Gemeenteblad van Venray
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Venray | Gemeenteblad 2024, 475846 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Venray | Gemeenteblad 2024, 475846 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Sociaal Domein 2025 gemeente Venray
De raad van de gemeente Venray;
gelezen het advies van B en W, d.d. 9 juli 2024
gelezen het advies van de commissie Leven d.d. 5 september 2024
gelet op de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs), Wet inburgering 2021 (Wi 2021), Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), Jeugdwet, Leerlingenvervoer (Llv), Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet voortgezet onderwijs 2020(WVO 2020)
besluit vast te stellen de volgende verordening:
1 Inleiding verordening Sociaal Domein
Deze verordening sluit aan bij de kadernota Sociaal Domein ‘De volgende stap’ en geeft gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:
In de kadernota Sociaal Domein stellen we het leven van de inwoner en de omgeving centraal. Verder gaan we uit van ‘positieve gezondheid’. Dit bestaat uit meer dan ‘niet ziek zijn’ en richt zich op de inwoner, hoe de inwoner meer veerkracht krijgt en wat het leven betekenis geeft. We richten ons daarom op de inwoner en de omgeving. Hoe kunnen we de inwoner en de omgeving sterker maken zodat de inwoner geen hulp van de gemeente (meer) nodig heeft.
Het is belangrijk dat inwoners actief kunnen meedoen in de samenleving en hun financiën op orde hebben. Ook is het belangrijk dat inwoners een eigen huishouden kunnen voeren en dat kinderen gezond en veilig opgroeien. Inwoners moeten in de eerste plaats daar zelf voor zorgen. Lukt dat niet, dan is het de taak van de gemeente om inwoners te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt waarin dat staat. Het gaat om de volgende wetten:
De regels in deze verordening zijn nodig om de wettelijke taken goed te kunnen uitvoeren. Deze regels vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Burgemeester en wethouders kunnen zulke uitvoeringsregels maken. Die regels staan niet in deze verordening, maar in andere regelingen, zoals het besluit nadere regels of beleidsregels. Op verschillende plekken in de verordening zijn wetsartikelen opgenomen. Die artikelen zijn wel iets anders opgeschreven. Dat maakt ze beter leesbaar. Zo zijn de hoofdlijnen van het gemeentelijke sociaal domein goed te zien en kan de lezer de samenhang tussen de regels ontdekken.
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het gevolg van een besluit past bij de bedoeling van die wetten. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
|
Inwoners zijn in de eerste plaats (als het mogelijk is) zelf verantwoordelijk om hun eigen doelen te realiseren en zetten zich daar ook voor in. |
|
Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving. |
|
De gemeente Venray bevordert preventie, een sterke omgeving en een duurzame uitstroom en voorkomt instroom. |
|
Gemeente Venray normaliseert de hulpvraag, versterkt de toegang tot ondersteuning en werkt samen met (zorg)aanbieders. |
Deze kernwaarden geven richting aan de uitvoering van de verordening. Het zijn geen regels, maar principes en overtuigingen. Die vormen de basis van de regels. Bij ieder hoofdstuk staat aangegeven welke kernwaarden we belangrijk vinden voor dat hoofdstuk. Ten slotte: de begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 13.
Bij het versterken van de omgeving willen we een samenwerkende en ondersteunende gemeente zijn. Daarom willen we duurzaam investeren in de omgeving. Het uitgangspunt is om actief de verbinding te leggen tussen inwoners, hun netwerken en de sociale omgeving. De omgeving gaat altijd voor op de hulp-op-maat. Bij hulp-op-maat verleend door aanbieders streven we naar duurzaam partnerschap.
Wat staat in deze verordening? Na de Inleiding staat eerst hoe en waar een inwoner hulp kan vragen aan de gemeente en hoe die hulpvraag wordt opgepakt. Daarna leggen we in een aantal hoofdstukken uit wat de belangrijkste regels zijn. Die regels gaan bijvoorbeeld over hulp van de gemeente om de stap naar werk te zetten (hoofdstuk 3), hulp bij de opvoeding van kinderen (hoofdstuk 4), vervoer naar school (hoofdstuk 6) hulp bij geldzorgen (hoofdstuk 7). In die hoofdstukken staat wanneer de inwoner hulp kan krijgen, wat die hulp inhoudt en welke rechten en plichten deze hulp geeft. Daarnaast zijn er enkele hoofdstukken over de vorm die de hulp heeft, over wat inwoners en gemeente van elkaar kunnen verwachten en hoe de hulp georganiseerd is (hoofdstuk 8-12). De verordening eindigt met een uitleg van belangrijke begrippen die in deze verordening worden gebruikt (deze woorden zijn dikgedrukt in de verordening) en met slotbepalingen (hoofdstuk 13 en 14).
Elk hoofdstuk begint met een korte inleiding. Daarin staat waarover het hoofdstuk gaat en welke kernwaarden voor dat hoofdstuk gelden. Daarna volgen de regels. Die regels zijn gebaseerd op de wetten die bij hoofdstuk 1.1 zijn genoemd. Bij elk artikel staat op welke wet of welke wetten het precies gebaseerd is. Dit kan per artikel en zelfs per hoofdstuk of paragraaf verschillend zijn. In deze verordening komt een aantal keer het woord ‘Gemeentewet’ voor. We bedoelen daarmee de wet die bepaalt dat de gemeenteraad zelf iets kan regelen. Bij een aantal artikelen staat de afkorting ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht). Daarmee bedoelen we dat in de Awb specifieke bepalingen over dat onderwerp staan.
Soms lukt het inwoners niet om zelf hun problemen op te lossen. Inwoners kunnen dan hulp vragen aan de gemeente. In dit hoofdstuk staat hoe een inwoner die hulpvraag kan stellen. Ook staat in dit hoofdstuk hoe de hulpvraag wordt behandeld en hoe de gemeente tot een besluit komt. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen in 1 keer kunnen worden gesteld. Maar voor bepaalde hulpvragen geldt soms een bijzondere route. In dit hoofdstuk staat ook, hoe inwoners en hulpverleners signalen kunnen doorgeven aan de gemeente, als ze zich zorgen maken over andere inwoners. Geeft de gemeente hulp, dan zorgt de gemeente ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die de inwoner al krijgt. Inwoners en professionals kunnen ook informatie vinden op www.venray.nl.
Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:
|
Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving. |
Inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij de gemeente. Dat kan digitaal (gemeente@venray.nl), schriftelijk (postbus 500, 5800 AM Venray), of telefonisch (0478-52 33 33).
2.1.2 Doel en procedure melding
Het doel van de melding is om de hulpvraag te bespreken en te onderzoeken of er hulp nodig is. De gemeente nodigt de inwoner uit voor een gesprek met een medewerker van de gemeente. Na overleg met de inwoner bepaalt de gemeente of, waar en wanneer het gesprek is en welke gegevens de inwoner moet meenemen. Als een gesprek nodig is kan dit bij de inwoner thuis zijn, als dit belangrijk is voor de hulpvraag.
De inwoner kan zelf een plan opstellen waarin de inwoner uitlegt hoe haar persoonlijke situatie is. In dat plan geeft de inwoner ook aan wat te willen bereiken met de vraag (dat plan heet een persoonlijk plan of een familiegroepsplan). De inwoner krijgt de gelegenheid om na de melding binnen 7 dagen een persoonlijk plan in te leveren bij de gemeente. De termijn van 7 dagen geldt niet voor jeugdhulp.
Gaat het om Wmo- of jeugdhulp, dan informeert de medewerker de inwoner over de mogelijkheid om te kiezen voor hulp in natura of een persoonsgebonden budget (pgb). Als de inwoner een pgb wil ontvangen, dan maakt een Bewustkeuzegesprek deel uit van het onderzoek. Dat gesprek gaat over de taken, werkzaamheden en verantwoordelijkheden die horen bij een pgb. Het gesprek gaat ook over de voorwaarden om een pgb te kunnen krijgen.
2.2.3 Leefzorgplan of plan van aanpak
Gaat het om een hulpvraag voor Wmo- of jeugdhulp, dan deelt de medewerker het leefzorgplan met de inwoner via de post. Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden als bijlage aan het leefzorgplan toegevoegd. Door het ondertekenen van het leefzorgplan en het terugsturen naar de gemeente wordt de aanvraag gedaan (tenzij de inwoner al een aanvraag heeft gedaan).
[Jeugdwet, Wmo , PW, IOAW, IOAZ, Wgs , Llv , Awb ]
De inwoner kan, uitgezonderd de hulpvragen, zoals bedoeld in artikel 2.1.1. lid 3, een aanvraag doen, nadat het onderzoek naar de hulpvraag is afgerond. Een Wmo- aanvraag kan worden ingediend nadat het onderzoek is afgerond, maar in ieder geval vanaf 6 weken, nadat de inwoner de melding heeft gedaan.
