Beleidsregel uitwegvergunningen gemeente Valkenswaard 2024

Inleiding

Ingevolge de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is voor het maken en veranderen van een uitweg een vergunning van het college van burgemeester en wethouders vereist.

 

In artikel 6:3 lid 1 APV staat dat het zonder vergunning verboden is:

 

  • een uitweg te maken naar de weg:

  • van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

  • veranderingen aan te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

In de APV staan in artikel 6:3 lid 2 de criteria op basis waarvan een aanvraag voor het maken of veranderen van een uitweg naar de openbare weg beoordeeld dient te worden.

 

De vergunning (als bedoeld in het eerste lid) kan worden geweigerd in het belang van:

 

  • a.

    de bruikbaarheid van de weg;

  • b.

    het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

  • c.

    de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

  • d.

    de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

Er bestaat binnen de gemeente behoefte aan uitleg en een nadere invulling van deze weigeringsgronden. Deze beleidsregel voorziet daarin, en bevordert eenduidige besluitvorming (consistentie) en biedt de aanvrager vooraf inzicht in de uitgangspunten die worden gehanteerd bij vergunningaanvragen met betrekking tot uitwegen.

 

 

Toepassingsbereik

 

Deze beleidsregel is van toepassing op aanvragen voor omgevingsvergunning voor het maken, veranderen en gebruiken van uitwegen als bedoeld in artikel 6:3 APV.

 

Voor uitwegen die aansluiten op provinciale wegen vraagt de gemeente advies bij de provincie. Bij tegenstrijdigheden tussen dit beleid en het advies van de provincie gaat het provinciale advies voor.

 

Het kan zijn dat ook andere toestemmingen noodzakelijk zijn, die in praktische zin een relatie hebben met de uitweg, zoals toestemming voor het kappen van een boom, een aanlegvergunning vanwege verhardingen of toestemming van het waterschap. Dit betreft regelgeving betreft vanuit andere invalshoeken, deze beleidsregel ziet hier niet op toe.

 

Deze beleidsregel is van toepassing op aanvragen omgevingsvergunning voor een uitweg die zijn ingediend na inwerkingtreding van deze beleidsregel.

 

 

Definities

 

Een uitweg, ook wel inrit, uitrit of oprit genoemd, is de openbare ruimte die dienst doet als aansluiting voor rijdend wegverkeer vanaf een particulier erf op de openbare weg. De aansluiting van een voet- of tuinpad van eigen perceel op de openbare weg/trottoir is geen uitweg. Daarop zijn deze beleidsregels dan ook niet van toepassing.

 

Feitelijk gaat het dus om de toestemming die nodig is om met een (motor)voertuig naar een perceel te gaan, waarbij in veel gevallen aanpassing van de openbare ruimte noodzakelijk is.

 

Maar er zijn ook voorbeelden waarbij de uitweg niet aangelegd hoeft te worden en/of fysiek waarneembaar is in het straatwerk. Zo is er bij gelijkvloerse aansluitingen (zoals grindbermen of andere verhardingen) ook sprake van een uitweg als de ruimte gebruikt wordt als in- en uitgang zoals hierboven beschreven. Ook in die gevallen is er een vergunning vereist voor het gebruik maken van de weg als uitweg.

 

 

Criteria voor weigering van uitwegvergunningen

 

Hoofdstuk 1. T.a.v. de bruikbaarheid van de weg

  • 1.

    Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bruikbaarheid van de weg geweigerd indien:

    • a.

      de uitweg ten koste gaat van meer dan één openbare parkeerplaats;

    • b.

      de uitweg ten koste gaat van een betaalde parkeerplaats, een parkeerplaats met elektrische laadvoorziening of gehandicaptenparkeerplaats op kenteken;

    • c.

      de uitweg ten koste gaat van een openbaar vervoer voorziening;

    • d.

      de uitweg aansluit op een gebiedsontsluitingsweg met een snelheidsregime van 80 kilometer per uur en er binnen de bestaande wegenstructuur andere ontsluitingsmogelijkheden van het betreffende perceel mogelijk zijn;

    • e.

      door het maken van een uitweg of het veranderen van een bestaande uitweg geen goede afwatering wordt behouden c.q. de afwatering wordt verstoord;

    • f.

      door het maken van een uitweg of het veranderen van een bestaande uitweg nadelige gevolgen optreden voor het functioneren van straatmeubilair, verkeersvoorzieningen of onderdelen van het gemeentelijk riool en de nutsvoorzieningen;

    • g.

      een aangevraagde uitweg primair voor de bruikbaarheid van de weg geen probleem zal opleveren, maar verwacht wordt dat dit in de toekomst aantoonbaar wel het geval zal zijn.

