gemaakt wegens strijd met het omgevingsplan. De in het eerste lid onderdeel b genoemde weigeringsgrond kan worden gebruikt bij gevallen waar schijnconstructies worden gebruikt om een exploitatievergunning te verkrijgen, bijvoorbeeld door de inzet van stromannen om een malafide exploitant of leidinggevende buiten beeld te houden. Het derde lid geeft meer concreet inhoud aan de discretionaire bevoegdheid als bedoeld in het tweede lid. Een vergunning moet geweigerd kunnen worden wanneer sprake is van een exploitant van wie is gebleken dat hij eerder of elders op dit punt een slechte staat van dienst heeft. Te denken valt bijvoorbeeld aan betrokkenheid bij de handel in harddrugs, heling of andere activiteiten in de inrichting die de openbare orde of de kwaliteit van woon- en leefklimaat in een buurt bedreigen, dan wel aan nalatigheid bij het treffen van voorzorgsmaatregelen in de bedrijfsvoering.
Artikel 2:28c Inhoud exploitatievergunning
De lokaliteiten (derde lid) zijn de verschillende ruimten waar de eigenlijke horeca-activiteiten worden uitgevoerd en die toegankelijk zijn voor de gasten van het horecabedrijf. Op de vergunning worden deze lokaliteiten benoemd, alsmede de oppervlakte van de lokaliteit. Namen van leidinggevenden (vierde lid) worden – net zoals bij de Alcoholvergunning – op een aanhangsel vermeld. Dit artikel maakt bovendien duidelijk dat de exploitatievergunning persoonsgebonden (natuurlijk persoon of rechtspersoon) is, en niet overdraagbaar is. Door de aard van het horecabedrijf op de vergunning te vermelden, wordt voorkomen dat iemand onder dezelfde vergunning zijn gehele bedrijfsvoering kan wijzigen naar een totaal ander soort horecabedrijf. Het vierde lid regelt dat, net als bij de Alcoholwetvergunning, de leidinggevenden voortaan niet meer op de exploitatievergunning zelf worden vermeld, maar op een aanhangsel bij de vergunning. Voor het bijschrijven of laten verwijderen van leidinggevenden hoeft dan niet meer een geheel nieuwe vergunning te worden aangevraagd, maar slechts het aanhangsel te worden gewijzigd. Om te voorkomen dat er twee aanhangsels nodig zijn, geldt bij alcoholschenkende bedrijven dat het aanhangsel van de Alcoholwetvergunning hiervoor wordt gebruikt.
Artikel 2:28d Bijschrijven leidinggevenden
In dit artikel wordt geregeld hoe een wijziging van leidinggevende gemeld kan worden aan de burgemeester en in welke gevallen de burgemeester de bijschrijving van de leidinggevende op het aanhangsel weigert. Door leidinggevenden op te nemen in een aanhangsel bij de vergunning hoeft niet bij elke wijziging van een leidinggevende een nieuwe exploitatievergunning afgegeven te worden. De exploitant meldt nieuwe leidinggevenden aan bij de burgemeester via een (e-)formulier. De nieuwe leidinggevende hoeft inschrijving op het aanhangsel niet af te wachten: na melding bij de burgemeester kan de leidinggevende aan de slag, zodra de ontvangstbevestiging is ontvangen. Uiteraard onder de voorwaarde dat wanneer uit de toetsing blijkt dat deze leidinggevende niet aan de voorwaarden voldoet, deze niet meer werkzaam mag zijn als leidinggevende.
Artikel 2:29 Vervallen exploitatievergunning
In dit artikel is geregeld wanneer een exploitatievergunning vervalt. Het feit dat de exploitatie is beëindigd of overgedragen kan onder andere blijken uit informatie van toezichthouders en politie of uit gegevens van de Kamer van Koophandel. Van een gedeeltelijke overdracht van het horecabedrijf is sprake indien zich een wijziging heeft voorgedaan in de samenstelling van de VOF (m.n. het toevoegen van een nieuwe vennoot). Indien een VOF bestaande uit twee natuurlijke personen van samenstelling verandert, zijn de nieuwe personen niet rechthebbende van de verleende vergunning. In sub b en c zijn de termijnen vastgelegd waarna de exploitatievergunning vervalt. Met deze onderdelen wordt de geldigheid van vergunningen waarvan geen gebruik wordt gemaakt beperkt. Onderdeel b. ziet op vergunningen waarvan na de verlening in het geheel geen gebruik is gemaakt. Onderdeel c. ziet op vergunningen waarvan na verlening wel gebruik is gemaakt, maar dit gebruik op enig moment is gestaakt.
Artikel 2:29a Intrekkingsgronden
De intrekkingsgronden genoemd in artikel 2:29a zijn “kan-bepalingen”. Dit betekent dat er altijd een belangenafweging plaatsvindt of intrekking een proportioneel middel is en of er geen andere maatregelen genomen kunnen worden die minder ingrijpend zijn. Dit wordt gedaan aan de hand van het horecasanctiebeleid waarin steeds een stappenplan voor sancties is vastgelegd. Het is dus nooit zo dat een vergunning automatisch wordt ingetrokken wanneer een van de genoemde situaties zich voordoet.
Artikel 2:30 Openings- en sluitingstijden
De sluitingsbepalingen genoemd in dit artikel betreffen de gedeelten van het horecabedrijf, waarin de eigenlijke horecawerkzaamheden worden uitgeoefend: een terras behoort hier ook toe. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.
Artikel 2:31 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan wanneer zich een situatie zoals omschreven in het eerste lid voordoet tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen. Dit is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien in artikel 13b Opiumwet.
Artikel 2:32 Verboden gedragingen
Deze bepaling geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt (onder a).
Ook het bepaalde onder b richt zich tot de (potentiële) bezoeker (niet het personeel) van het horecabedrijf. Als die zich met goedvinden van de exploitant in het horecabedrijf bevindt in de tijd dat dit gesloten moet zijn, overtreedt hij artikel 2:31. Als hij geen toestemming van de exploitant heeft en niet weggaat als de exploitant dat vraagt, overtreedt hij artikel 138 van het WvSr (lokaalvredebreuk).
Artikel 2:33 Handel binnen horecabedrijf
Dit artikel betreft een verbod op heling.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
De burgemeester is in beginsel verantwoordelijk voor de openbare orde binnen de gemeente. Indien een horecabedrijf geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is, treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd bestuursorgaan.
Afdeling 5. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet
De definities uit de Alcoholwet werken door in de op de Alcoholwet gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze definities enkel voor afdeling 5 gelden. Het gaat om de volgende definities.
paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.
Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen
Artikel 4 van de Alcoholwet verplicht gemeenten ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij alcoholhoudende drank verstrekken. Om oneerlijke mededinging te voorkomen bepaalt artikel 2:34b dat een paracommerciële rechtspersoon geen alcoholhoudende drank schenkt tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of tijdens bijeenkomsten die niet gericht zijn op personen die betrokken zijn bij de paracommerciële rechtspersoon wanneer dit zou leiden tot oneerlijke mededinging.
Afdeling 6. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Het begrip ’inrichting’ als hier omschreven sluit aan bij artikel 438 van het WvSr, dat ziet op het als beroep verschaffen van nachtverblijf aan personen (eerste lid) en op het als beroep of gewoonte beschikbaar stellen van een terrein voor het houden van nachtverblijf of het plaatsen van kampeermiddelen en dergelijke (tweede lid).
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Artikel 2:36 strekt ertoe, dat de burgemeester een zo volledig mogelijk overzicht heeft van de in de gemeente aanwezige nachtverblijven en kampeerinrichtingen.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Op grond van artikel 438 van het WvSr is een ondernemer die een hotel of pension drijft verplicht om een nachtregister bij te houden. Artikel 2:38 komt die ondernemer tegemoet door de gast te verplichten daaraan mee te werken en zijn of haar gegevens te verstrekken. Daarbij wordt vaak opgemerkt dat een goed bijgehouden nachtregister ook in het belang van de gemeente is, bijvoorbeeld voor het verstrekken van informatie aan de brandweer, mocht er onverhoopt brand uitbreken in een hotel of pension.
Afdeling 7. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Begripsbepalingen
In de begripsomschrijving wordt voor wat betreft de omschrijving van een speelautomaat, kansspelautomaat, speelautomatenhal en kermisautomaat aangesloten bij de definitie van deze begrippen zoals deze in artikelen 30 en 30a van de Wet op de kansspelen (Wok) zijn opgenomen.
De begripsomschrijving behoeft bijzondere aandacht daar waar het begrippen als ‘gamecentrum’, ‘kermis’, ‘exploitant’ en ‘leidinggevende’ betreft. Deze begrippen worden niet in de Wok gedefinieerd.
Artikel 2:39a Aantal speelautomaten
In artikel 30 van de Wok wordt het onderscheid tussen hoogdrempelige en laagdrempelige inrichtingen beschreven. Hoogdrempelige inrichtingen zijn inrichtingen:
In artikel 30, onder e, van de Wok is bepaald dat een horeca-inrichting laagdrempelig is, indien deze niet hoogdrempelig is. De Wok bepaalt dat in laagdrempelige inrichting kansspelautomaten niet toegestaan zijn.
Kansspelautomaten zijn alleen toegestaan in hoogdrempelige inrichtingen en vergunde speelautomatenhallen. De Wok verplicht gemeenten om bij verordening vast te stellen hoeveel kansspelautomaten er maximaal mogen worden opgesteld.
Met betrekking tot kansspelautomaten in hoogdrempelige inrichtingen schrijft de Wok voor dat dit er maximaal twee mogen zijn.
In deze Verordening wordt het maximum voor speelautomatenhallen op 150 kansspelautomaten gesteld. Dit maximum werd voorheen gesteld in de Verordening speelautomatenhallen Amersfoort.