2.3.2 Voorwaarden voor hulp-op-maat
[Jeugdwet, Wmo , Wgs , PW, IOAW, IOAZ]
Vraagt de inwoner hulp die speciaal is afgestemd op de inwoner (hulp-op-maat), dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:
De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste resultaat op eigen kracht te bereiken. De inwoner kan dit resultaat ook niet op andere manieren bereiken, zoals met de inzet van hulp van huisgenoten, met mantelzorg, met hulp vanuit het sociale netwerk, met algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en
Als er sprake is van een levenslange beperking of aandoening en er geen zicht op verbetering is, wordt de afweging gemaakt of hulp-op-maat voor onbepaalde tijd passend is. De gemeente onderzoekt periodiek of de hulp-op-maat nog passend is. Tussentijdse wijzigingen in omstandigheden en/of beleid kunnen van invloed zijn op de hulp-op-maat.
[Jeugdwet, Wmo , PW, IOAW, IOAZ, Wgs , Llv , Awb ]
De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die nodig is om deze melding of aanvraag goed te kunnen beoordelen. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat iemand die wel deskundig is een advies uitbrengt. Dit advies betrekt de gemeente bij de beoordeling van de melding of de aanvraag.
[Jeugdwet, Wmo , PW, IOAW, IOAZ, Wgs , Llv , Awb ]
De gemeente beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 8 weken nadat de aanvraag is ontvangen. Gaat het om een aanvraag in het kader van de Wmo, dan beslist de gemeente binnen 2 weken nadat de aanvraag voor Wmo-hulp is ontvangen. De beslistermijn kan schriftelijk worden verlengd als de inwoner onvoldoende gegevens heeft verstrekt. De gemeente vraagt de inwoner dan opnieuw om de ontbrekende gegevens te verstrekken.
[Jeugdwet, Wmo , PW, IOAW, IOAZ, Wgs , Llv , Awb ]
De gemeente legt in een brief uit wat het besluit is en stuurt deze brief naar de inwoner. Als de inwoner een vertegenwoordiger heeft, dan wordt de brief naar die persoon gestuurd. In het besluit staat of de gemeente wel of geen hulp geeft. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven. Bij jeugdhulp en Wmo-hulp maakt het leefzorgplan deel uit van het besluit.
In spoedeisende gevallen kan de gemeente afwijken van de normale procedure om ervoor te zorgen dat de inwoner de hulp krijgt die nodig is.
Met de komst van de Wet inburgering 2021 (Wi) is de gemeente verantwoordelijk voor het aanbieden van passende inburgeringstrajecten aan nieuwe inburgeringsplichtigen. Statushouders worden vanuit een asielzoekerscentrum gekoppeld aan de gemeente Venray en zo snel mogelijk gehuisvest. Gezinsmigranten en overige migranten krijgen een kennisgeving van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over de inburgeringsplicht. In de DUO portal krijgt de gemeente een seintje wanneer de statushouder, gezinsmigrant of overige migrant zich in de gemeente heeft ingeschreven of aan de gemeente is gekoppeld. Dat is het signaal dat de gemeente betrokkene moet uitnodigen voor de brede intake. De consulent Inburgering nodigt de statushouder, gezinsmigrant of overige migrant uit voor een brede intake.
De gemeente neemt bij de inburgeringsplichtigen een brede intake af. De brede intake geeft een beeld van de startpositie en de ontwikkelingsmogelijkheden van de inwoner. In overleg met de inwoner en op basis van de uitkomsten van de brede intake geeft de gemeente invulling aan het inburgeringstraject.
2.5.3.2 Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP)
Na afronding van de brede intake en op basis van de hieruit ontvangen informatie, stelt de gemeente het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) op. Dit gebeurt zoveel mogelijk in samenspraak met de inburgeringsplichtige. In het PIP staat wat de inwoner moet doen om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Het PIP geeft een compleet beeld van de rechten en plichten van de inwoner gedurende het inburgeringstraject. De gemeente stemt het plan af op de persoonlijke situatie, ontwikkelbehoeften en capaciteiten van de inwoner.
De gemeente stelt het PIP vast uiterlijk binnen 10 weken na inschrijving van de inwoner in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente waar zij of zij wordt gehuisvest na verblijf in het AZC of naartoe verhuist. Dit is anders als betrokkene op dat moment nog niet woonachtig is in de gemeente. Voor gezinsmigranten en overige migranten geldt dan 10 weken na schriftelijke kennisgeving DUO en voor statushouders 10 weken na inschrijving in BRP gemeente.
3 Werken en meedoen in de samenleving
Dit hoofdstuk gaat over werk en participatie (meedoen in de samenleving). Het is belangrijk dat inwoners in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. De gemeente verwacht daarom van inwoners met een uitkering die kunnen werken, dat zij werk zoeken. De gemeente wil inwoners daarbij ondersteunen. Welke hulp de gemeente kan geven, staat in dit hoofdstuk. Die hulp noemen we ook wel: een voorziening. De gemeente heeft de inwoners goed in beeld en ontsluiten daarop een passend aanbod van voorzieningen. De gemeente is hier samen met partners en werkgevers verantwoordelijk voor. De gemeente kan iets terugvragen van inwoners met een uitkering. De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners meedoen in de samenleving. Dat kan bij voorkeur via betaald werk, maar ook op andere manieren. Meedoen is niet alleen een verantwoordelijkheid van de inwoner zelf of van de gemeente, maar ook van de samenleving (omkijken naar elkaar). In dit hoofdstuk staan de belangrijkste regels voor de hulp die de gemeente kan geven om mee te doen in de samenleving. De regels in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de Participatiewet of op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:
|
Inwoners zijn in de eerste plaats (als het mogelijk is) zelf verantwoordelijk om hun eigen doelen te realiseren. |
|
Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving. |
3.2 Samenwerking met de omgeving
De gemeente werkt met andere maatschappelijke organisaties samen in het participatienetwerk. Dit om overzicht te scheppen in de diverse initiatieven op het gebied van participatie, de onderlinge verbinding tussen deze initiatieven te stimuleren en inzicht te krijgen in de doorlopende leer- of ontwikkellijnen van dagbesteding tot aan betaald werk.
3.3 Voorwaarde geen verdringing
Bij participatie en werk mag geen sprake zijn van verdringing. Het gaat dan om werkzaamheden die door de inwoner niet eerder betaald zijn uitgevoerd, om een speciaal gecreëerde functie of om een functie die alleen met speciale begeleiding kan worden verricht door de inwoner. De activiteiten die de inwoner bij de organisatie doet, mogen werknemers in die organisatie niet verdringen. Ook mag er geen oneerlijke concurrentie ontstaan met andere organisaties.
De gemeente bekijkt per inwoner welke hulp nodig is. De gemeente zet passende voorzieningen in. Voor mensen die ver van de arbeidsmarkt afstaan zijn er mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Van ontwikkelingsgerichte participatie tot regulier werk. Daarbij hoort ook de mogelijkheid om een stapje terug te doen als het even wat minder gaat. Inwoners kunnen zelf op eigen initiatief deelnemen aan activiteiten die geen verplichting vanuit de bijstandsuitkering of re-integratie schenden. De gemeente hoeft daarvoor geen toestemming te verlenen.
Bij sommige voorzieningen verricht de inwoner werkzaamheden bij een werkgever. De werkgever heeft ten behoeve van deze inwoner een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten voor de uren dat de inwoner aanwezig is. Als de werkgever aantoonbaar geen aansprakelijkheidsverzekering kan afsluiten zorgt de gemeente hiervoor.
De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. De gemeente bepaalt in overleg met de inwoner, welke voorziening wordt ingezet en voor welke periode. Daarbij kijkt de gemeente naar verschillende dingen: de omstandigheden van de inwoner, haar mogelijkheden, interesses, vaardigheden en eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en de goedkoopste en geschikte voorziening. De voorwaarden uit artikelen 2.3.2 en 2.3.3 zijn van toepassing.
3.4.2 Voorzieningen – beëindiging en weigering
De gemeente biedt de goedkoopste en meest geschikte voorziening aan en houdt bij het voorzieningenaanbod rekening met andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn. Het aanbod wordt, als dat nodig is, intern afgestemd zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de inwoner. De gemeente houdt bij de afstemming ook rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en stemt dit af in het plan van aanpak.
