Bijlage 1
bij Wijziging Model-APV (najaar 2024)
Was-wordt-tabel wijziging Algemene Plaatselijke Verordening Krimpenerwaard 2018 met artikelsgewijze toelichting
Wijzigingen zijn in vet weergegeven.
Artikel 1:2 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 1:2 Beslistermijn
- 1.
Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
- 2.
Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
|
Artikel 1:2 Beslistermijn
- 1.
Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening een andere beslistermijn is vastgesteld.
- 2.
Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
|
Toelichting.
Bij sommige artikelen in de APV, bijvoorbeeld de evenementvergunningen, worden andere beslistermijnen gehanteerd. De tekstuele toevoeging om dit ook mogelijk te maken ontbrak nog.
|
Artikel 1:8 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
- 1.
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
- a.
- b.
- c.
- d.
de bescherming van het milieu.
- 2.
Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
- 3.
Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het tweede lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste dertien weken.
|
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
- 1.
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
- a.
- b.
- c.
- d.
de bescherming van het milieu.
- 2.
Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
- 3.
In afwijking van het tweede lid kan een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 worden geweigerd als de aanvraag is ingediend na de in artikel 2:25d, eerste lid genoemde termijn.
|
Toelichting.
De uitzondering op het in het tweede lid genoemde termijn is de evenementenvergunning. Hier staat nu een directe verwijzing naar beschreven.
|
Artikel 2:10 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:10 Voorwerpen op, aan of boven de weg of een openbare plaats
- 1.
Het is verboden een openbare plaats, de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:
- a.
schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of
- b.
niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
- 2.
Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1,25 strekkende meter wordt gelaten op voetpaden en van 3,50 strekkende meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.
- 3.
Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen, steigers, containers en reclameborden.
- 4.
Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
- b.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
- c.
overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
- 6.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
- 7.
Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Artikel 2:10 Voorwerpen op, aan of boven de weg of een openbare plaats
- 1.
Het is verboden een openbare plaats, de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:
- a.
schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of
- b.
niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
- 2.
Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1,25 strekkende meter wordt gelaten op voetpaden en van 3,50 strekkende meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.
- 3.
Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor uitstallingen, steigers, containers en reclameborden.
- 4.
Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
- b.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
- c.
terrassen als bedoeld in artikel 2:28e;
- d.
overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
- 6.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
- 7.
Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Toelichting.
Terrassen is hier weggehaald, omdat deze is ondergebracht in artikel 2:28e Exploitatievergunning
|
Artikel 2:12 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
- a.
ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
- b.
als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
- c.
als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
- d.
in het belang van bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
- e.
als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;
- f.
als de uitweg in strijd is met het gestelde in het ‘Inrittenbeleid Krimpenerwaard’.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.
|
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
- a.
ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
- b.
als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
- c.
als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
- d.
in het belang van bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
- e.
als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, Zuid-Hollandse Omgevingsverordening of waterschapsverordening.
|
Toelichting.
Bij de beoordeling van een vergunningaanvraag zal het bestuursorgaan moeten motiveren waarom een vergunning al dan niet wordt geweigerd. Het weigeren van een vergunning, onder een enkele verwijzing naar het beleid is onvoldoende. Het beleid mag wel worden meegenomen in de belangenafweging, maar kan niet uitsluitend de reden vormen om een vergunning te weigeren. De afdeling Rechtspraak van de Raad van State is in een uitspraak van 14 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:515) daarop ingegaan.
|
Artikel 2:24 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:24 Definities
- 1.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- a.
bioscoopvoorstellingen in een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer;
- b.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
- c.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d.
het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
- e.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- f.
activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.
- 2.
Onder evenement wordt mede verstaan:
- a.
een herdenkingsplechtigheid;
- b.
- c.
een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;
- d.
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
- e.
een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement).
|
Artikel 2:24 Definities
- 1.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- a.
bioscoopvoorstellingen in een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer;
- b.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
- c.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d.
het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
- e.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- f.
activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.
- 2.
Onder evenement wordt mede verstaan:
- a.
een herdenkingsplechtigheid;
- b.
- c.
een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;
- d.
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
- e.
een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (Categorie 0 evenement).
- f.
een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of gala’s.
- 3.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
categorie 0 evenement: kleinschalig evenement zonder noemenswaardig risico waarbij geen extra inzet van de hulpdiensten is vereist;
- b.
categorie A-evenement: een regulier evenement waarbij niet verwacht wordt dat die gebeurtenis leidt tot risico’s voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu. Ook worden geen maatregelen of voorzieningen verwacht van het bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
- c.
categorie B-evenement: een aandacht evenement waarbij het mogelijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico’s voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu. Een dergelijk evenement kan maatregelen en voorzieningen vragen van het bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken. Veelal zijn er ingrijpende verkeersmaatregelen en extra inzet van de hulpverleningsdiensten vereist;
- d.
categorie C-evenement: een risicovol evenement waarbij het te verwachten is dat die gebeurtenis leidt tot risico’s voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu. Het bevoegd gezag treft maatregelen of voorzieningen om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken. Extra inzet van de hulpverleningsdiensten is noodzakelijk.
|
Toelichting.
Uit een onderzoek van het Regionale Informatie- en Expertise Centrum Noord-Holland blijkt verwevenheid te bestaan van de onderwereld en de bovenwereld bij full contact vechtsport vechtsportevenementen. Dit doordringen van de onderwereld in de bovenwereld, zoals bij sommige vechtsportevenementen die openbaar toegankelijk zijn, krijgt extra aandacht van de politie in het kader van het bestrijden van ondermijning. De VNG stelt dan ook voor om voor het organiseren van een vechtsportevenement als een evenement aan te merken. Het tweede lid onder f voorziet daarin.
Momenteel staat er nog geen categorisering in de evenementen beschreven in de APV. Dat is wel wenselijk in verband met de beoordeling van een aanvraag. Voor het categoriseren van evenementen sluit de gemeente Krimpenerwaard aan bij het onderscheid dat is opgenomen in het “Kader evenementenveiligheid Veiligheidsregio Haaglanden”. Om te bepalen onder welke categorie een bepaald evenement valt, wordt een risicoscan ingevuld. Het soort categorie is bepalend voor het niveau van advisering door de diverse ketenpartners als onderdeel van het vergunningentraject. Het is daarmee een hulpmiddel voor alle bij de veiligheid betrokken partners om een goede risico-inschatting te kunnen maken. De uitkomst van de risicoscan is bepalend voor het in behandeling nemen van een aanvraag als zijnde een meldingplichtige aanvraag of een vergunningplichtige aanvraag.
|
Artikel 2:25 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:25 Evenement
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
- 2.
Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.
- 3.
Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:
- a.
het aantal gelijktijdig aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;
- b.
het evenement op maandag tot en met zaterdag tussen 08:00 uur en 24:00 uur plaats vindt of op zondag tussen 13:00 uur en 24:00 uur;
- c.
geen muziek ten gehore wordt gebracht op maandag tot en met zaterdag voor 08:00 uur en na 24:00 uur of op zondag voor 13:00 uur en na 24:00 uur;
- d.
het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;
- e.
slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object en maximaal 2 objecten in totaal;
- f.
- g.
de organisator de omwonenden minimaal 5 werkdagen voorafgaand aan het evenement informeert over de geplande activiteiten;
- h.
direct na het evenement het vuil wordt opgeruimd. De kosten voor het ophalen van achtergebleven vuil, worden verhaald op de organisator;
- i.
de organisator tenminste 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.
- 4.
De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
- 5.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
- 6.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Artikel 2:25 Evenement
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
- 2.
Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.
- 3.
Geen vergunning is vereist voor een Categorie 0-evenement (klein evenement), indien:
- a.
het aantal gelijktijdig aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;
- b.
het evenement op maandag tot en met zaterdag tussen 08:00 uur en 24:00 uur plaats vindt of op zondag tussen 13:00 uur en 24:00 uur;
- c.
geen muziek ten gehore wordt gebracht op maandag tot en met zaterdag voor 08:00 uur en na 24:00 uur of op zondag voor 13:00 uur en na 24:00 uur;
- d.
er te allen tijde een vrije doorgang voor hulpdiensten wordt gerealiseerd. Als de oorspronkelijke breedte van de weg minder is dan 4 meter dient een doorgang van 3,5 meter te worden vrijgehouden;
- e.
slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object en maximaal twee objecten in totaal;
- f.
- g.
de organisator de omwonenden minimaal vijf werkdagen voorafgaand aan het evenement informeert over de geplande activiteiten;
- h.
direct na het evenement het vuil wordt opgeruimd. De kosten voor het ophalen van achtergebleven vuil, worden verhaald op de organisator;
- i.
de organisator tenminste tien werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.
- 4.
De burgemeester kan binnen vijf werkdagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
- 5.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
- 6.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Toelichting.
Dit betreft een aantal tekstuele wijzigingen en aangepaste woordkeuzes.
|
Na artikel 2:25 wordt artikel 2:25 a ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:25a Beslistermijn
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist de burgemeester op een aanvraag voor een vergunning voor een evenement:
- a.
binnen drie weken voorafgaand aan het evenement, indien sprake is van een A-evenement;
- b.
binnen dertien weken voorafgaand aan het evenement, indien sprake is van een B- of C-evenement.
- c.
Op de aanvraag om vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Toelichting.
De beslistermijnen komen overeen met de termijnen die gelden voor het indienen van de vergunningaanvraag. Zie artikel 2:25d.
|
Na artikel 2:25a wordt artikel 2:25b ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:25b Weigeringsgronden
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren:
- a.
ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het evenement;
- b.
als het evenement gepaard gaat met een onevenredig beroep op de beschikbare inzet van politie en andere hulpverleningsdiensten;
- c.
als de organisator in de afgelopen drie jaar een bestuurlijke sanctie als bedoeld in artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht is opgelegd vanwege het overtreden van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling bepaalde of de bij of krachtens een vergunning gegeven voorschriften of beperkingen;
- d.
als de organisator of de aanvrager van de vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid onder f, van slecht levensgedrag is.
|
Toelichting.
Voor het organiseren van een vechtsportevenement is in Krimpenerwaard een (evenementen-) vergunning noodzakelijk. De organisator van of aanvrager van een vergunning voor een full-contact vechtsportevenement is verantwoordelijk voor een goede gang van zaken tijdens het evenement en voor een ordelijk verloop ervan, zowel in het gebouw als in de directe omgeving daarvan. De voorwaarde over het levensgedrag wordt gesteld om te kunnen toetsen of de organisator of de aanvrager van de vergunning op grond van zijn levensgedrag kan worden geacht aan deze verantwoordelijkheid te voldoen. De voorwaarde ziet alleen op de organisator(en) of de aanvrager van de vergunning, dat wil zeggen degene voor wiens rekening en risico het evenement wordt georganiseerd.
Uit een onderzoek van het Regionale Informatie- en Expertise Centrum Noord-Holland blijkt verwevenheid te bestaan van de onderwereld en de bovenwereld bij full contact vechtsport vechtsportevenementen. Dit doordringen van de onderwereld in de bovenwereld, zoals bij sommige vechtsportevenementen die openbaar toegankelijk zijn, krijgt extra aandacht van de politie in het kader van het bestrijden van ondermijning. Vanuit de VNG is daarom voorgesteld om de weigeringsgrond “slecht levensgedrag” van de aanvrager bij vergunningen voor vechtsportevenementen in de APV op te nemen.
|
Na artikel 2:25b wordt artikel 2:25c ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:25c Vergunningsvoorschriften
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:4, eerste lid, kan de burgemeester aan de vergunning voorschriften verbinden, waaronder: de plaats en het tijdstip van het evenement;
- a.
de benodigde technische voorzieningen;
- b.
de inrichting van het evenemententerrein;
- c.
het activiteitenprogramma;
- d.
het veiligheidsplan, het aantal beveiligers en de inzet van beveiligers;
- e.
- f.
het geluidsniveau van het programma tijdens het evenement.
|
Toelichting.
Dit is in lijn met de Beleidsregels Evenementen Krimpenerwaard 2023 – 2026
|
Na artikel 2:25c wordt artikel 2:25d ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:25d Indieningstermijnen en -vereisten
- 1.
Een volledige aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid, wordt ingediend:
- a.
3 weken voorafgaande aan een categorie a evenement;
- b.
13 weken voorafgaande aan een categorie b evenement;
- c.
13 weken voorafgaande aan een categorie c evenement.
- 2.
De aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid, bevat ten minste:
- a.
de plaats waar het evenement wordt gehouden;
- b.
de datum en het tijdstip waarop het evenement wordt gehouden;
- c.
een opgave van het verwachte aantal deelnemers en toeschouwers;
- d.
de inrichting van het evenemententerrein;
- e.
het activiteitenprogramma met indien van toepassing een programmering;
- f.
de mogelijke risico's voor verstoring van de openbare orde en veiligheid;
- g.
het veiligheidsplan, waaronder het aantal beveiligers en de inzet van beveiligers;
- h.
technische gegevens van bouwwerken, waaronder certificaat brandwerendheid materialen en constructietekeningen;
- i.
de maatregelen die de organisator zelf zal nemen om wanordelijkheden zoveel mogelijk te voorkomen.
- 3.
De burgemeester kan bepalen dat de gegevens als genoemd in het tweede lid, onder f tot en met i, niet bij de aanvraag ingediend hoeven te worden.
- 4.
Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens en de aanvullende gegevens, bedoeld in artikel 2.3 en artikel 2.4, tweede lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd.
|
Toelichting.
Het spreekt voor zich dat een aanvraag ook tijdig moet worden ingediend om zorgvuldig te kunnen beoordelen of er een vergunning kan worden verleend. Op dit punt geeft de Awb geen concrete voorschriften en komt het aan op de gemeentelijke invulling in de APV en het beleid vanuit de veiligheidsregio. Vandaar dat de aanvraagtermijn voor een A-evenement 3 weken, voor een B-evenement 13 weken en voor een C-evenement 13 weken is gesteld. Een aanvraag die niet tijdig is ingediend staat een volledige en goede beoordeling redelijkerwijs in de weg.
De benoemde vereisten voor een vergunning veranderen niet ten opzichten van de huidige eisen, dit staat nu echter ook opgenomen in de APV ter ondersteuning van de aangepaste artikelen rondom de evenementen. De genoemde tijden komen uit het beleidsregels evenementen Krimpenerwaard 2023-2026
|
Artikel 2:27 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:27 Definitie
- 1.
In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt;
- a.
terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.
- 2.
Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.
|
Artikel 2:27 Definities
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
Openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid dan wel gelegenheid wordt gegeven anders dan om niet enigerlei eet- of drinkwaar te verkrijgen, af te halen of te verbruiken;
- b.
terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.
- 2.
Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis, afhaalpunten, take away en maaltijdbezorging.
Onder openbare inrichting wordt ook verstaan een bij deze openbare inrichting behorend terras en andere aanhorigheden.
- 3.
Exploitant: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt gedreven, en de bestuurders van de rechtspersoon of hun gevolmachtigden.
- 4.
Leidinggevende: de natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een openbare inrichting.
|
Toelichting.
Lid 1 en 2
Er is landelijk een toename van het aantal afhaal- en bezorgrestaurants . Deze vallen momenteel nog niet in elke gemeente onder de vergunningplicht. Echter dergelijke restaurants zijn vaak geopend tot in de late uurtjes. Juist dan is er het risico van overlast en het aantasten van het woon- en leefklimaat. Om dit risico te beperken is het wenselijk om ook afhaal- en bezorgrestaurants exploitatievergunning plichtig te maken. Ook het Riec adviseert in het kader van de aanpak van ondermijning om dergelijke vormen van horeca vergunningplichtig te maken. Er kan dan worden getoetst of een exploitant van slecht levensgedrag is. Overigens zijn er al diverse gemeenten die een soortgelijke bepaling in hun APV hebben opgenomen.
Lid 3 en 4
De exploitatievergunning wordt verleend aan de exploitant. Dat is de persoon die de vergunning heeft aangevraagd. De houder van de vergunning is altijd verantwoordelijk voor de gang van zaken in en om het horecabedrijf. Bij overtreding van de regels wordt de exploitant daarom als eerste aangesproken.
De exploitant moet altijd ingeschreven staan in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Dit geldt ook voor stichtingen en verenigingen.
Door het begrip leidinggevende op te nemen in de APV, wordt duidelijk dat deze persoon verantwoordelijk is voor de gang van zaken in en bij de openbare inrichting. In een openbare inrichting kunnen meer leidinggevenden (aanwezig) zijn. Van belang is dat als de openbare inrichting geopend is voor bezoekers dan ook altijd een leidinggevende aanwezig is. De omschrijving in de begripsbepaling sluit aan bij het begrip leidinggevende van de Alcoholwet
|
Artikel 2:28 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
- 1.
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
- 2.
De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. of
- 4.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:
- a.
een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
- b.
- c.
- d.
een bedrijfskantine of –restaurant.
- 5.
De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet, als:
- a.
zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik of -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel,
- b.
de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.
- 6.
De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid, onder a.
- 7.
Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
- 1.
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
- 2.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:
- a.
een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
- b.
- c.
- d.
een bedrijfskantine of –restaurant;
- e.
een rouwcentrum, begraafplaats of crematorium.
- 3.
Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Toelichting.
Momenteel geldt er een vrijstelling (onder voorwaarden) voor het exploiteren van een horeca-inrichting. Dit betekent dat voor het exploiteren van een horeca-inrichting (ook voor de droge horeca) geen exploitatievergunning noodzakelijk is. In het kader van de aanpak van ondermijning is dit niet langer wenselijk. Er wordt dan ook een algehele exploitatievergunningsplicht voor de horeca ingesteld. Het doel hiervan is onder andere om effectiever te kunnen optreden tegen ondermijning en een betere handhaving van de openbare orde en veiligheid in en rondom. De in het vijfde en zesde lid geregelde vrijstelling komt dan ook te vervallen. Het invoeren van de exploitatievergunningstelsel biedt de mogelijkheid om te toetsen of de aanvrager/ondernemer van goed levensgedrag is en of de onderneming niet wordt gefinancierd met ‘crimineel’ geld. Deze toetsing, op grond van de Wet Bibob (Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur), kan een extra preventieve werking hebben. De meeste omliggende gemeenten beschikken wel over een exploitatievergunningstelsel.
Er zal overgangsrecht gelden wat voorziet in een fasegewijze invoer van de vergunningplicht. Allereerst zullen nieuwe vergunningaanvragen (zowel voor nieuwe horeca als wijzigingen in de bestaande horeca) worden getoetst aan regels die betrekking hebben op de nieuwe vergunningplicht. Daarna zullen de bestaande locaties die onder het nieuwe beleid ook vergunningplichtig zijn geworden, gefaseerd worden aangeschreven om dit in orde te maken.