Artikel 2:40 Vergunningplicht speelautomatenhal en gamecentrum
Het vergunningvereiste heeft in de eerste plaats tot doel de openbare orde te beschermen, meer in het bijzonder de leef- en woonsituatie rondom speelautomatenhallen en gamecentra. Uit de jurisprudentie blijkt dat bij de beoordeling van een vergunningaanvraag voor een speelautomatenhal acht mag worden geslagen op de mogelijke gevolgen voor het leefklimaat in de directe omgeving van de hal. In dat kader kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de vraag of een speelautomatenhal in zijn aard wel past bij de omgeving van de beoogde vestigingslocatie.
Daarnaast dient het vergunningvereiste ertoe kansspelverslaving te voorkomen. Bij een deel van de spelers loopt het recreatief gokken uit de hand en ontstaat een verslaving, waarbij de speler de controle over zijn gokgedrag verliest. Gebleken is dat een groter aanbod van kansspelen de kans vergroot op (een toename van het aantal) kansspelverslaafden. Dit is voor de gemeente een belangrijke reden om het aantal speelautomatenhallen te reguleren en eisen te stellen aan het aanbod en de bedrijfsvoering in deze hallen, waaronder het wettelijk vereiste beleid ter voorkoming van kansspelverslaving.
De genoemde motieven vormen de achtergrond van de in deze afdeling opgenomen artikelen.
Ook leiden deze motieven tot het opnemen van een maximum aantal te vergunnen speelautomatenhallen. In dit artikel wordt bepaald wordt dat de burgemeester maximaal één vergunning kan verlenen voor een speelautomatenhal.
Het feit dat een maximum gesteld is aan het aantal te verlenen vergunningen voor speelautomatenhallen, maakt dat deze vergunning schaars is: dit is het geval wanneer er naar een vergunning meer vraag is (of kan zijn), dan het aantal te vergeven vergunningen. Op grond van de jurisprudentie moet de gemeente een procedure inrichten om gelijke kansen te creëren voor degenen die voor een dergelijke vergunning in aanmerking willen komen. De burgemeester stelt hiervoor nadere regels vast, waarbij in elk geval regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud en wijze van indiening van een aanvraag als ook de verdelings- en toekenningsprocedure.
Een ander gevolg van de schaarste is dat de exploitatievergunning voor een bepaalde duur verleend wordt, zodat na afloop van de looptijd van de vergunning (wederom) een verdelingsprocedure in gang gezet kan worden opdat een ieder in aanmerking kan komen voor de beschikbare vergunning.
De looptijd van de vergunning dient lang genoeg te zijn om investeringen terug te verdienen, verplichtingen na te komen en enige tijd gevestigd te kunnen zijn. Een te korte looptijd zou exploitatie daarom feitelijk onmogelijk maken. De balans is – op basis van een onderzoek naar de situatie in Amersfoort met daarop gebaseerde aanbevelingen - gevonden in een looptijd van 10 jaar.
Artikel 2:40a Eisen aan exploitant en leidinggevende
In dit artikel worden verschillende eisen gesteld waaraan de exploitant en de leidinggevenden van speelautomatenhallen en gamecentra in ieder geval moeten voldoen.
De eisen waaraan de exploitanten en leidinggevenden van een speelautomatenhal moeten voldoen zijn tevens opgenomen in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000 en in artikel 6 van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen.
Artikel 2:40b inhoud vergunning
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 2:40c Weigeringsgronden
Het bepaalde onder a levert een weigeringsgrond op, omdat in artikel 2:40 een maximumstelsel is opgenomen. In het bepaalde onder b komt tot uiting dat de vergunning dient te worden geweigerd, als gevreesd moet worden dat de woon- en leefsituatie door de vestiging van een speelautomatenhal of gamecentrum op ontoelaatbare wijze zal worden aangetast. Daarbij wordt rekening gehouden met het karakter van de straat, het winkelniveau aldaar en van de wijk waarin de speelautomatenhal of het gamecentrum is gelegen of zal komen te liggen. Bij de beoordeling van de aanvragen wordt de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse al blootstaat of bloot zal komen te staan betrokken.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat de weigering van de aanvraag ook mogelijk is wanneer een onderzoek op basis van de wet Bibob hiertoe aanleiding geeft.
Onder c is als weigeringsgrond opgenomen dat er geen sprake mag zijn van strijd met het omgevingsplan. In dit verband dient gewezen te worden op de mogelijkheid via een omgevingsvergunning af te wijken van het omgevingsplan. Deze mogelijkheid beperkt de burgemeester niet in de weigeringsmogelijkheid, maar het lijkt een zaak van behoorlijk bestuur om, voordat tot weigering van de vergunning wordt overgegaan, de mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit in overweging te nemen. Voor toepassing van deze bepaling wordt handelen op grond van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit beschouwd als handelen in overeenstemming met het omgevingsplan. Doel van dit lid is de koppeling van de vereiste vergunning aan het planologisch regime. Vereist is niet dat de locatie, waar de vergunning voor wordt aangevraagd, in het omgevingsplan nadrukkelijk is aangewezen als een locatie voor een speelautomatenhal of gamecentrum, het gaat er “slechts” om, dat het omgevingsplan de vestiging niet onmogelijk maakt. Zo kan een bestemming Leisure of Gemengde doeleinden, waarbij een speelautomatenhal of gamecentrum ook passend is, voldoende zijn.
Op deze wijze wordt voorkomen dat op basis van deze verordening een vergunning moet worden verleend, terwijl later op grond van strijd met het omgevingsplan tegen de vestiging moet worden opgetreden.
De weigeringsgrond onder d is opgenomen om een speelautomatenhal of gamecentrum duidelijk voor een ieder herkenbaar te maken. Een hal dient of vanaf de openbare weg of vanaf een centrale hal/entree zichtbaar te zijn. Onder een centrale hal/entree moet gedacht worden aan een gebouw of complex waarin meerdere ondernemingen zijn gevestigd, en die een gezamenlijke entree (hal) delen. Tevens is het bedoeld om te voorkomen dat in een achteraflokaal van een gebouw - waar bijvoorbeeld een horecabedrijf wordt uitgeoefend - een speelautomatenhal of gamecentrum wordt geëxploiteerd en deze mede of uitsluitend via het andere bedrijf bereikbaar zou zijn. De weigeringsgrond is mede gericht op het afwenden van een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving van een vanaf de openbare weg niet zichtbare inrichting.
Onder e wordt bepaald dat exploitanten en leidinggevenden van een bepaalde leeftijd zijn, waarvan verwacht wordt dat zij verantwoordelijk genoeg zijn om als exploitant of leidinggevende op te treden. Hierbij gaat het om zowel de exploitatie van de inrichting, het leiding geven in de speelautomatenhal of het gamecentrum, maar ook het aanspreken van bezoekers die zich misdragen, lastig zijn of moeten worden gesommeerd de inrichting te verlaten. De minimum leeftijd is daarom vastgesteld op 21 jaar.
De exploitant kan naast eigenaar tevens leidinggevende zijn, maar het is ook mogelijk dat die hoedanigheden niet samenvallen. De bescheiden die moeten worden overgelegd zijn afhankelijk van de concrete situatie die zich voordoet. In elk geval wegen de zedelijkheidseisen mee bij de vergunningverlening, dit volgt uit hetgeen opgenomen is onder f. Hierbij is aansluiting gezocht bij artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000. De vergunning voor een speelautomatenhal of gamecentrum wordt niet verleend aan iemand die niet voldoet aan de daarin opgenomen zedelijkheidseisen. Dit geldt ook voor de opleidingsvereisten waaraan gememoreerd in de toelichting op artikel 2:40a.
Artikel 2:40d Intrekkingsgronden
In dit artikel zijn de intrekkingsgronden opgenomen die in beginsel geen toelichting behoeven. Wel wordt opgemerkt dat gebruikmaking van de onderdelen a t/m d – gezien de verstrekkende gevolgen voor de ondernemer - goed gemotiveerd moet worden. Dit artikel ziet – in samenhang met artikel 1:8 - mede op het voorkomen van (criminele) gedragingen van zowel personen in de hal als diegene die de leiding hebben die een gevaar op kunnen leveren voor openbare orde en veiligheid of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de speelautomatenhal of een gamecentrum.
Belangrijk in dit kader is de mate van verwijtbaarheid van exploitanten en leidinggevenden. Deze kan zowel direct als indirect worden uitgelegd: exploitanten en/of leidinggevenden kunnen bewust overtredingen begaan of zich bewust schuldig maken aan overlastgevende, illegale of gevaarlijke gedragingen, maar zijn bijvoorbeeld ook verwijtbaar als niet of onvoldoende wordt ingegrepen bij dergelijke gedragingen door bijvoorbeeld bezoekers van de speelautomatenhal of het gamecentrum. Overigens richten deze intrekkingsbepalingen zich niet direct op (gedragingen van) de exploitant of leidinggevende, maar op gevaar voor de openbare orde en/of ontoelaatbare negatieve beïnvloeding van de woon- en leefsituatie in de buurt van de speelautomatenhal of het gamecentrum ten gevolge van de exploitatie.
De situatie beschreven in onderdeel f, dat ziet op onderbreking van de exploitatie voor een periode langer dan in de bepaling genoemd, hoeft niet in alle gevallen aanleiding te geven om de vergunning in te trekken. Te denken valt bijvoorbeeld aan een verbouwing die langer blijkt te duren.
Gelet op het feit de vergunning voor een speelautomatenhal een schaars recht betreft, kan het echter onevenredig zijn dat deze vergunning langer dan zes aaneengesloten maanden niet gebruikt wordt. Dit kan daarom reden zijn om de vergunning in te trekken.
Artikel 2:40e Aanwezigheidsplicht
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 2:40f Bijschrijven leidinggevende
Het is voor de burgemeester, de toezichthouders en politieambtenaren niet alleen belangrijk om steeds te weten wie de exploitant is, maar ook wie de (dagelijks aanspreekbare) leidinggevenden zijn. Vandaar dat in dit artikel is bepaald dat de exploitant bij wijziging van de leidinggevenden (het aanhangsel bij) zijn vergunning daarop moet laten aanpassen. De burgemeester kan zich dan een oordeel vormen over de persoon van de leidinggevende.