De gemeente biedt een inwoner een beschutte werkplek aan als UWV heeft geadviseerd dat dit nodig is. Dat is nodig, als de inwoner alleen kan werken zodra het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Inwoners met een uitkering van UWV en NUG-ers kunnen ook in aanmerking komen voor een beschutte werkplek. Voor deze inwoners geldt dit artikel ook.
De gemeente biedt het maximale aantal beschutte werkplekken aan, dat het Rijk de gemeente opdraagt. Zolang de wettelijke taakstelling voor beschutte werkplekken niet is vervuld, worden beschutte werkplekken toegekend in de volgorde van aanvraag. Aanvullende werkplekken kunnen op basis van individueel maatwerk toegekend worden.
De proefplaatsing is alleen mogelijk als de werkgever de inwoner goed begeleidt tijdens de proefplaatsing. Hierover worden afspraken gemaakt voor de start van de proefplaatsing. Wordt de proefplaatsing niet omgezet in een dienstverband dan moet de werkgever uitleggen wat zij heeft gedaan om de inwoner te begeleiden.
De proefplaatsing duurt maximaal 2 maanden. Met goede reden is er de mogelijkheid de proefplaatsing te verlengen met maximaal 4 maanden. Bij een proefplaatsing van maximaal 2 maanden volgt een dienstverband van minstens 6 maanden. Bij een proefplaatsing tussen de 2 en 6 maanden volgt een dienstverband van minimaal 12 maanden (zonder proeftijd).
3.4.5 Persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen
De taalscholing heeft tot doel om de Nederlandse taalvaardigheden beter te beheersen, wat nodig is voor maatschappelijke participatie en het vinden en behouden van een werkplek. Soms is het volgen van taalscholing verplicht. Daarnaast kan in overleg met de inwoner ondersteuning worden geboden bij laaggeletterdheid.
3.4.6 Persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen voor inwoners met arbeidsbeperking.
3.4.6.1 Aanvraag persoonlijke ondersteuning bij werk en andere voorzieningen
Bij de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen is er sprake van individueel maatwerk. Verder gelden, naast artikel 2.3.2, de volgende voorwaarden:
de voorziening komt niet in aanmerking voor vergoeding vanuit de UWV-werkvoorzieningen (Externe link:www.uwv.nl/particulieren/voorzieningen);
3.4.6.2 Persoonlijke ondersteuning bij werk
3.4.6.3 Persoonlijke ondersteuning bij werk van een jobcoach
De gemeente kan een inwoner jobcoaching in natura of een jobcoach vanuit het regionaal afgestemd inkoopbeleid aanbieden. Deze voldoen aan de kwaliteitseisen zoals te vinden op de site Algemeen programma van eisen.
Voor jobcoaching door een erkende jobcoach worden de begeleidingsniveaus ‘licht’, ‘midden’ en ‘intensief’ gebruikt. Voor welk niveau van jobcoaching in een situatie wordt gekozen, hangt af van de ondersteuningsbehoefte van een werknemer in deze situatie. Voor iedere werknemer die jobcoaching gaat krijgen, wordt vastgesteld voor welke periodedie werknemer jobcoaching kan krijgen.
3.4.6.4 Persoonlijke ondersteuning bij werk voor het organiseren van jobcoaching via subsidie
3.4.6.5 Persoonlijke ondersteuning bij werk voor interne werkbegeleiding via subsidie
3.4.7 Faciliterende voorziening
[PW, IOAW, IOAZ, Wet kinderopvang]
3.4.7.3 Een meeneembare voorziening en/of bij een motorische beperking
3.4.7.4 Een vervoersvoorziening
3.4.8.1 Wettelijke loonkostensubsidie
De gemeente stelt binnen 6 maanden na het begin van het (1e) dienstverband vast of het gaat om een inwoner die niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen. Om te bepalen hoe productief de inwoner op de werkplek is (welke loonwaarde zij heeft), past de gemeente een erkende methode toe. Dit kan vastgesteld worden aan het begin van het dienstverband en opnieuw tijdens het dienstverband. Hierbij is het belangrijk om te weten dat er geen sprake is van de no-riskpolis voor datum loonwaardemeting én dat er geen sprake meer is van een loonkostenvoordeel. Dit laatste kan enkel als de datum loonwaarde meting vóór datum indiensttreding ligt.
De gemeente kan een werkgever die een inwoner in dienst neemt voor een korte periode opstapsubsidie geven. Dit doet de gemeente alleen in het kader van maatwerk en dit naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk is. Opstapsubsidie is niet mogelijk als de werkgever voor deze inwoner wettelijke loonkostensubsidie kan krijgen (zie artikel 3.4.8.1) en niet in aanmerking komt voor andere vergoedingen voor het in dienst nemen van de inwoner.
3.5 Andere voorzieningen en vergoedingen
De gemeente kan andere voorzieningen, waaronder ook de voorzieningen in de artikelen 3.4.6.1 tot en met 3.4.6.5, inzetten als dat nodig is om de kans op werk te vergroten en/of de belastbaarheid te verhogen. Deze andere voorzieningen worden ingezet voor maximaal 6 maanden met de mogelijkheid om zo nodig te verlengen met 2 periodes van maximaal 6 maanden. Onderlinge afspraken over doelen, aanwezigheid, periode en inzet worden vastgelegd en bevestigd.
Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om mee te doen. Een inwoner kan daar hulp bij nodig hebben, vanwege een beperking of een langdurig psychisch of psychosociaal probleem. Die inwoner kan aan de gemeente hulp vragen, als de inwoner zelf geen oplossing kan vinden voor haar problemen. De hulp kan verschillende vormen hebben. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn er wel enkele voorwaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2. De hulp moet daarnaast langdurig nodig zijn. Hieronder staat welke hulp-op-maat door de gemeente kan worden ingezet.
3.8.1 Herstelgerichte ondersteuning
Om te voorkomen dat inwoners minder zelfstandig worden, richt de gemeente zich ook op andere vormen van ondersteunen van inwoners. Er is aandacht voor de verbetering van zelfstandigheid van inwoners in hun eigen leefomgeving. De ondersteuning is gericht op verbetering van de situatie van de inwoner in plaats van het inzetten van een voorziening of ondersteuning waarbij zaken worden overgenomen. Herstelgerichte ondersteuning kan een passende oplossing zijn voor een hulpvraag.
Als herstelgerichte ondersteuning is ingezet als goedkoopst passende voorziening (zie artikel 2.3.2 lid 3) en een inwoner maakt hier zonder gegronde reden geen gebruik van, dan kan de inwoner geen andere hulp-op-maat krijgen voor de ondersteuningsbehoefte waarvoor die voorziening is ingezet. De voorziening wordt daarmee beschouwd als voorliggende voorziening ten opzichte van hulp-op-maat. Gegronde reden wil zeggen dat uit het advies van de deskundige blijkt dat er redenen zijn waardoor deelname niet mogelijk is.
3.8.2 Individuele ondersteuning
Wmo-Ondersteuning is gericht op inwoners vanaf 18 jaar met een beperking of met (chronische) psychische of psychosociale problemen. De Wmo-ondersteuning vindt zoveel mogelijk plaats in de eigen leefomgeving van de inwoner. Voorliggende voorzieningen en ondersteuning in de sociale omgeving zijn voor deze inwoner (nog) niet voldoende passend. Wmo-ondersteuning is gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner. Deze Wmo-ondersteuning heeft als doel om bijvoorbeeld praktische vaardigheden te stimuleren die nodig zijn in het dagelijks leven. Maar ook om de eigen regie en zelfredzaamheid van de inwoner te vergroten en de inwoner maatschappelijk te laten meedoen. De verschillende vormen van Wmo-ondersteuning zijn bedoeld om de eigen kracht en mogelijkheden van de inwoner te vergroten.
3.8.3 Vervoer in de eigen omgeving
De gemeente wil graag dat collectief taxivervoer beschikbaar en betaalbaar blijft voor inwoners die dat nodig hebben. Daarom kijkt de gemeente eerst of een vervoersprobleem opgelost kan worden met collectief taxivervoer. Zo ja, dan kan de inwoner gebruik maken van collectief taxivervoer via Omnibuzz.
De inwoner die zich niet kan verplaatsen in en om de woning, kan in aanmerking komen voor een rolstoel als deze noodzakelijk is voor dagelijks zittend gebruik.
Jongeren moeten zo gezond en veilig mogelijk opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders, de jongeren en van hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk geboden. Zo kan het beroep op gespecialiseerde hulp worden beperkt. Bij het geven van hulp staat de eigen kracht van ouders en jongeren voorop. De hulp sluit hierbij aan en vergroot het probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving. Bij het bieden van hulp houdt de gemeente rekening met het geloof, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jongere en de ouders. Met jongeren bedoelen we in deze verordening kinderen en tieners tot 18 jaar, en in bepaalde situaties tot 23 jaar.
Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:
|
Inwoners zijn in eerste plaats (als het mogelijk is) zelf verantwoordelijk om hun eigen doelen te realiseren. |
|
Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving. |
De gemeente zet zich ervoor in dat jongeren zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. Om dat te bereiken biedt de gemeente hulp aan die vrij toegankelijk is. De inwoner kan van die hulp gebruik maken, zonder besluit van de gemeente. Ook heeft de inwoner geen verwijzing nodig van een huisarts, een medisch specialist of een jeugdarts.
De inwoner kan gebruik maken van Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Het advies-en meldpunt is te bereiken via telefoonnummer 0800-2000 (gratis) of via www.veiligthuisnml.nl.
Als voorwaarde wordt gesteld dat in overleg tussen gemeente, jongere, gezinshuisouder(s) en indien betrokken, de behandelverantwoordelijke, een perspectief voor de toekomst is vastgesteld.
4.4 Afstemming met andere vormen van hulp
De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jongere of haar ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken kan de gemeente afspraken maken met hulpverleners, instellingen, onderwijs, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Die afspraken kunnen onder andere gaan over:
De afspraken kunnen worden vastgelegd in een plan of in een andere geschikte vorm.
5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Inwoners met een beperking of langdurige psychische of psychosociale problematiek kunnen problemen hebben bij het gebruik van hun woning of bij het voeren van het huishouden. Als inwoners zulke problemen niet zelf kunnen oplossen, kan de gemeente hen helpen. Welke hulp dat kan zijn, wordt in dit hoofdstuk uitgelegd. De gemeente kan ook helpen, als inwoners met een beperking niet goed voor zichzelf kunnen zorgen en als inwoners opvang of hulp bij het (zelfstandig) wonen nodig hebben. Ten slotte speelt de gemeente een rol bij het ondersteunen van mantelzorgers. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de hulp die de gemeente op grond van de Wmo aan al deze inwoners kan geven.
Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:
|
Inwoners zijn in de eerste plaats (als het mogelijk is) zelf verantwoordelijk om hun eigen doelen te realiseren en zetten zich daar ook voor in. |
Het is belangrijk dat inwoners zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de normale dagelijkse activiteiten kunnen doen en een huishouden kunnen voeren. Dat is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de inwoner zelf. Het kan zijn dat een inwoner hulp nodig heeft, vanwege een beperking of door een langdurig psychisch of een psychosociaal probleem. Die inwoner kan aan de gemeente hulp vragen als zij zelf geen oplossing kan vinden voor haar problemen. De hulp kan verschillende vormen hebben. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn er wel enkele voorwaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2. De hulp moet daarnaast langdurig nodig zijn. Als de inwoner hulp bij het (zelfstandig) wonen of opvang nodig heeft, dan moet de hulp van de gemeente eraan bijdragen dat de inwoner zichzelf zo snel mogelijk weer kan redden in de samenleving.
5.2 Zelfstandig en veilig wonen
Voor de inwoner die voldoet aan de voorwaarden uit artikel 5.1 zijn in bepaalde gevallen de volgende voorzieningen beschikbaar: Geschikte woning (woonvoorziening) voor inwoners met een aantoonbare beperking.
5.3 Een schone en leefbare woning
Als er in het huishouden van de inwoner minderjarige kinderen zijn, dan kan de hulp ook bestaan uit het voor een korte periode overnemen van de hulp die kinderen normaal gesproken moeten bieden (gebruikelijke hulp). Deze hulp is vooral bedoeld om de periode tot er andere hulp is te overbruggen, of totdat de kinderen in staat zijn de gebruikelijke hulp (weer) te leveren.
De hulp bij het huishouden zorgt voor het schoonmaken van het huis. Op basis van maatwerk kan de gemeente besluiten dat de schoonmaakhulp meer doet, zoals het klaarzetten van maaltijden of het helpen bij de was. Als het nodig is, ondersteunt die hulp ook bij het organiseren van het huishouden. Dat kan advies, instructie of voorlichting zijn. Dat helpt de inwoner om het huishouden zelfstandig uit te voeren.
5.4 Hulp bij het (zelfstandig) wonen
De inwoner kan in aanmerking komen voor hulp bij het (zelfstandig) wonen, als de inwoner psychische en/ of psychosociale problemen heeft. Haar behandeling is afgerond of staat niet (meer) op de voorgrond. Het gaat niet om problematiek die voortkomt uit een (acute) crisissituatie waarin de gemeente nog geen noodzaak voor hulp bij het (zelfstandig) wonen kan vaststellen. Daarvoor is de voorziening maatschappelijke opvang beschikbaar (zie artikel 5.5).
Hulp bij het (zelfstandig) wonen is trajectbegeleiding in de thuissituatie van de inwoner die zelfstandig woont, gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en meedoen. Beschermd Wonen biedt de inwoner de mogelijkheid om 24 uur per dag hulp in te schakelen in een woning van een gecontracteerde zorgaanbieder.
Inwoners die ziek zijn of een beperking hebben, worden vaak geholpen door familieleden, vrienden of kennissen. Deze hulp wordt mantelzorg genoemd als de hulp langdurig en onbetaald wordt gegeven en verder gaat dan wat gebruikelijk is tussen mensen. Degene die deze hulp geeft is de mantelzorger. Mantelzorg is maatschappelijk van groot belang voor een leefbare samenleving en sociale samenhang. De gemeente wil zorgen voor huidige en toekomstige mantelzorgers in Venray en hen passende ondersteuning bieden.
5.6.1 Ondersteuning mantelzorger
De inwoner die mantelzorg ontvangt kan in aanmerking komen voor respijtzorg als deze niet vanuit een voorliggende voorziening of andere wetgeving wordt verstrekt. Respijtzorg is het logeren in een accommodatie van een instelling of in een logeergezin (maximaal 104 etmalen per jaar). Respijtzorg heeft als doel het tijdelijk ontlasten van de mantelzorger of diens omgeving, of om ontsporing van de situatie te voorkomen.
De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers. De mantelzorger kan jaarlijks éénmalig een mantelzorgwaardering aanvragen. De mantelzorgwaardering bedraagt minimaal €130,00. De mantelzorgwaardering is bedoeld voor de mantelzorger(s) van de inwoner (hulpvrager) die in de gemeente woont.
De gemeente kan inwoners die een mantelzorgwoning willen realiseren, ondersteunen. Een mantelzorgwoning is tijdelijke woonruimte op het erf van een inwoner, die is bedoeld om goede mantelzorg mogelijk te maken. De mantelzorgwoning kan bewoond worden door de mantelzorger of door de inwoner die mantelzorg ontvangt. De ondersteuning houdt in dat beoordeeld wordt of er sprake is van een mantelzorgsituatie waardoor een inwoner in aanmerking komt voor het vergunningsvrij plaatsen van een mantelzorgwoning.
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot. Mogelijk sluit een school in de buurt onvoldoende aan bij de levensovertuiging van ouders of kan het kind wegens haar beperking niet zelfstandig naar school reizen. Ouders kunnen dan in bepaalde gevallen een beroep doen op leerlingenvervoer. In dit hoofdstuk staat beschreven hoe ouders door de gemeente ondersteunt worden bij het vervoer van hun kind naar school.
Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:
De hulp van de gemeente heet een vervoersvoorziening. Het kan gaan om vergoeding voor reiskosten of om aangepast vervoer dat wordt geregeld door de gemeente, zoals een taxibusje. Het kan zijn dat ouders van kinderen op de basisschool een deel van de kosten zelf moeten betalen. Dat is de eigen bijdrage en wordt toegelicht in artikel 6.5.1.
De gemeente onderzoekt of ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Als dat zo is gaat de gemeente na welke voorziening er nodig is. De gemeente onderzoekt dan met welk vervoersmiddel het kind kan reizen en welke route naar school de kortste veilige route voor het kind is. Ook gaat de gemeente na of er begeleiding nodig is bij het reizen.
De gemeente verstrekt aan ouders een vergoeding voor de reiskosten van een begeleider, als hun kind begeleiding nodig heeft bij het vervoer naar school en de ouders voor dit kind een vervoersvoorziening krijgen. De ouders moeten wel overtuigend hebben aangetoond, dat het kind niet zonder begeleiding met het OV of de fiets kan reizen.
6.5 Vorm en hoogte van de vervoersvoorziening
De gemeente houdt bij het vaststellen van de vervoersvoorziening rekening met andere (gedeeltelijke) vergoedingen voor de reiskosten die ouders voor het kind ontvangen. Die andere vergoedingen trekt de gemeente af van de vergoeding die de gemeente geeft. Bij aangepast vervoer brengt de gemeente dan een bedrag bij de ouders is rekening.
