Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort (APV)

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    bebouwde kom: bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid van de Wegenwet, bij hun besluit van 19 april 2005;

  • -

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder a, bij de Omgevingswet;

  • -

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • -

    bromfiets: bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • -

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage bij artikel 1, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • -

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • -

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • -

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • -

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • -

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan deze termijn met ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor beslissing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 (evenementen) en 3:4 (seksinrichtingen) een afwijkende beslistermijn.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

[vervallen]

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, waardoor op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen beperkt is en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    De vergunning kan bovendien worden geweigerd indien de aanvraag daartoe niet dan wel niet volledig is ingediend binnen een redelijke termijn voorafgaand aan de activiteit waarvoor vergunning wordt gevraagd.

  • 3.

    Onder redelijke termijn als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan 8 weken, tenzij in een afzonderlijke bepaling een afwijkende termijn is opgenomen.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene, die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2 Optochten

[vervallen]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, een samenkomst tot het belijden van godsdienst- of levensovertuiging of een vergadering te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 3.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

  • 4.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging, samenkomst of vergadering houdt;

    • b.

      het doel van de betoging, samenkomst of vergadering;

    • c.

      de datum waarop de betoging, samenkomst of vergadering wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging, samenkomst of vergadering houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 5.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

[vervallen]

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

[vervallen]

Artikel 2:6 Verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen.

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[vervallen]

Artikel 2:8 Dienstverlening

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college bedrijfsmatig:

    • a.

      15 of meer tweewielers voor gebruik door derden op de weg te plaatsen;

    • b.

      1 of meer auto’s voor gebruik door derden op de weg te plaatsen.

  • 2.

    Het verbod uit het eerste lid geldt niet voor het bedrijfsmatig op de weg plaatsen van bakfietsen voor gebruik door derden.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over de vergunning bedoeld in het eerste lid:

    • a.

      in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      in het belang van de veiligheid van het publiek;

    • c.

      in het belang van de doorstroming van het verkeer;

    • d.

      ter voorkoming van onevenredig ruimtegebruik.

  • 4.

    Het college kan in die nadere regels in elk geval een maximum stellen aan het totaal aantal bedrijven waaraan een vergunning kan worden verleend of aan het totaal aantal voertuigen als bedoeld in het eerste lid of categorieën of typen daarvan dat op of aan de weg kan worden geplaatst.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan het college de vergunning weigeren:

    • a.

      in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      in het belang van de veiligheid van het publiek;

    • c.

      in het belang van de doorstroming van het verkeer;

    • d.

      ter voorkoming van onevenredig ruimtegebruik.

  • 6.

    Het college weigert de vergunning indien een maximum als bedoeld in het derde lid is vastgesteld en dit maximum al is bereikt.

  • 7.

    Het college kan wegen of weggedeelten aanwijzen waar uitsluitend voertuigen als bedoeld in het eerste lid mogen worden geplaatst en ter gebruik mogen worden aangeboden of waar deze voertuigen niet mogen worden geplaatst en niet ter gebruik mogen worden aangeboden.

  • 8.

    Het is verboden te handelen in strijd met het bepaalde krachtens het derde en zevende lid.

  • 9.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen

  • 1.

    In dit artikel wordt onder straatoptreden verstaan: het ten gehore brengen van muziek, zang, het vertonen van dans of andersoortige voorstellingen.

  • 2.

    Het is verboden om een straatoptreden te verzorgen op een openbare plaats, het openbaar water daaronder begrepen, in een daartoe door de burgemeester aangewezen gebied.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Het verbod geldt niet op Koningsdag en 5 mei (Bevrijdingsdag).

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

     

Afdeling 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:10 A Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie van de openbare plaats

[vervallen]

Artikel 2:10 B Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

[vervallen]

Artikel 2:10 C Vrij te stellen categorieën

[vervallen]

Artikel 2:10 D Terrasvergunning

[vervallen]

Artikel 2:11 (Omgevings)Vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

[vervallen]

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

[vervallen]

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[vervallen]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

[gereserveerd]

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is, verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

  • 1.

    Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan, gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaats vindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:19a Laadkabel boven, op, naast of in de weg

  • 1.

    Het is verboden een laadkabel voor het opladen van elektrische voertuigen boven, op, naast of in de weg te leggen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing bij het gebruik van een laadpaal waarvoor een verkeersbesluit is genomen voor het plaatsen van een parkeerbord E4 of E9 met onderbord dat de parkeerplekken slechts bedoeld zijn voor het laden van elektrische voertuigen.

  • 3.

    Het college kan in nadere regels bepalen wanneer het verbod niet geldt.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[vervallen]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

     

Afdeling 3. Evenementen

Artikel 2:24 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen, voor zover die plaatsvinden in de daarvoor bestemde inrichtingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening;

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie of themamarkt;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een kermis;

    • f.

      een vechtsportevenement zoals free fight (het vrije gevecht), vale tudo (Brazilaans Mixed Martial Arts), cage fight (kooigevecht), kickboksen en Nuay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten.

  • 3.

    Onder klein evenement wordt verstaan: een evenement dat een (buurt)barbecue, straatfeest of een daarmee gelijk te stellen evenement in de openlucht betreft, dat op één dag plaatsvindt waarbij niet meer dan 150 personen worden verwacht.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Een evenementenvergunning wordt verleend aan een organisator en bevat een beschrijving van het gebied waarbinnen het evenement plaatsvindt, het tijdstip en de duur van het evenement, alsmede een beschrijving van de activiteiten en handelingen die in het kader van het evenement mogen plaatsvinden.

  • 3.

    Activiteiten die deel uitmaken van een evenementenvergunning zijn niet afzonderlijk vergunningplichtig op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening, tenzij het planologische voorschriften betreft.

  • 4.

    Wanneer een evenement wordt gehouden, wordt tijdens het evenement in het gebied waar het evenement plaatsvindt, geen vergunning verleend aan derden voor op zichzelf staande activiteiten en handelingen op of aan een openbare plaats of het openbaar water.

  • 5.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een evenementenvergunning weigeren indien:

    • a.

      onevenredig veel beslag wordt gelegd op de hulpdiensten;

    • b.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement;

    • c.

      de aanvrager van een vergunning voor/de organisator van een vechtsportevenement in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      in de door de burgemeester vastgestelde Evenementenkalender als bedoeld in het negende lid al een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd, locatie of in de nabijheid daarvan; of

    • e.

      de aanvraag minder dan 12 weken voor de datum van het evenement wordt ingediend en een redelijke beoordeling niet meer mogelijk is.

  • 6.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 7.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, wordt aangevraagd door degene die voornemens is een evenement te organiseren, door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 8.

    De burgemeester kan in nadere regels indieningsvereisten stellen voor een aanvraag van een vergunning bedoeld in het eerste lid.

  • 9.

    De burgemeester stelt jaarlijks vóór 1 december een Evenementenkalender vast voor het volgende kalenderjaar. Degene die voornemens is een evenement te organiseren kan de burgemeester jaarlijks vóór 1 oktober verzoeken een evenement te plaatsen op de evenementenkalender van het volgende jaar. Een dergelijk verzoek is geen aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Aan de plaatsing van een evenement op de evenementenkalender kunnen geen rechten worden ontleend met uitzondering van het bepaalde in het vijfde lid, onder d.

  • 10.

    Op de aanvraag om een evenementenvergunning wordt binnen 14 weken besloten.

  • 11.

    Op de aanvraag om een evenementenvergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25a Klein evenement

  • 1.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid, is niet vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het evenement tussen 7.00 uur en 24.00 uur plaatsvindt;

    • b.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 7.00 uur en na 23.00 uur;

    • c.

      er slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 m2 per object;

    • d.

      het evenement geen ernstige belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      er een organisator is; en

    • f.

      de organisator de burgemeester ten minste 15 werkdagen voorafgaand aan het kleine evenement in kennis stelt met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

  • 2.

    De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding bedoeld in het eerste lid, onder f, besluiten het organiseren van het kleine evenement te verbieden indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt of wanneer in de Evenementenkalender bedoeld in artikel 2:25, negende lid, al een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd en locatie.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid mag een klein evenement in de nacht van 31 december op 1 januari tot uiterlijk 01.00 uur duren, waarbij de muziek eveneens tot 01.00 uur ten gehore mag worden gebracht.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

 

Afdeling 4. Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    horecabedrijf: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt;

  • -

    terras: een buiten de besloten ruimte van horecabedrijf liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

  • -

    exploitant: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt geëxploiteerd.

  • -

    leidinggevende(n):

    • de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt geëxploiteerd;

    • de natuurlijke persoon, die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan een horecabedrijf.

Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De exploitant vraagt de vergunning aan door indiening van een door de burgemeester vastgesteld formulier met bijbehorende voorgeschreven documenten.

  • 3.

    De burgemeester kan in nadere regels bepalen, dat het gestelde in het eerste lid niet geldt voor een of meer aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gebieden van de gemeente.

  • 4.

    Aan horecabedrijven zonder een afgesloten lokaliteit, zoals muurverkoop, kunnen nadere eisen worden gesteld.

  • 5.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28a Eisen leidinggevenden

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een exploitatievergunning moeten leidinggevenden aan de volgende eisen voldoen:

    • a.

      zij mogen niet onder curatele staan;

    • b.

      zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

    • c.

      zij moeten de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

  • 2.

    De burgemeester kan van de in het eerste lid, onder c, genoemde leeftijdseis ontheffing verlenen, met dien verstande dat de leeftijd van betrokkene niet lager mag zijn dan achttien jaar.

  • 3.

    Een leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen leidinggevende geweest van een inrichting waarvan de vergunning is ingetrokken op grond van artikel 31, eerste lid, onder c, van de Alcoholwet dan wel op grond van artikel 2:29a, eerste lid, onder c van deze verordening of die voor ten minste een maand is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet of van artikel 174 Gemeentewet of van een op grond van artikel 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 2:28b Weigeringsgronden

  • 1.

    De burgemeester weigert de exploitatievergunning als:

    • a.

      de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met het omgevingsplan of een daarmee gelijk te stellen regeling;

    • b.

      niet is voldaan aan de eisen zoals gesteld in artikel 2:28a;

    • c.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van het horecabedrijf;

    • c.

      de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat;

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende.

Artikel 2:28c inhoud exploitatievergunning

  • 1.

    De exploitatievergunning wordt uitsluitend verleend aan en op naam gezet van de exploitant.

  • 2.

    De exploitatievergunning is niet overdraagbaar.

  • 3.

    Het adres, de aard en de lokaliteiten van het horecabedrijf worden op de exploitatievergunning vermeld.

  • 4.

    De namen van de leidinggevenden worden vermeld op het aanhangsel bij de exploitatievergunning, tenzij voor het horecabedrijf reeds een vergunning op grond van de Alcoholwet is verstrekt. In dat geval worden de namen vermeld op het aanhangsel behorende bij die vergunning.

Artikel 2:28d Bijschrijven leidinggevenden

  • 1.

    De exploitant meldt aan de burgemeester zijn wens een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven op het aanhangsel bij de exploitatievergunning. Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

  • 2.

    De burgemeester bevestigt schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de melding. Direct na bevestiging van ontvangst van de melding mag de leidinggevende als zodanig werkzaam zijn.

  • 3.

    De burgemeester weigert de aanvraag tot wijziging van het aanhangsel indien niet voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld in artikel 2:28a.

Artikel 2:29 Vervallen exploitatievergunning

De exploitatievergunning vervalt wanneer:

  • a.

    de exploitatie van het horecabedrijf feitelijk is beëindigd of (gedeeltelijk) is overgedragen;

  • b.

    zes maanden zijn verlopen na het onherroepelijk worden van de exploitatievergunning, zonder dat van deze exploitatievergunning gebruik is gemaakt;

  • c.

    gedurende één jaar anders dan wegens overmacht geen gebruik is gemaakt van de exploitatievergunning.

Artikel 2:29a Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de exploitatievergunning intrekken indien:

  • a.

    niet langer wordt voldaan aan de in artikel 2:28a gestelde eisen;

  • b.

    er een persoon leidinggevende is geworden en deze niet op grond van artikel 2:28d is gemeld;

  • c.

    zich in of vanuit het betrokken horecabedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de exploitatievergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;

  • d.

    de openbare orde, veiligheid of de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze wordt verstoord door de aanwezigheid van dat bedrijf;

  • e.

    de aard van het horecabedrijf is gewijzigd zonder daartoe strekkende vergunning;

  • f.

    de exploitant in een periode van twee jaar tenminste driemaal op grond van artikel 2:28d om bijschrijving van een leidinggevende op het aanhangsel bij de exploitatievergunning heeft verzocht, en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:28d;

  • g.

    zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2:28b voordoet.

Artikel 2:30 Openings- en sluitingstijden

  • 1.

    Horecabedrijven waarvoor krachtens nadere regels zoals genoemd in artikel 2:28, derde lid, geen vergunning is vereist, zijn in ieder geval gesloten op alle dagen tussen 24.00 uur en 6.00 uur.

  • 2.

    Voor de in het eerste lid genoemde horecabedrijven kan de burgemeester in nadere regels afwijkende sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Voor horecabedrijven en de daarbij behorende terrassen waarvoor op grond van artikel 2:28 een vergunning vereist is, zijn de sluitingstijden opgenomen in de vergunning.

  • 4.

    De burgemeester kan voor een bij een horecabedrijf behorend terras andere sluitingstijden vaststellen door het verbinden van voorschriften aan de vergunning.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijden.

  • 6.

    Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven na sluitingstijd of gedurende de tijd dat het horecabedrijf gesloten dient te zijn bij of krachtens dit artikel of op grond van een besluit krachtens artikel 2:31.

  • 7.

    Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 8.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:31 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of een sluiting voor bepaalde tijd van de gehele of van een deel van het horecabedrijf bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:32 Verboden gedragingen

Het is verboden in een horecabedrijf

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich als bezoeker te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat het horecabedrijf gesloten dient te zijn bij of krachtens artikel 2:30 of op grond van een besluit krachtens artikel 2:31.

Artikel 2:33 Handel binnen horecabedrijf

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31 op als bevoegd bestuursorgaan.

 

Afdeling 5. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet

Artikel 2:34a Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank;

  • -

    paracommerciële rechtspersoon;

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

Artikel 2.34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommerciële rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op maandag tot en met zondag vanaf 12.00 uur tot 24.00 uur, danwel de bij of op grond van artikel 2.30 vastgestelde sluitingstijd.

  • 2.

    Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen.

  • 3.

    Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, als dit zou leiden tot oneerlijke mededinging.

     

Afdeling 6. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[vervallen]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

Afdeling 7. Toezicht op speelautomatenhallen en gamecentra

2:39 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet op de kansspelen;

  • b.

    speelautomaat: een automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de wet;

  • c.

    kansspelautomaat: een automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de wet;

  • d.

    behendigheidsautomaat: een automaat als bedoeld in artikel 30, onder b, van de wet;

  • e.

    kermisautomaat: een automaat als bedoeld in artikel 30a, tweede lid, van de wet;

  • f.

    kermis: een volksfeest van tijdelijke aard in de buitenlucht met kramen, attracties, toestellen waar men in kan en andere vormen van vermaak dat vergunningplichtig is op grond van artikel 2:24 en 2:25;

  • g.

    speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van kansspelautomaten te laten beoefenen, zoals bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder b, van de wet;

  • h.

    gamecentrum: een inrichting bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van verschillende soorten behendigheidsautomaten te laten beoefenen en waar geen kansspelautomaten en/of kermisautomaten aanwezig zijn;

  • i.

    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de wet;

  • j.

    exploitant: de natuurlijke of rechtspersoon die de speelautomatenhal exploiteert;

  • k.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon die belast is met het dagelijks toezicht op, en de onmiddellijke leiding in, de speelautomatenhal.

2:39a Aantal speelautomaten

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

  • 3.

    In een speelautomatenhal zijn maximaal 150 kansspelautomaten toegestaan.

2:40 Vergunningplicht speelautomatenhal en gamecentrum

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal of een gamecentrum te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2.

    De burgemeester verleent voor maximaal één speelautomatenhal een vergunning.

  • 3.

    Een vergunning voor een speelautomatenhal wordt verleend voor de duur van ten hoogste 10 jaar.

  • 4.

    Een aanvraag voor een vergunning wordt getoetst aan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5.

    De burgemeester stelt nadere regels vast ten behoeve van:

    • a.

      het creëren van gelijke kansen om voor een vergunning voor een speelautomatenhal in aanmerking te komen, waarbij in elk geval regels worden opgesteld betreffende:

      • I.

        De inhoud en de wijze van het indienen van een aanvraag;

      • II.

        De verdelings- en toekenningsprocedure voor een vergunning.

    • b.

      de indieningsvereisten en de voorwaarden die gesteld worden aan een vergunning.

  • 6.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

2:40a Eisen aan exploitant en leidinggevende

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een vergunning zoals bedoeld in artikel 2:40, eerste lid, moeten exploitant en leidinggevende(n) aan de volgende eisen voldoen:

  • 2.

    zij mogen niet onder curatele staan;

  • 3.

    zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

  • 4.

    zij moeten de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

2:40b Inhoud vergunning

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in artikel 2:40, eerste lid, wordt uitsluitend verleend aan en op naam gezet van de exploitant.

  • 2.

    De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 3.

    De namen van de leidinggevenden worden vermeld op het aanhangsel bij de vergunning.

  • 4.

    De burgemeester stelt nadere regels vast met betrekking tot aan de vergunning te stellen voorschriften en beperkingen. Deze hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de sluitingstijden van de speelautomatenhal of het gamecentrum;

    • b.

      het toezicht op de speelautomatenhal of het gamecentrum;

    • c.

      maatregelen ter voorkoming van verslaving.

2:40c Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

  • a.

    het maximaal aantal te verlenen vergunningen zoals opgenomen in artikel 2:40, tweede lid, is verleend;

  • b.

    naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de speelautomatenhal of het gamecentrum op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloed wordt door de exploitatie van de speelautomatenhal of het gamecentrum;

  • c.

    de exploitatie van de speelautomatenhal of het gamecentrum in strijd is met een geldend omgevingsplan;

  • d.

    de speelautomatenhal of het gamecentrum niet rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is;

  • e.

    niet wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 30d, vierde lid, van de wet gestelde eisen;

  • f.

    niet is voldaan aan de eisen zoals gesteld in artikel 2:40a.

2:40d Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken indien:

  • a.

    niet langer wordt voldaan aan de in artikel 2:40a gestelde eisen;

  • b.

    niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 30d, vierde lid, van de wet gestelde eisen;

  • c.

    zich in of vanuit de speelautomatenhal of het gamecentrum feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;

  • d.

    de openbare orde, veiligheid of de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelautomatenhal of het gamecentrum op ontoelaatbare wijze wordt verstoord door de aanwezigheid van dat bedrijf;

  • e.

    niet voldaan wordt aan het gestelde in artikel 2:40e en 2:40f;

  • f.

    de vergunninghouder gedurende een periode van ten minste zes maanden geen gebruik van de vergunning heeft gemaakt;

  • g.

    de exploitatie van de speelautomatenhal of het gamecentrum in strijd is met het geldende omgevingsplan en die strijdigheid niet zal worden opgeheven.

2:40e Aanwezigheidsplicht

Het is verboden een speelautomatenhal of gamecentrum voor het publiek geopend te hebben zonder dat tenminste één leidinggevende die als zodanig op de vergunning staat in het bedrijf aanwezig is.

2:40f Bijschrijven leidinggevende

  • 1.

    De exploitant meldt aan de burgemeester de wens een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven op het aanhangsel bij de vergunning. Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

  • 2.

    De burgemeester bevestigt schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de melding. Direct na bevestiging van ontvangst van de melding mag de leidinggevende als zodanig werkzaam zijn, zolang nog niet op de aanvraag is beslist.

  • 3.

    De burgemeester weigert de aanvraag tot wijziging van het aanhangsel indien niet voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld in artikel 2:40a.