Artikel 2:40g Beëindiging exploitatie
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 2:40h Overige inrichtingen
In dit artikel wordt verboden om in andere inrichtingen dan een speelautomatenhal het (bedrijfsmatig) mogelijk te maken om te spelen om geld of voor geld inwisselbare voorwerpen of goederen, tenzij de Wok expliciet bepaalt dat het wel is toegestaan. Zo ziet het verbod bijvoorbeeld niet op de maximaal twee kansspelautomaten die in een hoogdrempelige inrichting mogen staan, zoals beschreven in de toelichting op artikel 2:39a. Ook het organiseren van bijvoorbeeld een bingo valt niet onder het verbod, omdat in artikel 7c van de Wok de voorwaarden opgenomen zijn met betrekking tot het organiseren deze zogeheten kleine kansspelen.
De achtergrond van het in dit artikel opgenomen verbod is beschreven in het algemene deel van deze toelichting: het willen voorkomen dat er in andere inrichtingen dan een speelautomatenhal – mogelijk door personen jonger dan 18 jaar – op (kansspel)automaten gespeeld wordt om geld of (voor geld inwisselbare) goederen.
De Wok kent een apart regime voor kermisautomaten, dit wijkt af van de regels die gelden voor alle andere speelautomaten.
Een kermisautomaat is1:
die voorkomt op een door de minister opgestelde lijst2. Hierop staan alle
Hieruit volgt dat kermisautomaten veel verschijningsvormen kennen: van tamelijk
onschuldige automaten (te vergelijken met behendigheidsautomaten) tot klassieke
‘gokkasten’, te vergelijken met de kansspelautomaten die in de horeca, speelautomatenhallen en speelcasino’s staan.
Hoewel kermisautomaten qua verslaving even riskant kunnen zijn als gewone kansspelautomaten, zijn de kermisautomaten helemaal onttrokken aan (het toezicht uit) de Speelautomatentitel van de
Wok. Dit betekent dat voor deze automaten geen modeltoelating of exploitatievergunning van de Kansspelautoriteit en geen gemeentelijke aanwezigheidsvergunning nodig is.
Alleen gemeenten kunnen in hun Algemene Plaatselijke Verordening of andere gemeentelijke regelgeving, regulerend optreden en er op die manier voor zorgen dat minderjarigen niet in aanraking komen met kansspelen.
Vanwege de vele verschijningsvormen van kermisautomaten en het gebrek aan mogelijkheden om deze te controleren en reguleren en vanwege de noodzaak die gezien wordt om er voor te zorgen dat minderjarigen geen kansspelen kunnen spelen, is er voor gekozen kermisautomaten in (permanente) inrichtingen, zoals gamecentra, niet toe te staan. Kermisautomaten worden uitsluitend toegestaan op traditionele, tijdelijke kermissen waarvoor een evenementenvergunning op grond van artikel 2:25 is verleend.
Afdeling 8. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
De burgemeester is op grond van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd tot sluiting van een woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij de woning of het lokaal behorend erf van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. Het tweede lid van artikel 2:41 is gebaseerd op de bevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet tot toepassing van bestuursdwang in woningen of lokalen, dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven, waar drugs als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet worden verkocht, afgeleverd, verstrekt, of daarvoor aanwezig zijn. Voor de toepassing van art. 2:41 is het niet relevant of de exploitant van de inrichting betrokken is bij de tot sluiting redengevende feiten, of dat hem daarvan anderszins een verwijt kan worden gemaakt. De sluiting beoogt geen straf op te leggen, maar is gericht op het herstel van de openbare orde die in gevaar wordt gebracht door feiten en omstandigheden die in de inrichting plaatsvinden. De schuldvraag is daarbij in principe niet van belang.
In een situatie waarin personen de woning of het lokaal moeten betreden wegens dringende redenen, zijn de verboden uit het eerste en tweede lid niet van toepassing volgens het derde lid. Anders zou het verbod uit het eerste lid te absoluut zijn. De burgemeester kan volgens het vierde lid ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden.
Artikel 2:41a Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen
Artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet geeft de burgemeester de bevoegdheid tot het geven van bevelen (bijvoorbeeld een bevel tot sluiting) om onverwijld in te grijpen in situaties die de veiligheid of gezondheid bedreigen. Alleen in urgente situatie, waarin onverwijld optreden geboden is, mag de burgemeester van deze bevoegdheid gebruik maken. Bovendien kan een bevel tot sluiting dat op dit artikel is gebaseerd, slechts van korte duur zijn. Uit recente rechterlijke uitspraken is gebleken dat artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet geen basis biedt voor een langdurige sluiting. Artikel 2:41a voorziet in deze mogelijkheid.
Artikel 2:41b Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
Artikel 2:41b ziet op het versterken van de aanpak van ondermijning. Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om via een aanwijzing een vergunningplicht te introduceren voor gebouwen, gebieden, een bedrijfsmatige activiteit of een combinatie daarvan, om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat tegen te gaan. De vergunning wordt aangevraagd door de ondernemer. De burgemeester wijst een pand, gebied of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als in dat gebied dan wel door de wijze van exploitatie van het pand of door de bedrijfsmatige activiteiten naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed (derde lid). Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet noodzakelijk is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche of gebied waar extra aandacht nodig is, bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren.
Het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten en de vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit (tweede lid), geldt voor nieuwe ondernemers onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe ondernemers worden ook verstaan: ondernemers die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of op een andere locatie dan voorheen. Ondernemers kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt. Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in de aangewezen straat uit te wijken. Voor bestaande ondernemers geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen nadat de burgemeester een aanwijzingsbesluit heeft genomen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de termen ‘bekrassen en bekladden’ ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 van het EVRM en artikel 19 van het IVBPR. Het tweede lid vormt ook geen inbreuk op artikel 7 van de Grondwet nu niet in het algemeen bekendmaking van meningsuiting is verboden maar uitsluitend het middel waarmee een mening bekend wordt gemaakt wordt beperkt door het vereiste van schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het middel. Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, zodat artikel 7 van de Grondwet blijft gewaarborgd.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
Door deze bepaling wordt de effectiviteit van het in het vorige artikel 2:42 opgenomen aanplakverbod vergroot. Het tweede lid regelt een rechtvaardigingsgrond voor die gevallen dat de in het eerste lid genoemde stoffen en voorwerpen niet waren bestemd om te bekrassen, te plakken of te kladden of op andere verboden wijze aan te brengen of doen aanbrengen.
De opsporingsambtenaar en het OM hebben de mogelijkheid om aan de hand van de omstandigheden of verkregen indrukken na te gaan of er al dan niet sprake is van een overtreding als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Deze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met braak te bemoeilijken.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke
Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Op basis van artikel 2:47 kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast genoemd in het eerste lid worden opgetreden.
Artikel 2:47a Het aanwezig zijn met bromfietsen op een openbare plaats
Indien het college het aanwezig zijn met een bromfiets voor gebruikers of omwonenden van de weg gevaarlijk of hinderlijk acht kan het openbare plaatsen aanwijzen waar het verboden is aanwezig te zijn met een bromfiets. Onder bromfietsen worden alle motorrijtuigen verstaan die de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig benoemt in artikel 1, eerste lid, onder e. Ook snorfietsen vallen hier bijvoorbeeld onder.
Artikel 2:47b Lesmotorvoertuigen
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 van de Alcoholwet toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken.
Sinds 2013, is het voor jongeren onder de achttien jaar op grond van de wet verboden om alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben, daarom is hier bepaald dat het verbod geldt voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.
Artikel 2:48a Verboden lachgasgebruik
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Op basis van artikel 2:49 kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast bij of in gebouwen worden opgetreden.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Deze bepaling is opgesteld om het misbruik van bepaalde, voor het publiek toegankelijke ruimten zoals parkeergarages, telefooncellen en wachtlokalen voor een openbaar vervoermiddel tegen te gaan. Aan deze bepaling bestaat behoefte omdat op basis van artikel 138 van het WvSr, betreffende het wederrechtelijk vertoeven (in een woning, besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik), slechts kan worden opgetreden indien er sprake is van een handelen van de rechthebbende. De politie kan niet zonder tussenkomst van de rechthebbende optreden. In het belang van de handhaving van de openbare orde is het wenselijk dat de politie bij baldadig of orde verstorend gedrag in zelfbedieningsruimten in postkantoren, en in andere soortgelijke voor het publiek toegankelijke ruimten, onmiddellijk kan ingrijpen, mede om de eigendommen van derden te beschermen.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden, terwijl de eigenaar heeft aangegeven dat dit niet gewenst is of waardoor de toegang tot het gebouw wordt gehinderd, geeft vaak aanleiding tot klachten en overlast. Dit artikel geeft de mogelijkheid hiertegen op te treden.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Hier is een verbod opgenomen om de fiets of bromfiets mee te voeren op terreinen, waar onder meer markt wordt gehouden, als dat marktterrein door het college is aangewezen als een voor fietsen en bromfietsen verboden terrein gedurende die tijd. In een mensenmenigte kan een fiets hinder veroorzaken. Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein kenbaar worden gemaakt.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
Artikel 2:56 Alarminstallaties
Artikel 2:57 Verboden plaatsen voor honden
Artikel 2:57 beperkt het loslopen van honden binnen bepaalde gebieden, wanneer de hond niet is aangelijnd. Met een aangelijnde hond wordt niet bedoeld een ‘elektronisch aangelijnde hond’. Daarnaast geldt volgens het tweede lid een verbod voor het laten verblijven of lopen van honden op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de belangen van de hondenbezitter zich tegen een strikte toepassing van het aanlijngebod verzetten. Het betreft hier onder andere de eigenaren van blindengeleidehonden en andere sociale hulphonden. Voor deze categorie is in het derde lid een voorziening getroffen.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Straatverontreiniging kan grote gevaren opleveren voor de volksgezondheid. Ook wordt via hondenuitwerpselen die op straat, in parken en plantsoenen blijven liggen, het voor honden dodelijke canine parvo virus verspreid. Los daarvan staat het probleem al jaren hoog in de ranglijsten van ergernissen. Handhaving vraagt betrapping op heterdaad. De bedoeling van de bepaling is daardoor deels preventief. Het bij zich hebben van ‘opruimmiddelen’ is volgens het eerste lid onderdeel b verplicht. Dit is uiteraard wel controleerbaar. Overtreding van het verontreinigingsverbod door hondenuitwerpselen behoort tot de zogenaamde verontreinigingsdelicten, die vatbaar zijn voor transactie door de politie.