Voorts is in het vierde lid een aantal inrichtingen vrijgesteld van de vergunningplicht. Tot op heden genieten rouwcentra, begraafplaatsen en crematoria geen vrijstelling. Voor hen zal alsnog een vrijstelling gaan gelden. Dit is in overeenstemming met de bepaling in de model-verordening van de VNG.
|
Na artikel 2:28 wordt artikel 2:28a ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:28a Eisen leidinggevenden
Leidinggevenden
- a.
hebben de leeftijd van 18 jaar bereikt;
- b.
voldoen aan de eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van het Alcoholbesluit;
- c.
zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
- d.
staan niet onder curatele en zijn evenmin uit de ouderlijke macht of de voogdij ontzet.
|
Toelichting.
Een exploitant en de leidinggevenden van een horecabedrijf moeten aan verschillende eisen voldoen voordat een exploitatievergunning wordt verleend. Dit is ook het geval als een nieuwe leidinggevende op het aanhangsel van de vergunning moet worden bijgeschreven.
Deze eisen zijn opgenomen, omdat een exploitant en een leidinggevende een belangrijke rol hebben in de wijze van de bedrijfsvoering en exploitatie van een openbare inrichting. Zo zal de exploitant en leidinggevenden het personeel en de bezoekers moeten kunnen aanspreken op hun gedrag. Hierbij speelt het eigen gedrag van de exploitant en de leidinggevende een grote rol.
Er geldt een leeftijdseis van achttien jaar. Van een persoon met deze leeftijd mag worden verwacht dat hij voldoende verantwoordelijkheidsgevoel en overwicht heeft om op te treden bij verstoring van de belangen die de APV beoogt te beschermen.
De exploitant en de leidinggevende mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Voor de beoordeling of daar sprake van is, wordt aansluiting gezocht bij het Alcoholbesluit en de bestaande jurisprudentie. De burgemeester weigert aanvragen voor een exploitatievergunning als een exploitant leidinggevende gedrag heeft vertoond of een veroordeling op zijn naam heeft staan die aanleiding geven om te oordelen dat een exploitant en/of leidinggevende van slecht levensgedrag is.
In deze beoordeling worden in ieder geval de volgende gedragingen meegenomen: betrokkenheid bij geweldsdelicten, witwaspraktijken, illegaal gokken, gebruik en/of handel in drugs, rijden onder invloed, discriminatie, bejegening, bedreiging en fysiek handelen/geweld tegen medewerkers van politie en toezichthouders en een eventuele eerdere weigering van een exploitatievergunning vanwege slecht levensgedrag.
|
Na artikel 2:28a wordt artikel 2:28b ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:28b Vergunningaanvraag
- 1.
De aanvraag wordt gesteld op een door de burgemeester vastgesteld formulier.
- 2.
Bij een aanvraag om vergunning wordt tenminste opgaaf gedaan van:
- a.
de personalia dan wel zetel en het adres van de leidinggevende voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt geëxploiteerd;
- b.
de personalia en adresgegevens van iedere overige leidinggevende;
- c.
het adres en de aard van de openbare inrichting.
|
Toelichting.
Om een aanvraag om een exploitatievergunning goed te kunnen beoordelen, moet de aanvrager de nodig gegevens en documenten aanleveren. Aanvragers maken gebruik van een vastgesteld aanvraagformulier om ervoor te zorgen dat de aanvraag zo volledig mogelijk wordt ingediend.
Voldoet een aanvrager hier niet aan, dan wordt hij altijd in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag aan te vullen, voordat de aanvraag buiten behandeling worden gelaten.
Bij de aanvraag wordt in ieder geval een duidelijke beschrijving van het soort horecabedrijf toegevoegd, met een plattegrond van het hele horecabedrijf en een situatietekening van de indeling van het horecabedrijf. De plattegrond en situatietekening hebben een duidelijk maatvoering (schaal 1:100).
Als een terras wordt aangevraagd, dan moet ook duidelijk blijken waar dat terras in de openbare ruimte komt te liggen en waar voorwerpen (zoals tafels, stoelen, parasols en afscheidingen) worden geplaatst.
De burgemeester kan altijd aanvullende stukken vragen voor de beoordeling van een aanvraag om een vergunning. Een opsomming is niet limitatief, maar het kan bijvoorbeeld gaan om een ondernemingsplan, menukaart, huurcontracten van het pand, verklaringen van de Belastingdienst etc. De aanvullende stukken kunnen nodig zijn ter verduidelijking van de aanvraag.
|
Na artikel 2:28b wordt artikel 2:28c ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:28c Weigeringsgronden
- 1.
De burgemeester weigert de vergunning, als:
- a.
de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.
- b.
niet wordt voldaan het bepaalde in artikel 2:28a.
- c.
een leidinggevende binnen drie jaar voor de aanvraag een openbare inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde of op grond van artikel 13b Opiumwet, gesloten is geweest.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als:
- a.
naar zijn oordeel zich in of vanuit de openbare inrichting feiten hebben voorgedaan of het aannemelijk is dat in de toekomst zich feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde of de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;
- b.
de wijze van bedrijfsvoering van een leidinggevende van de openbare inrichting in deze of in andere openbare inrichtingen daarvoor aanleiding geeft.
|
Toelichting.
Bij het bepalen van de bestemming van panden in een gebied is gekeken vanuit ruimtelijke gronden of een horecabedrijf daar passend kan zijn. Is dat niet het geval, en wordt dus niet voldaan aan de planologische regels, dan weigert de burgemeester de aanvraag voor een exploitatievergunning.
Als de aanwezigheid van een horecabedrijf een ontoelaatbaar nadelige invloed heeft op de Omgeving van het horecabedrijf, dan weigert de burgemeester de aanvraag voor een exploitatievergunning. De belangen die de burgemeester toetst zien op de openbare orde, de veiligheid van personen of goederen, de zedelijkheid, de gezondheid, de bescherming van het milieu en de woon- en leefsituatie van omwonenden.
Daarbij houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en wijk, de aard van het horecabedrijf, de spanning waaraan de woon- en leefsituatie al blootstaat en verder komt te staan door de exploitatie van het horecabedrijf en eventueel de wijze van bedrijfsvoering van de aanvrager in andere horecabedrijven.
|
Na artikel 2:28c wordt artikel 2:28d ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:28d Vergunning
- 1.
In de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
- a.
- b.
tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;
- c.
de situering en oppervlakten van het terras of de terrassen.
- 2.
In een aanhangsel bij de vergunning worden de leidinggevenden vermeld.
- 3.
De vergunning en het daarbij behorende aanhangsel zijn in de openbare inrichting aanwezig.
|
Toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
|
Na artikel 2:28d wordt artikel 2:28e ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:28E Terras
- 1.