2:40g Beëindiging exploitatie

De vergunning, zoals bedoeld in artikel 2:40, vervalt indien de ondernemer de exploitatie van de speelautomatenhal of het gamecentrum beëindigt, dan wel wanneer de looptijd van de vergunning voor de speelautomatenhal verstreken is.

2:40h Overige inrichtingen

Het is verboden in een andere inrichting dan een speelautomatenhal zoals bedoeld in artikel 2:40 eerste lid, bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, publiek gelegenheid te geven deel te nemen aan enig spel waarbij om geld, voor geld inwisselbare voorwerpen of goederen wordt gespeeld. Dit verbod geldt niet voor zover de wet van toepassing is.

2:40i Kermissen

Kermisautomaten mogen niet worden opgesteld buiten een op grond van artikel 2:25 vergunde kermis.

 

Afdeling 8. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester kan van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod een ontheffing verlenen.

Artikel 2:41a Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen

  • 1.

    De burgemeester kan de (gehele of gedeeltelijke) sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw – niet zijnde een horecabedrijf of seksinrichting – of een bij dat gebouw behorend erf of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is, als daar:

    • a.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 of 30b van de Wet op de Kansspelen;

    • b.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn, dan wel verworven of overgedragen;

    • c.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend; of

    • d.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, het erf of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

  • 2.

    Onverminderd hetgeen in de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een afschrift van het bevel tot sluiting aan te brengen bij de toegang van het gebouw, het erf of de ruimte, of in de directe nabijheid daarvan.

  • 3.

    Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4.

    Het is verboden een gebouw, erf of ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen.

  • 5.

    Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2:41b Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      ondernemer: natuurlijke persoon of personen of de rechtspersoon, dan wel de bestuurder(s) van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon of personen, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • b.

      leidinggevende: de ondernemer en iedere andere natuurlijke persoon die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan de bedrijfsmatige activiteiten.

  • 2.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het derde lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester in het aanwijzingsbesluit benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 3.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw, dan wel in dat gebied de leefbaarheid, de openbare orde en/of veiligheid onder druk staat of ernstige vrees hiertoe bestaat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van strafbare feiten;

    • b.

      indien de leefbaarheid in het gebied nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      indien de ondernemer of leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

    • f.

      indien de vestiging of de bedrijfsmatige activiteiten in strijd zijn met een geldend omgevingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.

  • 5.

    Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de ondernemer of leidinggevende;

    • b.

      het adres waar de bedrijfsmatige activiteiten worden of zullen worden uitgeoefend;

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

    • d.

      een document waaruit blijkt dat de ondernemer gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 6.

    In het aanwijzingsbesluit bedoeld in het derde lid kan de burgemeester nadere indieningsvereisten stellen voor een aanvraag van een vergunning.

  • 7.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      gehandeld wordt in strijd met het bij of krachtens dit artikel bepaalde;

    • d.

      de ondernemer of leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • e.

      de ondernemer of leidinggevende betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • h.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

    • i.

      de vestiging of de exploitatie van het bedrijf in strijd is met het geldend omgevingsplan, een ter inzage gelegd omgevingsplan, een voorbereidingsbesluit of daarmee gelijk te stellen regeling.

  • 8.

    De vergunninghouder is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden.

  • 9.

    De vergunning vervalt wanneer:

    • a.

      de exploitatie van het bedrijf feitelijk is beëindigd of (gedeeltelijk) is overgedragen;

    • b.

      zes maanden zijn verlopen na het onherroepelijk worden van de vergunning, zonder dat van deze vergunning gebruik is gemaakt;

    • c.

      gedurende één jaar anders dan wegens overmacht geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

  • 10.

    In geval van beëindiging of overdracht van het bedrijf, is de vergunninghouder verplicht dit direct schriftelijk aan de burgemeester mee te delen.

  • 11.

    Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde leidinggevende aanwezig is.

  • 12.

    De ondernemer of leidinggevende ziet erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 13.

    Het verbod in het tweede lid geldt voor de ondernemer die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van de inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen, te bekladden, te doen bekrassen of te doen bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5.

    Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats een werktuig, gereedschap of andere zaak te vervoeren of bij zich te hebben, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels gedurende de openingstijden daarvan, voorwerpen, waaronder in ieder geval begrepen kleding en tassen, te vervoeren of aanwezig te hebben die er kennelijk toe uitgerust zijn om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    De verboden gelden niet als aanstonds aannemelijk is dat de in het eerste en tweede lid genoemde voorwerpen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47a Het aanwezig zijn met bromfietsen op een openbare plaats

  • 1.

    Het college kan openbare plaatsen aanwijzen, waar het aanwezig zijn met bromfietsen naar hun oordeel voor andere gebruikers en/of omwonenden van de weg(en) gevaarlijk of hinderlijk is.

  • 2.

    Het is verboden om op de in het eerste lid van dit artikel aangewezen plaatsen aanwezig te zijn met bromfietsen.

Artikel 2:47b Lesmotorvoertuigen

[gereserveerd]

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt, verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      de plaats niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2:48a Verboden lachgasgebruik

[vervallen]

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel:

    • a.

      zich in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een dergelijk gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of die portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[gereserveerd]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[vervallen]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[vervallen]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[vervallen]

Artikel 2:57 Verboden plaatsen voor honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht:

    • a.

      ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd; en

    • b.

      een deugdelijk opruimmiddel voor het verwijderen van uitwerpselen bij zich te dragen en dit op een eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening, te tonen.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar de verplichting genoemd in het eerste lid, onder a, niet geldt.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hulphond.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid, onder a, geldt niet voor het openbaar groen van de op grond van artikel 2:57, tweede lid, aangewezen losloopgebieden.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijn- en/of een muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht om de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Een hond als bedoeld in het eerste lid dient voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen voor zover de burgemeester dit heeft bepaald in het aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

    • d.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[vervallen]

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden op een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken.

 

Afdeling 9. Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan: de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • van een verandering van de onder a, sub 1°, bedoelde adressen;

    • als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste zeven dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

[gereserveerd]

 

Afdeling 10. Consumentenvuurwerk

Artikel 2:71 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder

  • -

    carbid schieten: het in een (melk)bus, container of opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas, afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen, waarbij een busdeksel of ander projectiel wordt afgeschoten;

  • -

    consumentenvuurwerk: vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruiken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden om consumentenvuurwerk tot ontbranding te brengen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Carbid schieten

  • 1.

    Het is verboden om op een openbare plaats carbid te schieten.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet in de periode tussen 31 december na 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur, voorzover:

    • a.

      het carbid schieten gebeurt door personen ouder dan 16 jaar, die niet verkeren onder invloed van alcohol of drugs;

    • b.

      teneinde de veiligheid van het publiek en de eigen veiligheid te waarborgen, toezicht op het carbid schieten wordt gehouden door ten minste één persoon van ten minste 18 jaar oud, die niet verkeert onder invloed van alcohol of drugs;

    • c.

      gebruik wordt gemaakt van (melk)bussen of andere cilindervormige voorwerpen met een maximum inhoud van 50 liter;

    • d.

      de bussen zodanig stevig in de bodem, in een frame of op andere wijze zijn verankerd, dat terugslag wordt voorkomen;

    • e.

      er geen busdeksels of andere gevaarzettende voorwerpen worden weggeschoten;

    • f.

      het gebruik van (voet)ballen of andere afsluitingen zodanig is dat daardoor geen schade aan mens, dier of goed kan worden veroorzaakt;

    • g.

      de plek waar het carbid schieten plaatsvindt, gelegen is:

      • op een afstand van tenminste 75 meter van woonbebouwing;

      • op een afstand van tenminste 300 meter van zorginstellingen en van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren;

    • h.

      geschoten wordt in een richting die tegengesteld is aan de richting waarin zich de dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen;

    • i.

      het vrijschootsveld tenminste 75 meter bedraagt en daarin geen verharde openbare wegen of paden liggen;

    • j.

      het terrein van waaraf wordt geschoten met touwen, linten of anderszins zodanig is afgezet dat toeschouwers niet in de nabijheid van de schietopstelling en het schootsveld kunnen komen;

    • k.

      het terrein van waaraf wordt geschoten goed is verlicht, wanneer het carbid schieten plaatsvindt na zonsondergang;

    • l.

      op het schietterrein voldoende blusmiddelen aanwezig zijn in de vorm van droog zand; en

    • m.

      het publiek zich op een minimale afstand van 25 meter van de schietopstelling bevindt.

Afdeling 11. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder harddrugs: de middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.

Artikel 2:74a Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan openbare plaatsen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig harddrugs of lachgas te gebruiken of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74c Verzamelingen van personen in verband met harddrugs

  • 1.

    Het is verboden op of aan openbare plaatsen die door de burgemeester zijn aangewezen, omdat de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van of in de handel in harddrugs naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, deel te nemen aan een verzameling van meer dan twee personen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verzameling verband houdt met het gebruik van of de handel in harddrugs.

  • 2.

    De aanwijzing van openbare plaatsen zoals bedoeld in het eerste lid, worden gegeven voor ten hoogste twaalf maanden, welke termijn telkens kan worden verlengd.

  • 3.

    Degene die zich bevindt in een verzameling van personen als bedoeld in het eerste lid, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie direct zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

     

Afdeling 12. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

[gereserveerd]

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een andere voor ieder toegankelijke plaats.

Artikel 2:78 Verblijfsontzegging

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven om zich gedurende de in het bevel vermelde periode van ten hoogste 8 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    De burgemeester beperkt het in het eerste lid gestelde bevel, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt.

  • 3.

    De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

  • 4.

    Het is verboden te handelen in strijd met een krachtens het eerste of tweede lid opgelegd verbod.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in de woning of op het erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van de woning of het erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit de woning of het erf.

Artikel 2:80 Verbod magneetvissen

  • 1.

    Het is verboden om in de openbare wateren die liggen binnen het gebied dat is aangewezen op de ‘Kaart verbodsgebied artikel 2:80 APV’, met een magneet te vissen, dan wel anderszins met een magneet de waterbodem af te zoeken naar voorwerpen.

  • 2.

    Degene, die het verbod van het eerste lid overtreedt is ter voorkoming van het ontstaan of dreigen te ontstaan van ongeregeldheden of gevaar, verplicht op bevel van een daartoe bevoegd ambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het college kan bij afzonderlijk besluit het verbodsgebied als bedoeld in het eerste lid aanpassen.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • -

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • -

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • -

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • -

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • -

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • -

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • -

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

[vervallen]

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

 

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal van ten minste 1:1000;

    • e.

      het bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting; en

    • f.

      een op grond van de wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet BIBOB) vastgesteld en ingevuld vragenformulier met de daarbij vereiste bijlagen en bescheiden.

  • 3.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht , wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet , de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b , 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid , alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13 , 14 , 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven dagelijks tussen 24.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze te trachten als prostituee de aandacht van passanten op zich te vestigen.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

     

Afdeling 3. Beslissingstermijn en weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag voor een vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan deze termijn met ten hoogste twaalf weken verlengen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie en wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder a, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    [vervallen]

     

Afdeling 5. Overgangsbepaling

artikel 3:16 Overgangsbepaling

[gereserveerd]

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • -

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • -

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • -

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • -

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 en 4:3 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 6.1 Verordening fysieke leefomgeving Amersfoort gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    De collectieve festiviteit wordt ten minste 2 uur eerder beëindigd dan dat de inrichting geopend mag zijn op basis van de horeca-exploitatievergunning of de in artikel 2:30, tweede lid genoemde nadere regels.

  • 9.

    De geluidsnorm bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 10.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan op maximaal 3 dagen per kalenderjaar, en voor zover het een sportvereniging betreft op maximaal 6 dagen per kalenderjaar, incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 6:1 van de Verordening Fysieke Leefomgeving Amersfoort niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 3 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een melding.

  • 4.

    De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    De geluidsnorm bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    De geluidsnorm bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 10.

    De incidentele festiviteit wordt ten minste 2 uur eerder beëindigd dan dat de inrichting geopend mag zijn op basis van de horeca-exploitatievergunning of de in artikel 2:30, tweede lid, genoemde nadere regels.

  • 11.

    Een incidentele festiviteit als bedoeld in het eerste lid die in de buitenlucht plaatsvindt mag van maandag tot en met zaterdag niet starten voor 9.00 uur en op zondagen niet voor 13.00 uur. De incidentele festiviteit die in de buitenlucht plaatsvindt, mag maximaal 5 uur duren en stopt uiterlijk om 21.00 uur en op zondagen om 19.00 uur.

  • 12.

    Voor een incidentele festiviteit die deels in de buitenlucht en deels in het bebouwde deel de inrichting plaatsvindt, gelden de in het elfde lid genoemde tijden ook voor het deel van de festiviteit dat in de buitenlucht plaatsvindt.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

[vervallen]

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

[vervallen]

Artikel 4:6a (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden om buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

Artikel 4:6b (Geluid)hinder door dieren

  • 1.

    Het is degene die, binnen de bebouwde kom, buiten een inrichting, de zorg heeft voor een dier, verboden dit dier op een zodanige wijze aanwezig te hebben dat dit dier voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

     

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

 

Afdeling 3. Bomen

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen

[vervallen]

Art. 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand

[vervallen]

Art. 4:11 A Indienen omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand

[vervallen]

Art. 4:12 Weigeringsgronden

[vervallen]

Art. 4:12 A Vergunning ex lege

[vervallen]

Art. 4:12 B Bijzondere vergunningvoorschriften

[vervallen]

Art. 4:12 C Herplant-/instandhoudingsplicht

[vervallen]

Art. 4:12 D Schadevergoeding

[vervallen]

Art. 4:12 E Bestrijding van boomziekten

[vervallen]

Art. 4:12 F Afstand van erfgrenslijn

[vervallen]

Artikel 4:12 G Kaart met monumentale bomen in gemeentelijke eigendom

[vervallen]

 

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod ontsierende hinderlijke of gevaarlijke reclame

[vervallen]

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

[gereserveerd]

 

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan of een daaraan gelijk te stellen regeling is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stadsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod van artikel 4:18, eerste lid, niet van toepassing is.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

[vervallen]

Artikel 5:2 Op de weg plaatsen of hebben van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren wordt in dit artikel mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon;

    • c.

      voertuigen die worden geplaatst overeenkomstig een vergunning als bedoeld in artikel 2:8.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te plaatsen of te hebben binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op de weg een voertuig te plaatsen of te hebben met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5:6 Aanhangwagens en kampeermiddelen

  • 1.

    Het is verboden een aanhangwagen als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, of een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de weg binnen de bebouwde kom.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Op de weg plaatsen of hebben van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te plaatsen of te hebben met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing bedoeld is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een weg in het gedeelte van de gemeente, omsloten door de Stadsring vanaf het Smallepad tot de Sint Andriesstraat, de Sint Andriesstraat vanaf de Stadsring tot de Beek, de Beek vanaf de Sint Andriesstraat tot de Eem, de Koppelpoort, de Kleine Koppel vanaf de Koppelpoort tot het Smallepad en het Smallepad vanaf de Kleine Koppel tot de Stadsring – de wegen of gedeelten daarvan daaronder begrepen – zulks ter bescherming van het uiterlijk aanzien van dat stadsdeel.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een weg binnen de bebouwde kom.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door, of deze te doen of te laten staan, in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het college kan in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente en de veiligheid en ter opheffing of voorkoming van hinder of overlast een gebied, wegen of weggedeelten aanwijzen waar fietsen of bromfietsen uitsluitend in een daarvoor bestemde voorziening mogen worden geparkeerd.

  • 2.

    Het is verboden een fiets of een bromfiets in een gebied als bedoeld in het eerste lid buiten een voor parkeren bestemde voorziening te plaatsen en onbeheerd te laten staan.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede gestelde verbod.

  • 4.

    Het is verboden een fiets of bromfiets langer dan een door het college te bepalen periode te parkeren in door het college daarvoor aangewezen gebieden, wegen of weggedeelten of in de voor het stallen van fietsen of bromfietsen bestemde voorzieningen, zonder wezenlijke tijdsonderbreking.

  • 5.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud of in een kennelijke verwaarloosde toestand verkeren, op of aan de weg te laten staan.

  • 6.

    Het is verboden een fiets of bromfiets te parkeren als daardoor:

    • a.

      op de weg de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;

    • b.

      de veiligheid of de doorstroming van of het uitzicht voor het verkeer wordt belemmerd;

    • c.

      schade ontstaat; of

    • d.

      voor een bewoner of gebruiker van het gebouw waartegen of waarvoor de fiets of bromfiets staat geparkeerd, de doorgang of het uitzicht wordt belemmerd.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

  • 5.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

     

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid aanhef en onder g, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 3.1 van de Verordening Fysieke Leefomgeving Amersfoort.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten in de binnenstad van Amersfoort, welke wordt begrensd door de Stadsring, het Smallepad, de Schimmelpenninckkade, de Scheltussingel en Flierbeeksingel.

  • 2.

    Het is verboden te venten op een door het college aangewezen plaats.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod bedoeld in artikel 5:15 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

     

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

[vervallen]

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

[vervallen]

Artikel 5:18a Intrekking standplaatsvergunning

[vervallen]

Artikel 5:18b Toewijzing bij overlijden of arbeidsongeschiktheid

[vervallen]

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

[vervallen]

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

[vervallen]

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[vervallen]

 

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning wegens strijd met een geldend omgevingsplan of een daaraan gelijk te stellen regeling.

     

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    binnenstad: de begrenzing van de binnenstad van Amersfoort wordt gevormd door de Stadsring, de spoorlijn, de Schimmelpennickkade, de Scheltussingel en de Flierbeeksingel;

  • -

    (open) bijboot: bootje, zonder kajuit of andere opbouw, bedoeld voor onderhoudswerkzaamheden;

  • -

    ligplaats: plaats in het water die bij verblijf door een vaartuig wordt ingenomen;

  • -

    recreatievaartuig: een vaartuig dat in hoofdzaak wordt gebruikt of bestemd is voor recreatief gebruik, zoals het beoefenen van watersport of het spelevaren door kinderen;

  • -

    rondvaartboot: een vaartuig dat bestemd is om personen vanuit een vertrekpunt in de binnenstad tegen betaling te varen langs een toeristisch route waarbij het rondvaartschip weer naar het vertrekpunt terugkeert;

  • -

    vaartuig: een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebezigd dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer te water van personen of goederen of voor het dragen of vervoeren van al dan niet met het drijvende lichaam één geheel uitmakende voorwerpen, daaronder mede verstaan woonboten (zowel woonschepen als woonarken);

  • -

    verwaarloosd vaartuig (boot in verwaarloosde toestand): een vaartuig waarvan casco of opbouw zodanig onvoldoende zijn beschermd tegen water- en weersinvloeden, dat de instandhouding van het vaartuig in gevaar komt. Onder een verwaarloosd vaartuig wordt ook verstaan een vaartuig dat geheel of gedeeltelijk is gezonken.

Artikel 5:25 Gebruik van openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:26 Ligplaats vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig te ankeren of anderszins een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen met uitzondering van:

    • a.

      ligplaatsen in de binnenstad ten behoeve van rondvaartboten;

    • b.

      ligplaatsen voor woonboten aan de Havenweg en de Schans-Bernard de Roijstraat zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan waarbij per woonboot maximaal één open bijboot is toegestaan van maximaal 5 meter welke overdwars tussen de woonboten dient te zijn gelegen;

    • c.

      ligplaatsen in de Eem, Eemhaven en Insteekhaven zoals op de ‘Kaart ligplaatsen Eem’ is aangegeven;

    • d.

      ligplaatsen voor woonboten in de Laak zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan waarbij per woonboot maximaal één open bijboot van maximaal 5 meter is toegestaan welke overdwars tussen de woonboten dient te zijn gelegen;

    • e.

      ligplaatsen voor recreatievaartuigen in woonwijk de Laak-Vathorst:

      • het hele jaar door langs oevers gelegen langs particuliere tuinen, mits het water ter plaatse breed genoeg is waarbij er minimaal 5 meter doorvaarbaar water overblijft;

      • in de periode van 1 april tot 1 november langs openbare oevers en ligplaatsen die als zodanig zijn ingericht door de gemeente met o.a. ringen, afmeerpalen en andere voorzieningen;

    • f.

      ligplaatsen voor recreatievaartuigen in de overige wateren in Amersfoort:

      • het hele jaar door langs oevers gelegen langs particuliere tuinen, mits het water ter plaatse breed genoeg is waarbij er minimaal 5 meter doorvaarbaar water overblijft;

      • in de periode van 1 april tot 1 november langs openbare oevers, voor zover hier geen natuurlijke oevers of onderhoudstroken zijn;

    • g.

      het wachten op brugbediening.