In het derde lid is een uitzondering gemaakt voor de eigenaar of houder van een geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Dit artikel schept voor de burgemeester de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven of kort aan te lijnen.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het aanlijn- en/of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (artikel 2:59), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Om hier enigszins aan tegemoet te komen is artikel 2:59a opgenomen. Artikel 2:59a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen, als bedoeld in het tweede lid waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de volksgezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden of voeren van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. Artikel 2:60, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV biedt geen grondslag om een persoonlijk verbod tot het houden van bepaalde dieren, zoals gevaarlijke honden, op te leggen. Van belang is dat een plaatsaanwijzing krachtens deze bepaling voor een ieder geldt en niet is verbonden aan individuele personen.
Om de verkeersveiligheid te waarborgen moet de rechthebbende op het vee er zorg voor dragen dat vee de weg niet kan bereiken.
Verwilderde duiven veroorzaken in het voorjaar nogal wat schade aan jonge gewassen doordat zij akkerbouwgebieden als foerageerplaats gebruiken. Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid om tussen 1 maart en 1 juni een periode aan te wijzen, waarin de eigenaren of bezitters van duiven verplicht zijn de duiven binnen te houden. Dit geeft jagers de mogelijkheid om het verwilderde duivenbestand uit te dunnen. Het college kan van het uitvliegverbod ontheffing verlenen. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.
Het vliegen van bijen kan, als de kasten of korven dicht aan de weg geplaatst zijn en op zodanige wijze dat de ‘aanvliegbanen’ hiervan over de weg lopen, gevaar voor de veiligheid van de weg opleveren. Om gevaar te voorkomen bepaalt artikel 2:64 op hoeveel afstand vanaf woningen of andere gebouwen en de weg bijen gehouden mogen worden. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.
Dit artikel beoogt overlast van bedelaars tegen te gaan. Het spelen van straatmuziek en vervolgens vragen om een geldelijke bijdrage aan toehoorders en passanten valt niet onder dit bedelverbod, maar onder artikel 2:9. Ook de verkoop van daklozenkranten valt niet onder dit verbod. Deze kan immers niet verbonden worden aan een vergunning vanwege strijd met de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.
Afdeling 9. Bestrijding van heling van goederen
Voor de omschrijving van het begrip ‘handelaar’” verwijst artikel 437, eerste lid, van het WvSr naar de AMvB op grond van dit artikel (Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het WvSr, KB 06-01-1992). Artikel 1 van dit besluit noemt als handelaren: opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto’s, motorfietsen, bromfietsen, fietsen en foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie. Onder ‘“handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen’” worden tevens handelaren in antiek en curiosa verstaan. Daarom hoeven zij niet apart te worden vermeld.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Het eerste lid stelt de handelaar verplicht een verkoopregister bij te houden. Het register mag geen onregelmatigheden en hiaten vertonen en moet chronologisch zijn. Aangezien het meestal zal gaan om bepaalde goederen als fietsen, auto’s of antiek, is in het tweede lid een vrijstellingsbepaling toegevoegd. Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
Deze bepaling, die gebaseerd is op artikel 437ter, eerste lid, van het WvSr bevat voorschriften die in het algemeen het gevaar voor heling beogen te voorkomen. Om een overzicht te krijgen van de actieve handelaren moet de handelaar of een voor hem handelend persoon de burgemeester schriftelijk in kennis stellen indien één van de situaties onder onderdeel a subonderdeel 1 tot en met 4 zich voordoet. Op grond van onderdeel b kan de burgemeester de administratie als het inkoop- en verkoopregister inzien. Om heling te bestrijden mag de handelaar of een voor hem handelend persoon een door opkoop verkregen goed niet meteen verkopen. Er zal zeven dagen gewacht moeten worden volgens onderdeel d.
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
Afdeling 10. Consumentenvuurwerk
Deze afdeling geeft regels omtrent de verkoop en het bezigen van consumentenvuurwerk en carbid schieten rond en tijdens de jaarwisseling, in aanvulling op het Vuurwerkbesluit. Dit besluit beoogt de hele keten rond vuurwerk te regelen. Van het invoeren of produceren tot transport, handel, opslag, bewerken en afsteken.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen
Op basis van dit artikel kan het college aan een bedrijf of nevenbedrijf een vergunning verlenen voor het verkopen van consumentenvuurwerk tijdens de door het Vuurwerkbesluit aangewezen verkoopdagen. Artikel 1:8 bevat de algemene weigeringsgronden die bij elke vergunning kunnen worden gehanteerd. Bij de vuurwerkverkoopvergunning betreft dit blijkens jurisprudentie niet het belang van de openbare veiligheid, maar het belang van de handhaving van de openbare orde en het tegengaan van hinder en overlast. Met het oog op deze belangen kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Te denken valt aan voorschriften betreffende het verkeer, het voorkomen van parkeerproblemen en de leefbaarheid vanwege de korte verkoopperiode en de vele klantcontacten die er in die periode zijn. Verkooppunten kunnen zo worden verplicht verkeersregelaars in te schakelen om verkeersproblemen in de verkoopperiode te voorkomen. In artikel 2.3.2 van het Vuurwerkbesluit wordt de koopzondag uitdrukkelijk uitgesloten als verkoopdag. Consumentenvuurwerk mag niet op zondag worden verkocht. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
Het is te allen tijde verboden om consumentenvuurwerk tot ontbranding te brengen.
Het is verboden om carbid te schieten op een ander tijdstip dan tussen 31 december na 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Carbid schieten wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van carbid schieten aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur. Om het carbid schieten zo veilig mogelijk te laten verlopen stelt artikel 2:73a verschillende voorschriften die nageleefd moeten worden.
Voor de definitie van harddrugs is aangesloten bij de terminologie die gebruikt wordt in de Opiumwet.
Artikel 2:74a Drugshandel op straat
Om niet in de sfeer van de Opiumwet te treden is de passage “onverminderd het bepaalde in de Opiumwet” opgenomen. De Opiumwet ziet niet op overlast ten gevolge van drugshandel op straat. De bepalingen onder afdeling 11 zien wel op deze overlast. In de praktijk is er vooral sprake van overlast door de handel in harddrugs. In het artikel wordt evenwel gesproken over middelen uit lijst 2 en 3 van de Opiumwet, dus zowel hard- als softdrugs en “daarop gelijkende waar”. Bij “daarop gelijkende waar” kan bijvoorbeeld worden gedacht aan nieuwe middelen die al wel worden gebruikt, maar nog niet op de lijst voorkomen en waartegen wel moet worden opgetreden.
In dit artikel zijn zowel de aanbieders als ontvangers en bemiddelaars (‘drugsrunners’) strafbaar gesteld. Het ‘kennelijke doel’ kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden zoals het aanspreken van voorbijgangers, het waarnemen van transacties, enzovoorts.
Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik
Het is een ervaringsfeit dat drugsgebruik ernstige overlast veroorzaakt, criminaliteit in de hand werkt en sterke gevoelens van onbehagen en onveiligheid oproept bij anderen die van de openbare ruimte gebruik maken. Artikel 2:74b maakt het mogelijk te handhaven op overlast die gepaard gaat met het gebruik van harddrugs en lachgas. Ook het bezit van voorwerpen en stoffen die als hulpmiddel dienen voor het gebruik van deze drugs vallen onder het verbod, zoals injectiespuiten, lepeltjes, aluminiumfolie of citroensap. Dit is gedaan om de bepaling uitvoerbaar te maken met het oog op de gewenste overlastbestrijding; het gaat niet om (de opsporing van) deze voorwerpen als zodanig.
Artikel 2:74c Verzamelingen van personen in verband met harddrugs
De burgemeester kan openbare plaatsen aanwijzen waar een verzameling van meer dan twee personen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verzameling verband houdt met het gebruik van of de handel in harddrugs, is verboden. Dit artikel maakt het mogelijk te handhaven op door de burgemeester aangewezen plaatsen waar nog geen openlijk drugsgebruik is waargenomen maar waar wel redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er drugs worden gebruikt of verhandeld door meer dan twee personen.
Afdeling 12. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan gebieden aanwijzen waarin de officier van justitie de controlebevoegdheden, genoemd in de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet wapens en munitie, kan uitoefenen. Het gaat om de controlebevoegdheden om binnen het aangewezen gebied:
De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit van algemene strekking waartegen op grond van de Awb voor belanghebbenden bezwaar en beroep openstaat. Het kan voorkomen dat beelden worden gemaakt van personen die een pand binnengaan of verlaten. De eigenaren van dergelijke panden zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van de Awb, evenals bijvoorbeeld degenen die in zo’n pand werken of wonen (huurders) of anderszins regelmatige bezoekers van zo’n pand zijn.
Niet alleen toezicht met vaste camera’s is mogelijk, maar ook met mobiele camera’s. De reden is met name dat vaste camera’s in de praktijk vaak niet adequaat bleken bij het bestrijden van zich snel en gemakkelijk verplaatsende criminaliteit, hinder en vandalisme. Camera’s kunnen alleen worden ingezet ter handhaving van de openbare orde, maar dit betekent niet dat op voorhand al sprake moet zijn van een verstoring van de openbare orde of een concrete dreiging daarvan. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c, zevende lid, van de Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera’s worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht vergroot bovendien hun veiligheid. In artikel 151c, vierde lid, van de Gemeentewet is vastgelegd dat het gebruik van camera’s kenbaar moet zijn. Door het goed zichtbaar plaatsen van borden, waarop wordt aangeven dat in het betrokken gebied sprake is van cameratoezicht, kan het publiek op deze mogelijkheid worden geattendeerd. Overigens houdt het kenbaarheidsvereiste niet in dat camera’s altijd zichtbaar moeten zijn of dat de burgers op de hoogte moeten worden gesteld van de precieze opnametijden. Uit het tweede lid volgt de mogelijkheid andere plaatsen, die zonder enige vorm van beperking voor het publiek toegankelijk zijn, aan te wijzen als openbare plaats en zo onder de reikwijdte van de wet te brengen.