6.5.1 Bijzondere regeling vervoer naar basisschool
Is de reisafstand naar de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool meer dan 20 kilometer, dan betalen ouders de reiskosten voor een deel zelf of helemaal zelf (eigen bijdrage). Als de gemeente zorgt voor aangepast vervoer, dan betalen de ouders de eigen bijdrage aan de gemeente. Als het kind op een andere manier wordt vervoerd, dan wordt de eigen bijdrage afgetrokken van de vergoeding die de ouders van de gemeente krijgen. De hoogte van de eigen bijdrage wordt per gezin per schooljaar berekend en hangt af van het inkomen van de ouders in het peiljaar.
Jaarlijks, met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar, worden de inkomensbedragen en de hoogte van de eigen bijdrage aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ten opzichte van 1 januari van het voorgaande jaar. Rekenkundig wordt dit afgerond op een veelvoud van €500,-
De gemeente heeft een financieel vangnet voor inwoners die te weinig inkomen en vermogen hebben om de dagelijkse kosten te betalen: een maandelijkse bijstandsuitkering. Deze inwoners en andere inwoners met een lastige financiële situatie kunnen bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en tegemoetkomingen aanvragen. In dit hoofdstuk worden belangrijke extra’s geregeld. Voor een aantal extra’s wordt een inkomensgrens genoemd. Inwoners die in een vergelijkbare financiële situatie zitten als inwoners met een inkomen onder de inkomensgrens, kunnen vaak ook geholpen worden. Dat beoordeelt de gemeente per situatie.
Daarnaast geven we enkele basisregels voor de hulp die de gemeente kan bieden bij geldzorgen en/of financiële problemen.
Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:
|
Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving. |
7.4 Individuele inkomenstoeslag
Voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de individuele inkomenstoeslag bedoeld. Dat is een extraatje waarmee het inkomen wordt aangevuld. Hier is beschreven voor welke inwoners de individuele inkomenstoeslag is bedoeld en welke aanvullende voorwaarden er gelden.
7.4.1 Doelgroep voor individuele inkomenstoeslag
De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor de inwoner van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de Aow-leeftijd die voldoet aan de voorwaarden van artikel 36 van de Participatiewet en op de aanvraagdatum:
De hoogte van de toeslag kan gevonden worden op www.venray.nl, wanneer u zoekt op inkomenstoeslag. De inkomenstoeslag wordt per jaar in 1 bedrag uitbetaald en bedraagt:
Voor gehuwden en samenwonenden geldt dat als 1 van de partners op de aanvraagdatum geen recht op inkomenstoeslag heeft, de ander het bedrag van een alleenstaande of alleenstaande ouder krijgt. Het gaat om situaties, waarbij de partner uitgesloten is van de individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 11 en 13, eerste lid, van de Participatiewet.
De gemeente heeft de taak om inwoners met geldzorgen en/of schulden te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen. De gemeente helpt bij het vinden van een oplossing voor hun geldzorgen en/of financiële problemen zoals schulden. Hieronder staan de belangrijkste uitgangspunten van de gemeente voor het geven van hulp.
De hulp die de gemeente geeft, past bij het financiële probleem van de inwoner. Eén van de mogelijkheden die de gemeente kan aanbieden is hulp bij het regelen van de inkomsten en uitgaven (budgetbeheer). Budgetbeheer is erop gericht dat de inwoner orde krijgt in de financiële huishouding en daardoor haar uitgaven kan betalen.
Als inwoners hulp kunnen krijgen van de gemeente, moet de gemeente ook bepalen in welke vorm die hulp dan wordt gegeven. De hulp van de gemeente kan in de vorm van geld zijn, of ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet (een dienst of een product). Gaat het om Wmo-hulp of jeugdhulp, dan kan de inwoner ook kiezen voor een pgb, als aan de voorwaarden is voldaan. Dit hoofdstuk regelt in welke vorm de hulp wordt ingezet en welke regels daarbij horen. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen op grond van de Wmo.
Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:
|
Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving. |
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Llv, Awb]
De gemeente betaalt op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven en op naam van de inwoner staat. De gemeente kan het bedrag op een andere manier, in een andere vorm of aan een andere persoon betalen en is dit in sommige gevallen verplicht. De gemeente kan dat doen, als het doel van de hulp alleen op die manier kan worden bereikt. Het kan bijvoorbeeld gaan om een betaling aan een hulpverlener of een schuldeiser van de inwoner.
8.3 Persoonsgebonden budget (pgb)
8.3.2 Professionele of niet-professionele hulp
De hoogte van het pgb voor professionele hulp voor hulp-op-maat (individueel, groep en logeren), persoonlijke verzorging, behandeling (individueel en groep), wonen en gezins- en woonvormen en hulp bij het (zelfstandig) wonen stelt de gemeente vast op basis van het laagst geoffreerde tarief op dienstverleningsniveau binnen de aanbesteding van hulp in natura voor de Wmo en Jeugdwet. Het pgb is toereikend voor de aanschaf van het product of dienst bij minimaal 1 aanbieder. Maatwerk is mogelijk.
De hoogte van het pgb voor niet-professionele hulp voor hulp-op-maat in het kader van de Jeugdwet, met uitzondering van respijtzorg en voor Wmo-ondersteuning, is gelijk aan het wettelijk minimum (uur)loon. Het gaat om het uurloon bij een 36-urige werkweek per 1 januari van het jaar waarin het pgb wordt verstrekt, inclusief vakantiegeld, vakantie-uren en sociale lasten.
De hoogte van het pgb voor niet-professionele hulp voor hulp bij het huishouden (Wmo) is gelijk aan het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
De kostprijs van een product of dienst wordt als volgt bepaald:
voor hulp-op-maat in de vorm van een pgb wordt de kostprijs vastgesteld op basis van laagst geoffreerde tarief op dienstverleningsniveau binnen de aanbesteding van zorg in natura voor Wmo en Jeugdwet. Het gaat om ondersteuning (wmo-ondersteuning en respijtzorg), persoonlijke verzorging, behandeling (individueel en groep), wonen en gezins- en woonvormen. Het pgb is toereikend voor de aanschaf van de voorziening bij minimaal 1 aanbieder. Maatwerk is mogelijk.
De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo hulp-op-maat, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. Gaat het om een product, dan betaalt de inwoner een bijdrage totdat de kostprijs is betaald. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De hoogte van de bijdrage in de kosten voor hulp bij het (zelfstandig) wonen in de vorm van beschermd wonen en opvang is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de inwoner en diens eventuele echtgenoot op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten van respijtzorg in de vorm van logeren vanuit ondersteuning mantelzorger, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp en als deze ingezet wordt door middel van hulp-op-maat. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van de periodieke bijdrage van de inwoner is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
De inwoner betaalt een eigen bijdrage in de kosten voor de maatschappelijke opvang, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp. De inwoner betaalt de bijdrage [per maand] aan de gecontracteerde aanbieder voor Maatschappelijke Opvang, Moveoo. Moveoo stelt de hoogte van de bijdrage in de kosten voor hulp bij het (zelfstandig) wonen in de vorm van beschermd wonen en opvang vast. De hoogte is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de inwoner en diens eventuele echtgenoot op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
9 Afspraken tussen inwoner en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de bijstandsuitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen. De gemeente gaat hierbij uit van een realistisch mensbeeld en neemt daarbij het gedrag en het doen-vermogen van de inwoner mee. Hieronder staan de hoofdregels die daarvoor gelden.
Voor dit hoofdstuk gelden in ieder geval de volgende kernwaarden:
|
Inwoners zijn in de eerste plaats (als het mogelijk is) zelf verantwoordelijk om hun eigen doelen te realiseren en zetten zich daar ook voor in. |
9.1 Hoe gaan we met elkaar om?
9.2 Het verlagen van een bijstandsuitkering
9.2.3 Het besluit om de uitkering te verlagen
De gemeente stuurt de inwoner een brief als de bijstandsuitkering wordt verlaagd. In die brief staat in ieder geval:
9.2.4 Ingangsdatum en periode verlaging
De verlaging gaat in op de eerste dag van de kalendermaand die op het besluit volgt. De verlaging duurt 1 maand of langer. Als de bijstandsuitkering tijdens die periode wordt beëindigd, dan kan de verlaging niet volledig worden uitgevoerd. De gemeente legt dan het overgebleven deel van de verlaging alsnog op, als de inwoner binnen 12 maanden na de beëindiging opnieuw een bijstandsuitkering gaat ontvangen.