  • 2.

    Het college kan bij afzonderlijk besluit de ‘kaart ligplaatsen Eem’ aanpassen.

  • 3.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 4.

    Het college kan een uitzondering maken op het verbod, met inachtneming van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne, het uiterlijk aanzien van de gemeente, recreatieve belangen, het beheer van nabijgelegen openbare ruimte en bescherming van ecologische, monumentale en stedenbouwkundige waarden.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

  • 6.

    Vaartuigen ten behoeve van het onderhoud van de watergangen en oevers zijn gedurende werkzaamheden uitgezonderd van het verbod.

  • 7.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 8.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

[vervallen]

Artikel 5:28 Verbod varen met vaartuig

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      met een vaartuig sneller te varen dan 6 km/u;

    • b.

      te varen met een verbrandingsmotor.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet voor:

    • a.

      beheer –en onderhoudsvaartuigen;

    • b.

      vaartuigen op de Eem en in de Eemhavens;

    • c.

      rondvaartboten: zowel in de Binnenstad als op de Heiligenbergerbeek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 5:29 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 5:30 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:31 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 5:32 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:33 Verwaarloosde vaartuigen

Het is in het belang van de openbare orde en veiligheid verboden om een ligplaats in te nemen of ingenomen te houden met een vaartuig dat in verwaarloosde toestand verkeert.

 

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:34 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:35 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, door de minister die het aangaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

     

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:36 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, mits hierbij in bossen, op heide en veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan geen gebruik wordt gemaakt van gasbranders.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

     

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:37 Begripsbepaling

[gereserveerd]

Artikel 5:38 Verboden plaatsen

[gereserveerd]

Artikel 5:37 Hinder of overlast

[gereserveerd]

 

Afdeling 10. Naamgeving en nummering (adressen)

Artikel 5:40 Definities

In deze afdeling (en de daarop berustende bepalingen) wordt verstaan onder:

  • -

    afgebakend terrein: een terrein met een kunstmatige of natuurlijke afbakening, waarop zich geen verblijfsobjecten bevinden en dat betreedbaar en afsluitbaar is;

  • -

    ligplaats: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • -

    nummeraanduiding: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, met dien verstande dat deze bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- of cijfercombinatie;

  • -

    openbare ruimte: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • -

    pand: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • -

    Standplaats: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • -

    uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen inzake naamgeving en nummering (adressen);

  • -

    verblijfsobject: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • -

    woonplaats: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

Artikel 5:41 Verdeling gemeente

  • 1.

    Het college stelt de grens en de naam van de woonplaats(en) vast en kan desgewenst de woonplaats(en), al dan niet op basis van bouwblokken, in wijken en buurten verdelen en aanduiden met namen, zo nodig met letters en nummers.

  • 2.

    Het college kent per woonplaats namen toe aan delen van de openbare ruimte en zo nodig aan gemeentelijke gebouwen en bouwwerken.

  • 3.

    Onder vaststellen, verdelen, aanduiden en toekennen, zoals bedoeld in het eerste lid en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Artikel 5:42 Nummering objecten

  • 1.

    Het college stelt de lig- en standplaatsen vast.

  • 2.

    Het college bepaalt de afbakening van panden en verblijfsobjecten.

  • 3.

    Het college kent nummeraanduidingen toe aan verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen.

  • 4.

    De toekenning of afbakening, bedoeld in het tweede en derde lid, kan ook op voor personen toegankelijke objecten, niet zijnde verblijfsobjecten, dan wel op afgebakende terreinen worden toegepast.

  • 5.

    Onder vaststellen, toekennen en bepalen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Artikel 5:43 Aanbrengen namen en nummers

  • 1.

    De door het college aan de openbare ruimte of een gedeelte daarvan toegekende namen, bedoeld in artikel 5:39, worden door of in opdracht van de gemeente blijvend zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

  • 2.

    Aan objecten, zoals aangegeven in artikel 5:40, waarvoor een nummer is vastgesteld wordt dat nummer op een doeltreffende wijze aangebracht.

  • 3.

    Het is eenieder die daartoe niet bevoegd is verboden namen aan de openbare ruimte of delen daarvan, dan wel nummers aan een pand of verblijfsobject, lig- of standplaats of afgebakend terrein, toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

Artikel 5:44 Gedoogplicht naamaanduiding

  • 1.

    Als het college het nodig oordeelt dat de door hen toegekende aanduidingen, bedoeld in artikel 5:41, tweede lid, aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde aanduidingen vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Als het college het nodig oordeelt een naamaanduiding, waarop de vervallen naam is doorgehaald, gedurende ten hoogste een jaar naast de naamaanduiding met de nieuwe naam te handhaven laat de rechthebbende dit toe.

  • 3.

    De rechthebbende draagt er zorg voor dat de in het eerste en tweede lid bedoelde aanduidingen vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

Artikel 5:45 Aanbrengplicht nummeraanduiding

  • 1.

    Tenzij het college anders heeft besloten, draagt de rechthebbende van een object er zorg voor dat de nummers, bedoeld in artikel 5:40, tweede lid, worden aangebracht overeenkomstig het krachtens artikel 5:44 bepaalde.

  • 2.

    De rechthebbende draagt er zorg voor dat de nummers binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college zijn aangebracht.

  • 3.

    Als een verblijfsobject, lig- of standplaats of afgebakend terrein nog niet gereed is gekomen, wordt het nummer binnen vier weken na het gereedkomen daarvan aangebracht.

  • 4.

    Als het college het nodig oordeelt een nummeraanduiding, waarop het vervallen nummer is doorgehaald, gedurende ten hoogste een jaar naast de nummeraanduiding met het nieuwe nummer te handhaven laat de rechthebbende dit toe of geeft de rechthebbende daaraan uitvoering.

  • 5.

    Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde termijnen verlengen.

Artikel 5:46 Uitvoeringsvoorschriften

  • 1.

    Het college kan uitvoeringsvoorschriften vaststellen over het proces en de wijze van:

    • a.

      naamgeving en begrenzing van woonplaatsen, wijken, buurten en bouwblokken;

    • b.

      naamgeving en begrenzing van openbare ruimte;

    • c.

      nummering van verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen en afgebakende terreinen;

    • d.

      opmaak van formulieren, besluiten en verklaringen.

  • 2.

    De uitvoeringsvoorschriften zijn niet strijdig met het Convenant inzake postcodes overeengekomen tussen de Minister van Infrastructuur en Milieu en Koninklijke PostNL B.V..

Hoofdstuk 6 SANCTIE-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente Amersfoort.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

  • 1.

    Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 2.

    Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    De Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort wordt ingetrokken op het moment dat deze verordening in werking treedt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordening, genoemd in artikel 6:4, tweede lid, die golden op het moment van inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort (APV).

 

Toelichting Algemene plaatselijke verordening Amersfoort (APV)

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1:1 Definities

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die slechts op een bepaald onderdeel van deze verordening betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling of het desbetreffende artikel definities opgenomen. Over de definities kan het volgende worden opgemerkt.

 

Beperkingengebiedactiviteit

Deze omschrijving verwijst naar bijlage, onder A, bij de Omgevingswet: “bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt”.

 

Bouwwerk

Deze omschrijving verwijst naar bijlage, onder A bij de Omgevingswet: “constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart”.

 

Bromfiets

Deze omschrijving verwijst naar artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994: “bromfiets:

  • a.

    motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d;

  • b.

    motorrijtuig op drie wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d, uitgerust met:

    • 1°.

      een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3,

    • 2°.

      een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan 4 kW voor andere dan onder 1° genoemde motoren, of

    • 3°.

      een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW; dan wel

  • c.

    motorrijtuig op vier wielen, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h en een ledige massa van minder dan 350 kg, de massa van de batterijen in elektrische voertuigen niet inbegrepen, uitgerust met:

    • 1°.

      een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3,

    • 2°.

      een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan 4 kW voor andere dan onder 1° genoemde motoren, of

    • 3°.

      een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW;

  • d.

    een motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, uitgerust met een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, waarvoor geen typegoedkeuring overeenkomstig in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen voorschriften vereist is;

    In ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als bromfiets is aangeduid.”.

Gebouw

Deze omschrijving verwijst naar de bijlage bij artikel 1, eerste lid, van de Omgevingswet: “bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt”.

 

Handelsreclame

Onder het begrip ‘reclame’ dient te worden verstaan: iedere vorm van openbare aanprijzing van goederen en diensten.

 

Motorvoertuig

Deze omschrijving verwijst naar artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990): “motorvoertuig op twee wielen al dan niet met zijspan- of aanhangwagen”.

 

Openbaar water

Een ‘openbaar water’ in de zin van Boek 5 van het BW is ieder water, dat open staat voor het publiek. ‘Openbaar’ is hier dus synoniem aan ‘feitelijk voor het publiek toegankelijk’.

 

Openbare plaats

Artikel 1, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties (Wom) bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek. Deze definitie kent dus twee criteria.

Ten eerste moet de plaats open staan voor het publiek. Dat wil volgens de Memorie van Toelichting (MvT) op de Wom zeggen “dat in beginsel eenieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (...). Dat de plaats "open staat" betekent verder dat geen sprake is van een meldingsplicht, de eis van voorafgaand verlof, of de heffing van een toegangsprijs voor het betreden van de plaats”.

Op grond hiervan zijn bijvoorbeeld warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen en kerken geen ‘openbare plaatsen’. Ook de hal van het gemeentehuis valt buiten het begrip ‘openbare plaats’.

Het tweede criterium is dat het open staan van de plaats moet zijn gebaseerd op bestemming of vast gebruik. “De bestemming ziet op het karakter dat door de gerechtigde aan de plaats is gegeven blijkens een besluit of blijkens de uit de inrichting van de plaats sprekende bedoeling. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt”, aldus de MvT (Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, p. 16).

Voorbeelden van openbare plaatsen in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wom zijn: openbare wegen, plantsoenen, speelweiden en parken en vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, van winkelgalerijen, van stationshallen en van vliegvelden, openbare waterwegen en recreatieplassen.

 

Parkeren

De definitie van ‘parkeren’ haakt aan bij de definitie ervan in artikel 1 van het RVV 1990. Dit artikelonderdeel verstaat onder parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

 

Rechthebbende

Hieronder wordt verstaan de rechthebbende naar burgerlijk recht.

 

Voertuig

De definitie van ‘voertuig’ haakt aan bij de definitie ervan in artikel 1 van het RVV 1990. ‘Voertuigen’ in de zin van dit artikel zijn: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens. Voor kleine voertuigen, zoals kruiwagens, kinderwagens, rolstoelen en dergelijke is een uitzondering gemaakt, omdat anders sommige bepalingen een te ruime strekking zouden krijgen.

 

Weg

De definitie van ‘weg’ haakt aan bij de definitie ervan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de WVW 1994. Concreet gaat het om alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten. Hiertoe behoren ook trottoirs, voetpaden, voetgangersgebieden, rijwielpaden en parkeerplaatsen of -terreinen.

 

Artikel 1:2 Beslistermijn

Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Zo kan worden nagegaan wat voor iedere situatie een goede beslistermijn is. De standaardbeslistermijn die de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) kent is acht weken, deze kan met ten hoogste acht weken worden verlengd.

Meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor meerdere adviezen moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. Om deze reden is in het derde lid een uitzondering gemaakt op de standaardbeslistermijn van acht weken.

 

Artikel 1:3

[vervallen]

 

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning of ontheffing dan wel voor toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 1:6 is deze intrekkingsbevoegdheid vastgelegd.

In de algemene sanctiebepaling die in deze APV is opgenomen (artikel 6:1) wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor staat ook straf op het overtreden van voorschriften die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn.

 

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Een vergunning wordt persoonlijk genoemd, als die alleen of vooral is verleend vanwege de persoon van de aanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma of een bewijs van onbesproken levensgedrag). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling dat uitdrukkelijk bepaalt.

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften hoeven te leiden tot intrekking van de vergunning. Als het bestuursorgaan overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijzigen, dient het de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun zienswijzen naar voren te brengen (artikel 4:8 van de Awb).

 

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:7 bepaalt dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd wordt verleend. Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 02-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927), blijkt dat schaarse vergunningen zich naar hun aard niet lenen voor verlening voor onbepaalde tijd omdat dat zich niet met het formele gelijkheidsbeginsel, waarin tevens een beginsel van gelijke kansen besloten ligt. Het voor onbepaalde tijd verlenen van schaarse vergunningen kan immers tot gevolg hebben dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Met dit tweede lid wordt duidelijk gemaakt dat schaarse vergunningen in ieder geval moeten worden aangemerkt als vergunningen die zich naar hun aard niet lenen voor verlening voor onbepaalde tijd.

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Vergunnings- of ontheffingsstelsels zijn in de APV als volgt geformuleerd: een verbodsbepaling om een bepaalde activiteit te verrichten behoudens vergunning of ontheffing. Alleen als er voor een vergunning of ontheffing andere of aanvullende weigeringsgronden gelden dan de in artikel 1:8 genoemd, worden die in het betreffende artikel genoemd.

In plaats van buiten behandeling laten, kan een aanvraag die niet volledig is ingediend binnen een redelijke termijn voorafgaand aan de activiteit, worden afgewezen op grond van het tweede lid.

Het is voor gemeente én aanvrager weinig zinvol te beginnen met een inhoudelijke toetsing van een aanvraag voor vergunning of ontheffing als door het tijdstip van indienen een volledige en goede beoordeling redelijkerwijs niet mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waar het om gaat. Een snelle weigering schept snel duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente. Onder een redelijke termijn wordt volgens het derde lid verstaan acht weken, tenzij er in een afzonderlijke bepaling een afwijkende termijn is opgenomen. Voor het bepalen van deze termijn is aansluiting gezocht bij de redelijke beslistermijn van artikel 4:13 van de Awb.

 

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID. VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU

 

Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

 

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Het begrip ‘samenscholing’ is ontleend aan artikel 186 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr): “Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”

In het tweede lid wordt aan de burger de verplichting opgelegd om zich op bevel van een politieambtenaar te verwijderen van een openbare plaats bij samenscholing of (dreigende) ongeregeldheden.

Overtreding van een dergelijk bevel wordt strafbaar gesteld via opname van artikel 2:1, tweede lid, in artikel 6:1. Ook in het proces- verbaal en de tenlastelegging moet het niet opvolgen van het politiebevel worden vervolgd op grond van overtreding van artikel 2:1 juncto artikel 6:1.

Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van een betoging, vergadering of godsdienstige of levensbeschouwelijke samenkomst. Gelet op de Wom moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. Het vijfde lid voorziet hierin.

 

Artikel 2:2

[vervallen]

 

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Dit artikel vormt een uitwerking van enkele artikelen uit de Wom. Het gaat daarbij om betogingen, vergaderingen en samenkomsten voor zover die op "openbare plaatsen" gehouden worden. Kortom, bijeenkomsten waarbij het uiten van meningen, gedachten of gevoelens als bedoeld in de Grondwet centraal staat. Ten aanzien van vergaderingen en betogingen op andere dan openbare plaatsen kent de Wom uitsluitend repressieve bevoegdheden toe aan de burgemeester (artikel 8 Wom). Voor deze activiteiten is geen voorafgaande kennisgeving vereist. De Wom laat de gemeenteraad vrij in het stellen van regels betreffende het tijdstip waarop de kennisgeving voor het houden van een manifestatie moet zijn gedaan. De kennisgeving moet ten minste 48 uur voor de betoging plaatsvinden. Bij de kennisgeving worden de gegevens genoemd in het vierde lid vermeld.

 

Artikel 2:4

[vervallen]

 

Artikel 2:5

[vervallen]

 

Artikel 2:6 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Folderen en flyeren is toegestaan, behalve op door het college aangewezen openbare plaatsen waar een verbod geldt. Van de in het eerste lid toegekende bevoegdheid mag het college niet zodanig gebruik maken dat er ‘geen gebruik van enige betekenis’ overblijft.

Het tweede lid geeft de mogelijkheid om het verbod verder te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij het vierde lid het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Awb wordt op de ontheffing van toepassing verklaard (vijfde lid).

 

Het college ontleent zijn bevoegdheid aan artikel 160, onder a, van de Gemeentewet.

Artikel 2:6 heeft betrekking op het grondrecht waarmee de gemeentelijke wetgever het meest wordt geconfronteerd, namelijk de vrijheid van meningsuiting. Dit grondrecht is geformuleerd in artikel 19 van het IVBPR, artikel 10 van het EVRM en artikel 7 van de Grondwet.

 

Artikel 2:7

[vervallen]

 

Artikel 2:8 Dienstverlening

Artikel 2:8 reguleert het aanbieden van zogeheten deelvoertuigen. Het college krijgt, naast de bevoegdheid om een vergunning te verlenen aan aanbieders van deelvoertuigen, de bevoegdheid om nadere regels te stellen over het bedrijfsmatig aanbieden van deelvoertuigen. Aan de vergunning kunnen op basis van artikel 1:4 APV voorschriften worden verbonden. Bij overtreding van deze voorschriften kan bestuursrechtelijk worden opgetreden. Het verbod (en de vergunningplicht) opgenomen in het eerste lid geldt niet voor bakfietsen. Bakfietsen bieden een snel en duurzaam alternatief voor korte autoritten. Dit draagt bij aan de doelen die zijn gesteld in de omgevingsvisie. Onder een bakfiets wordt verstaan: een fiets met twee (of drie) wielen en een grote bak voorop voor het vervoeren van goederen en/of mensen en dieren.

Paragraaf 4.1.3.3. van de Awb wordt op de ontheffing niet van toepassing verklaard (negende lid).

 

Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen

Muziek maken kan onder omstandigheden aangemerkt worden als evenement als bedoeld in artikel 2:24. Het optreden van een straatmuzikant, bijvoorbeeld een harmonicaspeler, is in artikel 2:24, eerste lid, onder f, uitgezonderd van het evenementbegrip. Net als straatfotografen en de andere categorieën, genoemd in artikel 2:9, wordt een straatmuzikant onder de straatartiesten geschaard.

De motieven om openbare plaatsen aan te wijzen zijn dwingende redenen van algemeen belang, hetgeen omvat: openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en milieu. De bevoegdheid van de burgemeester berust op artikel 174 van de Gemeentewet. Voor Koningsdag en Bevrijdingsdag is een algemene uitzondering opgenomen.

Paragraaf 4.1.3.3. van de Awb wordt op de ontheffing van toepassing verklaard (vijfde lid).

 

Afdeling 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

 

Artikel 2:10 A: Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie van de openbare plaats

[vervallen]

 

Artikel 2:10 B: Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

[vervallen]

 

Artikel 2:10 C: Vrij te stellen categorieën

[vervallen]

 

Artikel 2:10 D Terrasvergunning

[vervallen]

 

Artikel 2:11 ( Omgevings )Vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

[vervallen]

 

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

[vervallen]

 

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[vervallen]

 

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

[gereserveerd]

 

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Volgens artikel 2:15 is het verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert. ‘Wegverkeer’ kan daarbij breed worden gelezen. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat een gevaarlijke situatie ontstaat doordat overstekende voetgangers het zicht wordt belemmerd.

Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, heeft het college de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 van de Gemeentewet. Ook kan het college een last opleggen om de bomen of beplanting te doen verwijderen of te snoeien.

 

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke

Artikel 427, onder 1˚ en 3˚, van het WvSr verplicht de eigenaar tot het treffen van de nodige voorzorgmaatregelen met betrekking tot kelderingangen en toegangen tot onderaardse ruimten ten behoeve van de veiligheid van voorbijgangers.