Toelichting:

 

Het criterium van ‘de bruikbaarheid van de weg' ziet toe op de rol die de betrokken weg heeft, de inrichting van de weg, en de gevolgen die een uitweg zal kunnen hebben op deze rol. Deze kan bijvoorbeeld nadelig beïnvloed worden door een uitweg indien hierdoor het verkeer (ernstig) geremd wordt, de doorstroming beperkt wordt, de vrije in-/uitrijruimte beperkt wordt, de weg niet meer of onvoldoende gebruikt kan worden voor het doel waarvoor hij bedoeld is.

 

Met betrekking tot weigeringsgrond g, kan een op handen zijnde wijziging van de omstandigheden bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) worden aangetoond door een aanvraag voor een omgevingsvergunning of een ingediend conceptverzoek.

 

Aan de omgevingsvergunning kunnen aanvullende voorschriften aan de vormgeving van de uitweg en de vormgeving rondom de uitweg worden verbonden ten behoeve van de bruikbaarheid van de weg.

Hoofdstuk 2. T.a.v. veilig en doelmatig gebruik van de weg

  • 2.

    Een uitwegvergunning wordt in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg geweigerd indien:

    • a.

      binnen een afstand van 5 meter vanaf een kruispunt;

    • b.

      op een plaats waar wegens te beperkte manoeuvreerruimte met een personenauto niet direct kan worden op- of afgereden;

    • c.

      op een plaats waarbij de bestuurder van een personenauto bij het uitrijden van de uitweg geen of onvoldoende zicht heeft of kan hebben op de weg of op fiets- en/ of voetpad waardoor onoverzichtelijke en/of onveilige situaties kunnen ontstaan;

    • d.

      op een plaats waar op het perceel waarvoor de uitweg wordt aangevraagd minder dan 5 meter (diepte) bij 2,5 meter (breedte) aanwezig is voor het plaatsen van een personenauto;

    • e.

      op een plaats waar de uitweg op een fiets- en/of voetpad uitkomt en dat pad in lengterichting moet worden bereden om de openbare ruimte te bereiken;

    • f.

      de uitweg ten koste gaat van het functioneren van voorzieningen (zoals verlichting, bebording, nutsvoorzieningen, straatmeubilair);

    • g.

      de uitweg aansluit op een gebiedsontsluitingsweg met een snelheidsregime van 80 kilometer per uur en er binnen de bestaande wegenstructuur andere ontsluitingsmogelijkheden van het betreffende perceel mogelijk zijn.

Toelichting:

 

Het criterium “veilig gebruik van de weg” is een zwaarwegend criterium. Indien een uitweg naar verwachting een negatief effect zal hebben op de veiligheid, zal deze steeds geweigerd kunnen worden. Bijvoorbeeld uitwegen vanaf een drukke en/of onoverzichtelijk weg, nabij of op een kruising van wegen of zebrapad, worden beoordeeld als een negatief effect hebbend op de veiligheid en zullen steeds geweigerd kunnen worden. Het begrip “kruispunt” wordt in deze beleidsregel verstaan in de zin die hieraan wordt gegeven in de geldende CROW-richtlijnen.

 

Bij “doelmatig gebruik van de weg” kan men denken aan bijvoorbeeld de doorstroming van het verkeer op hoofdwegen. Uitwegen die een negatief effect hebben op het veilig en doelmatig gebruik van de weg zullen steeds geweigerd kunnen worden.