De bijstandsuitkering wordt verlaagd met een percentage van de uitkeringsnorm. De uitkeringsnorm is de bijstandsuitkering die de inwoner in haar situatie maximaal kan krijgen. Krijgt de inwoner bijstand, dan gaat het om de bijstandsnorm, voor een inwoner in de leeftijd 18 tot en met 20 jaar gaat het ook om de aanvullende bijzondere bijstand. Krijgt de inwoner een IOAW- of IOAZ-uitkering, dan is het de grondslag uit de IOAW of IOAZ. Hieronder staat met welk percentage de uitkeringsnorm verlaagd wordt.
9.2.6 Niet nakomen wettelijke arbeidsverplichtingen
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering voor de duur van een maand met 100% van de uitkeringsnorm, als de inwoner een verplichting uit artikel 18, 4e lid van de Participatiewet niet nakomt. Het gaat om bijzondere verplichtingen in verband met (onbetaald) werk. De verlaging kan over maximaal 3 maanden worden uitgesmeerd, dit doet de gemeente alleen als dit past bij bijzondere omstandigheden van de inwoner.
9.2.7 Niet nakomen andere verplichtingen in verband met werk en tegenprestatie
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 50% van de uitkeringsnorm, als de inwoner:
Niet of niet voldoende de in artikel 56a, 2e lid, van de Participatiewet neergelegde verplichting nakomt. Het gaat hierbij om meewerken aan het betalen van huur, gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering, gedurende een periode van 6 maanden, gerekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand ontstaat. De gemeente verricht die betalingen uit de toegekende bijstand in naam van de inwoner.
9.2.8 Te weinig besef van verantwoordelijkheid
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering van een inwoner die te weinig beseft dat zij zelf verantwoordelijk is voor haar eigen levensonderhoud. Door dat gedrag heeft de inwoner eerder, meer of langer uitkering nodig, dan als de inwoner zich verantwoordelijk had gedragen. De gemeente is daardoor benadeeld. De verlaging hangt af van het bedrag dat de gemeente meer of eerder heeft uitbetaald dan nodig was (benadelingsbedrag).
9.2.9 Ontoelaatbaar gedrag (zeer ernstige misdragingen)
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering van een inwoner die zich ontoelaatbaar gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De bijstandsuitkering wordt een maand verlaagd met 50% van de uitkeringsnorm bij fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht op deze personen en instanties. De bijstandsuitkering wordt een maand verlaagd met 100% van de uitkeringsnorm bij fysiek geweld tegen deze personen.
9.2.10 Niet nakomen van andere verplichtingen
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering als de inwoner een opgelegde verplichting uit artikel 9 (anders dan het niet nakomen van geüniformeerde verplichtingen zoals genoemd in artikel 18 Participatiewet), 55 of 57 van de Participatiewet niet of niet voldoende nakomt. Het gaat om een verplichting die hieronder wordt genoemd. De verlaging duurt een maand en is:
9.2.11 Samenloop van gedragingen
Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat meerdere verplichtingen niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd en indien nodig uitgesmeerd over meerdere maanden. De gemeente stelt de verlaging naar beneden bij, als de gedragingen nauw met elkaar samenhangen en de totale verlaging niet meer in verhouding staat tot de ernst van de gedragingen.
9.3 Handhaving in de Wet Inburgering 2021
9.3.2 Handhaving verplichtingen bij de brede intake
Wanneer de inburgeringsplichtige na de eerste oproep voor de brede intake niet verschijnt of onvoldoende meewerkt, geeft de gemeente een schriftelijke waarschuwing. De gemeente wijst daarbij op de gevolgen voor de inburgeringsplichtige als zij opnieuw niet verschijnt na een oproep of als zij op een andere manier onvoldoende meewerkt aan de brede intake. De gemeente nodigt de inburgeringsplichtige opnieuw uit om te verschijnen binnen 2 maanden.
Voordat de gemeente een boete oplegt, wordt onderzocht waarom de inburgeringsplichtige niet komt of onvoldoende meewerkt. De inburgeringsplichtige krijgt in een gesprek hierover de gelegenheid een verklaring te geven. Wanneer de inburgeringsplichtige niet verschijnt bij dit gesprek, biedt de gemeente haar de gelegenheid haar zienswijze binnen 2 weken per brief of digitaal duidelijk te maken.
De gemeente legt een lagere boete op dan vastgesteld in artikel 7.1.1 van het Besluit inburgering 2021, als op basis van de reactie van de inburgeringsplichtige aannemelijk is dat de boete vanwege bijzondere omstandigheden te hoog is. Als de gemeente al op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, wordt daarmee bij het opleggen van de boete rekening gehouden.
In de brief (beschikking) waarmee de boete wordt opgelegd, nodigt de gemeente de inburgeringsplichtige opnieuw uit om binnen 2 weken alsnog te verschijnen of mee te werken. Wanneer de inburgeringsplichtige hieraan niet voldoet, legt de gemeente weer een boete op met inachtneming van artikel 7.1.1 van het Besluit inburgering 2021 en de brede intake wordt dan voltooid zonder medewerking van de inburgeringsplichtige.
9.3.3 Handhaving tijdens het inburgeringstraject
Voordat de gemeente een boete oplegt, wordt onderzocht waarom de afspraken in het PIP of de afspraken over de activiteiten bij de gekozen leerroute niet zijn nagekomen. De inburgeringsplichtige krijgt in een gesprek hierover de gelegenheid een verklaring te geven. Wanneer de inburgeringsplichtige niet verschijnt bij dit gesprek, biedt de gemeente haar de gelegenheid haar zienswijze binnen 2 weken per brief of digitaal kenbaar te maken.
Mede op basis van het gesprek met de inburgeringsplichtige dan wel haar schriftelijke zienswijze bepaalt de gemeente de mate van verwijtbaarheid. De gemeente beoordeelt of er sprake is van opzet, van grove schuld, van normale verwijtbaarheid of van verminderde verwijtbaarheid en stemt de boete daarop af met inachtneming van artikel 7.1 van het Besluit inburgering 2021.
9.3.4 Samenhang met handhaving op grond van de Participatiewet
Houdt een inburgeringsplichtige met een bijstandsuitkering (Participatiewet) zich niet aan verplichtingen en afspraken uit het PIP, waarin de nadruk ligt op het bevorderen van participatie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, dan vindt bij voorkeur verlaging van de uitkering plaats op grond van artikel 18 Participatiewet en de verordening zoals bedoeld in artikel 9.2.1. De gemeente legt voor hetzelfde gedrag dan geen bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering 2021 op.
Houdt een inburgeringsplichtige met een bijstandsuitkering zich niet aan verplichtingen en afspraken uit het PIP, waarin de nadruk ligt op het vergroten van de taalbeheersing en aan overige afspraken en verplichtingen in het PIP, dan legt de gemeente bij voorkeur een boete op grond van de Wet inburgering 2021 op. De gemeente verlaagt in dat geval voor hetzelfde gedrag de bijstandsuitkering niet.
9.3.5 Verrekening boete met bijstandsuitkering
De gemeente kan de bestuurlijke boete die op grond van de Wet inburgering 2021 aan de inburgeringsplichtige is opgelegd, verrekenen met de algemene bijstandsuitkering. Onder verrekenen wordt in dit artikel verstaan verrekenen zoals geregeld in artikel 4:93 van de Awb. De gemeente houdt hierbij rekening met een fictieve draagkracht van 5% van de bijstandsnorm die van toepassing is, inclusief vakantietoeslag.
De gemeente vordert gemeentelijke uitkeringen terug in de gevallen die in de wet zijn beschreven. De gemeente volgt hierbij de regels van de wet en de gemeentelijke beleidsregels, welke te vinden zijn op www.overheid.nl. De gemeente vordert niet terug als terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner.
9.5 Beëindigen en terugvorderen voorziening
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet]
9.6 Hoe controleert de gemeente of afspraken worden nagekomen?
9.6.2 Voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik
[Jeugdwet, Wmo , PW, IOAW, IOAZ]
De gemeente stelt alles in het werk om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een duidelijke en volledige manier over de rechten en plichten. Ook informeert de gemeente inwoners over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen. Bij het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht kan de gemeente een waarschuwing geven of een boete opleggen. De gemeente heeft hiervoor beleidsregels opgesteld.
9.6.3 Privacy bij controle op misbruik en oneigenlijk gebruik
[Jeugdwet, Wmo , PW, IOAW, IOAZ]
Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt de gemeente ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals op de bescherming van het privéleven, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk toegestaan is. De gemeente kiest de onderzoeksvorm die voor de inwoner het minst belastend is.