Artikel 2:17 gaat verder. Geopende kelderingangen en dergelijke blijven, ook al worden ze met de nodige voorzorgsmaatregelen omgeven, een gevaar voor het publiek. Het zonder noodzaak geopend hebben van kelderingangen en dergelijke kan hiermee tegengegaan worden.

 

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Het verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Het verbod kan niet zover strekken dat het roken in de gebouwen en in de bijbehorende tuinen die in een bos of natuurgebied liggen niet meer mogelijk is.

 

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Ter bescherming van de veiligheid is het verboden om op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven de weg.

 

Artikel 2:19a laadkabels boven, op, naast of in de weg

Dit artikel regelt het gebruik van laadkabels voor elektrische voertuigen in de openbare ruimte. Om verrommeling in de openbare ruimte tegen te gaan, voor de toegankelijkheid van de stoep en de veiligheid bij het gebruik ervan is het verboden om een laadkabel boven, op, naast of in de weg te leggen. Voorbeelden, niet uitputtend, zoals een kabelgoot, streetplug en charge arm zijn daarmee niet toegestaan. Laadkabels bij een laadpaal die is geplaatst met een parkeerbord op grond van het RVV 1990 zijn uitgezonderd van dit verbod. Uiteraard moet de laadkabel wel in goede staat en gecertificeerd zijn en veilig gebruikt worden. In nadere regels kan het college aangeven wanneer het verbod in overige situaties (buiten die omschreven in het tweede lid) niet geldt.

 

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[vervallen]

 

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

In beginsel biedt de Belemmeringenwet Privaatrecht het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. Ten behoeve van voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting die het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten, geldt een gedoogplicht.

 

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Ter voorkoming van gevaarlijke situaties is het verboden om binnen een afstand van zes meter van een hoogspanningslijn houtgewas en objecten te plaatsen of te hebben wanneer deze hoger zijn dan twee meter. Dit verbod geldt uiteraard niet voor objecten die horen bij de hoogspanningslijn. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

Ter voorkoming van gevaarlijke situaties is het verboden om ijsvlakten die voor het publiek toegankelijk zijn te beschadigen.

 

Afdeling 3. Evenementen

 

Artikel 2:24 Definities

In artikel 2:24 is gekozen voor de zogenaamde negatieve benaderingsmethode ten aanzien van de definiëring van het begrip evenement. Uitgaande van een algemeen geldend criterium (“namelijk elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak”) wordt vervolgens een aantal evenementen opgesomd dat niet onder de werking van de bepalingen valt. Het eerste lid somt deze op.

  • a.

    In de eerste plaats is dit het geval bij bioscoop- en theatervoorstellingen.

  • b.

    Daarnaast gelden de bepalingen niet voor waren- en snuffelmarkten. Indien het college op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet een (waren)markt heeft ingesteld, kan de raad hiervoor regels vaststellen in een (markt)verordening. Snuffelmarkten zijn specifiek geregeld in artikel 5:22 APV. Uitgebreide informatie over markten is te vinden onder de toelichtingen bij artikel 5:22 en de VNG Model Marktverordening.

  • c.

    De Wet op de kansspelen kent een eigen toezichtregime.

  • d.

    Dansen in een inrichting in de zin van de Alcoholwet is uitgezonderd van het evenementenbegrip omdat dit in het algemeen niet als een evenement kan worden gezien. Een andere, meer incidenteel plaatsvindende activiteit dan het gelegenheid geven tot dansen (bijvoorbeeld het optreden van een band, een houseparty, of een kooigevecht) kan wel als evenement worden aangemerkt. Zie verder hieronder onder feest.

  • e.

    Betogingen, samenkomsten en vergaderingen zijn al geregeld in de Wom. Zie voor een toelichting op de Wom onder artikel 2:3.

  • f.

    Van de evenementenbepaling zijn tevens uitgezonderd artikel 2:9 (Straatartiest) en artikel 2:39 (Speelgelegenheden). Dit om dubbele regelgeving te voorkomen.

  • g.

    Sportwedstrijden worden niet als een evenement aangemerkt, tenzij het om een vechtsportevenement gaat, waarmee gedoeld wordt op een vechtsportevenement zoals free fight (het vrije gevecht), vale tudo (Brazilaans Mixed Martial Arts), cage fight (kooigevecht), kickboksen en Nuay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten (zie hiervoor de toelichting bij het tweede lid).

Het tweede lid geeft juist aan wat mede onder een evenement wordt verstaan:

  • a.

    Herdenkingsplechtigheid

    Omdat een herdenkingsplechtigheid doorgaans wel voor publiek toegankelijk is, maar uiteraard niet als een verrichting van vermaak kan worden aangemerkt, wordt ze afzonderlijk als evenement genoemd.

  • b.

    Braderie

    Omdat een braderie van korte duur is en niet met een bepaalde regelmaat terugkeert, kan deze activiteit niet als jaarmarkt of gewone markt worden aangemerkt in de zin van artikel 160 van de Gemeentewet (Vz. ARRS 27-05-1992, JG 93.0002). Tevens valt deze activiteit niet aan te merken als een snuffelmarkt in de zin van artikel 5:22. Omdat een braderie een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak is, is het een evenement.

  • c.

    Optocht

    Het houden van optochten, zoals carnavals- en sinterklaasoptochten, bloemencorso’s et cetera, die niet opgevat kunnen worden als een middel tot het uiten van een mening of gedachten of gevoelens, valt niet onder de bescherming van de Grondwet, het EVRM of andere internationale verdragen die de vrijheid van meningsuiting waarborgen. Evenmin is hierop de Wom van toepassing. Omdat een optocht wel een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak is, is het een evenement.

  • d.

    Feest, muziek

    Wanneer een feest voor publiek toegankelijk is, is er sprake van een vergunningplichtige activiteit omdat het valt onder de reikwijdte van de definitie van artikel 2:24, eerste lid. Besloten feesten daarentegen vallen niet onder de reikwijdte van de evenementenbepaling omdat deze activiteit niet een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak is. Bijvoorbeeld: bij het houden van een bedrijfsfeest waar aan de hand van uitnodigingslijsten publiek aanwezig is, is er geen sprake van een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak. Maar wanneer een feest een “besloten” karakter heeft en er publiekelijk kaarten worden verkocht en/of reclame wordt gemaakt, is er sprake van een evenement. Wanneer een feest al dan niet besloten “op of aan de weg” plaatsvindt, is dit een vergunningplichtige activiteit omdat het plaatsvindt op doorgaans voor publiek toegankelijk gebied. Het feit dat het feest besloten is, dus niet voor publiek toegankelijk, doet daar niets aan af. Optreden van muziekkorpsen, muziekbandjes, et cetera die voor iedereen toegankelijk zijn (zowel in een inrichting als in de buitenlucht) vallen onder de vergunningplicht van artikel 2:25.

    Wedstrijd op of aan de weg

    Voor wedstrijden op of aan de weg is een vergunning van de burgemeester vereist, krachtens het bepaalde in het eerste lid van artikel 2:25 en artikel 2:24, tweede lid, onder d.

    Aan de vergunning kan de burgemeester voorschriften verbinden om binnen redelijke grenzen een veilig verloop van de wedstrijd te waarborgen.

    Straatfeest of buurtbarbecue

    Een straatfeest en een buurtbarbecue vallen ook onder het begrip evenement. Onder voorwaarden is geen vergunning vereist, wanneer sprake is van een klein evenement. Daarvoor zijn voorwaarden opgenomen in artikel 2:25a.

  • e.

    Kermis

    Een kermis wordt ook onder een evenement verstaan en voor het organiseren van een kermis is daarom een evenementenvergunning nodig.

  • f.

    Full contact-vechtsportevenementen

    De uitzondering voor sportwedstrijden geldt niet voor vechtsportevenementen. De praktijk wijst uit dat er bij vechtsportevenementen of -gala’s een verhoogde kans bestaat op ongewenste situaties rond en tijdens het evenement. Het is daarbij niet relevant of een dergelijk evenement wordt georganiseerd in een gebouw dat voor sportwedstrijden is bestemd of niet.

    Het derde lid geeft aan wanneer er sprake is van een klein evenement. In dat geval geldt artikel 2:25a.

Artikel 2:25 Evenement

Voor het houden van een evenement is een vergunning van de burgemeester nodig. Deze vergunning wordt verleend binnen veertien weken na de dag dat de aanvraag is ontvangen mits deze alle benodigde gegevens bevat. Bij het beoordelen van een aanvraag wordt gekeken of de vergunning al dan niet geweigerd wordt aan de hand van de in artikel 1:8 genoemde criteria.

De burgemeester is bevoegd voorschriften te verbinden aan het houden van een evenement.

Voor wedstrijden met voertuigen op of aan de weg is in de WVW 1994 een regeling getroffen. Daarom zijn deze in dit lid uitgezonderd. Op grond van artikel 10 van de WVW 1994 is een wedstrijd met voertuigen verboden, tenzij daarvoor ontheffing is verleend op grond van artikel 148 van de WVW 1994. Als de wegen waarvoor ontheffing wordt gevraagd alle in één gemeente liggen, is het college bevoegd om de ontheffing te verlenen. De burgemeester stelt elk jaar een Evenementenkalender vast. Het verzoek op een evenement op deze kalender te plaatsen geldt niet als een aanvraag en hier kunnen dan ook geen rechten aan worden ontleend.

 

Artikel 2:25a Klein evenement

Voor kleine evenementen volstaat een meldingsplicht. Het blijft verboden om zonder melding zo’n evenement zoals een straatfeest of buurtbarbecue te houden, zodat de gemeente kan optreden als zonder deze melding een klein evenement wordt georganiseerd. Muziek, bedoeld in het eerste lid onderdeel b, omvat zowel onversterkte als versterkte muziek omdat beide vormen van geluid onaanvaardbare hinder kunnen veroorzaken voor buurtbewoners. Met kleine objecten wordt bedoeld een kleine partytent, een barbecuetoestel, een springkussen voor kinderen en dergelijke. De beschikbare ruimte bepaalt het aantal te plaatsen voorwerpen. Uiteraard mag ook hier het verkeer, waaronder ook voetgangers worden begrepen, geen hinder van ondervinden. Zodra een rijbaan, (brom)fietspad of parkeergelegenheid wordt afgezet voor een evenement is ten minste een tijdelijke verkeersmaatregel nodig, genomen door het college. Deze bevoegdheid kan overigens krachtens artikel 168 van de Gemeentewet gemandateerd worden aan de burgemeester. Als het evenement plaatsvindt op het trottoir dan wordt rekening gehouden met voldoende doorloopruimte voor passanten. Als richtlijn wordt hierbij 150 centimeter aangehouden. Met betrekking tot de hoofdroute van de brandweer is het belangrijk dat er een lijst wordt opgesteld met doorgaande wegen, wegen en terreinen met een bijzondere bestemming (markt), evenemententerreinen en routes van de operationele diensten (brandweer, ambulance, et cetera).

Locaties waar straatfeesten of barbecues kunnen worden gehouden zijn: parken, plantsoenen, pleintjes, grasveldjes, sportveldjes en dergelijke.

Het tweede lid geeft de burgemeester mogelijkheden om het houden van een klein evenement te verbieden. Het derde lid maakt het mogelijk om in de nacht van 31 december op 1 januari een klein evenement te organiseren dat tot 01.00 uur duurt waarbij de muziek ook tot 01.00 uur ten gehore mag worden gebracht. Vanwege het plaatselijke vuurwerkverbod wordt inwoners hiermee de gelegenheid geboden om op ander wijze gezamenlijk (bijvoorbeeld door middel van een klein evenement) het nieuwe jaar vuurwerkvrij in te luiden tot uiterlijk 01:00 uur.

 

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Deze bepaling bevat een verbod om de orde bij evenementen te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

 

Afdeling 4. Toezicht op horecabedrijven

 

Artikel 2:27 Definities

Het begrip horecabedrijf ziet op het bedrijfsmatig of anders dan om niet schenken van zowel alcoholhoudende als niet-alcoholhoudende dranken, het bereiden of verstrekken van rookwaren of spijzen voor consumptie ter plaatse of het aanbieden van logies. Gelet op de gevaren en risico’s voor de omgeving van een zogeheten ‘shishalounge’ of waterpijpcafe, die direct ingrijpen in de openbare orde en veiligheid, vallen deze ook altijd onder het APV-vergunningstelsel. Ten aanzien van coffeeshops zijn specifieke beleidsregels opgesteld. Zaken waar etenswaren worden verkocht of bereid die direct voor consumptie geschikt zijn maar waarin het niet mogelijk is om die etenswaren ter plekke te consumeren, vallen niet onder de definitie van ‘horecabedrijf’ in artikel 2:27, onderdeel a. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om traiteurs, pizzabakkers, sushi- of shoarmazaken die louter maaltijden op bestelling thuis afleveren of waar de maaltijden kunnen worden afgehaald. Dergelijke bedrijven vallen onder de Winkeltijdenwet en de lokale Winkeltijdenverordening. Voor deze zaken is dus geen horeca-exploitatievergunning nodig.

Van belang om te vermelden is dat de reikwijdte van het begrip horecabedrijf zoals deze in de APV staat afwijkt van de definitiebepaling die de Alcoholwet hiervoor hanteert. In de Alcoholwet ziet de term horecabedrijf op bedrijven waar in ieder geval alcoholhoudende dranken worden versterkt voor gebruik ter plaatse.

 

Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijf

Artikel 174 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen. De exploitatievergunning voor een horecabedrijf wordt daarom door de burgemeester verleend. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.

 

Artikel 2:28a Eisen leidinggevenden

De exploitatievergunning is persoonsgebonden. De persoon van de exploitant speelt immers een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Ook de leidinggevende die niet de exploitant is heeft invloed op de wijze van exploitatie. Voor een goede regulering van het horecabeleid is het noodzakelijk dat er een aantal kwaliteitseisen aan de exploitant en de beheerders wordt gesteld. Zo mogen zij niet onder curatele staan en mag geen sprake zijn van ‘het in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn’. Indien niet aan deze eisen wordt voldaan, wordt de exploitatievergunning geweigerd dan wel ingetrokken (artikel 2:28b, eerste lid onderdeel b, artikel 2:29a, onderdeel a). Naar analogie van de eisen zoals deze gesteld worden in de Alcoholwet, vindt altijd een antecedententoets van de exploitant en beheerder plaats. Voor de reikwijdte van het begrip “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag” moet aansluiting worden gevonden bij de terminologie van de Alcoholwet. De toetsing aan deze eis is niet bij voorbaat aan regels gebonden. Daarom is de burgemeester bij de beoordeling of er sprake is van slecht levensgedrag vrij in de wijze van beoordeling en zijn er geen beperkingen opgelegd aan de feiten of omstandigheden die mogen worden betrokken bij dit oordeel (zie ook ABRvS 26 juni 2002, 200106008/1). Op basis van jurisprudentie is een onherroepelijke veroordeling niet noodzakelijk om in de terminologie van de APV te mogen spreken van in enig opzicht slecht levensgedrag (zie ook ABRvS 12 maart 2001, GS 151 (2001) 7141, 2).

 

Artikel 2:28b Weigeringsgronden

Naast de weigeringsgronden genoemd in artikel 1:8 zijn in het eerste en tweede lid aanvullende weigeringsgronden opgenomen. Als het omgevingsplan vestiging van een horecabedrijf ter plaatse niet toelaat, ligt het niet voor de hand om wel een exploitatievergunning te verlenen. Er kan immers toch geen gebruik van worden gemaakt wegens strijd met het omgevingsplan. De in het eerste lid onderdeel b genoemde weigeringsgrond kan worden gebruikt bij gevallen waar schijnconstructies worden gebruikt om een exploitatievergunning te verkrijgen, bijvoorbeeld door de inzet van stromannen om een malafide exploitant of leidinggevende buiten beeld te houden. Het derde lid geeft meer concreet inhoud aan de discretionaire bevoegdheid als bedoeld in het tweede lid. Een vergunning moet geweigerd kunnen worden wanneer sprake is van een exploitant van wie is gebleken dat hij eerder of elders op dit punt een slechte staat van dienst heeft. Te denken valt bijvoorbeeld aan betrokkenheid bij de handel in harddrugs, heling of andere activiteiten in de inrichting die de openbare orde of de kwaliteit van woon- en leefklimaat in een buurt bedreigen, dan wel aan nalatigheid bij het treffen van voorzorgsmaatregelen in de bedrijfsvoering.

 

Artikel 2:28c Inhoud exploitatievergunning

De lokaliteiten (derde lid) zijn de verschillende ruimten waar de eigenlijke horeca-activiteiten worden uitgevoerd en die toegankelijk zijn voor de gasten van het horecabedrijf. Op de vergunning worden deze lokaliteiten benoemd, alsmede de oppervlakte van de lokaliteit. Namen van leidinggevenden (vierde lid) worden – net zoals bij de Alcoholvergunning – op een aanhangsel vermeld. Dit artikel maakt bovendien duidelijk dat de exploitatievergunning persoonsgebonden (natuurlijk persoon of rechtspersoon) is, en niet overdraagbaar is. Door de aard van het horecabedrijf op de vergunning te vermelden, wordt voorkomen dat iemand onder dezelfde vergunning zijn gehele bedrijfsvoering kan wijzigen naar een totaal ander soort horecabedrijf. Het vierde lid regelt dat, net als bij de Alcoholwetvergunning, de leidinggevenden voortaan niet meer op de exploitatievergunning zelf worden vermeld, maar op een aanhangsel bij de vergunning. Voor het bijschrijven of laten verwijderen van leidinggevenden hoeft dan niet meer een geheel nieuwe vergunning te worden aangevraagd, maar slechts het aanhangsel te worden gewijzigd. Om te voorkomen dat er twee aanhangsels nodig zijn, geldt bij alcoholschenkende bedrijven dat het aanhangsel van de Alcoholwetvergunning hiervoor wordt gebruikt.

 

Artikel 2:28d Bijschrijven leidinggevenden

In dit artikel wordt geregeld hoe een wijziging van leidinggevende gemeld kan worden aan de burgemeester en in welke gevallen de burgemeester de bijschrijving van de leidinggevende op het aanhangsel weigert. Door leidinggevenden op te nemen in een aanhangsel bij de vergunning hoeft niet bij elke wijziging van een leidinggevende een nieuwe exploitatievergunning afgegeven te worden. De exploitant meldt nieuwe leidinggevenden aan bij de burgemeester via een (e-)formulier. De nieuwe leidinggevende hoeft inschrijving op het aanhangsel niet af te wachten: na melding bij de burgemeester kan de leidinggevende aan de slag, zodra de ontvangstbevestiging is ontvangen. Uiteraard onder de voorwaarde dat wanneer uit de toetsing blijkt dat deze leidinggevende niet aan de voorwaarden voldoet, deze niet meer werkzaam mag zijn als leidinggevende.

 

Artikel 2:29 Vervallen exploitatievergunning

In dit artikel is geregeld wanneer een exploitatievergunning vervalt. Het feit dat de exploitatie is beëindigd of overgedragen kan onder andere blijken uit informatie van toezichthouders en politie of uit gegevens van de Kamer van Koophandel. Van een gedeeltelijke overdracht van het horecabedrijf is sprake indien zich een wijziging heeft voorgedaan in de samenstelling van de VOF (m.n. het toevoegen van een nieuwe vennoot). Indien een VOF bestaande uit twee natuurlijke personen van samenstelling verandert, zijn de nieuwe personen niet rechthebbende van de verleende vergunning. In sub b en c zijn de termijnen vastgelegd waarna de exploitatievergunning vervalt. Met deze onderdelen wordt de geldigheid van vergunningen waarvan geen gebruik wordt gemaakt beperkt. Onderdeel b. ziet op vergunningen waarvan na de verlening in het geheel geen gebruik is gemaakt. Onderdeel c. ziet op vergunningen waarvan na verlening wel gebruik is gemaakt, maar dit gebruik op enig moment is gestaakt.