Artikel 2:78 Verblijfsontzegging
Een verblijfsontzegging is een verbod om zich gedurende een bepaalde periode in een aangewezen gebied niet te bevinden. Voorwaarde voor de aanwijzing van een gebied is de mate van ordeverstoringen die in dat gebied plaatsvinden. Alleen bij ernstige ordeproblemen kan van het artikel gebruik worden gemaakt. Deze verstoringen kunnen zowel van structurele als van incidentele aard zijn. Bij incidentele ordeverstoringen zal de gebiedsaanwijzing veelal van tijdelijke aard zijn. In Beleidsregel Verblijfsontzegging Amersfoort 2022, is de duur van de verblijfsontzegging nader uitgewerkt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel. Op basis van het vierde lid kan een boete worden opgelegd indien de verblijfsontzegging wordt overtreden.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom indien een gebruiker van een woning herhaaldelijk hinder voor omwonenden veroorzaakt. In het geval van een huurwoning kan zowel de huurder als verhuurder van een woning kunnen worden aangesproken bij ernstige en herhaaldelijke hinder.
Artikel 2:80 Verbod magneetvissen
Op verschillende plekken in Amersfoortse openbare wateren liggen munitie en wapens die instabiel kunnen zijn. Munitie kan exploderen bij het oppakken of neerleggen, door de schok waarmee deze tegen de magneet wordt getrokken en door het magnetisme zelf. Er is dan ook explosiegevaar voor de vinder en de omgeving, met alle gevolgen van dien. Om het risico voor de openbare orde en veiligheid te verkleinen, is magneetvissen verboden in een groot deel van Amersfoort. Op de ‘Kaart verbodsgebied artikel 2:80 APV’ is aangegeven voor welke openbare wateren het verbod geldt.
HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, WEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.
In artikel 3:1 worden veel voorkomende begrippen gedefinieerd, waarbij op onderdelen wordt aangesloten bij bestaande definities.
Een veel voorkomende vorm van een niet-locatiegebonden prostitutiebedrijf is een ‘escortbedrijf’. Een escortbedrijf bemiddelt tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant, of gaat met de klant naar een andere plaats dan de plek waar de bemiddeling plaatsvindt. De bemiddeling kan plaatsvinden vanuit een bedrijfspand, maar onder omstandigheden ook vanaf een privéadres. De bemiddeling kan in persoon plaatsvinden, maar over het algemeen zal het telefonisch gaan of via een website op internet.
Voor de definitie van ‘exploitant’ is aansluiting gezocht bij een van de definities van het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1°, van de Alcoholwet. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Onder deze definitie valt ook de vennoot in een personenvennootschap. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant, dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon.
De definitie van ‘prostitutie’ sluit aan bij de formulering in artikel 273f, eerste lid, onder 3 en 5, van het WvSr. Het ‘zich beschikbaar stellen’ duidt op een structurele situatie, zodat allerlei incidentele seksuele handelingen met een ander niet onder het begrip ‘prostitutie’ vallen, zelfs niet als ‘de ander’ een tegenprestatie levert. Bij ’betaling’ zal het veelal gaan om een geldbedrag, maar het is daar niet toe beperkt. De betaling geschiedt door of ten behoeve van ‘de ander’, wat impliceert dat het meewerken aan pornofilms geen prostitutie is in de zin van de APV.
Met het begrip ‘seksinrichting’ wordt geduid op de voor publiek toegankelijk locatie van een seksbedrijf. Dit kan samen vallen met de locatie waar de exploitant van het seksbedrijf zich heeft gevestigd, maar dat is zeker niet altijd – en bij escortbedrijven per definitie niet – het geval. Onder ‘besloten ruimte’ worden ook begrepen een vaar- of voertuig. Het bijvoeglijk naamwoord ‘besloten’ duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk is.
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
Het college kan nadere regels vaststellen over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk. Deze regels kunnen alleen worden vastgesteld voor het waarborgen van de belangen in artikel 3:13.
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Dit artikel bepaald dat een vergunning verplicht is om een seksinrichting of escortbedrijf te mogen exploiteren of te wijzigen. Het tweede lid vermeld welke gegevens in de aanvraag en vergunning in ieder geval moeten worden vermeld. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
De persoon van de exploitant of beheerder speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie van de seksinrichting en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Ook de leidinggevende die niet de exploitant is heeft invloed op de wijze van exploitatie. Zo mogen zij niet onder curatele staan en mag geen sprake zijn van ‘het in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn’. Naar analogie van de eisen zoals deze gesteld worden in de Alcoholwet, vindt altijd een antecedententoets van de exploitant en beheerder plaats. Voor de reikwijdte van het begrip “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag” moet aansluiting worden gevonden bij de terminologie van de Alcoholwet. Op basis van jurisprudentie is een onherroepelijke veroordeling niet noodzakelijk om in de terminologie van de APV te mogen spreken van in enig opzicht slecht levensgedrag (zie ook ABRvS 12 maart 2001, GS 151 (2001) 7141, 2). Het tweede tot en met het vijfde lid stellen als voorwaarde voor een vergunning dat zowel de exploitant als beheerder niet is veroordeeld voor bepaalde delicten uit het wetboek van Strafrecht.
De algemene sluitingstijden van het eerste lid gelden niet voor seksinrichtingen waarvan bij vergunning is bepaald dat daarvoor afwijkende sluitingstijden gelden. Dergelijke afwijkende sluitingstijden kunnen bij het verlenen van de vergunning daaraan verbonden worden, maar ook lopende de vergunning, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. De sluitingstijden zijn echter niet van toepassing op sekswinkels; daarop is het regime van de Winkeltijdenwet van toepassing. Het derde lid richt zich niet tot de exploitant en beheerder, maar tot de bezoekers van de seksinrichting. Onder bezoekers vallen bijvoorbeeld de aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) slechts iets drinken, of een vertoning komen bekijken. Hoewel niet iedere bezoeker per definitie een klant is, is iedere klant per definitie wel een bezoeker.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Het bevoegd gezag kan om redenen neergelegd in artikel 3:13, tweede lid, tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of een gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen.
Artikel 3:8 Aanwezigheid en toezicht door exploitant en beheerder
Onder meer vanwege de kwetsbaarheid van prostituees is het gewenst dat de exploitant of beheerder van een prostitutiebedrijf gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend aanwezig is om effectief toezicht te kunnen garanderen op al hetgeen zich voordoet in de uitoefening van zijn bedrijf en – voor zover die er zijn – in de seksinrichtingen waarvoor hem mede vergunning is verleend. Aangezien een dergelijke eis, in ieder geval in gevallen dat er sprake is van meerdere seksinrichtingen, niet na te leven is voor één persoon, kan het ook om de beheerder gaan: deze heeft immers grotendeels dezelfde verantwoordelijkheden als de exploitant en kan daar op aangesproken worden.
In het tweede lid is opgenomen dat de exploitant en beheerder erop moeten toezien dat er geen strafbare feiten plaatsvinden danwel de prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Dit artikel richt zich, in tegenstelling tot de meeste artikelen, rechtstreeks tot de prostituee en eventueel anderen die klanten werven voor een prostituee. Het is namelijk eenieder verboden op of aan de weg of in een vanaf de weg zichtbare plaats klanten te werven. Uiteraard geldt dat laatste niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend. Het is verder ook verboden daadwerkelijk seksuele handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie. Indien het artikel niet wordt nageleefd kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich in een bepaalde richting te verwijderen.
Het exploiteren van een sekswinkel kan in door het college aangewezen gebieden of delen van de gemeente niet plaatsvinden. Het college kan gebieden aanwijzen in het belang van de openbare orde of de bescherming van de woon- en leefomgeving.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Dit voorschrift schept een verbod dat slechts in effect kracht heeft ten aanzien van nader door de burgemeester te bepalen rechthebbenden en voor zover de burgemeester aan die rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt. Het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, voor zover die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet valt niet binnen de reikwijdte van het verbod.
Afdeling 3. Beslissingstermijn en weigeringsgronden
Artikel 3:12 Beslissingstermijn
De beslissingstermijn op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3:4 is twaalf weken. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
Het eerste lid bevat de gronden op basis waarvan een vergunning in ieder geval wordt geweigerd. Ter zake de in het tweede lid genoemde gronden bestaat ruimte voor een afweging of een vergunning al dan niet zal worden geweigerd.
Buiten op basis van de in dit artikel genoemde gronden, kan een vergunning bovendien geweigerd worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Bibob. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet. Overigens mag een negatief Bibob-rapport niet automatisch leiden tot een voor het betrokken bedrijf negatieve beslissing op de vergunningaanvraag.
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie en wijziging beheer
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
Zodra de exploitant de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd vervalt de vergunning. De exploitant moet het bevoegde bestuursorgaan binnen één week na de feitelijke beëindiging schriftelijk op de hoogte brengen.
Net zoals in artikel 3:14 moet de beheerder bij het feitelijk beëindigen van het beheer dit binnen één week doorgeven aan het bevoegd bestuursorgaan. Het beheer kan worden overgenomen door een nieuwe beheerder maar hiervoor moet de verleende vergunning gewijzigd worden door het wijzigen van de beheerder op de vergunning door het bevoegde gezag.
Artikel 3:16 Overgangsbepaling
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
In dit artikel zijn verschillende begrippen die gebruikt worden in afdeling 1 gedefinieerd.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Het college kan per jaar collectieve festiviteiten aanwijzen waarbij de in het eerste lid genoemde geluidsnormen niet gelden. Het voorschrift genoemd in het tweede lid is met name bedoeld voor sportverenigingen die buiten de reguliere competities en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie. Een voorbeeld van een "collectieve festiviteit" in het licht van het tweede lid is een sportieve manifestatie waar meerdere sportverenigingen aan meedoen. Om ruimte te laten voor onverwachte festiviteiten kan het college op grond van het vijfde lid terstond een festiviteit aanwijzen als collectieve festiviteit. In het zesde en zevende lid zijn de geluidsnormen opgenomen die gelden tijdens de collectieve festiviteit. Deze geluidsnomen gelden, zoals aangegeven in het zevende lid voor het bebouwde gedeelte van de inrichting. Om langdurige overlast tegen te gaan stelt het achtste lid dat de collectieve festiviteit 2 uur eerder stopt dan dat de inrichting geopend mag zijn.
Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten
Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of een klein aantal inrichtingen gebonden is. Dit is bijvoorbeeld een optreden met live muziek bij een café, een jubileum, een personeels- of straatfeest of een ‘vroege vogels’-toernooi. Meerdaagse festiviteiten zijn denkbaar. Het eerste lid stelt dat een incidentele festiviteit maximaal 3 dagen per kalenderjaar duurt. Voor sportverenigingen is de maximumduur 6 dagen. De houder van de inrichting moet middels het door het college vastgestelde formulier melding doen van de incidentele festiviteit. Dit formulier is te vinden op www.amersfoort.nl met gebruik van de zoekterm: ‘incidentele festiviteit’. De geluidsnormen zijn hetzelfde als bij een collectieve festiviteit. Het elfde lid geeft aanvullende tijden waarbinnen een incidentele festiviteit gehouden mag worden. Uit het twaalfde lid volgt dat deze tijden binnen als buiten gelden.
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Artikel 4:6a (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.
Artikel 4:6a verbiedt het zich ‘geluidhinderlijk’ gedragen met een motorvoertuig of een bromfiets. ‘Gedragen’ betreft niet alleen het rondrijden, maar ook het stilstaan met (luidruchtig) draaiende motor. Het artikel komt niet in strijd met het bepaalde in de Wegenverkeerswet; de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat deze wet geen betrekking heeft op het misbruiken van de weg door personen die daarbij geen eigen verkeersbelang kunnen doen gelden.
Artikel 4:6b (Geluid)hinder door dieren
Deze bepaling regelt de verplichting om te zorgen dat dieren geen geluidhinder veroorzaken voor de omgeving. De verplichting geldt voor degene die de zorg heeft voor een dier, dat wil zeggen de eigenaar of de houder.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Dit artikel bevat een verkeersbeperkende bepaling. Artikel 4:7 beoogt niet een verkeersbelang te dienen, maar heeft een milieumotief. De reinigingsdienst ervaart overlast van parkeerde voertuigen of andere voorwerpen bij het straatvegen. Het college bepaalt de weggedeelten en tijdsperiodes waarin het niet is toegestaan een voertuig of ander voorwerp te plaatsen.
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Doorgaans beter bekend onder de naam ‘wildplassen’. In hoofdstuk 6 is overtreding van dit verbod strafbaar gesteld.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Ter voorkoming van gevaarlijke toestanden dienen sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen onderhouden te worden.
Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand
Artikel 4:11 A Indienen omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand
Artikel 4:12 Weigeringsgronden
Artikel 4:12 A Vergunning ex lege
Artikel 4:12 B Bijzondere vergunningvoorschriften
Artikel 4:12 C Herplant -/instandhoudingsplicht
Artikel 4:12 D Schadevergoeding
Artikel 4:12 E Bestrijding van boomziekten
Artikel 4:12 F Afstand van erfgrenslijn
Artikel 4:12 G Kaart met monumentale bomen in gemeentelijke eigendom
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke
Uit het oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid kan het college plaatsen aanwijzen waar voertuigen, vaartuigen, mest en afvalstoffen niet opgeslagen mogen worden.
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
Artikel 4:15 Verbod ontsierende hinderlijke of gevaarlijke reclame
Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
In de definitie gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Kamperen is volgens deze bepaling enkel toegestaan op kampeerterreinen of op eigen terrein. Er kan een ontheffing worden verleend voor kamperen buiten kampeerterreinen of op eigen terrein. De ontheffing kan worden geweigerd op grond van de redenen genoemd in artikel 1:8 en ter bescherming van natuur en landschap of een stadsgezicht.
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
Het college heeft naast de ontheffingsbevoegheid in artikel 4:18, derde lid, ook de mogelijkheid om gebieden aan te wijzen waar het kampeerverbod niet op van toepassing is. Hierbij kan het college nadere regels stellen in het belang van de bescherming van natuur en landschap of een stadsgezicht.
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5:2 Op de weg plaatsen of hebben van voertuigen van autobedrijf e.d.
Dit artikel beoogt optreden mogelijk te maken tegen autohandelaren, autorijscholen en exploitanten van garageherstel- en autoverhuurbedrijven die de weg structureel gebruiken als stallingruimte voor voertuigen. Ook het verrichten van werkzaamheden aan geparkeerde voertuigen door dezelfde groep is verboden. Het doel is overlast tegengaan waarbij met name gedacht kan worden aan geluid- en stankoverlast en verontreiniging van de weg. Het aantal van drie of meer voertuigen is pas relevant als ze in elkaars nabijheid worden geparkeerd. Het college kan een ontheffing verlenen van het verbod. Het verlenen van een ontheffing ingevolge het vierde lid zal in het algemeen op zijn plaats zijn als redelijkerwijs moet worden aanvaard dat de exploitant geen andere mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde auto’s op de weg te parkeren. Te denken is hierbij aan het geval dat de exploitant van een reeds lang bestaand bedrijf in de feitelijke onmogelijkheid verkeert op eigen terrein of in de nabijheid van zijn bedrijf stallingsruimte te creëren, dan wel daarover op andere wijze de beschikking te krijgen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Het op de weg te koop aanbieden van voertuigen beperkt voor omwonenden het gebruik van parkeerruimte. Wanneer het een enkel voertuig betreft is de hinder niet excessief. Dit artikel dient te kunnen optreden tegen geïmproviseerde kleine automarkten op de openbare weg. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Veelvuldig doet zich het verschijnsel voor dat niet-rijklare voertuigen op de weg worden geplaatst. Vaak gaat het om een voertuig dat is aangekocht en nog rijklaar gemaakt moet worden door de eigenaar of houder. Deze bepaling richt zich in het bijzonder tegen dit soort parkeergedragingen. Het excessieve is in het bijzonder gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hier bedoelde parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen en om die reden excessief zijn.
Anders dan de niet-rijklare voertuigen die ingeval van parkeren gedurende zekere tijd in het bijzonder een parkeerexces kunnen opleveren door het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men een voertuig op de weg zet, geeft een achtergelaten voertuigwrak, inclusief een fiets of bromfiets, in de eerste plaats aanstoot, doordat het een ontsierend element in het straatbeeld vormt. Ook houdt een wrak een gevaar in voor spelende kinderen en voor de weggebruikers. Het is dan ook verboden deze op de weg te plaatsen of te hebben.
Artikel 5:6 Aanhangwagens en kampeermiddelen
Alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen vallen onder dit artikel, dus ook vervoermiddelen die niet ‘dagelijks’ worden gebruikt. De bepaling richt zich ook tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie en dergelijke worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens en dergelijke op de weg. Doordat het artikel niet het parkeren maar het plaatsen of hebben verboden stelt, kan handhaving niet worden voorkomen door het met steeds een paar meter verplaatsen van het voertuig of de aanhangwagen. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.
Artikel 5:7 Op de weg plaatsen of hebben van reclamevoertuigen
Deze bepaling richt zich tegen degenen die voor een beroep of bedrijf reclame maken door een of meer voertuigen, voorzien van reclameopschriften, op de weg te parkeren. Als handelsreclame in de zin van dit artikel wordt niet gezien de vermelding op een voertuig van de naam van het bedrijf waarbij het voertuig in gebruik is en een (korte) aanduiding van de goederen of diensten die dat bedrijf pleegt aan te bieden. Het in dit artikel omschreven verbod is beperkt tot het maken van handelsreclame (commerciële reclame). Uit de jurisprudentie en uit artikel 7, vierde lid, van de Grondwet blijkt, dat de gemeentelijke wetgever in ieder geval het maken van handelsreclame aan beperkingen mag onderwerpen. Het college kan een ontheffing van het verbod verlenen. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Het parkeren van grote voertuigen kan voor overlast zorgen zoals: onvoldoende opvallen bij schemer en duisternis van geparkeerde vrachtwagens, onvoldoende zichtbaarheid van tussen of achter deze voertuigen spelende kinderen, buitensporige inbeslagneming van de schaarse parkeerruimte, belemmering van het uitzicht vanuit de woning, afbreuk aan het uiterlijk aanzien der gemeente. Om deze reden is in dit artikel aangewezen in welke gebieden en op welke momenten voertuigen van langer dan 6 meter of hoger dan 2.4 meter niet geparkeerd mogen worden. In de gebieden genoemd in het eerste lid mag nooit zo’n voertuig geplaatst worden, met uitzondering van een ontheffing. In het tweede lid is bepaald dat op andere plekken op de weg binnen de bebouwde kom zo’n voertuig niet geparkeerd mag worden behalve van maandag tot vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur of met een ontheffing. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het op de weg parkeren van vrachtwagens en dergelijke bij andermans voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, zodanig, dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers van het gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. De in het tweede lid opgenomen uitzondering ziet bijvoorbeeld op (het parkeren van) hoogwerkers, meetwagens en dergelijke.