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er een adviesraad is en staat de taak van deze raad beschreven. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders, kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor inwoners met een beperking.
Voor dit hoofdstuk geldt in ieder geval de volgende kernwaarde:
10.2 Adviesraad sociaal domein
[Jeugdwet, LLV, Wmo , PW, IOAW, IOAZ]
De gemeente zet zich ervoor in dat er een Adviesraad sociaal domein is die betrokken wordt bij de vraagstukken in het sociaal domein De Adviesraad sociaal domein vormt een afspiegeling van de inwoners die kenmerkend zijn voor de Venrayse samenleving met een inhoudelijke kennis en een aantoonbaar netwerk binnen het sociaal domein. Het doel van de Adviesraad sociaal domein is het geven van advies over beleid van de gemeente bij de uitvoering van de genoemde wetten.
10.2.1 Samenstelling en werkwijze
Inwoners kunnen een vergadering van de cliëntenraad bijwonen, behalve als er een zwaarwegend belang is om dit niet te doen. Inwoners kunnen bij de cliëntenraad onderwerpen voor de agenda aanmelden. De cliëntenraad informeert inwoners waar en wanneer de vergaderingen zijn en hoe zij onderwerpen kunnen aanmelden.
De gemeente zorgt voor goede ondersteuning van de Adviesraad sociaal domein, bijvoorbeeld door
Het college zorgt ervoor dat het standpunt van belanghebbenden in de beleidsontwikkeling zichtbaar wordt gemaakt en betrekt het advies van de Adviesraad sociaal domein zichtbaar bij de besluitvorming. Als het college afwijkt van het advies van de Adviesraad sociaal domein dan wordt dit bij het voorstel vermeld en een reden voor genoemd.
10.2.3 Budget, verslag, vergoeding en voorzieningen
Het college stelt een uitvoeringsbudget beschikbaar voor de Adviesraad sociaal domein voor de kosten in het kader van deskundigheidsbevordering, bijwonen studiedagen of symposia en voorlichting en PR. Op basis van een onderbouwde begroting van de Adviesraad sociaal domein. De Adviesraad sociaal domein moet de begroting uiterlijk in januari van het jaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar aanleveren.
De gemeente ziet erop toe dat de aanbieder van Wmo-hulp de regels over inspraak naleeft. De gemeente overlegt regelmatig met deze aanbieders over de dienstverlening en onderzoekt jaarlijks hoe tevreden inwoners met de aanbieder zijn. Voor jeugdhulp is het toezicht geregeld in de Jeugdwet. De Inspectie voor de Volksgezondheid ziet erop toe dat de aanbieder van jeugdhulp de regels uit de Jeugdwet naleeft.
11 Aanmerkingen op de uitvoering
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. Wanneer een inwoner niet tevreden is, vindt de gemeente dit een belangrijk signaal. De gemeente wil dan graag de kritiek met de inwoner bespreken en nagaan of er een oplossing is. Als dit niet mogelijk is, bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken. Bij problemen met jeugdhulp, kan de inwoner een vertrouwenspersoon spreken. Dit hoofdstuk sluit aan bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.
Voor dit hoofdstuk geldt in ieder geval de volgende kernwaarde:
11.3 Klachten over andere personen of organisaties
De inwoner met een klacht over het gedrag van een medewerker van een organisatie die namens de gemeente hulp verleent, kan die klacht indienen bij die organisatie. Die organisatie moet een klachtenregeling hebben en deze met de gemeente hebben gedeeld. Is de inwoner niet tevreden over de behandeling van de klacht, dan kan de inwoner zjin klacht alsnog indienen bij de gemeente.
12 Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente en aanbieders leveren, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoeften van de inwoner. Producten moeten veilig, degelijk en goed bruikbaar zijn voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
Voor dit hoofdstuk geldt in ieder geval de volgende kernwaarde:
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
Aanbieder(s): de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.
Aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi, niet zijnde openbaar vervoer.
Aanvraag: een schriftelijk verzoek van een inwoner om een besluit te nemen.
Algemeen gebruikelijke voorziening(en): een voorziening die
Andere voorziening(en): een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die zij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan bijvoorbeeld een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of voorliggende voorziening, of voorliggende voorzieningen op grond van andere regelingen, zoals alimentatie en toeslagen.
Anw -uitkering: een maandelijkse uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.
Aow -leeftijd: leeftijd waarop een uitkering (pensioen) op grond van de Algemene ouderdomswet ingaat.
Arbeidsverplichting: de verplichting om werk te zoeken en te aanvaarden, om mee te werken aan activiteiten om aan het werk te komen, waaronder het onderzoeken van de mogelijkheden, of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9, 18 4e lid en 18a 5e lid van de Participatiewet, artikel 20a 5e lid en 37 van de IOAW en artikel 20a 5e lid en 37 van de IOAZ.
Awb: Algemene wet bestuursrecht.
Basisonderwijs: onderwijs op een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Basisschool: basisschool als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Benadelingsbedrag: netto bedrag dat ten onrechte aan bijstand is verstrekt of het bedrag dat de inwoner onverantwoord heeft ingeteerd (te snel opmaken van eigen middelen) waardoor zij eerder een beroep dient te doen op bijstand.
Beperking(en): de vermindering van mogelijkheden door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap. Dat heeft tot gevolg gehad dat er een belemmering is ontstaan in het sociaal-maatschappelijk functioneren.
Als het om vervoer naar school gaat: het vervoer naar school.
Beschermd wonen: is een hulp-op-maat voorziening bestaande uit de volgende kenmerken:
wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving; en,
Bestuurlijke boete: een boete, vanwege het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, of artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG): De Wet BIG geeft regels voor beroepen in de gezondheidszorg en beschermt patiënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. Op grond van de Wet BIG zijn bepaalde zorgverleners verplicht zich in te schrijven in het BIG-register.
Brede intake: voor de Wet inburgering wordt er een brede intake afgenomen. De brede intake is een onderzoek naar de mogelijkheden die de inburgeringsplichtige heeft om aan de inburgeringsplicht te voldoen. De brede intake bestaat in ieder geval uit een leerbaarheidstoets, een onderzoek over het onderwijs dat is gevolgd en de werkervaring uit het land van herkomst. Daarnaast bestaat de brede intake uit een verkenning naar de persoonlijke omstandigheden. En tot slot een verkenning van de mogelijkheden om het kind van de inburgeringsplichtige deel te laten nemen aan de voorschoolse educatie.
Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering, bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet, artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikt gewezen zelfstandigen (IOAZ). De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.
Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de eventuele aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
Dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een speciale school voor basisonderwijs gaat, dan is de dichtstbijzijnde school de school in het samenwerkingsverband waarop het kind eerst zat, of een andere speciale school voor basisonderwijs binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.
Doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet.
Domus -huis: is een beschermde woonvorm voor dak- en thuisloze inwoners die vanwege persoonlijke problematiek niet in staat zijn om in een trajecthuis te wonen.
DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs.
Eigen kracht: Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen.
Eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of dat zij kan gebruiken. Daaronder valt ook een vervoermiddel zoals een deel-, leen- of lease-auto.
Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.
Gedrag(en): het geheel van acties en reacties van een persoon.
Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray.
Gezinsmigranten en overige migranten: Deze inwoners zijn als migranten naar Nederland gekomen omdat zij een Nederlandse partner hebben of omdat zij ouders of kinderen in Nederland hebben wonen. Zij zijn inburgeringsplichtig en hebben een reguliere verblijfsvergunning in Nederland voor bepaalde tijd.
Grijs wonen: tijdelijk onderdak geboden aan dakloze inwoner via familie of vrienden. Er wordt professionele begeleiding op maat geboden om er voor te zorgen dat de dakloze inwoner binnen 3 maanden weer een eigen plek heeft.
Hulp in natura: hulp of zorg die de gemeente voor de inwoner inzet.
Hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening:
Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.
Inburgeringsplichtige: de inburgeringsplichtige, uit artikel 3 van de Wet Inburgering 2021. De inburgeringsplicht is bedoeld voor inwoners die vreemdeling zijn in Nederland en op basis van artikel 8, onderdelen a en c, van de Vreemdelingenwet een rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Zij zijn ouder dan 18 jaar, maar hebben de pensioenleeftijd nog niet bereikt.
Inkomen: het inkomen, uit artikel 32, lid 1 van de Participatiewet. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6) dan wordt onder inkomen verstaan: inkomensgegevens als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het inkomen wordt dan gemeten over het peiljaar (artikel 4, 7e lid, van de Wet op het primair onderwijs).
Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 10.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.
Instelling(en): een organisatie die bedrijfsmatig zorg of hulp verleent.