 

De minimaal benodigde ruimte voor het plaatsen van een personenauto kan en mag niet overlappen met de benodigde ruimte voor toegang tot het gebouw. De breedte en diepte van een inrit moet dus vaak breder en dieper zijn dan 2,5 meter bij 5 meter. aangezien in veel gevallen de inrit tevens toegang biedt tot een voordeur of bijvoorbeeld een garage of berging.

 

Aan de omgevingsvergunning kunnen aanvullende voorschriften aan de vormgeving van de uitweg en de vormgeving rondom de uitweg worden verbonden ten behoeve van het veilig en doelmatig gebruik van de weg.

Hoofdstuk 3. T.a.v. bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

  • 3.

    Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving geweigerd indien door het maken of veranderen van de uitweg:

    • a.

      de gevraagde uitweg sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke belevingswaarde van het gebied waarin zij is gelegen.

    • b.

      de aangevraagde enkele uitweg voor een woonbestemming breder is dan 3,5 meter;

    • c.

      de aangevraagde dubbele uitweg voor een woonbestemming breder is dan 6,0 meter

    • d.

      er meer dan een uitweg bij een woonhuis aanwezig is, tenzij dit perceel breder is dan 25 meter bij een erftoegangsweg of 50 meter meter bij een gebiedsontsluitingsweg;

    • e.

      er sprake is van strijd met het Omgevingsplan gemeente Valkenswaard.

Toelichting:

 

Dit criterium betreft een stedenbouwkundig criterium. De uitwegvergunning mag geen sterke afbreuk doen aan de beeldkwaliteit en de beleving van de openbare ruimte, en evenmin aan het gebruik van de openbare ruimte.

 

De bescherming van het uiterlijk aanzien heeft betrekking op de bestaande situatie die in zijn huidige verschijningsvorm dient te worden beschermd of verbeterd. Het uiterlijk van de omgeving is een stedenbouwkundig criterium ten behoeve van de ruimtelijke beleving. De uitgangspunten voor de toetsing aan dit criterium zijn neergelegd in het ruimtelijk beleid van de gemeente. Deze ruimtelijke beleving heeft betrekking op de ruimte in een straat die van ‘gevel tot gevel' loopt en wordt soms binnen een beeldkwaliteitsplan geborgd. Zo'n beeldkwaliteitsplan stelt voorwaarden aan de mogelijkheden voor de invulling van de ruimte. Naast omgevingsplannen en beeldkwaliteitsplannen kan ook een beschermd stads- of dorpsgezicht en/of een cultuur historisch waardevol gebied bepalend zijn voor het al dan niet toestaan van een uitweg. Daarnaast is het ruimtelijk beleid van de gemeente neergelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

 

Aan de omgevingsvergunning kunnen aanvullende voorschriften aan de vormgeving van de uitweg en de vormgeving rondom de uitweg worden verbonden ten behoeve van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving.

Hoofdstuk 4. T.a.v. bescherming van groenvoorzieningen van de gemeente

  • 4.

    Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente geweigerd indien:

    • a.

      de bestaande groenstructuur door de te realiseren uitweg onevenredig wordt aangetast;

    • b.

      historische, natuurlijke dan wel cultuurwaarden, waarbij te denken valt aan kleinere lijnvormige elementen als struwelen, holle wegen, knotwilgen, -essen, hagen e.d.;

    • c.

      op de locatie van de aanvraag uitwegvergunning een boom en/of houtopstand staat waarbij van kappen geen sprake mag zijn omdat deze behoudenswaardig is of de bijzondere status ‘monumentale boom’ of ‘waardevolle boom’ heeft;

    • d.

      de uitweg op minder dan 2,5 meter van de stamvoet van een behoudenswaardige of waardevolle boom komt te liggen;

    • e.

      de uitweg op minder dan 4 meter van de stamvoet van een monumentale boom plaatsvindt;

    • f.

      grondophoging dan wel grondverlaging van méér dan 10 centimeter plaatsvindt om te uitweg te kunnen realiseren onder de kroonprojectie van een monumentale boom.