Ingeval de vergunningaanvraag ook betrekking heeft op één of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen, beslist de burgemeester tevens omtrent de ingebruikneming van de openbare weg.
- 2.
De burgemeester kan de in het eerste lid bedoelde ingebruikneming van de openbare weg weigeren, als het de verwachting is dat het beoogde gebruik:
- a.
schade toebrengt aan de openbare plaatst dan wel gevaar kan veroorzaken voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
- b.
een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
- c.
afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.
- 3.
Als voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden zoals bijvoorbeeld een evenement of markt verwijdering van het terras noodzakelijk is, is de exploitant van de openbare inrichting verplicht dit binnen de door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn, te verwijderen.
|
Toelichting.
Het terras wordt zo als apart onderdeel van de inrichting ook meegenomen in de exploitatievergunning.
|
Na artikel 2:28e wordt artikel 2:28f ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:28f Aanwezigheid leidinggevende
Het is verboden een openbare inrichting voor het publiek geopend te houden als in de openbare inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op het aanhangsel bij de vergunning.
|
Toelichting.
De exploitant en de leidinggevenden hebben een belangrijke rol in de exploitatie en de wijze waarop door de exploitatie de openbare orde, de veiligheid, de gezondheid, de zedelijkheid en de woon- en leefsituatie van omwonenden kan worden beïnvloed. Daarom moet tijdens openingstijden te allen tijde de exploitant of een leidinggevende in de openbare inrichting aanwezig zijn. Immers van een leidinggevende wordt verwacht dat hij voldoende gezag en verantwoordelijkheid heeft om de orde in en rondom het horecabedrijf te handhaven en bezoekers aan te spreken als dat nodig is.
|
Na artikel 2:28f wordt artikel 2:28g ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:28g Wijziging leidinggevende
- 1.
Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven of door te halen.
- 2.
De melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.
- 3.
De aanvraag wordt gesteld op een door de burgemeester vastgesteld formulier.
- 4.
De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel als de persoon niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2:28a.
|
Toelichting.
Door leidinggevenden op te nemen in een aanhangsel bij de exploitatievergunning hoeft niet bij elke wijziging van een leidinggevende een nieuwe vergunning aangevraagd te worden. Dit is overeenkomstig de procedure van de Alcoholwet. Een logisch gevolg hiervan is dat een vergunninghouder tijdig een aanvraag moet indienen om een leidinggevende bij te laten schrijven. In het horecabedrijf moet altijd een actuele vergunning met aanhangsel aanwezig zijn. Om die reden verstrekt de burgemeester bij een wijziging altijd een nieuwe versie van het aanhangsel.
|
Na artikel 2:28g wordt artikel 2:28h ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:28h Intrekken vergunning
- 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 trekt de burgemeester de vergunning in als niet langer wordt voldaan aan artikel 2:28b;
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken als:
- a.
aannemelijk is dat een leidinggevende betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de openbare inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting;
- b.
een leidinggevende toestaat of gedoogd dat in de openbare inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
- c.
zich in of vanuit de openbare inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de openbare inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging van het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting;
- d.
is gehandeld in strijd met het in deze afdeling bepaalde;
- e.
een leidinggevende zich schuldig maakt aan discriminatie;
- f.
de vergunninghouder in het artikel 2:28f bedoelde geval geen melding als bedoeld in dat artikel heeft gedaan.
- g.
een vergunninghouder in een periode van twee jaar tenminste drie maal op grond van artikel 2:28f om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel tenminste driemaal heeft geweigerd op grond artikel 2:28f, vierde lid;
- h.
een vergunninghouder daarom verzoekt.
|
Toelichting.
Vervolg op de vorige wijzigingen.
|
Na artikel 2:28h wordt artikel 2:28i ingevoegd en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
|
Artikel 2:28i Vervallen vergunning
Een vergunning vervalt, wanneer:
- a.
sinds de verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
- b.
gedurende 6 maanden anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
- c.
de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.
|
Toelichting.
Hiermee wordt aangesloten bij de systematiek van de Alcoholwet (artikel 33).
|
Artikel 2:29 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:29 Sluitingstijden
- 1.
Het is de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting verboden bezoekers in de openbare inrichting toe te laten tussen 01.00 uur en 02.00 uur (toelatingstijd).
- 2.
Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven tussen 02.00 uur en 07.00 uur (sluitingstijd).
- 3.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van de toelatings- en sluitingstijd.
- 4.
Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
- 5.
Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.
- 6.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
- 7.
De burgemeester kan bij convenant afwijken van het bepaalde in lid 2 van dit artikel. De burgemeester consulteert de raad over het voorgenomen convenant, ten minste zes weken voor de inwerkingtreding daarvan.
|
Artikel 2:29 Sluitingstijden
- 1.
Het is de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting verboden bezoekers in de openbare inrichting toe te laten tussen 01.00 uur en 02.00 uur (toelatingstijd).
- 2.
Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven tussen 02.00 uur en 07.00 uur (sluitingstijd).
- 3.
Het is de exploitant of feitelijk leidinggevende van een bij een inrichting behorend terras verboden op het terras dranken en/of etenswaren te verstrekken of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 uur en 09.00 uur.
- 4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van lid 1 t/m 3.
- 5.
Voor winkel ondersteunende horecabedrijven, niet zijnde winkels als bedoeld in de Winkeltijdenwet, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
- 6.
Openbare inrichtingen van paracommerciële rechtspersonen zijn gesloten zijn na het verstrijken van de schenktijden als bedoeld in artikel 2:34b.
- 7.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de ontheffing of het vergunningsvoorschrift, als bedoeld in het derde lid, geheel of gedeeltelijk weigeren, als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de openbare orde of de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
- 8.
Het eerste en het vierde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet is voorzien.
- 9.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Toelichting.
Het afwijken van de wettelijk bepaalde sluitingstijden kan op juridische gronden niet via een convenant. Vandaar dat het zevende lid wordt geschrapt. Het ondertekenen van een convenant kan bijvoorbeeld wel een voorwaarde zijn voor het verlenen van een ontheffing.
Ook zijn de tijden benoemd voor terrassen die staan opgenomen in “Nadere regels voor het uitbaten van een terras in gemeente Krimpenerwaard” hier ontbrak nog een directe verwijzing naar.
|
Artikel 2:34 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen
- 1.