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Met de onderhavige bepaling wordt beoogd beschadiging van groenstroken en dergelijke, die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien, te voorkomen en het groen beter aan zijn bestemming te doen beantwoorden. Omdat de WVW 1994 onder ‘wegen’ ook de bermen begrijpt, is het in artikel 5:11 vervatte verbod beperkt tot groenstroken. Bij de in het tweede lid onder b bedoelde voertuigen kan worden gedacht aan voertuigen in gebruik bij de politie, de brandweer of de gemeentelijke plantsoenendienst. Campings vallen onder terreinen als bedoeld in het tweede lid onder c.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
In de praktijk wordt regelmatig overlast ondervonden van fietsen en bromfietsen die her en der buiten de daartoe bestemde fietsenstallingen worden geplaatst. Het gaat hierbij doorgaans om plaatsen, waar zich grote concentraties van gestalde (brom)fietsen voordoen, zoals bijvoorbeeld bij stations, winkelcentra en dergelijke. Ter regulering van overlast van foutief geplaatste (brom)fietsen is in het eerste lid van dit artikel aan het college de bevoegdheid gegeven om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is (brom)fietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan. De belangen die het college hierbij onder meer in overweging kan nemen zijn: de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente, de voorkoming of opheffing van overlast of de voorkoming van schade aan de openbare gezondheid. Bij het laatste motief kan worden gedacht aan het voorkomen van mogelijke verwondingen aan voetgangers die zich tussen een woud van (brom)fietsen een weg moeten banen. Na aanwijzing van een plaats waar het verbod zal gelden, kan tegen een foutief geplaatste (brom)fiets worden opgetreden. Door middel van borden moet worden aangegeven dat foutief geplaatste (brom)fietsen zullen worden verwijderd. Het feitelijk verwijderen dient dan beschouwd te worden als toepassing van bestuursdwang.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Het openbaar inzamelen van geld en goederen kan enkel met een vergunning van het college. De redenen hiervoor zijn dat de manieren waarop wordt ingezameld steeds indringender worden.
Er zijn daarnaast nog steeds kwetsbare groepen in de samenleving die enige bescherming nodig hebben. Niet voor niets wordt regelmatig aangegeven dat het bij bezoek aan de deur, om wat voor reden dan ook, verstandig is een legitimatie te vragen. Het artikel ziet op de welbekende inzamelingen van geld middels collectebussen, maar ook op inzamelingen met gebruik van intekenlijsten (te onderscheiden van de machtigingsformulieren en inschrijvingen via een tablet die bij wervingsactiviteiten worden gebruikt) of de inzameling van goederen. Bij inzameling van goederen kan worden gedacht aan het leveren van een bijdrage aan een voedselpakket. De bijdrage kan bestaan uit een gift in geld, maar ook uit het doneren van (vooraf bepaalde) gekochte producten. Voor de openbaarheid van de inzameling of werving is het voldoende dat deze op of aan de openbare weg dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke plaats plaatsvindt. De bepaling ziet zowel op het collecteren voor een ideëel als voor een commercieel doel. In het tweede lid is aangegeven dat ook een vergunning is vereist, indien bij een inzameling geschreven of gedrukte stukken worden aangeboden. Deze wijze van collecteren valt niet onder de bescherming van artikel 7, eerste lid, van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting). Uitsluitend het houden van een openbare inzameling is van een vergunning afhankelijk, niet het daarbij aanbieden of verspreiden van geschreven of gedrukte stukken. Dat betekent dat als de inzamelingsvergunning wordt geweigerd de aanvrager de stukken die hij bij de inzameling wilde aanbieden, nog steeds kan verspreiden. Voor een inzameling die in besloten kring wordt gehouden is geen vergunning nodig. De uitdrukking ‘in besloten kring’ veronderstelt een zekere bekendheid tussen de inzamelende instelling en de persoon tot wie zij zich richt. Er moet wel sprake zijn van een nauwere band dan alleen het gemeenschappelijke lidmaatschap. Men zal moeten aangeven dat er ook een zekere gemeenschappelijke bekendheid is. Het college kan voor aangewezen instellingen vrijstelling verlenen van het verbod. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.
Het uitoefenen van de ambulante handel (het venten) moet onderscheiden worden van enerzijds de collectevergunning en anderzijds de standplaatsvergunning. Bij venten is het van belang dat de venter in beweging is. De venter biedt zijn waren voortdurend aan vanaf een andere plaats. Het tijdelijk stilstaan in afwachting van klanten is geen venten. Het onderscheid tussen venten en collecteren is het volgende. Van venten is sprake wanneer voor deze goederen een reële contraprestatie in de vorm van een vast bedrag wordt gevraagd. In principe worden bij collecteren geen goederen aangeboden, maar gaat het om het inzamelen van geld en goederen. Het onderscheid tussen venten en het innemen van een standplaats is de periode gedurende welke goederen vanaf dezelfde plaats op straat worden aangeboden aan willekeurige voorbijgangers. Onder het innemen van een standplaats wordt verstaan het te koop aanbieden van goederen vanaf eenzelfde plaats, gebruikmakend van fysieke hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen, in de openbare ruimte.
Het venten in de binnenstad is geheel verboden. Het college kan daarnaast ook andere gebieden aanwijzen.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
Het ventverbod geldt in beginsel niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken die vallen onder de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet. Dit recht kan echter beperkt worden door het college voor bepaalde gebieden op bepaalde tijdstippen. Indien het college dit besluit is het, volgens het derde lid, ook mogelijk voor het college om een ontheffing te verlenen van dit verbod. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5:18a Intrekking standplaatsvergunning
Artikel 5:18b Toewijzing bij overlijden of arbeidsongeschiktheid
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
De laatste tijd komt het in steeds meer plaatsen voor dat particulieren markten organiseren in grote (doorgaans leegstaande) gebouwen. Hoofdzakelijk worden daar ‘ongeregelde’ zaken verkocht. Bij ‘ongeregelde’ zaken kan met name worden gedacht aan incourante goederen. Dat wil zeggen: goederen, die in de regel niet meer langs normale handelskanalen het publiek bereiken, zoals bij voorbeeld beschadigde artikelen, artikelen die uit de mode zijn, restanten en zaken van een te liquideren onderneming.
Van de snuffelmarkt te onderscheiden zijn de volgende marktsoorten:
Evenement: de zogenaamde snuffelmarkten worden gehouden in een gebouw. Indien het braderieën, vrijmarkten op Koningsdag of vlooienmarkten in de openbare ruimte betreft, is deze paragraaf niet van toepassing, maar is er sprake van een evenement, dat al dan niet vergunningplichtig is op grond van artikel 2:25.
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
Een snuffelmarkt kan enkel georganiseerd worden met een vergunning van de burgemeester, tenzij deze in een winkelpand plaatsvindt (tweede lid). Op de snuffelmarktvergunning zijn de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8 van toepassing. Daarnaast is in het derde lid nog strijd met ruimtelijke plannen als weigeringsgrond genoemd. Strijd met het omgevingsplan kan bijvoorbeeld voorkomen als een gebouw een agrarische of industriebestemming heeft. De burgemeester kan in een beleidsregel neerleggen dat deze weigeringsgrond alleen wordt gebruikt bij frequent gehouden snuffelmarkten.
In dit artikel worden verschillende begrippen gedefinieerd.
Artikel 5:25 Gebruik van openbaar water
Omwille van de veiligheid is het verboden zonder vergunning voorwerpen in of boven het water te plaatsen, aan te brengen of te hebben. Het bepaalde in het tweede lid van dit artikel vloeit voort uit artikel 7 van de Grondwet. Daarin is onder andere bepaald dat voor het openbaren van gedachten of gevoelens niemand verlof nodig heeft wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Beperking is, op grond van de ter zake gevestigde jurisprudentie, in bepaalde omstandigheden mogelijk. In het tweede is een dergelijke gerechtvaardigde beperking opgenomen.
Artikel 5:26 Ligplaats vaartuigen
Het eerste lid bevat een verbod voor het innemen van een ligplaats met een vaartuig met uitzondering van de ligplaatsen genoemd in de subonderdelen a tot en met f en de situatie genoemd in subonderdeel g. Daarnaast kan het college volgens het derde lid nadere regels stellen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats en de rechthebbende op een vaartuig of op grond van het zevende lid aanwijzingen geven. De eigenaar van de boot is verplicht de aanwijzingen op te volgen. Niet naleving kan worden gesanctioneerd op grond van artikel 6:1.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Artikel 5:28 Verbod varen met vaartuig
Omwille van de veiligheid en het beperken van overlast is het verboden om met een vaartuig sneller te varen dan 6 km/u, of te varen met een verbrandingsmotor. Dit verbod geldt niet voor beheer- en onderhoudsvaartuigen, voor vaartuigen op de Eem en in de Eemhavens, rondvaartboten in de Binnenstad en op de Heiligenbergerbeek.
Artikel 5:29 Beschadigen van waterstaatswerken
Deze bepaling heeft alleen betrekking op waterstaatswerken die in beheer zijn bij de gemeenten. Artikel 1.14 van het BPR legt aan degene die een kunstwerk beschadigt bovendien nog een meldingsplicht op.
Om te waarborgen dat reddingsmiddelen aanwezig zijn en gebruikt kunnen worden voor het redden van personen is andersoortig gebruik of het voor gebruik onklaar maken van deze middelen strafbaar gesteld.
Artikel 5:31 Veiligheid op het water
Het BPR bepaalt aan welke verkeersregels de schippers van vaartuigen zich hebben te houden. Zij is dus uitsluitend gericht op de gebruikers van vaartuigen en niet op de overige gebruikers van het openbaar water. Artikel 5:31 is dan ook een eigenlijke aanvulling op dit reglement door in algemene zin hinder of gevaarlijk gedrag van de overige gebruikers te verbieden.
Artikel 5:32 Overlast aan vaartuigen
Voor het waarborgen van de veiligheid zijn de verboden in dit artikel opgenomen.
Artikel 5:33 Verwaarloosde vaartuigen
Verwaarloosde vaartuigen doen niet alleen afbreuk aan de leefomgeving maar kunnen ook voor gevaarlijke situaties zorgen. Omwille van de laatste reden stelt dit artikel het verboden om een ligplaats in te nemen of ingenomen te houden met een verwaarloosd vaartuig.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 10 van de WVW 1994 is van toepassing op het crossen met een wedstrijdkarakter op een weg die voor het openbaar verkeer openstaat. Artikel 5:34 is een aanvulling op dit verbod omdat het ziet op andere terreinen dan wegen. Het verbod geldt voor zowel het crossen in als buiten wedstrijdverband, trainings- of proefritten en voor zowel het organiseren als het deelnemen. Het college kan terreinen aanwijzen waar het verbod niet geldt en hierbij nadere regels stellen. Terreinen die op grond van de Omgevingswet en afdeling 3.9 Besluit activiteiten leefomgeving zijn aangewezen en ingericht als crossterrein vallen niet onder het verbod in dit artikel.