 

Artikel 2:29a Intrekkingsgronden

De intrekkingsgronden genoemd in artikel 2:29a zijn “kan-bepalingen”. Dit betekent dat er altijd een belangenafweging plaatsvindt of intrekking een proportioneel middel is en of er geen andere maatregelen genomen kunnen worden die minder ingrijpend zijn. Dit wordt gedaan aan de hand van het horecasanctiebeleid waarin steeds een stappenplan voor sancties is vastgelegd. Het is dus nooit zo dat een vergunning automatisch wordt ingetrokken wanneer een van de genoemde situaties zich voordoet.

 

Artikel 2:30 Openings- en sluitingstijden

De sluitingsbepalingen genoemd in dit artikel betreffen de gedeelten van het horecabedrijf, waarin de eigenlijke horecawerkzaamheden worden uitgeoefend: een terras behoort hier ook toe. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.

 

Artikel 2:31 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

De burgemeester kan wanneer zich een situatie zoals omschreven in het eerste lid voordoet tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen. Dit is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien in artikel 13b Opiumwet.

 

Artikel 2:32 Verboden gedragingen

Deze bepaling geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt (onder a).

Ook het bepaalde onder b richt zich tot de (potentiële) bezoeker (niet het personeel) van het horecabedrijf. Als die zich met goedvinden van de exploitant in het horecabedrijf bevindt in de tijd dat dit gesloten moet zijn, overtreedt hij artikel 2:31. Als hij geen toestemming van de exploitant heeft en niet weggaat als de exploitant dat vraagt, overtreedt hij artikel 138 van het WvSr (lokaalvredebreuk).

 

Artikel 2:33 Handel binnen horecabedrijf

Dit artikel betreft een verbod op heling.

 

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

De burgemeester is in beginsel verantwoordelijk voor de openbare orde binnen de gemeente. Indien een horecabedrijf geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is, treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd bestuursorgaan.

 

Afdeling 5. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet

 

Artikel 2:34a Definities

De definities uit de Alcoholwet werken door in de op de Alcoholwet gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze definities enkel voor afdeling 5 gelden. Het gaat om de volgende definities.

  • -

    alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat.

  • -

    paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

Artikel 4 van de Alcoholwet verplicht gemeenten ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij alcoholhoudende drank verstrekken. Om oneerlijke mededinging te voorkomen bepaalt artikel 2:34b dat een paracommerciële rechtspersoon geen alcoholhoudende drank schenkt tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of tijdens bijeenkomsten die niet gericht zijn op personen die betrokken zijn bij de paracommerciële rechtspersoon wanneer dit zou leiden tot oneerlijke mededinging.

 

Afdeling 6. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

 

Artikel 2:35 Definitie

Het begrip ’inrichting’ als hier omschreven sluit aan bij artikel 438 van het WvSr, dat ziet op het als beroep verschaffen van nachtverblijf aan personen (eerste lid) en op het als beroep of gewoonte beschikbaar stellen van een terrein voor het houden van nachtverblijf of het plaatsen van kampeermiddelen en dergelijke (tweede lid).

 

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:36 strekt ertoe, dat de burgemeester een zo volledig mogelijk overzicht heeft van de in de gemeente aanwezige nachtverblijven en kampeerinrichtingen.

 

Artikel 2:37 Nachtregister

[vervallen]

 

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Op grond van artikel 438 van het WvSr is een ondernemer die een hotel of pension drijft verplicht om een nachtregister bij te houden. Artikel 2:38 komt die ondernemer tegemoet door de gast te verplichten daaraan mee te werken en zijn of haar gegevens te verstrekken. Daarbij wordt vaak opgemerkt dat een goed bijgehouden nachtregister ook in het belang van de gemeente is, bijvoorbeeld voor het verstrekken van informatie aan de brandweer, mocht er onverhoopt brand uitbreken in een hotel of pension.

 

Afdeling 7. Toezicht op speelgelegenheden

 

Artikel 2:39 Begripsbepalingen

In de begripsomschrijving wordt voor wat betreft de omschrijving van een speelautomaat, kansspelautomaat, speelautomatenhal en kermisautomaat aangesloten bij de definitie van deze begrippen zoals deze in artikelen 30 en 30a van de Wet op de kansspelen (Wok) zijn opgenomen.

De begripsomschrijving behoeft bijzondere aandacht daar waar het begrippen als ‘gamecentrum’, ‘kermis’, ‘exploitant’ en ‘leidinggevende’ betreft. Deze begrippen worden niet in de Wok gedefinieerd.

 

Artikel 2:39a Aantal speelautomaten

In artikel 30 van de Wok wordt het onderscheid tussen hoogdrempelige en laagdrempelige inrichtingen beschreven. Hoogdrempelige inrichtingen zijn inrichtingen:

  • 1.

    die over een alcoholvergunning in de zin van de Alcoholwet beschikken;

  • 2.

    waarin het café of restaurant bezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend;

  • 3.

    waar de activiteiten in belangrijke mate zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder.

In artikel 30, onder e, van de Wok is bepaald dat een horeca-inrichting laagdrempelig is, indien deze niet hoogdrempelig is. De Wok bepaalt dat in laagdrempelige inrichting kansspelautomaten niet toegestaan zijn.

Kansspelautomaten zijn alleen toegestaan in hoogdrempelige inrichtingen en vergunde speelautomatenhallen. De Wok verplicht gemeenten om bij verordening vast te stellen hoeveel kansspelautomaten er maximaal mogen worden opgesteld.

Met betrekking tot kansspelautomaten in hoogdrempelige inrichtingen schrijft de Wok voor dat dit er maximaal twee mogen zijn.

In deze Verordening wordt het maximum voor speelautomatenhallen op 150 kansspelautomaten gesteld. Dit maximum werd voorheen gesteld in de Verordening speelautomatenhallen Amersfoort.

 

Artikel 2:40 Vergunningplicht speelautomatenhal en gamecentrum

Het vergunningvereiste heeft in de eerste plaats tot doel de openbare orde te beschermen, meer in het bijzonder de leef- en woonsituatie rondom speelautomatenhallen en gamecentra. Uit de jurisprudentie blijkt dat bij de beoordeling van een vergunningaanvraag voor een speelautomatenhal acht mag worden geslagen op de mogelijke gevolgen voor het leefklimaat in de directe omgeving van de hal. In dat kader kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de vraag of een speelautomatenhal in zijn aard wel past bij de omgeving van de beoogde vestigingslocatie.

Daarnaast dient het vergunningvereiste ertoe kansspelverslaving te voorkomen. Bij een deel van de spelers loopt het recreatief gokken uit de hand en ontstaat een verslaving, waarbij de speler de controle over zijn gokgedrag verliest. Gebleken is dat een groter aanbod van kansspelen de kans vergroot op (een toename van het aantal) kansspelverslaafden. Dit is voor de gemeente een belangrijke reden om het aantal speelautomatenhallen te reguleren en eisen te stellen aan het aanbod en de bedrijfsvoering in deze hallen, waaronder het wettelijk vereiste beleid ter voorkoming van kansspelverslaving.

De genoemde motieven vormen de achtergrond van de in deze afdeling opgenomen artikelen.

Ook leiden deze motieven tot het opnemen van een maximum aantal te vergunnen speelautomatenhallen. In dit artikel wordt bepaald wordt dat de burgemeester maximaal één vergunning kan verlenen voor een speelautomatenhal.

 

Het feit dat een maximum gesteld is aan het aantal te verlenen vergunningen voor speelautomatenhallen, maakt dat deze vergunning schaars is: dit is het geval wanneer er naar een vergunning meer vraag is (of kan zijn), dan het aantal te vergeven vergunningen. Op grond van de jurisprudentie moet de gemeente een procedure inrichten om gelijke kansen te creëren voor degenen die voor een dergelijke vergunning in aanmerking willen komen. De burgemeester stelt hiervoor nadere regels vast, waarbij in elk geval regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud en wijze van indiening van een aanvraag als ook de verdelings- en toekenningsprocedure.

 

Een ander gevolg van de schaarste is dat de exploitatievergunning voor een bepaalde duur verleend wordt, zodat na afloop van de looptijd van de vergunning (wederom) een verdelingsprocedure in gang gezet kan worden opdat een ieder in aanmerking kan komen voor de beschikbare vergunning.

De looptijd van de vergunning dient lang genoeg te zijn om investeringen terug te verdienen, verplichtingen na te komen en enige tijd gevestigd te kunnen zijn. Een te korte looptijd zou exploitatie daarom feitelijk onmogelijk maken. De balans is – op basis van een onderzoek naar de situatie in Amersfoort met daarop gebaseerde aanbevelingen - gevonden in een looptijd van 10 jaar.

 

Artikel 2:40a Eisen aan exploitant en leidinggevende

In dit artikel worden verschillende eisen gesteld waaraan de exploitant en de leidinggevenden van speelautomatenhallen en gamecentra in ieder geval moeten voldoen.

De eisen waaraan de exploitanten en leidinggevenden van een speelautomatenhal moeten voldoen zijn tevens opgenomen in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000 en in artikel 6 van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen.

 

Artikel 2:40b inhoud vergunning

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 2:40c Weigeringsgronden

Het bepaalde onder a levert een weigeringsgrond op, omdat in artikel 2:40 een maximumstelsel is opgenomen. In het bepaalde onder b komt tot uiting dat de vergunning dient te worden geweigerd, als gevreesd moet worden dat de woon- en leefsituatie door de vestiging van een speelautomatenhal of gamecentrum op ontoelaatbare wijze zal worden aangetast. Daarbij wordt rekening gehouden met het karakter van de straat, het winkelniveau aldaar en van de wijk waarin de speelautomatenhal of het gamecentrum is gelegen of zal komen te liggen. Bij de beoordeling van de aanvragen wordt de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse al blootstaat of bloot zal komen te staan betrokken.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat de weigering van de aanvraag ook mogelijk is wanneer een onderzoek op basis van de wet Bibob hiertoe aanleiding geeft.

Onder c is als weigeringsgrond opgenomen dat er geen sprake mag zijn van strijd met het omgevingsplan. In dit verband dient gewezen te worden op de mogelijkheid via een omgevingsvergunning af te wijken van het omgevingsplan. Deze mogelijkheid beperkt de burgemeester niet in de weigeringsmogelijkheid, maar het lijkt een zaak van behoorlijk bestuur om, voordat tot weigering van de vergunning wordt overgegaan, de mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit in overweging te nemen. Voor toepassing van deze bepaling wordt handelen op grond van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit beschouwd als handelen in overeenstemming met het omgevingsplan. Doel van dit lid is de koppeling van de vereiste vergunning aan het planologisch regime. Vereist is niet dat de locatie, waar de vergunning voor wordt aangevraagd, in het omgevingsplan nadrukkelijk is aangewezen als een locatie voor een speelautomatenhal of gamecentrum, het gaat er “slechts” om, dat het omgevingsplan de vestiging niet onmogelijk maakt. Zo kan een bestemming Leisure of Gemengde doeleinden, waarbij een speelautomatenhal of gamecentrum ook passend is, voldoende zijn.

Op deze wijze wordt voorkomen dat op basis van deze verordening een vergunning moet worden verleend, terwijl later op grond van strijd met het omgevingsplan tegen de vestiging moet worden opgetreden.

De weigeringsgrond onder d is opgenomen om een speelautomatenhal of gamecentrum duidelijk voor een ieder herkenbaar te maken. Een hal dient of vanaf de openbare weg of vanaf een centrale hal/entree zichtbaar te zijn. Onder een centrale hal/entree moet gedacht worden aan een gebouw of complex waarin meerdere ondernemingen zijn gevestigd, en die een gezamenlijke entree (hal) delen. Tevens is het bedoeld om te voorkomen dat in een achteraflokaal van een gebouw - waar bijvoorbeeld een horecabedrijf wordt uitgeoefend - een speelautomatenhal of gamecentrum wordt geëxploiteerd en deze mede of uitsluitend via het andere bedrijf bereikbaar zou zijn. De weigeringsgrond is mede gericht op het afwenden van een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving van een vanaf de openbare weg niet zichtbare inrichting.

Onder e wordt bepaald dat exploitanten en leidinggevenden van een bepaalde leeftijd zijn, waarvan verwacht wordt dat zij verantwoordelijk genoeg zijn om als exploitant of leidinggevende op te treden. Hierbij gaat het om zowel de exploitatie van de inrichting, het leiding geven in de speelautomatenhal of het gamecentrum, maar ook het aanspreken van bezoekers die zich misdragen, lastig zijn of moeten worden gesommeerd de inrichting te verlaten. De minimum leeftijd is daarom vastgesteld op 21 jaar.

De exploitant kan naast eigenaar tevens leidinggevende zijn, maar het is ook mogelijk dat die hoedanigheden niet samenvallen. De bescheiden die moeten worden overgelegd zijn afhankelijk van de concrete situatie die zich voordoet. In elk geval wegen de zedelijkheidseisen mee bij de vergunningverlening, dit volgt uit hetgeen opgenomen is onder f. Hierbij is aansluiting gezocht bij artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000. De vergunning voor een speelautomatenhal of gamecentrum wordt niet verleend aan iemand die niet voldoet aan de daarin opgenomen zedelijkheidseisen. Dit geldt ook voor de opleidingsvereisten waaraan gememoreerd in de toelichting op artikel 2:40a.

 

Artikel 2:40d Intrekkingsgronden

In dit artikel zijn de intrekkingsgronden opgenomen die in beginsel geen toelichting behoeven. Wel wordt opgemerkt dat gebruikmaking van de onderdelen a t/m d – gezien de verstrekkende gevolgen voor de ondernemer - goed gemotiveerd moet worden. Dit artikel ziet – in samenhang met artikel 1:8 - mede op het voorkomen van (criminele) gedragingen van zowel personen in de hal als diegene die de leiding hebben die een gevaar op kunnen leveren voor openbare orde en veiligheid of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de speelautomatenhal of een gamecentrum.

Belangrijk in dit kader is de mate van verwijtbaarheid van exploitanten en leidinggevenden. Deze kan zowel direct als indirect worden uitgelegd: exploitanten en/of leidinggevenden kunnen bewust overtredingen begaan of zich bewust schuldig maken aan overlastgevende, illegale of gevaarlijke gedragingen, maar zijn bijvoorbeeld ook verwijtbaar als niet of onvoldoende wordt ingegrepen bij dergelijke gedragingen door bijvoorbeeld bezoekers van de speelautomatenhal of het gamecentrum. Overigens richten deze intrekkingsbepalingen zich niet direct op (gedragingen van) de exploitant of leidinggevende, maar op gevaar voor de openbare orde en/of ontoelaatbare negatieve beïnvloeding van de woon- en leefsituatie in de buurt van de speelautomatenhal of het gamecentrum ten gevolge van de exploitatie.

De situatie beschreven in onderdeel f, dat ziet op onderbreking van de exploitatie voor een periode langer dan in de bepaling genoemd, hoeft niet in alle gevallen aanleiding te geven om de vergunning in te trekken. Te denken valt bijvoorbeeld aan een verbouwing die langer blijkt te duren.

Gelet op het feit de vergunning voor een speelautomatenhal een schaars recht betreft, kan het echter onevenredig zijn dat deze vergunning langer dan zes aaneengesloten maanden niet gebruikt wordt. Dit kan daarom reden zijn om de vergunning in te trekken.

 

Artikel 2:40e Aanwezigheidsplicht

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 2:40f Bijschrijven leidinggevende

Het is voor de burgemeester, de toezichthouders en politieambtenaren niet alleen belangrijk om steeds te weten wie de exploitant is, maar ook wie de (dagelijks aanspreekbare) leidinggevenden zijn. Vandaar dat in dit artikel is bepaald dat de exploitant bij wijziging van de leidinggevenden (het aanhangsel bij) zijn vergunning daarop moet laten aanpassen. De burgemeester kan zich dan een oordeel vormen over de persoon van de leidinggevende.

 

Artikel 2:40g Beëindiging exploitatie

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 2:40h Overige inrichtingen

In dit artikel wordt verboden om in andere inrichtingen dan een speelautomatenhal het (bedrijfsmatig) mogelijk te maken om te spelen om geld of voor geld inwisselbare voorwerpen of goederen, tenzij de Wok expliciet bepaalt dat het wel is toegestaan. Zo ziet het verbod bijvoorbeeld niet op de maximaal twee kansspelautomaten die in een hoogdrempelige inrichting mogen staan, zoals beschreven in de toelichting op artikel 2:39a. Ook het organiseren van bijvoorbeeld een bingo valt niet onder het verbod, omdat in artikel 7c van de Wok de voorwaarden opgenomen zijn met betrekking tot het organiseren deze zogeheten kleine kansspelen.

De achtergrond van het in dit artikel opgenomen verbod is beschreven in het algemene deel van deze toelichting: het willen voorkomen dat er in andere inrichtingen dan een speelautomatenhal – mogelijk door personen jonger dan 18 jaar – op (kansspel)automaten gespeeld wordt om geld of (voor geld inwisselbare) goederen.

 

Artikel 2:40i Kermissen

De Wok kent een apart regime voor kermisautomaten, dit wijkt af van de regels die gelden voor alle andere speelautomaten.

Een kermisautomaat is1:

  • a.

    een speelautomaat;

  • b.

    die voorkomt op een door de minister opgestelde lijst2. Hierop staan alle

  • c.

    gebruikelijke speelautomaten, zowel kansspelautomaten (zoals roulette-automaten, fruitautomaten, muntenschuivers) als behendigheidsautomaten (zoals flipperkasten of schietspelen);

  • d.

    die bestemd is om gebruikt te worden op kermissen;

  • e.

    die geen geldprijzen uitkeert;

  • f.

    die geen premies, waardebonnen of penningen uitkeert die meer waard zijn dan 40 keer de inzet (in de praktijk zijn dit tegoedbonnen of ‘tickets’).

Hieruit volgt dat kermisautomaten veel verschijningsvormen kennen: van tamelijk

onschuldige automaten (te vergelijken met behendigheidsautomaten) tot klassieke

‘gokkasten’, te vergelijken met de kansspelautomaten die in de horeca, speelautomatenhallen en speelcasino’s staan.

 

Hoewel kermisautomaten qua verslaving even riskant kunnen zijn als gewone kansspelautomaten, zijn de kermisautomaten helemaal onttrokken aan (het toezicht uit) de Speelautomatentitel van de

Wok. Dit betekent dat voor deze automaten geen modeltoelating of exploitatievergunning van de Kansspelautoriteit en geen gemeentelijke aanwezigheidsvergunning nodig is.

Alleen gemeenten kunnen in hun Algemene Plaatselijke Verordening of andere gemeentelijke regelgeving, regulerend optreden en er op die manier voor zorgen dat minderjarigen niet in aanraking komen met kansspelen.

Vanwege de vele verschijningsvormen van kermisautomaten en het gebrek aan mogelijkheden om deze te controleren en reguleren en vanwege de noodzaak die gezien wordt om er voor te zorgen dat minderjarigen geen kansspelen kunnen spelen, is er voor gekozen kermisautomaten in (permanente) inrichtingen, zoals gamecentra, niet toe te staan. Kermisautomaten worden uitsluitend toegestaan op traditionele, tijdelijke kermissen waarvoor een evenementenvergunning op grond van artikel 2:25 is verleend.

 

Afdeling 8. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

 

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

De burgemeester is op grond van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd tot sluiting van een woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij de woning of het lokaal behorend erf van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. Het tweede lid van artikel 2:41 is gebaseerd op de bevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet tot toepassing van bestuursdwang in woningen of lokalen, dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven, waar drugs als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet worden verkocht, afgeleverd, verstrekt, of daarvoor aanwezig zijn. Voor de toepassing van art. 2:41 is het niet relevant of de exploitant van de inrichting betrokken is bij de tot sluiting redengevende feiten, of dat hem daarvan anderszins een verwijt kan worden gemaakt. De sluiting beoogt geen straf op te leggen, maar is gericht op het herstel van de openbare orde die in gevaar wordt gebracht door feiten en omstandigheden die in de inrichting plaatsvinden. De schuldvraag is daarbij in principe niet van belang.