Een paracommerciële rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard mag alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang, tot uiterlijk drie uur na afloop van een activiteit die past binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon, met inachtneming van de in het tweede lid van dit artikel genoemde tijden. Onder statutaire activiteiten worden ook cohesie bevorderende activiteiten binnen de paracommerciële rechtspersoon verstaan.
- 2.
De paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid, verstrekt geen alcoholhoudende drank op:
- •
maandag tot en met vrijdag vóór 12.00 uur en na 01.00 uur;
- •
zaterdag en zondag voor 12.00 uur en na 24.00 uur,
- 3.
Een paracommerciële rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten waarbij het faciliteren van sociale interactie een voorname rol speelt, mag alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur vóór de aanvang tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die past binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon, met inachtneming van de in het vierde lid van dit artikel genoemde tijden.
- 4.
De paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in het derde lid, verstrekt geen alcoholhoudende drank vóór 12.00 uur en na 02.00 uur.
- 5.
Overige paracommerciële rechtspersonen mogen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken gedurende een activiteit die past binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon met inachtneming van de in het zesde lid van dit artikel genoemde tijden.
- 6.
De paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in het vijfde lid verstrekt geen alcoholhoudende drank vóór 12.00 uur en na 00.00 uur.
- 7.
Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
- 8.
Indien sprake is van een bijeenkomst die direct verband houdt met de statutaire activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, kan de burgemeester ten hoogste negen keer per jaar, met een maximum van één keer per maand, bij ontheffing afwijken van het bepaalde in het tweede en het zesde lid van dit artikel.
|
Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet
- 1.
Een paracommerciële rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard mag alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang, tot uiterlijk drie uur na afloop van een activiteit die past binnen de statutaire doelomschrijving van de paracommerciële rechtspersoon op maandag tot en met vrijdag tussen 12:00 uur en 01:00 uur en zaterdag en zondag tussen 12:00 en 0:00. Onder statutaire activiteiten worden ook cohesie bevorderende activiteiten binnen de paracommerciële rechtspersoon verstaan.
- 2.
Een paracommerciële rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten waarbij het faciliteren van sociale interactie een voorname rol speelt, mag alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur vóór de aanvang tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die past binnen de statutaire doelomschrijving van de betreffende paracommerciële rechtspersoon tussen 12:00 uur en 02:00 uur.
- 3.
Overige paracommerciële rechtspersonen mogen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken gedurende een activiteit die past binnen de statutaire doelomschrijving van de betreffende paracommerciële rechtspersoon tussen 12:00 uur en 0:00 uur.
- 4.
Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
- 5.
Indien sprake is van een bijeenkomst die direct verband houdt met de statutaire activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, kan de burgemeester ten hoogste negen keer per jaar, met een maximum van één keer per maand, bij ontheffing afwijken van het bepaalde in het eerste en het derde lid van dit artikel.
|
Toelichting.
Voor de leesbaarheid en bruikbaarheid zijn lid 1 en 2 samengevoegd, lid 3 en 4 samengevoegd en lid 5 en 6 samengevoegd. Verder geen inhoudelijke veranderingen.
|
Artikel 2:41 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
- 1.
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
- 2.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
- 3.
Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
|
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
- 1.
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
- 2.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
- 3.
Het is verboden een krachtens artikel 17 van de Woningwet gesloten gebouw, open erf of terrein te betreden.
- 4.
Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
|
Toelichting.
Op grond van artikel 17 van de Woningwet kan een gebouw, erf of lokaal worden gesloten. Op het betreden van een woning, erf of lokaal is in de Woningwet geen verbod gesteld. Dat is wel wenselijk om de sluiting te effectueren. Vandaar dat een verbod tot betreding alsnog wordt opgenomen in de APV.
|
Artikel 2:41a komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:41a Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen
- 1.
De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, of voor het publiek openstaande gebouwen en/of de daarbij behorende erven in bepaald gebied, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.
- 2.
Onverminderd hetgeen in artikel 5.24 van de Algemene Wet Bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of erf.
- 3.
Een ieder is verplicht toe te laten, dat het in het tweede lid bedoelde besluit ter plaatsen wordt aangebracht en daar aangebracht blijft, zolang het bevel van kracht is.
- 4.
Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
- 5.
Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf, verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven.
- 6.
Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf te betreden.
- 7.
Het is het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.
|
Artikel 2:41a Sluiting voor publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat besluiten tot de gehele of gedeeltelijke sluiting van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 2:30, eerste lid, of artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
- 3.
De burgemeester brengt een
afschrift van zijn besluit aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf
.
- 4.
Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.
- 5.
Het is verboden een gesloten gebouw of erf te bezoeken, als bezoeker daarin of daarop te verblijven of een bezoeker daarin of daarop te laten verblijven zonder toestemming van de burgemeester.
- 6.
De burgemeester kan een sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
|
Toelichting.
Het is een algemeen bekend feit, dat panden kunnen worden gebruikt voor het opslaan van drugs, wapens en andere voorwerpen die verband kunnen houden met zware georganiseerde criminaliteit. Dergelijke panden kunnen ook worden gebruikt voor het verrichten van criminele handelingen, zoals het verbouwen van hennep” of voor het witwassen van geld. Om die redenen is het van belang, dat de lokale overheid bevoegdheden kan aanwenden om deze ondermijnende criminaliteit te voorkómen.
Dit artikel is een aanvulling op de huidige bevoegdheden van de burgemeester (op grond van de APV of artikel 13b van de Opiumwet). De burgemeester kan met behulp van dit artikel optreden wanneer in een voor het publiek openstaand gebouw strafbare feiten plaatsvinden waardoor de openbare orde of het woon- of leefklimaat nadelig wordt beïnvloed of wanneer ondernemers van (dienstverlenende) bedrijven zoals bijvoorbeeld garages, autoverhuurbedrijven, uitzendbureaus en winkels overlast (blijven) veroorzaken of ter plaatse strafbare feiten plegen, deze faciliteren, gedogen of op enigerwijze toestaan.
In het zesde lid van dit artikel wordt de mogelijkheid geboden, dat de burgemeester een sluiting voor (on)bepaalde duur op verzoek van een belanghebbende opheft. De burgemeester zal daartoe in de regel alleen overgaan op het moment dat er voldoende garanties aanwezig zijn waaruit blijkt dat de openbare orde en veiligheid in de omgeving van het pand gewaarborgd zijn.
|
Artikel 2:50b wordt vernummerd in artikel 2:51 en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:50b Messen en andere voorwerpen als wapen
- 1.