Interne werkbegeleiding: dagelijkse werkbegeleiding bij de werkgever door een medewerker in dienst van de werkgever, omdat de werknemer anders niet in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren en waarbij sprake is van meer dan gebruikelijke begeleiding van de werknemer op de werkplek.
Inwoner(s): de persoon die haar woonplaats heeft binnen de gemeente Venray volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om:
Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente heeft gehad maar haar woonplaats niet meer daar heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Jobcoaching: door een erkende deskundige geboden methodische ondersteuning aan inwoners met een arbeidsbeperking, gericht op het vinden en behouden van werk.
Jongere(n): Als het gaat om de Jeugdwet: de jeugdige, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Als het om werk en inkomen gaat: personen die jonger zijn dan 27 jaar.
Kind(eren): de minderjarige (0-18 jaar).
Jongerenwerk: draait om het verbinden en versterken van de wereld van jongeren met de samenleving. Jongerenwerkers helpen bij het proces van zelforganisatie door jongeren, ouders, vrijwilligers, maatschappelijke partners en ondernemers. De jongerenwerkers werken nauw samen met politie, BOA’s, scholen en hulpverleners.
Leefzorgplan of plan van aanpak: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van jeugdige en/of haar ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en haar sociale netwerk hieraan kunnen leveren.
Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.
Leerlingenvervoer/ Llv: de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden, dat wil zeggen de Wet op het primair onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs 2020 en de Wet op de expertisecentra.
Maatschappelijke opvang: voorzieningen zoals omschreven in de Wmo 2015, artikel 1.1.1 onder opvang.
Mantelzorger(s): langdurige, vrijwillige en onbetaalde zorgverlening aan een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, (schoon)ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze zorg wordt niet-beroepsmatig verleend voor minimaal 8 uur per week en langer dan 3 maanden.
MAP: de Module Arbeidsmarkt en Participatie, bedoeld in artikel 6, eerste lid onder b van de Wet inburgering 2021.
Medewerker(s): de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.
Melding(en): het kenbaar maken van een hulpvraag aan de gemeente.
Misbruik en oneigenlijk gebruik: het als gevolg van het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens of informatie, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens, onterecht een uitkering of voorziening ontvangen. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen.
Netwerk Armoede: een samenwerkingsverband tussen gemeente en verschillende maatschappelijke organisaties. De organisaties binnen dit samenwerkingsverband zijn het eerste aanspreekpunt voor hulpvragen rondom armoede en geldzorgen.
Normale dagelijkse activiteiten: noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo.
NUG- ers : niet-uitkeringsgerechtigden inwoners, jonger dan de Aow-gerechtigde leeftijd, die geen hulp (of een uitkering) kunnen krijgen van andere instanties, zoals UWV, SVB of werkgevers.
Onderwijssoort: Het soort onderwijs dat het kind nodig heeft gelet op haar lichamelijke en geestelijke situatie.
Openbaar vervoer: openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart). Daaronder valt ook een buurtbus.
Opstapplaats: plaats die is aangewezen door de gemeente, vanaf waar het kind (de leerling) gebruik kan maken van het vervoer naar school.
Opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jongere.
Participatie: meedoen in de samenleving.
Participatienetwerk: een samenwerkingsverband tussen gemeente, verschillende maatschappelijke organisaties en overheden. Dit samenwerkingsverband is het eerste aanspreekpunt voor complexe hulpvragen rondom participatie en werk.
Peiljaar: het 2e kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar begint, waarvoor een vervoersvoorziening voor leerlingenvervoer wordt aangevraagd.
Persoonlijke ondersteuning bij werk: ondersteuning als bedoeld in artikel 10, eerste en derde lid, van de Participatiewet en begeleiding op de werkplek als bedoeld in artikel 10da van de Participatiewet.
Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.
Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP): het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie wordt opgesteld op basis van de brede intake. Hierin staat welke leerroute de inburgeringsplichtige gaat volgen. Welke begeleiding en ondersteuning zij daarbij gaat krijgen. De intensiteit van het participatieverklaringstraject (zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid onder a van de Wet inburgering 2021).en de MAP wordt in het PIP beschreven. Wanneer de inwoner een kind heeft dat nog niet naar de basisschool gaat worden er afspraken gemaakt over deelname aan de voorschoolse educatie.
Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn.
Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die zij nodig heeft en die zij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.
Positieve gezondheid: het vermogen om je aan te passen en een eigen regie te voeren in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven.
Re-integratietraject: het totaal van activiteiten en voorzieningen voor ontwikkelingsgerichte participatie of vinden of behouden van werk wat geschikt is voor de inwoner.
Reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 10 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 10 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor openbaar vervoer of aangepast vervoer.
Richting: godsdienstige of levensbeschouwelijke visie.
Samenwonenden: degenen die een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.
School: basisschool, speciale school voor basisonderwijs, of school waar speciaal of voortgezet onderwijs wordt gegeven.
Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ): Dat is het beroepsregister voor jeugdprofessionals in Nederland.
Sociale omgeving: de sociale omgeving bestaat uit 3 onderling nauw verbonden pijlers: de inwoners zelf, hun netwerken en de meer formele, georganiseerde sociale basisvoorzieningen. De sociale omgeving heeft een belangrijke preventieve functie, verkleint de behoefte aan zwaardere (zorg)voorzieningen en raakt aan alle aspecten van het dagelijks leven. Zoals ontmoeting, onderwijs, opvoeding, werk, gezondheid, wonen, bewegen, cultuur en veiligheid. Alles bij elkaar vormt de sociale omgeving een vangnet voor hulp en steun. De sociale omgeving is zichtbaar en laagdrempelig, iedereen kan er gebruik van maken.
Speciaalonderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
Statushouder: deze inwoner is als vluchteling in Nederland gekomen en heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze inwoner is verplicht om inburgering te volgen.
Trajecthuis: is een mini-opvang voor maximaal 3 personen waar daklozen onder intensieve begeleiding leren om zelfstandig te wonen.
Uitkeringsnorm: de maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Vaderschapsactie: een procedure die de biologische moeder van een kind instelt tegen een (vermoedelijke) vader, als een kind buiten een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren, en de biologische vader het kind niet heeft erkend. Deze procedure dient om alimentatie van de vader te kunnen ontvangen en schept geen familierechtelijke band tussen de vader en het kind.
Vavo -onderwijs: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
Vergoeding(en): vergoeding van kosten. In het kader van hoofdstuk 6 (vervoer naar school): de gehele of gedeeltelijke bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 Wet op het primair onderwijs, artikel 8.28 Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.
Vermogen: de waarde van geld en bezittingen min eventuele schulden. Veelal gaat het om vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.
Verordening: bundeling van regels die door de gemeenteraad van Venray zijn vastgesteld.
Vertegenwoordiger: iedereen die omdat zij benoemd is vanuit de wet bevoegd is of door de inwoner is aangewezen om de belangen van die inwoner te behartigen.
Voorliggende voorziening(en): een voorziening op grond van een andere regeling of van een andere organisatie. Gaat het om bijstand, dan wordt ermee bedoeld een voorziening als bedoeld in artikel 5 onderdeel e van de Participatiewet.
Voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020.
Voorziening(en): hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag, of een combinatie daarvan.
Werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in haar organisatie. Voor de Wet sociale werkvoorziening-doelgroep kan de inlener gezien worden als werkgever.
Werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever of aan wie de werkgever van plan is een dienstverband aan te bieden.
Wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet kinderopvang, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet Inburgering 2021.
Wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon, bedoeld in de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor personen jonger dan 21 jaar: het leeftijdsgebonden minimumloon op grond van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Winteropvang: een algemeen toegankelijke opvangvoorziening welke wordt opengesteld door de opvanginstelling zodra de koude en/of winterregeling van kracht wordt.
Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wlz -instelling: een instelling die zorg verleent op grond van de Wet langdurige zorg.
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Wmo -hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Woning: de woonruimte waar de inwoner haar hoofdverblijf heeft. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6), dan is de woning de plaats waar het kind structureel (over een langere periode) en feitelijk verblijft.
Wsw: Wet sociale werkvoorziening.
Wvggz: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de normale dagelijkse activiteiten en het voeren van een gestructureerd huishouden, als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. In dit hoofdstuk staat ook dat de gemeente uitvoeringsregels kan vaststellen, en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit nodig is.
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
Op een aanvraag die de inwoner heeft ingediend na 1 januari 2025 en voor de datum van bekendmaking, zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing tenzij de toepassing van de bepalingen van de bij artikel 14.3 ingetrokken verordening gunstiger is. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór 1 januari 2025 geldt iets anders. De gemeente behandelt deze aanvraag volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-475846.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.