In een situatie waarin personen de woning of het lokaal moeten betreden wegens dringende redenen, zijn de verboden uit het eerste en tweede lid niet van toepassing volgens het derde lid. Anders zou het verbod uit het eerste lid te absoluut zijn. De burgemeester kan volgens het vierde lid ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden.

 

Artikel 2:41a Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen

Artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet geeft de burgemeester de bevoegdheid tot het geven van bevelen (bijvoorbeeld een bevel tot sluiting) om onverwijld in te grijpen in situaties die de veiligheid of gezondheid bedreigen. Alleen in urgente situatie, waarin onverwijld optreden geboden is, mag de burgemeester van deze bevoegdheid gebruik maken. Bovendien kan een bevel tot sluiting dat op dit artikel is gebaseerd, slechts van korte duur zijn. Uit recente rechterlijke uitspraken is gebleken dat artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet geen basis biedt voor een langdurige sluiting. Artikel 2:41a voorziet in deze mogelijkheid.

 

Artikel 2:41b Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:41b ziet op het versterken van de aanpak van ondermijning. Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om via een aanwijzing een vergunningplicht te introduceren voor gebouwen, gebieden, een bedrijfsmatige activiteit of een combinatie daarvan, om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat tegen te gaan. De vergunning wordt aangevraagd door de ondernemer. De burgemeester wijst een pand, gebied of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als in dat gebied dan wel door de wijze van exploitatie van het pand of door de bedrijfsmatige activiteiten naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed (derde lid). Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet noodzakelijk is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche of gebied waar extra aandacht nodig is, bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren.

Het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten en de vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit (tweede lid), geldt voor nieuwe ondernemers onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe ondernemers worden ook verstaan: ondernemers die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of op een andere locatie dan voorheen. Ondernemers kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt. Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in de aangewezen straat uit te wijken. Voor bestaande ondernemers geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen nadat de burgemeester een aanwijzingsbesluit heeft genomen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod.

 

Artikel 2:42 Plakken en kladden

In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de termen ‘bekrassen en bekladden’ ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 van het EVRM en artikel 19 van het IVBPR. Het tweede lid vormt ook geen inbreuk op artikel 7 van de Grondwet nu niet in het algemeen bekendmaking van meningsuiting is verboden maar uitsluitend het middel waarmee een mening bekend wordt gemaakt wordt beperkt door het vereiste van schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het middel. Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, zodat artikel 7 van de Grondwet blijft gewaarborgd.

 

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

Door deze bepaling wordt de effectiviteit van het in het vorige artikel 2:42 opgenomen aanplakverbod vergroot. Het tweede lid regelt een rechtvaardigingsgrond voor die gevallen dat de in het eerste lid genoemde stoffen en voorwerpen niet waren bestemd om te bekrassen, te plakken of te kladden of op andere verboden wijze aan te brengen of doen aanbrengen.

De opsporingsambtenaar en het OM hebben de mogelijkheid om aan de hand van de omstandigheden of verkregen indrukken na te gaan of er al dan niet sprake is van een overtreding als bedoeld in het eerste lid.

 

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Deze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met braak te bemoeilijken.

 

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

[gereserveerd]

 

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

[gereserveerd]

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Op basis van artikel 2:47 kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast genoemd in het eerste lid worden opgetreden.

 

Artikel 2:47a Het aanwezig zijn met bromfietsen op een openbare plaats

Indien het college het aanwezig zijn met een bromfiets voor gebruikers of omwonenden van de weg gevaarlijk of hinderlijk acht kan het openbare plaatsen aanwijzen waar het verboden is aanwezig te zijn met een bromfiets. Onder bromfietsen worden alle motorrijtuigen verstaan die de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig benoemt in artikel 1, eerste lid, onder e. Ook snorfietsen vallen hier bijvoorbeeld onder.

 

Artikel 2:47b Lesmotorvoertuigen

[gereserveerd]

 

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 van de Alcoholwet toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken.

Sinds 2013, is het voor jongeren onder de achttien jaar op grond van de wet verboden om alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben, daarom is hier bepaald dat het verbod geldt voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

 

Artikel 2:48a Verboden lachgasgebruik

[vervallen]

 

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Op basis van artikel 2:49 kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast bij of in gebouwen worden opgetreden.

 

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Deze bepaling is opgesteld om het misbruik van bepaalde, voor het publiek toegankelijke ruimten zoals parkeergarages, telefooncellen en wachtlokalen voor een openbaar vervoermiddel tegen te gaan. Aan deze bepaling bestaat behoefte omdat op basis van artikel 138 van het WvSr, betreffende het wederrechtelijk vertoeven (in een woning, besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik), slechts kan worden opgetreden indien er sprake is van een handelen van de rechthebbende. De politie kan niet zonder tussenkomst van de rechthebbende optreden. In het belang van de handhaving van de openbare orde is het wenselijk dat de politie bij baldadig of orde verstorend gedrag in zelfbedieningsruimten in postkantoren, en in andere soortgelijke voor het publiek toegankelijke ruimten, onmiddellijk kan ingrijpen, mede om de eigendommen van derden te beschermen.

 

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden, terwijl de eigenaar heeft aangegeven dat dit niet gewenst is of waardoor de toegang tot het gebouw wordt gehinderd, geeft vaak aanleiding tot klachten en overlast. Dit artikel geeft de mogelijkheid hiertegen op te treden.

 

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Hier is een verbod opgenomen om de fiets of bromfiets mee te voeren op terreinen, waar onder meer markt wordt gehouden, als dat marktterrein door het college is aangewezen als een voor fietsen en bromfietsen verboden terrein gedurende die tijd. In een mensenmenigte kan een fiets hinder veroorzaken. Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein kenbaar worden gemaakt.

 

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[gereserveerd]

 

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[vervallen]

 

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[vervallen]

 

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[vervallen]

 

Artikel 2:57 Verboden plaatsen voor honden

Artikel 2:57 beperkt het loslopen van honden binnen bepaalde gebieden, wanneer de hond niet is aangelijnd. Met een aangelijnde hond wordt niet bedoeld een ‘elektronisch aangelijnde hond’. Daarnaast geldt volgens het tweede lid een verbod voor het laten verblijven of lopen van honden op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de belangen van de hondenbezitter zich tegen een strikte toepassing van het aanlijngebod verzetten. Het betreft hier onder andere de eigenaren van blindengeleidehonden en andere sociale hulphonden. Voor deze categorie is in het derde lid een voorziening getroffen.

 

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Straatverontreiniging kan grote gevaren opleveren voor de volksgezondheid. Ook wordt via hondenuitwerpselen die op straat, in parken en plantsoenen blijven liggen, het voor honden dodelijke canine parvo virus verspreid. Los daarvan staat het probleem al jaren hoog in de ranglijsten van ergernissen. Handhaving vraagt betrapping op heterdaad. De bedoeling van de bepaling is daardoor deels preventief. Het bij zich hebben van ‘opruimmiddelen’ is volgens het eerste lid onderdeel b verplicht. Dit is uiteraard wel controleerbaar. Overtreding van het verontreinigingsverbod door hondenuitwerpselen behoort tot de zogenaamde verontreinigingsdelicten, die vatbaar zijn voor transactie door de politie.

In het derde lid is een uitzondering gemaakt voor de eigenaar of houder van een geleidehond of sociale hulphond.

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Dit artikel schept voor de burgemeester de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven of kort aan te lijnen.

 

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

Het aanlijn- en/of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (artikel 2:59), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Om hier enigszins aan tegemoet te komen is artikel 2:59a opgenomen. Artikel 2:59a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen, als bedoeld in het tweede lid waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is.

 

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de volksgezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden of voeren van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. Artikel 2:60, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV biedt geen grondslag om een persoonlijk verbod tot het houden van bepaalde dieren, zoals gevaarlijke honden, op te leggen. Van belang is dat een plaatsaanwijzing krachtens deze bepaling voor een ieder geldt en niet is verbonden aan individuele personen.

 

Artikel 2:61 Wilde dieren

[vervallen]

 

Artikel 2:62 Loslopend vee

Om de verkeersveiligheid te waarborgen moet de rechthebbende op het vee er zorg voor dragen dat vee de weg niet kan bereiken.

 

Artikel 2:63 Duiven

Verwilderde duiven veroorzaken in het voorjaar nogal wat schade aan jonge gewassen doordat zij akkerbouwgebieden als foerageerplaats gebruiken. Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid om tussen 1 maart en 1 juni een periode aan te wijzen, waarin de eigenaren of bezitters van duiven verplicht zijn de duiven binnen te houden. Dit geeft jagers de mogelijkheid om het verwilderde duivenbestand uit te dunnen. Het college kan van het uitvliegverbod ontheffing verlenen. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.

 

Artikel 2:64 Bijen

Het vliegen van bijen kan, als de kasten of korven dicht aan de weg geplaatst zijn en op zodanige wijze dat de ‘aanvliegbanen’ hiervan over de weg lopen, gevaar voor de veiligheid van de weg opleveren. Om gevaar te voorkomen bepaalt artikel 2:64 op hoeveel afstand vanaf woningen of andere gebouwen en de weg bijen gehouden mogen worden. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.

 

Artikel 2:65 Bedelarij

Dit artikel beoogt overlast van bedelaars tegen te gaan. Het spelen van straatmuziek en vervolgens vragen om een geldelijke bijdrage aan toehoorders en passanten valt niet onder dit bedelverbod, maar onder artikel 2:9. Ook de verkoop van daklozenkranten valt niet onder dit verbod. Deze kan immers niet verbonden worden aan een vergunning vanwege strijd met de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.

 

Afdeling 9. Bestrijding van heling van goederen

 

Artikel 2:66 Definitie

Voor de omschrijving van het begrip ‘handelaar’” verwijst artikel 437, eerste lid, van het WvSr naar de AMvB op grond van dit artikel (Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het WvSr, KB 06-01-1992). Artikel 1 van dit besluit noemt als handelaren: opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto’s, motorfietsen, bromfietsen, fietsen en foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie. Onder ‘“handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen’” worden tevens handelaren in antiek en curiosa verstaan. Daarom hoeven zij niet apart te worden vermeld.

 

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Het eerste lid stelt de handelaar verplicht een verkoopregister bij te houden. Het register mag geen onregelmatigheden en hiaten vertonen en moet chronologisch zijn. Aangezien het meestal zal gaan om bepaalde goederen als fietsen, auto’s of antiek, is in het tweede lid een vrijstellingsbepaling toegevoegd. Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.

 

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

Deze bepaling, die gebaseerd is op artikel 437ter, eerste lid, van het WvSr bevat voorschriften die in het algemeen het gevaar voor heling beogen te voorkomen. Om een overzicht te krijgen van de actieve handelaren moet de handelaar of een voor hem handelend persoon de burgemeester schriftelijk in kennis stellen indien één van de situaties onder onderdeel a subonderdeel 1 tot en met 4 zich voordoet. Op grond van onderdeel b kan de burgemeester de administratie als het inkoop- en verkoopregister inzien. Om heling te bestrijden mag de handelaar of een voor hem handelend persoon een door opkoop verkregen goed niet meteen verkopen. Er zal zeven dagen gewacht moeten worden volgens onderdeel d.

 

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

 

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

[gereserveerd]

 

Afdeling 10. Consumentenvuurwerk

 

Artikel 2:71 Definitie

Deze afdeling geeft regels omtrent de verkoop en het bezigen van consumentenvuurwerk en carbid schieten rond en tijdens de jaarwisseling, in aanvulling op het Vuurwerkbesluit. Dit besluit beoogt de hele keten rond vuurwerk te regelen. Van het invoeren of produceren tot transport, handel, opslag, bewerken en afsteken.

 

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

Op basis van dit artikel kan het college aan een bedrijf of nevenbedrijf een vergunning verlenen voor het verkopen van consumentenvuurwerk tijdens de door het Vuurwerkbesluit aangewezen verkoopdagen. Artikel 1:8 bevat de algemene weigeringsgronden die bij elke vergunning kunnen worden gehanteerd. Bij de vuurwerkverkoopvergunning betreft dit blijkens jurisprudentie niet het belang van de openbare veiligheid, maar het belang van de handhaving van de openbare orde en het tegengaan van hinder en overlast. Met het oog op deze belangen kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Te denken valt aan voorschriften betreffende het verkeer, het voorkomen van parkeerproblemen en de leefbaarheid vanwege de korte verkoopperiode en de vele klantcontacten die er in die periode zijn. Verkooppunten kunnen zo worden verplicht verkeersregelaars in te schakelen om verkeersproblemen in de verkoopperiode te voorkomen. In artikel 2.3.2 van het Vuurwerkbesluit wordt de koopzondag uitdrukkelijk uitgesloten als verkoopdag. Consumentenvuurwerk mag niet op zondag worden verkocht. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.

 

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Het is te allen tijde verboden om consumentenvuurwerk tot ontbranding te brengen.

 

Artikel 2:73a Carbid schieten

Het is verboden om carbid te schieten op een ander tijdstip dan tussen 31 december na 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Carbid schieten wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van carbid schieten aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur. Om het carbid schieten zo veilig mogelijk te laten verlopen stelt artikel 2:73a verschillende voorschriften die nageleefd moeten worden.

 

Afdeling 11. Drugsoverlast

 

Artikel 2:74 Definitie

Voor de definitie van harddrugs is aangesloten bij de terminologie die gebruikt wordt in de Opiumwet.

 

Artikel 2:74a Drugshandel op straat

Om niet in de sfeer van de Opiumwet te treden is de passage “onverminderd het bepaalde in de Opiumwet” opgenomen. De Opiumwet ziet niet op overlast ten gevolge van drugshandel op straat. De bepalingen onder afdeling 11 zien wel op deze overlast. In de praktijk is er vooral sprake van overlast door de handel in harddrugs. In het artikel wordt evenwel gesproken over middelen uit lijst 2 en 3 van de Opiumwet, dus zowel hard- als softdrugs en “daarop gelijkende waar”. Bij “daarop gelijkende waar” kan bijvoorbeeld worden gedacht aan nieuwe middelen die al wel worden gebruikt, maar nog niet op de lijst voorkomen en waartegen wel moet worden opgetreden.

In dit artikel zijn zowel de aanbieders als ontvangers en bemiddelaars (‘drugsrunners’) strafbaar gesteld. Het ‘kennelijke doel’ kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden zoals het aanspreken van voorbijgangers, het waarnemen van transacties, enzovoorts.

 

Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik

Het is een ervaringsfeit dat drugsgebruik ernstige overlast veroorzaakt, criminaliteit in de hand werkt en sterke gevoelens van onbehagen en onveiligheid oproept bij anderen die van de openbare ruimte gebruik maken. Artikel 2:74b maakt het mogelijk te handhaven op overlast die gepaard gaat met het gebruik van harddrugs en lachgas. Ook het bezit van voorwerpen en stoffen die als hulpmiddel dienen voor het gebruik van deze drugs vallen onder het verbod, zoals injectiespuiten, lepeltjes, aluminiumfolie of citroensap. Dit is gedaan om de bepaling uitvoerbaar te maken met het oog op de gewenste overlastbestrijding; het gaat niet om (de opsporing van) deze voorwerpen als zodanig.

 

Artikel 2:74c Verzamelingen van personen in verband met harddrugs

De burgemeester kan openbare plaatsen aanwijzen waar een verzameling van meer dan twee personen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verzameling verband houdt met het gebruik van of de handel in harddrugs, is verboden. Dit artikel maakt het mogelijk te handhaven op door de burgemeester aangewezen plaatsen waar nog geen openlijk drugsgebruik is waargenomen maar waar wel redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er drugs worden gebruikt of verhandeld door meer dan twee personen.

 

Afdeling 12. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

 

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

[gereserveerd]

 

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan gebieden aanwijzen waarin de officier van justitie de controlebevoegdheden, genoemd in de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet wapens en munitie, kan uitoefenen. Het gaat om de controlebevoegdheden om binnen het aangewezen gebied:

  • -

    vervoermiddelen te onderzoeken;

  • -

    een ieders kleding te onderzoeken;

  • -

    te vorderen dat verpakkingen die men bij zich draagt, worden geopend.

De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde.

 

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit van algemene strekking waartegen op grond van de Awb voor belanghebbenden bezwaar en beroep openstaat. Het kan voorkomen dat beelden worden gemaakt van personen die een pand binnengaan of verlaten. De eigenaren van dergelijke panden zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van de Awb, evenals bijvoorbeeld degenen die in zo’n pand werken of wonen (huurders) of anderszins regelmatige bezoekers van zo’n pand zijn.

Niet alleen toezicht met vaste camera’s is mogelijk, maar ook met mobiele camera’s. De reden is met name dat vaste camera’s in de praktijk vaak niet adequaat bleken bij het bestrijden van zich snel en gemakkelijk verplaatsende criminaliteit, hinder en vandalisme. Camera’s kunnen alleen worden ingezet ter handhaving van de openbare orde, maar dit betekent niet dat op voorhand al sprake moet zijn van een verstoring van de openbare orde of een concrete dreiging daarvan. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c, zevende lid, van de Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera’s worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht vergroot bovendien hun veiligheid. In artikel 151c, vierde lid, van de Gemeentewet is vastgelegd dat het gebruik van camera’s kenbaar moet zijn. Door het goed zichtbaar plaatsen van borden, waarop wordt aangeven dat in het betrokken gebied sprake is van cameratoezicht, kan het publiek op deze mogelijkheid worden geattendeerd. Overigens houdt het kenbaarheidsvereiste niet in dat camera’s altijd zichtbaar moeten zijn of dat de burgers op de hoogte moeten worden gesteld van de precieze opnametijden. Uit het tweede lid volgt de mogelijkheid andere plaatsen, die zonder enige vorm van beperking voor het publiek toegankelijk zijn, aan te wijzen als openbare plaats en zo onder de reikwijdte van de wet te brengen.

 

Artikel 2:78 Verblijfsontzegging

Een verblijfsontzegging is een verbod om zich gedurende een bepaalde periode in een aangewezen gebied niet te bevinden. Voorwaarde voor de aanwijzing van een gebied is de mate van ordeverstoringen die in dat gebied plaatsvinden. Alleen bij ernstige ordeproblemen kan van het artikel gebruik worden gemaakt. Deze verstoringen kunnen zowel van structurele als van incidentele aard zijn. Bij incidentele ordeverstoringen zal de gebiedsaanwijzing veelal van tijdelijke aard zijn. In Beleidsregel Verblijfsontzegging Amersfoort 2022, is de duur van de verblijfsontzegging nader uitgewerkt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel. Op basis van het vierde lid kan een boete worden opgelegd indien de verblijfsontzegging wordt overtreden.

 

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom indien een gebruiker van een woning herhaaldelijk hinder voor omwonenden veroorzaakt. In het geval van een huurwoning kan zowel de huurder als verhuurder van een woning kunnen worden aangesproken bij ernstige en herhaaldelijke hinder.

 

Artikel 2:80 Verbod magneetvissen

Op verschillende plekken in Amersfoortse openbare wateren liggen munitie en wapens die instabiel kunnen zijn. Munitie kan exploderen bij het oppakken of neerleggen, door de schok waarmee deze tegen de magneet wordt getrokken en door het magnetisme zelf. Er is dan ook explosiegevaar voor de vinder en de omgeving, met alle gevolgen van dien. Om het risico voor de openbare orde en veiligheid te verkleinen, is magneetvissen verboden in een groot deel van Amersfoort. Op de ‘Kaart verbodsgebied artikel 2:80 APV’ is aangegeven voor welke openbare wateren het verbod geldt.

 

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, WEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

 

Afdeling 1. Begripsbepalingen

 

Artikel 3:1 Definities

In artikel 3:1 worden veel voorkomende begrippen gedefinieerd, waarbij op onderdelen wordt aangesloten bij bestaande definities.

Een veel voorkomende vorm van een niet-locatiegebonden prostitutiebedrijf is een ‘escortbedrijf’. Een escortbedrijf bemiddelt tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant, of gaat met de klant naar een andere plaats dan de plek waar de bemiddeling plaatsvindt. De bemiddeling kan plaatsvinden vanuit een bedrijfspand, maar onder omstandigheden ook vanaf een privéadres. De bemiddeling kan in persoon plaatsvinden, maar over het algemeen zal het telefonisch gaan of via een website op internet.