Het is verboden op de weg of in voor publiek toegankelijke gebouwen messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod geldt niet met betrekking tot voorwerpen die zodanig zijn ingepakt, dat zij niet voor dadelijk gebruik gereed zijn.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het onderwerp daarvan wordt voorzien bij of krachtens de Wet wapens en munitie.
|
Artikel 2:51 Messen en andere voorwerpen als wapen
- 1.
Het is verboden op openbare plaatsen of in daaraan grenzende voor het publiek openstaande gebouwen of op bij die gebouwen behorende erven messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod geldt niet voor messen of voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing voor zover het wapens betreft als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie.
|
Toelichting.
Deze bepaling is van toepassing op messen en andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt. Het bezit van dergelijke wapens dient daarom op alle openbare plaatsen in de gemeente verboden te worden. Het tweede lid grenst het verbod af van de op 1 september 1989 in werking getreden en in 2011 aangepaste Wet wapens en munitie. Deze wet verbiedt onder meer het dragen van steekwapens op de openbare weg of andere voor het publiektoegankelijke plaatsen, anders dan vervoer (dat wil zeggen: zodanig verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend). Ondanks de wetswijziging blijft een dergelijk APV artikel noodzakelijk. Het APV artikel maakt direct optreden beter mogelijk, doordat er ook kan worden opgetreden als er sprake is van hinder en overlast voor de omgeving.
|
Artikel 2:72 wordt vernummerd in artikel 2:51 en komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen
- 1.
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
- 2.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Artikel 2:72
(Vervallen)
|
Toelichting.
De regels omtrent het opslaan en verkopen van vuurwerk zijn namelijk geborgd in het Vuurwerkbesluit
|
Artikel 2:78 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
- 1.
De burgemeester in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
- 2.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
- 3.
Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.
- 4.
De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
|
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht] een tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten hoogste 24 uur in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.
- 2.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen] kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een tijdelijk verbod is opgelegd als bedoeld in dat lid en die binnen zes maanden na een eerder tijdelijk verbod opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten hoogste acht weken in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.
- 3.
De burgemeester beperkt het krachtens het eerste of tweede lid opgelegde verbod, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een tijdelijk verbod.
- 4.
Het is verboden te handelen in strijd met een krachtens het eerste of tweede lid opgelegd verbod.
- 5.
Als de officier van justitie een persoon een gedragsaanwijzing heeft gegeven als bedoeld in artikel 509hh, tweede lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering, legt de burgemeester aan deze persoon voor hetzelfde gebied niet een tijdelijk verbod op als bedoeld in het eerste of tweede lid.
|
Toelichting.
Het artikel is in overeenstemming gebracht met de bepaling zoals die luidt in de modelverordening van de APV.
Lid 4
De Commissie Feiten en Tarieven van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) is bereid om een feitcode aan overtreding van de gebiedsontzegging te koppelen als dat in dit artikel expliciet is geregeld. Door het nieuwe vierde lid in combinatie met strafbaarstelling in artikel 6:1 model-APV is het mogelijk om een boete op te leggen aan degene die een gebiedsontzegging overtreedt.
|
Artikel 2:79 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
- 1.
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
- 2.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
- 3.
De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:
- a.
- b.
- c.
hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
- d.
overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
- e.
intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
|
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
- 1.
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
- 2.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
- 3.
De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:
- a.
- b.
- c.
hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
- d.
overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
- e.
intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
- 4.
De last, bedoeld in het tweede lid kan een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het daarbij behorende erf, als bedoeld in artikel 151d derde lid van de Gemeentewet
|
Toelichting.
Een uiterst middel die de “Wet woonoverlast” kent is het opleggen van een tijdelijk huisverbod (artikel 151d Gemeentewet). Voor het kunnen toepassen van deze mogelijkheid is het noodzakelijk om deze in de APV op te nemen.
|
Artikel 2:80 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 2:80 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
- b.
beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;
- c.
bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
- 2.
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.
- 3.
Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf te runnen:
- a.
in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of
- b.
indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;
- b.
indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;
- c.
de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- d.
indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;
- e.
indien niet voldaan is aan de bij of krachtens lid vijf en zes gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;
- f.
indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;
- g.
indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.
- 5.
De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag voor een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag voor een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overlegd:
- a.
de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;
- b.
et adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
- c.
het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
- d.
indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;
- e.
een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;
- f.
een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.
- 6.
Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overlegd.
- 7.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:
- a.
door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of
- b.
door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of
- c.
de voorwaarden uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit dit artikel niet worden nageleefd; of
- d.
de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of
- e.
de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of
- f.
er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of
- g.
er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of
- h.
de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of
- i.
redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of
- j.
de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een gebiedsplan.
- 8.
Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.
- 9.
Het is een ieder verboden een overeenkomstig het achtste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.
- 10.
De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.
- 11.
De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.
- 12.
Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.
- 13.
De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.
- 14.
In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.
- 15.
Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Artikel 2:80 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
- b.
beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;
- c.
bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
- 2.
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.
- 3.
Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf te runnen:
- c.
in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of
- d.
indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;
- b.
indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;
- c.
de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- d.
indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;
- e.
indien niet voldaan is aan de bij of krachtens lid vijf en zes gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;
- f.
indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;
- g.
indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend omgevingsplan,
- 5.
vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag voor een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag voor een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overlegd:
- a.
de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;
- b.
et adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
- c.
het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
- d.
indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;
- e.
een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;
- f.
een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.
- 6.
Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overlegd.
- 7.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:
- a.
door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of
- b.
door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of
- c.
de voorschriften uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit dit artikel niet worden nageleefd; of
- d.
de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of
- e.
de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of
- f.
er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of
- g.
er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of
- h.
de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of
- i.
redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of
- j.
de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend omgevingsplan.
- 8.
Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.
- 9.
Het is een ieder verboden een overeenkomstig het achtste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.
- 10.
De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.
- 11.
De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.
- 12.
Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.
- 13.
De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.
- 14.
In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.
- 15.
Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Toelichting.
Een aantal tekstuele aanpassingen
|
Artikel 4:6 luidt als volgt:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:
- a.
voor werkzaamheden op of aan openbare plaatsen die plaatsvinden van maandag tot en met vrijdag tussen 07.00 uur en 19.00 uur;
- b.
voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:
- a.
voor werkzaamheden op of aan openbare plaatsen die plaatsvinden van maandag tot en met vrijdag tussen 07.00 uur en 19.00 uur;
- b.
voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Toelichting.