Toelichting:

 

Indien een uitweg gevraagd wordt waarvan het gevolg zal zijn dat er één of meerdere bomen die op gemeentegrond staan gekapt moeten worden, zal de uitwegvergunning in beginsel geweigerd worden, ook indien ingevolge de geldende beleidsregels geen kapvergunning vereist zou zijn. De belangenafweging kan evenwel toch leiden tot het verstrekken van een uitwegvergunning indien er andere zwaarwegende argumenten zijn, bijvoorbeeld indien de uitweg op geen enkele ander wijze te realiseren valt en/of noodzakelijk is om het perceel te kunnen ontsluiten.

 

Indien één of meerdere bomen gekapt moeten worden die eigendom zijn van de aanvrager, zal eveneens eerst beoordeeld moeten worden of een geoorloofde kap mogelijk is. Pas bij verkregen groen licht in dezen, zal een uitwegvergunning verleend kunnen worden. Bepalend voor de afweging of voor een gemeenteboom een kapvergunning aangevraagd wordt, is het gestelde in de APV en het Groenstructuurplan hieromtrent. Een boom met de bijzondere status ‘monumentaal’ of ‘waardevol’ mag niet gekapt worden. Voor definitie van het begrip houtopstand wordt verwezen naar artikel 6:14 lid 1 sub a van de APV.

 

Bij de landschapselementen en structuren die worden genoemd in sub b valt te denken aan kleinere lijnvormige elementen als struwelen, holle wegen, knotwilgen, -essen, hagen en dergelijke.

 

Aan de omgevingsvergunning kunnen aanvullende voorschriften aan de vormgeving van de uitweg en de vormgeving rondom de uitweg worden verbonden ten behoeve van de groenvoorzieningen in de gemeente.

Hoofdstuk 5. Overige relevante aspecten

5.1. Verplaatsing uitweg / andere (vergelijkbare) inritten / precedentwerking

Verplaatsen van een uitweg

 

Bij een aanvraag voor het verplaatsen van een bestaande uitweg gelden dezelfde voorwaarden als bij een aanvraag voor het verkrijgen van een eerste uitweg.

 

Nadere voorwaarden hierbij zijn:

  • De te vervallen uitweg moet worden verwijderd en de vrij gekomen ruimte moet worden hersteld naar de originele toestand.

  • De kosten voor dit herstel zijn voor rekening van de aanvrager.

Afwijkingsbevoegdheid

 

Het college van burgemeester en wethouders handelt overeenkomst de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De juridische grondslag voor deze inherente afwijkingsbevoegdheid van vastgestelde beleidsregels is te vinden in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

5.2. Verstrekking/weigering van de uitwegvergunning

Procedure aanvraag uitwegvergunning

 

De procedure aanvraag uitwegvergunning is geregeld in de Omgevingswet (Ow). Hiervan mag niet worden afgeweken.

 

Bij de juridische toets zal worden gekeken naar zaken zoals de weigeringsgronden genoemd in de APV en zoals nader uitgewerkt in deze beleidsregels.

 

Indien een vergunning wordt geweigerd, zal het besluit gemotiveerd worden. Een vergunning zal worden geweigerd indien dat een logisch gevolg is van hetgeen is neergelegd in deze beleidsregels en tevens niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat in het specifieke geval van deze beleidsregels kan worden afgeweken. Dergelijke bijzondere omstandigheden zullen in beginsel door aanvrager zelf aangetoond en onderbouwd dienen te worden.

 

5.3 Aanleg

Aanleg mag niet eerder plaatsvinden dan dat de vergunning is verleend. De uitweg wordt in beginsel aangelegd door of in opdracht van de gemeente. Indien de uitweg wordt aangelegd door de aanvrager, gebeurt dit onder toezicht van de gemeente volgens door de gemeente nader te stellen eisen.

 

5.4 Financiële aspecten

Alle met de aanleg samenhangende kosten (waaronder ook bijv. kosten verband houdend met verplaatsing straatmeubilair, kap van bomen, aanpassing groen en/of leidingwerk), alsmede de leges voor behandeling van de vergunningaanvraag komen voor rekening van aanvrager.

 

5.5 Inwerkingtreding beleidsregels

De beleidsregel treedt in werking na bekendmaking.

 

5.6 Aanhalen beleidsregels

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: “Beleidsregel uitwegvergunningen gemeente Valkenswaard 2024”.

Naar boven