Voor de definitie van ‘exploitant’ is aansluiting gezocht bij een van de definities van het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1°, van de Alcoholwet. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Onder deze definitie valt ook de vennoot in een personenvennootschap. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant, dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon.

De definitie van ‘prostitutie’ sluit aan bij de formulering in artikel 273f, eerste lid, onder 3 en 5, van het WvSr. Het ‘zich beschikbaar stellen’ duidt op een structurele situatie, zodat allerlei incidentele seksuele handelingen met een ander niet onder het begrip ‘prostitutie’ vallen, zelfs niet als ‘de ander’ een tegenprestatie levert. Bij ’betaling’ zal het veelal gaan om een geldbedrag, maar het is daar niet toe beperkt. De betaling geschiedt door of ten behoeve van ‘de ander’, wat impliceert dat het meewerken aan pornofilms geen prostitutie is in de zin van de APV.

Met het begrip ‘seksinrichting’ wordt geduid op de voor publiek toegankelijk locatie van een seksbedrijf. Dit kan samen vallen met de locatie waar de exploitant van het seksbedrijf zich heeft gevestigd, maar dat is zeker niet altijd – en bij escortbedrijven per definitie niet – het geval. Onder ‘besloten ruimte’ worden ook begrepen een vaar- of voertuig. Het bijvoeglijk naamwoord ‘besloten’ duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk is.

 

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

[vervallen]

 

Artikel 3:3 Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk. Deze regels kunnen alleen worden vastgesteld voor het waarborgen van de belangen in artikel 3:13.

 

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

 

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Dit artikel bepaald dat een vergunning verplicht is om een seksinrichting of escortbedrijf te mogen exploiteren of te wijzigen. Het tweede lid vermeld welke gegevens in de aanvraag en vergunning in ieder geval moeten worden vermeld. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.

 

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

De persoon van de exploitant of beheerder speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie van de seksinrichting en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Ook de leidinggevende die niet de exploitant is heeft invloed op de wijze van exploitatie. Zo mogen zij niet onder curatele staan en mag geen sprake zijn van ‘het in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn’. Naar analogie van de eisen zoals deze gesteld worden in de Alcoholwet, vindt altijd een antecedententoets van de exploitant en beheerder plaats. Voor de reikwijdte van het begrip “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag” moet aansluiting worden gevonden bij de terminologie van de Alcoholwet. Op basis van jurisprudentie is een onherroepelijke veroordeling niet noodzakelijk om in de terminologie van de APV te mogen spreken van in enig opzicht slecht levensgedrag (zie ook ABRvS 12 maart 2001, GS 151 (2001) 7141, 2). Het tweede tot en met het vijfde lid stellen als voorwaarde voor een vergunning dat zowel de exploitant als beheerder niet is veroordeeld voor bepaalde delicten uit het wetboek van Strafrecht.

 

Artikel 3:6 Sluitingstijden

De algemene sluitingstijden van het eerste lid gelden niet voor seksinrichtingen waarvan bij vergunning is bepaald dat daarvoor afwijkende sluitingstijden gelden. Dergelijke afwijkende sluitingstijden kunnen bij het verlenen van de vergunning daaraan verbonden worden, maar ook lopende de vergunning, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. De sluitingstijden zijn echter niet van toepassing op sekswinkels; daarop is het regime van de Winkeltijdenwet van toepassing. Het derde lid richt zich niet tot de exploitant en beheerder, maar tot de bezoekers van de seksinrichting. Onder bezoekers vallen bijvoorbeeld de aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) slechts iets drinken, of een vertoning komen bekijken. Hoewel niet iedere bezoeker per definitie een klant is, is iedere klant per definitie wel een bezoeker.

 

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Het bevoegd gezag kan om redenen neergelegd in artikel 3:13, tweede lid, tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of een gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen.

 

Artikel 3:8 Aanwezigheid en toezicht door exploitant en beheerder

Onder meer vanwege de kwetsbaarheid van prostituees is het gewenst dat de exploitant of beheerder van een prostitutiebedrijf gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend aanwezig is om effectief toezicht te kunnen garanderen op al hetgeen zich voordoet in de uitoefening van zijn bedrijf en – voor zover die er zijn – in de seksinrichtingen waarvoor hem mede vergunning is verleend. Aangezien een dergelijke eis, in ieder geval in gevallen dat er sprake is van meerdere seksinrichtingen, niet na te leven is voor één persoon, kan het ook om de beheerder gaan: deze heeft immers grotendeels dezelfde verantwoordelijkheden als de exploitant en kan daar op aangesproken worden.

In het tweede lid is opgenomen dat de exploitant en beheerder erop moeten toezien dat er geen strafbare feiten plaatsvinden danwel de prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

 

Artikel 3:9 Straatprostitutie

Dit artikel richt zich, in tegenstelling tot de meeste artikelen, rechtstreeks tot de prostituee en eventueel anderen die klanten werven voor een prostituee. Het is namelijk eenieder verboden op of aan de weg of in een vanaf de weg zichtbare plaats klanten te werven. Uiteraard geldt dat laatste niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend. Het is verder ook verboden daadwerkelijk seksuele handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie. Indien het artikel niet wordt nageleefd kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich in een bepaalde richting te verwijderen.

 

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het exploiteren van een sekswinkel kan in door het college aangewezen gebieden of delen van de gemeente niet plaatsvinden. Het college kan gebieden aanwijzen in het belang van de openbare orde of de bescherming van de woon- en leefomgeving.

 

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Dit voorschrift schept een verbod dat slechts in effect kracht heeft ten aanzien van nader door de burgemeester te bepalen rechthebbenden en voor zover de burgemeester aan die rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt. Het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, voor zover die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet valt niet binnen de reikwijdte van het verbod.

 

Afdeling 3. Beslissingstermijn en weigeringsgronden

 

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

De beslissingstermijn op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3:4 is twaalf weken. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

 

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

Het eerste lid bevat de gronden op basis waarvan een vergunning in ieder geval wordt geweigerd. Ter zake de in het tweede lid genoemde gronden bestaat ruimte voor een afweging of een vergunning al dan niet zal worden geweigerd.

Buiten op basis van de in dit artikel genoemde gronden, kan een vergunning bovendien geweigerd worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Bibob. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet. Overigens mag een negatief Bibob-rapport niet automatisch leiden tot een voor het betrokken bedrijf negatieve beslissing op de vergunningaanvraag.

 

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie en wijziging beheer

 

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

Zodra de exploitant de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd vervalt de vergunning. De exploitant moet het bevoegde bestuursorgaan binnen één week na de feitelijke beëindiging schriftelijk op de hoogte brengen.

 

Artikel 3:15 Wijziging beheer

Net zoals in artikel 3:14 moet de beheerder bij het feitelijk beëindigen van het beheer dit binnen één week doorgeven aan het bevoegd bestuursorgaan. Het beheer kan worden overgenomen door een nieuwe beheerder maar hiervoor moet de verleende vergunning gewijzigd worden door het wijzigen van de beheerder op de vergunning door het bevoegde gezag.

 

Afdeling 5. Overgangsbepaling

 

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

[gereserveerd]

 

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

 

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

 

Artikel 4:1 Definities

In dit artikel zijn verschillende begrippen die gebruikt worden in afdeling 1 gedefinieerd.

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Het college kan per jaar collectieve festiviteiten aanwijzen waarbij de in het eerste lid genoemde geluidsnormen niet gelden. Het voorschrift genoemd in het tweede lid is met name bedoeld voor sportverenigingen die buiten de reguliere competities en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie. Een voorbeeld van een "collectieve festiviteit" in het licht van het tweede lid is een sportieve manifestatie waar meerdere sportverenigingen aan meedoen. Om ruimte te laten voor onverwachte festiviteiten kan het college op grond van het vijfde lid terstond een festiviteit aanwijzen als collectieve festiviteit. In het zesde en zevende lid zijn de geluidsnormen opgenomen die gelden tijdens de collectieve festiviteit. Deze geluidsnomen gelden, zoals aangegeven in het zevende lid voor het bebouwde gedeelte van de inrichting. Om langdurige overlast tegen te gaan stelt het achtste lid dat de collectieve festiviteit 2 uur eerder stopt dan dat de inrichting geopend mag zijn.

 

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of een klein aantal inrichtingen gebonden is. Dit is bijvoorbeeld een optreden met live muziek bij een café, een jubileum, een personeels- of straatfeest of een ‘vroege vogels’-toernooi. Meerdaagse festiviteiten zijn denkbaar. Het eerste lid stelt dat een incidentele festiviteit maximaal 3 dagen per kalenderjaar duurt. Voor sportverenigingen is de maximumduur 6 dagen. De houder van de inrichting moet middels het door het college vastgestelde formulier melding doen van de incidentele festiviteit. Dit formulier is te vinden op www.amersfoort.nl met gebruik van de zoekterm: ‘incidentele festiviteit’. De geluidsnormen zijn hetzelfde als bij een collectieve festiviteit. Het elfde lid geeft aanvullende tijden waarbinnen een incidentele festiviteit gehouden mag worden. Uit het twaalfde lid volgt dat deze tijden binnen als buiten gelden.

 

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

 

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

[vervallen]

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

[vervallen]

 

Artikel 4:6a (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

Artikel 4:6a verbiedt het zich ‘geluidhinderlijk’ gedragen met een motorvoertuig of een bromfiets. ‘Gedragen’ betreft niet alleen het rondrijden, maar ook het stilstaan met (luidruchtig) draaiende motor. Het artikel komt niet in strijd met het bepaalde in de Wegenverkeerswet; de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat deze wet geen betrekking heeft op het misbruiken van de weg door personen die daarbij geen eigen verkeersbelang kunnen doen gelden.

 

Artikel 4:6b (Geluid)hinder door dieren

Deze bepaling regelt de verplichting om te zorgen dat dieren geen geluidhinder veroorzaken voor de omgeving. De verplichting geldt voor degene die de zorg heeft voor een dier, dat wil zeggen de eigenaar of de houder.

 

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

 

Artikel 4:7 Straatvegen

Dit artikel bevat een verkeersbeperkende bepaling. Artikel 4:7 beoogt niet een verkeersbelang te dienen, maar heeft een milieumotief. De reinigingsdienst ervaart overlast van parkeerde voertuigen of andere voorwerpen bij het straatvegen. Het college bepaalt de weggedeelten en tijdsperiodes waarin het niet is toegestaan een voertuig of ander voorwerp te plaatsen.

 

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Doorgaans beter bekend onder de naam ‘wildplassen’. In hoofdstuk 6 is overtreding van dit verbod strafbaar gesteld.

 

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Ter voorkoming van gevaarlijke toestanden dienen sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen onderhouden te worden.

 

Afdeling 3. Bomen

 

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen

[vervallen]

 

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand

[vervallen]

 

Artikel 4:11 A Indienen omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand

[vervallen]

 

Artikel 4:12 Weigeringsgronden

[vervallen]

 

Artikel 4:12 A Vergunning ex lege

[vervallen]

 

Artikel 4:12 B Bijzondere vergunningvoorschriften

[vervallen]

 

Artikel 4:12 C Herplant -/instandhoudingsplicht

[vervallen]

 

Artikel 4:12 D Schadevergoeding

[vervallen]

 

Artikel 4:12 E Bestrijding van boomziekten

[vervallen]

 

Artikel 4:12 F Afstand van erfgrenslijn

[vervallen]

 

Artikel 4:12 G Kaart met monumentale bomen in gemeentelijke eigendom

[vervallen]

 

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

 

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

Uit het oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid kan het college plaatsen aanwijzen waar voertuigen, vaartuigen, mest en afvalstoffen niet opgeslagen mogen worden.

 

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

 

Artikel 4:15 Verbod ontsierende hinderlijke of gevaarlijke reclame

[vervallen]

 

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

[gereserveerd]

 

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

 

Artikel 4:17 Definitie

In de definitie gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan.

 

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Kamperen is volgens deze bepaling enkel toegestaan op kampeerterreinen of op eigen terrein. Er kan een ontheffing worden verleend voor kamperen buiten kampeerterreinen of op eigen terrein. De ontheffing kan worden geweigerd op grond van de redenen genoemd in artikel 1:8 en ter bescherming van natuur en landschap of een stadsgezicht.

 

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Het college heeft naast de ontheffingsbevoegheid in artikel 4:18, derde lid, ook de mogelijkheid om gebieden aan te wijzen waar het kampeerverbod niet op van toepassing is. Hierbij kan het college nadere regels stellen in het belang van de bescherming van natuur en landschap of een stadsgezicht.

 

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

 

Afdeling 1. Parkeerexcessen

 

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

[vervallen]

 

Artikel 5:2 Op de weg plaatsen of hebben van voertuigen van autobedrijf e.d.

Dit artikel beoogt optreden mogelijk te maken tegen autohandelaren, autorijscholen en exploitanten van garageherstel- en autoverhuurbedrijven die de weg structureel gebruiken als stallingruimte voor voertuigen. Ook het verrichten van werkzaamheden aan geparkeerde voertuigen door dezelfde groep is verboden. Het doel is overlast tegengaan waarbij met name gedacht kan worden aan geluid- en stankoverlast en verontreiniging van de weg. Het aantal van drie of meer voertuigen is pas relevant als ze in elkaars nabijheid worden geparkeerd. Het college kan een ontheffing verlenen van het verbod. Het verlenen van een ontheffing ingevolge het vierde lid zal in het algemeen op zijn plaats zijn als redelijkerwijs moet worden aanvaard dat de exploitant geen andere mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde auto’s op de weg te parkeren. Te denken is hierbij aan het geval dat de exploitant van een reeds lang bestaand bedrijf in de feitelijke onmogelijkheid verkeert op eigen terrein of in de nabijheid van zijn bedrijf stallingsruimte te creëren, dan wel daarover op andere wijze de beschikking te krijgen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.

 

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Het op de weg te koop aanbieden van voertuigen beperkt voor omwonenden het gebruik van parkeerruimte. Wanneer het een enkel voertuig betreft is de hinder niet excessief. Dit artikel dient te kunnen optreden tegen geïmproviseerde kleine automarkten op de openbare weg. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.

 

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Veelvuldig doet zich het verschijnsel voor dat niet-rijklare voertuigen op de weg worden geplaatst. Vaak gaat het om een voertuig dat is aangekocht en nog rijklaar gemaakt moet worden door de eigenaar of houder. Deze bepaling richt zich in het bijzonder tegen dit soort parkeergedragingen. Het excessieve is in het bijzonder gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hier bedoelde parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen en om die reden excessief zijn.

 

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Anders dan de niet-rijklare voertuigen die ingeval van parkeren gedurende zekere tijd in het bijzonder een parkeerexces kunnen opleveren door het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men een voertuig op de weg zet, geeft een achtergelaten voertuigwrak, inclusief een fiets of bromfiets, in de eerste plaats aanstoot, doordat het een ontsierend element in het straatbeeld vormt. Ook houdt een wrak een gevaar in voor spelende kinderen en voor de weggebruikers. Het is dan ook verboden deze op de weg te plaatsen of te hebben.

 

Artikel 5:6 Aanhangwagens en kampeermiddelen

Alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen vallen onder dit artikel, dus ook vervoermiddelen die niet ‘dagelijks’ worden gebruikt. De bepaling richt zich ook tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie en dergelijke worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens en dergelijke op de weg. Doordat het artikel niet het parkeren maar het plaatsen of hebben verboden stelt, kan handhaving niet worden voorkomen door het met steeds een paar meter verplaatsen van het voertuig of de aanhangwagen. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.

 

Artikel 5:7 Op de weg plaatsen of hebben van reclamevoertuigen

Deze bepaling richt zich tegen degenen die voor een beroep of bedrijf reclame maken door een of meer voertuigen, voorzien van reclameopschriften, op de weg te parkeren. Als handelsreclame in de zin van dit artikel wordt niet gezien de vermelding op een voertuig van de naam van het bedrijf waarbij het voertuig in gebruik is en een (korte) aanduiding van de goederen of diensten die dat bedrijf pleegt aan te bieden. Het in dit artikel omschreven verbod is beperkt tot het maken van handelsreclame (commerciële reclame). Uit de jurisprudentie en uit artikel 7, vierde lid, van de Grondwet blijkt, dat de gemeentelijke wetgever in ieder geval het maken van handelsreclame aan beperkingen mag onderwerpen. Het college kan een ontheffing van het verbod verlenen. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.

 

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Het parkeren van grote voertuigen kan voor overlast zorgen zoals: onvoldoende opvallen bij schemer en duisternis van geparkeerde vrachtwagens, onvoldoende zichtbaarheid van tussen of achter deze voertuigen spelende kinderen, buitensporige inbeslagneming van de schaarse parkeerruimte, belemmering van het uitzicht vanuit de woning, afbreuk aan het uiterlijk aanzien der gemeente. Om deze reden is in dit artikel aangewezen in welke gebieden en op welke momenten voertuigen van langer dan 6 meter of hoger dan 2.4 meter niet geparkeerd mogen worden. In de gebieden genoemd in het eerste lid mag nooit zo’n voertuig geplaatst worden, met uitzondering van een ontheffing. In het tweede lid is bepaald dat op andere plekken op de weg binnen de bebouwde kom zo’n voertuig niet geparkeerd mag worden behalve van maandag tot vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur of met een ontheffing. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.

 

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het op de weg parkeren van vrachtwagens en dergelijke bij andermans voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, zodanig, dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers van het gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. De in het tweede lid opgenomen uitzondering ziet bijvoorbeeld op (het parkeren van) hoogwerkers, meetwagens en dergelijke.

 

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[vervallen]

 

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Met de onderhavige bepaling wordt beoogd beschadiging van groenstroken en dergelijke, die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien, te voorkomen en het groen beter aan zijn bestemming te doen beantwoorden. Omdat de WVW 1994 onder ‘wegen’ ook de bermen begrijpt, is het in artikel 5:11 vervatte verbod beperkt tot groenstroken. Bij de in het tweede lid onder b bedoelde voertuigen kan worden gedacht aan voertuigen in gebruik bij de politie, de brandweer of de gemeentelijke plantsoenendienst. Campings vallen onder terreinen als bedoeld in het tweede lid onder c.

 

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

In de praktijk wordt regelmatig overlast ondervonden van fietsen en bromfietsen die her en der buiten de daartoe bestemde fietsenstallingen worden geplaatst. Het gaat hierbij doorgaans om plaatsen, waar zich grote concentraties van gestalde (brom)fietsen voordoen, zoals bijvoorbeeld bij stations, winkelcentra en dergelijke. Ter regulering van overlast van foutief geplaatste (brom)fietsen is in het eerste lid van dit artikel aan het college de bevoegdheid gegeven om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is (brom)fietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan. De belangen die het college hierbij onder meer in overweging kan nemen zijn: de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente, de voorkoming of opheffing van overlast of de voorkoming van schade aan de openbare gezondheid. Bij het laatste motief kan worden gedacht aan het voorkomen van mogelijke verwondingen aan voetgangers die zich tussen een woud van (brom)fietsen een weg moeten banen. Na aanwijzing van een plaats waar het verbod zal gelden, kan tegen een foutief geplaatste (brom)fiets worden opgetreden. Door middel van borden moet worden aangegeven dat foutief geplaatste (brom)fietsen zullen worden verwijderd. Het feitelijk verwijderen dient dan beschouwd te worden als toepassing van bestuursdwang.

 

Afdeling 2. Collecteren

 

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

Het openbaar inzamelen van geld en goederen kan enkel met een vergunning van het college. De redenen hiervoor zijn dat de manieren waarop wordt ingezameld steeds indringender worden.