Een tekstuele aanpassing.
|
Artikel 4:13 luidt als volgt:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
- 1.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
- a.
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
- b.
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
- c.
kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of
- d.
mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
- 2.
Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.
|
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
- 1.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
- a.
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
- b.
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
- c.
kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of
- d.
mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
- 2.
Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
|
Toelichting.
Een tekstuele wijziging
|
Artikel 4:20 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 4.20 Bestrijding distels
- 1.
De eigenaar, beheerder en/of de gebruiker van gronden is verplicht deze te zuiveren van de akkerdistel (Cirsium arvense), de akkermelkdistel (Sonchus arvensis), Ridderzuring (Rumex Obtusifolia), Jacobs Kruiskruid (Senecio Jacobaea), Grote brandnetel (Urtica dioica), Speerdistel (Cirsium vulgare) en Bezemkruiskruid (Senecio inaequidens) voordat deze in bloei komen, indien als gevolg van de aanwezigheid hiervan op diens gronden, aan de omliggende gronden (met een maximale afstand 50 meter van de bron), die bij anderen in eigendom en/of gebruik zijn, schade of overlast wordt toegebracht of zou kunnen worden toegebracht.
- 2.
Indien naar het oordeel van het college, waarin de gronden zijn gelegen, de in het eerste lid van dit artikel opgelegde verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen, kan het college aan de eigenaar en/of beheerder en/of gebruiker van de betreffende gronden een lastgeving zenden om binnen de in de lastgeving opgenomen termijn, de betreffende gronden te zuiveren van de in het eerste lid genoemde distels.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Flora- en faunawet.
|
Artikel 4.20 Bestrijding distels
- 1.
De eigenaar, beheerder en/of de gebruiker van gronden is verplicht deze te zuiveren van de akkerdistel (Cirsium arvense), de akkermelkdistel (Sonchus arvensis), Ridderzuring (Rumex Obtusifolia), Jacobs Kruiskruid (Senecio Jacobaea), Grote brandnetel (Urtica dioica), Speerdistel (Cirsium vulgare) en Bezemkruiskruid (Senecio inaequidens) voordat deze in bloei komen, indien als gevolg van de aanwezigheid hiervan op diens gronden, aan de omliggende gronden (met een maximale afstand 50 meter van de bron), die bij anderen in eigendom en/of gebruik zijn, schade of overlast wordt toegebracht of zou kunnen worden toegebracht.
- 2.
Indien naar het oordeel van het college, waarin de gronden zijn gelegen, de in het eerste lid van dit artikel opgelegde verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen, kan het college aan de eigenaar en/of beheerder en/of gebruiker van de betreffende gronden een lastgeving zenden om binnen de in de lastgeving opgenomen termijn, de betreffende gronden te zuiveren van de in het eerste lid genoemde distels.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet.
|
Toelichting.
Een tekstuele aanpassing
|
Artikel 5:6 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
- a.
langer dan gedurende 3 achtereenvolgende dagen, hetzij op één plaats hetzij met enige verandering van plaats, te plaatsen of te hebben op de weg;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
- 2.
Het college kan categorieën voertuigen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.
- 4.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
- 5.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
|
Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
- a.
langer dan gedurende 3 achtereenvolgende dagen, hetzij op één plaats hetzij met enige verandering van plaats, te plaatsen of te hebben op de weg;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
- 2.
Het college kan categorieën voertuigen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.
- 4.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
- 5.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
|
Toelichting
Een tekstuele aanpassing.
|
Artikel 5:27 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.
|
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
(vervallen)
|
Toelichting
Dit artikel verwijst naar artikel 5:26 die in het verleden al vervallen is.
|
Artikel 5:28 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
- 1.
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.
|
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
- 1.
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
|
Toelichting
Een tekstuele aanpassing.
|
Artikel 5:30 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
- 1.
Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement de provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.
|
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
- 1.
Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Omgevingswet, het Binnenvaartpolitiereglement of de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
|
Toelichting
Een tekstuele aanpassing.
|
Artikel 5:30 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
- 1.
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
- 2.
Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
- a.
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
- b.
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
- c.
vuur voor koken, bakken en braden.
- 3.
Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhefen onder 1° of 3°, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.
- 6.
Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
- 1.
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
- 2.
Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
- a.
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
- b.
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
- c.
vuur voor koken, bakken en braden.
- 3.
Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhefen onder 1° of 3°, van het Wetboek van Strafrecht of de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
- 6.
Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
Toelichting
Een tekstuele aanpassing.
|
Artikel 6:2 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 6:2 Toezichthouders
- 1.
Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, behoudens hoofdstuk 3, zijn belast:
- a.
de door het college dan wel door de burgemeester aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren;
- b.
toezichthouders van de Omgevingsdienst Midden Holland;
- 2.
Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met het toezicht, bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Met het toezicht op de naleving van het bij hoofdstuk 3 bepaalde zijn belast:
- a.
de door het college dan wel door de burgemeester aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren.
- 4.
De burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met het toezicht, bedoeld in het derde lid.
- 5.
Onverminderd het eerste tot en met vierde lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.
|
Artikel 6:2 Toezichthouders
- 1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, zijn belast:
- a.
de Buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam bij de Gemeente Krimpenerwaard;
- b.
ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2 onder a en c van de Politiewet 2012;
- c.
De toezichthouders van de Omgevingsdient Midden-Holland voor zover dit gebied behoort tot het grondgebied van de gemeente Krimpenerwaard;
- 2.
Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen functionarissen.
|
Toelichting
De bepaling is in overeenstemming gebracht met de bepaling zoals die luidt in de modelverordening van de APV.
|
Artikel 6:3 komt als volgt te luiden:
Bestaande tekst
|
Nieuwe tekst
|
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
- 1.
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening, behoudens hoofdstuk 3, gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
- 2.
De in artikel 6:2, derde lid, bedoelde ambtenaren, voor zover zij zijn belast met de opsporing van de strafbare feiten, bedoeld in de artikelen 3:14, tweede lid, en 3:19, eerste lid, zijn bevoegd zonder toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden waar een overtreding van een dergelijk strafbaar feit wordt gepleegd of naar hun redelijk vermoeden wordt gepleegd.
- 3.
De in artikel 6:2, derde lid, bedoelde ambtenaren zijn in het kader van hun toezichtstaak bevoegd zonder toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden, als daar bedrijfsmatig prostitutie plaatsvindt.
|
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
|
Toelichting
De bepaling is in overeenstemming gebracht met de bepaling zoals die luidt in de modelverordening van de APV.
|