Gemeenteblad van Oegstgeest
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oegstgeest | Gemeenteblad 2024, 465734 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oegstgeest | Gemeenteblad 2024, 465734 | beleidsregel |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2024
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
1.3 Juridische status beleidsregels
Hoofdstuk 2 Toegangsprocedure: melding, onderzoek en aanvraag
2.3 Scheiding melding en aanvraag
2.4 Onafhankelijke Cliëntondersteuning
2.7. Informatie van belang voor behandeling van de melding
2.10 Verslag (en ondersteuningsplan)
Hoofdstuk 3 Inhoud Ondersteuningsplan
Hoofdstuk 4 Voorliggende voorzieningen
4.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
4.3 Aanspraak op andere wetgeving
4.4 Afstemming met de Wet Langdurige Zorg (Wlz)
Hoofdstuk 5 Maatwerkvoorzieningen
5.1 Aanvraag maatwerkvoorziening
5.3 Algemene criteria voor individuele maatwerkvoorzieningen
5.4 Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
5.5 Maatwerkvoorziening Maaltijdvoorziening
5.6 Maatwerkarrangement ambulante ondersteuning en wonen met ondersteuning
5.7 Maatwerkvoorziening Kindzorg
5.8 Maatwerkvoorziening Woonvoorzieningen
5.9 Maatwerkvoorziening Rolstoelen
5.10 Maatwerkvoorziening Vervoer
5.11 Maatwerkvoorziening Lijfgebonden ondersteuning
5.12 Maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf (respijtzorg)
Hoofdstuk 6 Specialistische voorzieningen wonen met ondersteuning
Hoofdstuk 7 Specialistische maatschappelijke opvang
Hoofdstuk 8 Beschikking maatwerkvoorziening
Hoofdstuk 9 Maatwerkvoorziening via persoonsgebonden budget
9.3 Omvang van het persoonsgebonden budget
9.4 Kwaliteit van het persoonsgebonden budget
9.5 Pgb voor wonen met ondersteuning
9.6 Pgb voor Woonvoorzieningen, hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen
9.7 Pgb voor Huishoudelijke Ondersteuning en Begeleiding
9.8 Verantwoording van het persoonsgebonden budget
Hoofdstuk 10 Maatwerkvoorziening tegemoetkoming
Hoofdstuk 11 Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening en algemene voorziening
11.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen
11.4 Pauzeren (tijdelijk opschorten) eigen bijdragen
11.5 Eigen bijdrage maatschappelijke specialistische opvang en vrouwenopvang
Hoofdstuk 12 Overige bepalingen
12.1 Kwaliteitseisen aanbieders maatschappelijke ondersteuning
12.5 Toezichthoudende ambtenaar
12.6 Ondersteuning aan 16-27 jarigen
12.7 Meldcode Huiselijk geweld
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van inwoners die een beperking, chronische lichamelijke, psychische of psychosociale problemen hebben. Die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorzien gemeenten in de behoefte aan beschermd wonen (Wonen met ondersteuning) en opvang.
Wanneer iemand naar het oordeel van het college niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van de eigen verantwoordelijkheid, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, zal het college in principe beslissen tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening.
Een maatwerkvoorziening kan bestaan uit diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren of het in stand houden van de zelfredzaamheid, participatie of het bieden van beschermd wonen of opvang aan een inwoner. Het ondersteunen van een inwoner door middel van huishoudelijke ondersteuning is een voorbeeld van een maatwerkvoorziening. Ook datgene dat nodig is om de mantelzorger van de inwoner te ondersteunen bij het verlenen van mantelzorg of om deze (tijdelijk) te ontlasten in een situatie van (dreigende) overbelasting, kan onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening. Het te bereiken resultaat is het uitgangspunt voor inzet van maatwerkvoorzieningen. Dit komt ook terug in de wijze waarop de gemeente de voorzieningen heeft ingekocht. Niet het aantal uren is leidend, maar het te bereiken resultaat.