Er zijn daarnaast nog steeds kwetsbare groepen in de samenleving die enige bescherming nodig hebben. Niet voor niets wordt regelmatig aangegeven dat het bij bezoek aan de deur, om wat voor reden dan ook, verstandig is een legitimatie te vragen. Het artikel ziet op de welbekende inzamelingen van geld middels collectebussen, maar ook op inzamelingen met gebruik van intekenlijsten (te onderscheiden van de machtigingsformulieren en inschrijvingen via een tablet die bij wervingsactiviteiten worden gebruikt) of de inzameling van goederen. Bij inzameling van goederen kan worden gedacht aan het leveren van een bijdrage aan een voedselpakket. De bijdrage kan bestaan uit een gift in geld, maar ook uit het doneren van (vooraf bepaalde) gekochte producten. Voor de openbaarheid van de inzameling of werving is het voldoende dat deze op of aan de openbare weg dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke plaats plaatsvindt. De bepaling ziet zowel op het collecteren voor een ideëel als voor een commercieel doel. In het tweede lid is aangegeven dat ook een vergunning is vereist, indien bij een inzameling geschreven of gedrukte stukken worden aangeboden. Deze wijze van collecteren valt niet onder de bescherming van artikel 7, eerste lid, van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting). Uitsluitend het houden van een openbare inzameling is van een vergunning afhankelijk, niet het daarbij aanbieden of verspreiden van geschreven of gedrukte stukken. Dat betekent dat als de inzamelingsvergunning wordt geweigerd de aanvrager de stukken die hij bij de inzameling wilde aanbieden, nog steeds kan verspreiden. Voor een inzameling die in besloten kring wordt gehouden is geen vergunning nodig. De uitdrukking ‘in besloten kring’ veronderstelt een zekere bekendheid tussen de inzamelende instelling en de persoon tot wie zij zich richt. Er moet wel sprake zijn van een nauwere band dan alleen het gemeenschappelijke lidmaatschap. Men zal moeten aangeven dat er ook een zekere gemeenschappelijke bekendheid is. Het college kan voor aangewezen instellingen vrijstelling verlenen van het verbod. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.

 

Afdeling 3. Venten

 

Artikel 5:14 Definitie

Het uitoefenen van de ambulante handel (het venten) moet onderscheiden worden van enerzijds de collectevergunning en anderzijds de standplaatsvergunning. Bij venten is het van belang dat de venter in beweging is. De venter biedt zijn waren voortdurend aan vanaf een andere plaats. Het tijdelijk stilstaan in afwachting van klanten is geen venten. Het onderscheid tussen venten en collecteren is het volgende. Van venten is sprake wanneer voor deze goederen een reële contraprestatie in de vorm van een vast bedrag wordt gevraagd. In principe worden bij collecteren geen goederen aangeboden, maar gaat het om het inzamelen van geld en goederen. Het onderscheid tussen venten en het innemen van een standplaats is de periode gedurende welke goederen vanaf dezelfde plaats op straat worden aangeboden aan willekeurige voorbijgangers. Onder het innemen van een standplaats wordt verstaan het te koop aanbieden van goederen vanaf eenzelfde plaats, gebruikmakend van fysieke hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen, in de openbare ruimte.

 

Artikel 5:15 Ventverbod

Het venten in de binnenstad is geheel verboden. Het college kan daarnaast ook andere gebieden aanwijzen.

 

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

Het ventverbod geldt in beginsel niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken die vallen onder de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet. Dit recht kan echter beperkt worden door het college voor bepaalde gebieden op bepaalde tijdstippen. Indien het college dit besluit is het, volgens het derde lid, ook mogelijk voor het college om een ontheffing te verlenen van dit verbod. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing.

 

Afdeling 4. Standplaatsen

 

Artikel 5:17 Definitie

[vervallen]

 

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

[vervallen]

 

Artikel 5:18a Intrekking standplaatsvergunning

[vervallen]

 

Artikel 5:18b Toewijzing bij overlijden of arbeidsongeschiktheid

[vervallen]

 

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

(vervallen)

 

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

[vervallen]

 

Artikel 5:21

[vervallen]

 

Afdeling 5. Snuffelmarkten

 

Artikel 5:22 Definitie

De laatste tijd komt het in steeds meer plaatsen voor dat particulieren markten organiseren in grote (doorgaans leegstaande) gebouwen. Hoofdzakelijk worden daar ‘ongeregelde’ zaken verkocht. Bij ‘ongeregelde’ zaken kan met name worden gedacht aan incourante goederen. Dat wil zeggen: goederen, die in de regel niet meer langs normale handelskanalen het publiek bereiken, zoals bij voorbeeld beschadigde artikelen, artikelen die uit de mode zijn, restanten en zaken van een te liquideren onderneming.

Van de snuffelmarkt te onderscheiden zijn de volgende marktsoorten:

  • -

    De weekmarkt in de zin van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet. Een weekmarkt kan binnen of buiten plaatsvinden, een snuffelmarkt is per definitie binnen.

  • -

    De jaarmarkt in de zin van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet.

    Bij een jaarmarkt moet gedacht worden aan een jaarlijks terugkerende traditie.

  • -

    Evenement: de zogenaamde snuffelmarkten worden gehouden in een gebouw. Indien het braderieën, vrijmarkten op Koningsdag of vlooienmarkten in de openbare ruimte betreft, is deze paragraaf niet van toepassing, maar is er sprake van een evenement, dat al dan niet vergunningplichtig is op grond van artikel 2:25. 

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

Een snuffelmarkt kan enkel georganiseerd worden met een vergunning van de burgemeester, tenzij deze in een winkelpand plaatsvindt (tweede lid). Op de snuffelmarktvergunning zijn de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8 van toepassing. Daarnaast is in het derde lid nog strijd met ruimtelijke plannen als weigeringsgrond genoemd. Strijd met het omgevingsplan kan bijvoorbeeld voorkomen als een gebouw een agrarische of industriebestemming heeft. De burgemeester kan in een beleidsregel neerleggen dat deze weigeringsgrond alleen wordt gebruikt bij frequent gehouden snuffelmarkten.

 

Afdeling 6. Openbaar water

 

Artikel 5:24 Definities

In dit artikel worden verschillende begrippen gedefinieerd.

 

Artikel 5:25 Gebruik van openbaar water

Omwille van de veiligheid is het verboden zonder vergunning voorwerpen in of boven het water te plaatsen, aan te brengen of te hebben. Het bepaalde in het tweede lid van dit artikel vloeit voort uit artikel 7 van de Grondwet. Daarin is onder andere bepaald dat voor het openbaren van gedachten of gevoelens niemand verlof nodig heeft wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Beperking is, op grond van de ter zake gevestigde jurisprudentie, in bepaalde omstandigheden mogelijk. In het tweede is een dergelijke gerechtvaardigde beperking opgenomen.

 

Artikel 5:26 Ligplaats vaartuigen

Het eerste lid bevat een verbod voor het innemen van een ligplaats met een vaartuig met uitzondering van de ligplaatsen genoemd in de subonderdelen a tot en met f en de situatie genoemd in subonderdeel g. Daarnaast kan het college volgens het derde lid nadere regels stellen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats en de rechthebbende op een vaartuig of op grond van het zevende lid aanwijzingen geven. De eigenaar van de boot is verplicht de aanwijzingen op te volgen. Niet naleving kan worden gesanctioneerd op grond van artikel 6:1.

 

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

[vervallen]

 

Artikel 5:28 Verbod varen met vaartuig

Omwille van de veiligheid en het beperken van overlast is het verboden om met een vaartuig sneller te varen dan 6 km/u, of te varen met een verbrandingsmotor. Dit verbod geldt niet voor beheer- en onderhoudsvaartuigen, voor vaartuigen op de Eem en in de Eemhavens, rondvaartboten in de Binnenstad en op de Heiligenbergerbeek.

 

Artikel 5:29 Beschadigen van waterstaatswerken

Deze bepaling heeft alleen betrekking op waterstaatswerken die in beheer zijn bij de gemeenten. Artikel 1.14 van het BPR legt aan degene die een kunstwerk beschadigt bovendien nog een meldingsplicht op.

 

Artikel 5:30 Reddingsmiddelen

Om te waarborgen dat reddingsmiddelen aanwezig zijn en gebruikt kunnen worden voor het redden van personen is andersoortig gebruik of het voor gebruik onklaar maken van deze middelen strafbaar gesteld.

 

Artikel 5:31 Veiligheid op het water

Het BPR bepaalt aan welke verkeersregels de schippers van vaartuigen zich hebben te houden. Zij is dus uitsluitend gericht op de gebruikers van vaartuigen en niet op de overige gebruikers van het openbaar water. Artikel 5:31 is dan ook een eigenlijke aanvulling op dit reglement door in algemene zin hinder of gevaarlijk gedrag van de overige gebruikers te verbieden.

 

Artikel 5:32 Overlast aan vaartuigen

Voor het waarborgen van de veiligheid zijn de verboden in dit artikel opgenomen.

 

Artikel 5:33 Verwaarloosde vaartuigen

Verwaarloosde vaartuigen doen niet alleen afbreuk aan de leefomgeving maar kunnen ook voor gevaarlijke situaties zorgen. Omwille van de laatste reden stelt dit artikel het verboden om een ligplaats in te nemen of ingenomen te houden met een verwaarloosd vaartuig.

 

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

 

Artikel 5:34 Crossterreinen

Artikel 10 van de WVW 1994 is van toepassing op het crossen met een wedstrijdkarakter op een weg die voor het openbaar verkeer openstaat. Artikel 5:34 is een aanvulling op dit verbod omdat het ziet op andere terreinen dan wegen. Het verbod geldt voor zowel het crossen in als buiten wedstrijdverband, trainings- of proefritten en voor zowel het organiseren als het deelnemen. Het college kan terreinen aanwijzen waar het verbod niet geldt en hierbij nadere regels stellen. Terreinen die op grond van de Omgevingswet en afdeling 3.9 Besluit activiteiten leefomgeving zijn aangewezen en ingericht als crossterrein vallen niet onder het verbod in dit artikel.

 

Artikel 5:35 Beperking verkeer in natuurgebieden

Het rijden met een motorvoertuig, fiets of een paard kan, wanneer buiten de speciaal aangewezen paden wordt gereden, gevaar en hinder opleveren voor wandelaars en schade toebrengen aan flora en fauna. Op grond van het eerste lid van artikel 5:33 geldt een algeheel verbod om zich met motorvoertuigen, (brom)fietsen of paarden in een natuurgebied te bevinden. Het college kan op grond van het tweede lid terreinen aanwijzen waar dit verbod niet geldt en kan tevens regels stellen voor het gebruik van deze terreinen. Het derde lid maakt een algemene uitzondering voor bepaalde categorieën bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsers, fietsers en berijders van paarden. In het vierde lid zijn wegen en bepaalde gebieden uitgezonderd van het verbod. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

 

Artikel 5:36 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

In het eerste lid wordt benadrukt dat voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen altijd een ontheffing nodig is op grond van artikel 10.63, eerste lid, van de Wet milieubeheer. In het tweede lid is een aantal uitzonderingen opgenomen op het verbod in het eerste lid. Hierbij zijn de volgende punten van belang. In de eerste plaats valt verlichting door middel van kaarsen, fakkels, sfeervuren – waarbij geen afvalstoffen worden verbrand -, zoals terrashaarden en vuurkorven of vuur voor koken, bakken en braden, niet onder het regime van de Wet milieubeheer. Op basis van de APV kan hier tegen worden opgetreden indien er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving. Dit geldt ook voor het gebruik van gasbranders, wel is daaraan gekoppeld dat in bepaalde kwetsbare gebieden geen gasbranders mogen worden gebruikt binnen een afstand van 100 meter van zo’n gebied.

 

Afdeling 9. Verstrooiing van as

 

Artikel 5:37 Begripsbepaling

[gereserveerd]

 

Artikel 5:38 Verboden plaatsen

[gereserveerd]

 

Artikel 5:37 Hinder of overlast

[gereserveerd]

 

Afdeling 10. Naamgeving en nummering (Adressen)

 

Artikel 5:40 Definities

In de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (Wet BAG) staan deze begrippen ook genoemd, daar wordt in deze verordening bij aangehaakt.

 

Artikel 5:41 Verdeling gemeente

Het eerste lid regelt het vaststellen en begrenzen van de woonplaats(en). Het totale grondgebied van de gemeente moet in een of meer woonplaatsen worden opgedeeld. Dit betekent, dat de gemeentegrens altijd samenvalt met de woonplaatsgrenzen. Verder biedt het eerste lid de mogelijkheid om woonplaatsen te verdelen in wijken en buurten.

Het tweede lid regelt het per woonplaats benoemen van openbare ruimte. In de Wet BAG zijn geen

bepalingen opgenomen over de grenzen van benoemde delen van de openbare ruimte. Daar is in de

verordening wel voor gekozen om te voorkomen dat delen van de openbare ruimte, onbedoeld, een dubbele naam krijgen of deels geen naam krijgen vanwege onduidelijkheid over de begrenzingen. Het derde lid bepaalt, dat onder de termen bepalen, vaststellen, verdelen en toekennen, zoals bedoeld in het eerste en twee lid, tevens het wijzigingen of intrekken daarvan omvat.

 

Artikel 5:42 Nummering objecten

Dit artikel regelt het vaststellen van lig- en standplaatsen en het toekennen van nummers aan verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen en afgebakende terreinen. Hier is niet voor de term huisnummer gekozen, omdat bij afgebakende terreinen, lig- en standplaatsen niet kan worden gesproken van een huis.

Het vijfde lid bepaalt dat onder de termen vaststellen, toekennen en bepalen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, tevens het wijzigingen of intrekken daarvan moet worden verstaan.

 

Artikel 5:43 Aanbrengen namen en nummers

Het eerste, onderscheidenlijk tweede lid, regelen dat de door het college toegekende namen, onderscheidenlijk nummers, op toereikende wijze moeten worden aangebracht. De in het eerste lid vervatte zinsnede ‘in voldoende aantallen ter plaatse’ verdient nadere toelichting. Onder dit begrip wordt verstaan dat een verkeersdeelnemer bij het oprijden van een kruising van wegen, door in voldoende aantallen aangebrachte naamborden, zonder omkijken en in een oogopslag de naam van de dwarsstraat moet kunnen lezen. Dit betekent doorgaans dat op alle hoeken van de kruising borden dienen te worden aangebracht.

Het tweede lid bepaalt dat een object of plaats of terrein een door het college toegekend nummer ook feitelijk moet dragen. De kosten voor het aanbrengen van naamborden komen voor rekening van de gemeente. Het derde lid verbiedt een ieder die daartoe niet bevoegd is, namen of nummers toe te kennen aan delen van de openbare ruimte door naam- of nummerborden zichtbaar ter plaatse aan te brengen. Omdat het zelf aanbrengen van namen en nummers veelal verwarring geeft met de door de gemeente toegekende namen en nummers aan de openbare ruimte, geeft het derde lid de gemeente de bevoegdheid om hiertegen op te treden. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat het iedereen vrij staat om een naam of nummer toe te kennen aan zijn onroerende zaak, zolang dat geen verwarring geeft met de door de gemeente toegekende namen en nummers aan de openbare ruimte.

 

Artikel 5:44 Gedoogplicht naamaanduiding

Vanuit een weloverwogen algemeen maatschappelijk belang dienen naamborden door of namens, of op verzoek van de gemeente ter plaatse goed zichtbaar en in voldoende mate te worden aangebracht. Veelal is het noodzakelijk om naamborden te bevestigen aan gebouwgevels, terreinafscheidingen of aan paaltjes die op privéterrein worden geplaatst. De betrokken rechthebbenden zijn volgens het eerste lid verplicht dat toe te laten. Het tweede lid geeft de gemeente de mogelijkheid om een bord met de oude, doorgehaalde naam ten hoogste een jaar te handhaven naast een bord met de nieuwe naam. Op deze wijze wordt voorkomen dat personen die niet van de herbenoeming op de hoogte zijn hun bestemming niet kunnen vinden. Het derde lid is opgenomen om te voorkomen dat de leesbaarheid of zichtbaarheid van een aangebracht naambord door bijvoorbeeld hoog opschietend groen, een zonnescherm of een reclamebord wordt belemmerd. Vandaar dat is bepaald dat de rechthebbende ervoor dient te zorgen dat de bedoelde borden vanaf de openbare weg leesbaar blijven.

 

Artikel 5:45 Aanbrengplicht nummeraanduiding

Tenzij het college anders besluit dient de rechthebbende van een object het nummer aan te brengen. Bij nieuwbouwprojecten waarbij een uniform uitgevoerde nummering wenselijk is, is het bijvoorbeeld wenselijk dat het college besluit dat rechthebbende niet zelf het nummer aanbrengen. De termijn voor het aanbrengen van de nummering na de kennisgeving van het besluit of na het gereedkomen van het verblijfsobject, lig- of standplaats of afgebakend terrein indien deze ten tijde van het besluit nog niet gereed was, is vier weken. Om te voorkomen dat personen die niet op de hoogte zijn van de hernummering hun bestemming niet kunnen vinden kan het college besluiten dat de rechthebbende de oude nummeraanduiding voor ten hoogste een jaar doorgehaald handhaaft.

 

Artikel 5:46 Uitvoeringsvoorschriften

Het eerste lid biedt aan het college de mogelijkheid om nadere regels vast te stellen over de naamgeving en nummering. Het tweede lid bepaalt dat de nadere regels niet in strijd mogen zijn met het Convenant inzake postcodes (Stcrt. 2014, 3779).

 

HOOFDSTUK 6. SANCTIE-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

Dit artikel regelt dat overtreding van al het bij of krachtens deze verordening bepaalde strafbaar is. Dit geldt ook voor gegeven voorschriften en beperkingen op grond van artikel 1:4. Naast strafrechtelijk optreden kan ook bestuursrechtelijk worden opgetreden.

Bepalingen die zien op de bestrijding van heling en overtreding van Wom-voorschriften alsmede artikel 3.23, eerste lid, ontbreken overigens in de opsomming. De reden is dat de strafbaarstelling van overtreding hiervan is geregeld in bijzondere (formele) wetten.

 

Artikel 6:2 Toezichthouders

De buitengewoon opsporingsambtenaren en ambtenaren van de politie zijn belast met het toezicht van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Naast de buitengewoon opsporingsambtenaren kunnen het college dan wel de burgemeester andere personen aanwijzen die met toezicht zijn belast. De aanwijzing kan individueel zijn (“personen”), bijvoorbeeld door de toezichthouder bij naam te noemen of door de functie aan te duiden. De aanwijzing kan ook categoraal zijn (“categorieën van personen”), bijvoorbeeld door de gemeentelijke dienst te noemen waar de met toezicht belaste personen werkzaam zijn.

 

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Het is soms noodzakelijk dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de APV bepaalde plaatsen kunnen betreden. De bevoegdheid van toezichthouders om andere plaatsen dan woningen te betreden volgt uit artikel 5:15 van de Awb. Artikel 6.3 regelt in aanvulling daarop het binnentreden van woningen, zonder toestemming van de bewoner. Als wel toestemming wordt verleend gelden de voorschriften van de Algemene wet op het binnentreden. Het gaat om personen die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van overtreding van voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of de bescherming van het leven of de gezondheid van personen.

 

Artikel 6:4 Inwerkingtreding en intrekking oude verordening

Op de inwerkingtreding van verordeningen is de regeling van artikel 142 van de Gemeentewet van toepassing. Deze houdt in dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen.

De APV is een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld. Een dergelijk besluit wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden (artikel 139 van de Gemeentewet). Van belang is dat de gemeente gehouden is dit besluit mee te delen aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen (artikel 143 van de Gemeentewet).

In verband met artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering is het niet mogelijk aan de bepalingen van een strafverordening terugwerkende kracht te verlenen.

Het tweede lid regelt dat de voorganger van deze verordening wordt ingetrokken op het moment dat deze verordening in werking treedt.

 

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Dit artikel regelt dat besluiten genomen krachtens de verordening die volgens artikel 6:4 wordt ingetrokken, vanaf het moment van inwerkingtreding gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening. Hierdoor verandert de rechtspositie op basis van eerder genomen besluiten niet door de vaststelling van de nieuwe APV. Hetzelfde geldt voor de geldigheid van nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten.

 

Artikel 6:6 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Naar boven