Artikel 5:35 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het rijden met een motorvoertuig, fiets of een paard kan, wanneer buiten de speciaal aangewezen paden wordt gereden, gevaar en hinder opleveren voor wandelaars en schade toebrengen aan flora en fauna. Op grond van het eerste lid van artikel 5:33 geldt een algeheel verbod om zich met motorvoertuigen, (brom)fietsen of paarden in een natuurgebied te bevinden. Het college kan op grond van het tweede lid terreinen aanwijzen waar dit verbod niet geldt en kan tevens regels stellen voor het gebruik van deze terreinen. Het derde lid maakt een algemene uitzondering voor bepaalde categorieën bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsers, fietsers en berijders van paarden. In het vierde lid zijn wegen en bepaalde gebieden uitgezonderd van het verbod. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:36 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
In het eerste lid wordt benadrukt dat voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen altijd een ontheffing nodig is op grond van artikel 10.63, eerste lid, van de Wet milieubeheer. In het tweede lid is een aantal uitzonderingen opgenomen op het verbod in het eerste lid. Hierbij zijn de volgende punten van belang. In de eerste plaats valt verlichting door middel van kaarsen, fakkels, sfeervuren – waarbij geen afvalstoffen worden verbrand -, zoals terrashaarden en vuurkorven of vuur voor koken, bakken en braden, niet onder het regime van de Wet milieubeheer. Op basis van de APV kan hier tegen worden opgetreden indien er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving. Dit geldt ook voor het gebruik van gasbranders, wel is daaraan gekoppeld dat in bepaalde kwetsbare gebieden geen gasbranders mogen worden gebruikt binnen een afstand van 100 meter van zo’n gebied.
Afdeling 9. Verstrooiing van as
Artikel 5:38 Verboden plaatsen
Artikel 5:37 Hinder of overlast
Afdeling 10. Naamgeving en nummering (Adressen)
In de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (Wet BAG) staan deze begrippen ook genoemd, daar wordt in deze verordening bij aangehaakt.
Artikel 5:41 Verdeling gemeente
Het eerste lid regelt het vaststellen en begrenzen van de woonplaats(en). Het totale grondgebied van de gemeente moet in een of meer woonplaatsen worden opgedeeld. Dit betekent, dat de gemeentegrens altijd samenvalt met de woonplaatsgrenzen. Verder biedt het eerste lid de mogelijkheid om woonplaatsen te verdelen in wijken en buurten.
Het tweede lid regelt het per woonplaats benoemen van openbare ruimte. In de Wet BAG zijn geen
bepalingen opgenomen over de grenzen van benoemde delen van de openbare ruimte. Daar is in de
verordening wel voor gekozen om te voorkomen dat delen van de openbare ruimte, onbedoeld, een dubbele naam krijgen of deels geen naam krijgen vanwege onduidelijkheid over de begrenzingen. Het derde lid bepaalt, dat onder de termen bepalen, vaststellen, verdelen en toekennen, zoals bedoeld in het eerste en twee lid, tevens het wijzigingen of intrekken daarvan omvat.
Artikel 5:42 Nummering objecten
Dit artikel regelt het vaststellen van lig- en standplaatsen en het toekennen van nummers aan verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen en afgebakende terreinen. Hier is niet voor de term huisnummer gekozen, omdat bij afgebakende terreinen, lig- en standplaatsen niet kan worden gesproken van een huis.
Het vijfde lid bepaalt dat onder de termen vaststellen, toekennen en bepalen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, tevens het wijzigingen of intrekken daarvan moet worden verstaan.
Artikel 5:43 Aanbrengen namen en nummers
Het eerste, onderscheidenlijk tweede lid, regelen dat de door het college toegekende namen, onderscheidenlijk nummers, op toereikende wijze moeten worden aangebracht. De in het eerste lid vervatte zinsnede ‘in voldoende aantallen ter plaatse’ verdient nadere toelichting. Onder dit begrip wordt verstaan dat een verkeersdeelnemer bij het oprijden van een kruising van wegen, door in voldoende aantallen aangebrachte naamborden, zonder omkijken en in een oogopslag de naam van de dwarsstraat moet kunnen lezen. Dit betekent doorgaans dat op alle hoeken van de kruising borden dienen te worden aangebracht.
Het tweede lid bepaalt dat een object of plaats of terrein een door het college toegekend nummer ook feitelijk moet dragen. De kosten voor het aanbrengen van naamborden komen voor rekening van de gemeente. Het derde lid verbiedt een ieder die daartoe niet bevoegd is, namen of nummers toe te kennen aan delen van de openbare ruimte door naam- of nummerborden zichtbaar ter plaatse aan te brengen. Omdat het zelf aanbrengen van namen en nummers veelal verwarring geeft met de door de gemeente toegekende namen en nummers aan de openbare ruimte, geeft het derde lid de gemeente de bevoegdheid om hiertegen op te treden. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat het iedereen vrij staat om een naam of nummer toe te kennen aan zijn onroerende zaak, zolang dat geen verwarring geeft met de door de gemeente toegekende namen en nummers aan de openbare ruimte.
Artikel 5:44 Gedoogplicht naamaanduiding
Vanuit een weloverwogen algemeen maatschappelijk belang dienen naamborden door of namens, of op verzoek van de gemeente ter plaatse goed zichtbaar en in voldoende mate te worden aangebracht. Veelal is het noodzakelijk om naamborden te bevestigen aan gebouwgevels, terreinafscheidingen of aan paaltjes die op privéterrein worden geplaatst. De betrokken rechthebbenden zijn volgens het eerste lid verplicht dat toe te laten. Het tweede lid geeft de gemeente de mogelijkheid om een bord met de oude, doorgehaalde naam ten hoogste een jaar te handhaven naast een bord met de nieuwe naam. Op deze wijze wordt voorkomen dat personen die niet van de herbenoeming op de hoogte zijn hun bestemming niet kunnen vinden. Het derde lid is opgenomen om te voorkomen dat de leesbaarheid of zichtbaarheid van een aangebracht naambord door bijvoorbeeld hoog opschietend groen, een zonnescherm of een reclamebord wordt belemmerd. Vandaar dat is bepaald dat de rechthebbende ervoor dient te zorgen dat de bedoelde borden vanaf de openbare weg leesbaar blijven.
Artikel 5:45 Aanbrengplicht nummeraanduiding
Tenzij het college anders besluit dient de rechthebbende van een object het nummer aan te brengen. Bij nieuwbouwprojecten waarbij een uniform uitgevoerde nummering wenselijk is, is het bijvoorbeeld wenselijk dat het college besluit dat rechthebbende niet zelf het nummer aanbrengen. De termijn voor het aanbrengen van de nummering na de kennisgeving van het besluit of na het gereedkomen van het verblijfsobject, lig- of standplaats of afgebakend terrein indien deze ten tijde van het besluit nog niet gereed was, is vier weken. Om te voorkomen dat personen die niet op de hoogte zijn van de hernummering hun bestemming niet kunnen vinden kan het college besluiten dat de rechthebbende de oude nummeraanduiding voor ten hoogste een jaar doorgehaald handhaaft.
Artikel 5:46 Uitvoeringsvoorschriften
Het eerste lid biedt aan het college de mogelijkheid om nadere regels vast te stellen over de naamgeving en nummering. Het tweede lid bepaalt dat de nadere regels niet in strijd mogen zijn met het Convenant inzake postcodes (Stcrt. 2014, 3779).
HOOFDSTUK 6. SANCTIE-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Dit artikel regelt dat overtreding van al het bij of krachtens deze verordening bepaalde strafbaar is. Dit geldt ook voor gegeven voorschriften en beperkingen op grond van artikel 1:4. Naast strafrechtelijk optreden kan ook bestuursrechtelijk worden opgetreden.
Bepalingen die zien op de bestrijding van heling en overtreding van Wom-voorschriften alsmede artikel 3.23, eerste lid, ontbreken overigens in de opsomming. De reden is dat de strafbaarstelling van overtreding hiervan is geregeld in bijzondere (formele) wetten.
De buitengewoon opsporingsambtenaren en ambtenaren van de politie zijn belast met het toezicht van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Naast de buitengewoon opsporingsambtenaren kunnen het college dan wel de burgemeester andere personen aanwijzen die met toezicht zijn belast. De aanwijzing kan individueel zijn (“personen”), bijvoorbeeld door de toezichthouder bij naam te noemen of door de functie aan te duiden. De aanwijzing kan ook categoraal zijn (“categorieën van personen”), bijvoorbeeld door de gemeentelijke dienst te noemen waar de met toezicht belaste personen werkzaam zijn.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Het is soms noodzakelijk dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de APV bepaalde plaatsen kunnen betreden. De bevoegdheid van toezichthouders om andere plaatsen dan woningen te betreden volgt uit artikel 5:15 van de Awb. Artikel 6.3 regelt in aanvulling daarop het binnentreden van woningen, zonder toestemming van de bewoner. Als wel toestemming wordt verleend gelden de voorschriften van de Algemene wet op het binnentreden. Het gaat om personen die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van overtreding van voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of de bescherming van het leven of de gezondheid van personen.
Artikel 6:4 Inwerkingtreding en intrekking oude verordening
Op de inwerkingtreding van verordeningen is de regeling van artikel 142 van de Gemeentewet van toepassing. Deze houdt in dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen.
De APV is een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld. Een dergelijk besluit wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden (artikel 139 van de Gemeentewet). Van belang is dat de gemeente gehouden is dit besluit mee te delen aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen (artikel 143 van de Gemeentewet).
In verband met artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering is het niet mogelijk aan de bepalingen van een strafverordening terugwerkende kracht te verlenen.
Het tweede lid regelt dat de voorganger van deze verordening wordt ingetrokken op het moment dat deze verordening in werking treedt.
Dit artikel regelt dat besluiten genomen krachtens de verordening die volgens artikel 6:4 wordt ingetrokken, vanaf het moment van inwerkingtreding gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening. Hierdoor verandert de rechtspositie op basis van eerder genomen besluiten niet door de vaststelling van de nieuwe APV. Hetzelfde geldt voor de geldigheid van nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-485319.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.