De cliënt kan samen met de cliëntondersteuner een optimaal ondersteuningsplan samenstellen om het gewenste resultaat te behalen.
Alle begrippen en definities die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke Ondersteuning, het uitvoeringsbesluit Wmo, de Algemene wet bestuursrecht, de Wmo Verordening Oegstgeest 2020 en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2023 en daarmee bindend voor deze beleidsregels.
Ter aanvulling wordt verder verstaan onder
1.3 Juridische status beleidsregels
De beleidsregels betreffen de uitvoeringspraktijk van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2020. Het vaststellen van de beleidsregels is daarmee een bevoegdheid van het college. De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht:
“Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid”.
Wanneer de beleidsregels door het college zijn vastgesteld kan daar naar worden verwezen in de motivering van een beschikking.
Hoofdstuk 2 Toegangsprocedure: melding, onderzoek en aanvraag
In dit hoofdstuk is de toegangsprocedure voor mensen met behoefte aan ondersteuning beschreven. Er worden verschillende aspecten beschreven zoals het persoonlijk plan en onafhankelijke cliëntondersteuning. Hoewel deze onderdelen niet altijd deel uitmaken van de toegangsprocedure heeft het college wel de plicht inwoners te informeren over deze aspecten van de toegangsprocedure.
De melding is het startpunt van het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Via een melding doet een inwoner van Oegstgeest, of zijn vertegenwoordiger, het verzoek om onderzoek naar de behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, participatie en zelfredzaamheid. Een informatie- of adviesvraag wordt in principe niet als een melding aangemerkt. Een melding kan worden gedaan bij het Sociaal Team Oegstgeest, of bij één van de aan het Sociaal Team Oegstgeest deelnemende organisaties. Dit kan op verschillende manieren (telefonisch, per mail, via een digitaal formulier, schriftelijk).
De melding wordt geregistreerd.
Ook toeleiders, zoals huisartsen of praktijkondersteuners, kunnen een melding doen. Zij kunnen samen met de inwoner een formulier invullen en dat naar het Sociaal Team Oegstgeest versturen, of met de inwoner een afspraak maken met het Sociaal Team Oegstgeest. Ook is het mogelijk om aan het Sociaal Team te verzoeken om contact met een inwoner op te nemen om een mogelijke ondersteuningsbehoefte nader te onderzoeken, uiteraard met toestemming van de inwoner.
In afwijking op het hierboven vermelde, geldt voor slachtoffers van huiselijk geweld dat de door de gemeente aangewezen organisaties voor vrouwenopvang zelf, volgens landelijke criteria, toetsen op toegang en opvang. De vrouwenopvang toetst aan de hand van toelatingscriteria zoals beschreven in het beleidskader ‘landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang & opvang in acute crisissituaties van slachtoffers huiselijk geweld in de vrouwenopvang’ (het Beleidskader crisisopvang).
2.3 Scheiding melding en aanvraag
In de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna te noemen “de Wet”) heeft de scheiding van melding en aanvraag een wettelijke basis gekregen. Na de melding heeft het college zes weken om een onderzoek te doen naar de hulpvraag. Binnen deze zes weken vindt het gesprek plaats, wordt (zo nodig) verder onderzoek gedaan en de resultaten geformuleerd en moet het college een verslag van het onderzoek maken. Het verslag kan tevens aangemerkt worden als het ondersteuningsplan.
Pas na afloop van dat onderzoek kan de inwoner een aanvraag indienen, tenzij het onderzoek niet binnen 6 weken is afgerond of de inwoner al uitgebreid bekend is. Dan bestaat de mogelijkheid om in overleg met de inwoner direct een aanvraag in te dienen.
2.4 Onafhankelijke Cliëntondersteuning
De professional die met de melding aan de slag gaat moet voor de start van het onderzoek de inwoner en zijn mantelzorger(s) wijzen op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Het gaat om ondersteuning door middel van informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan. Belangrijk hierbij is dat de ondersteuning geboden wordt vanuit een onafhankelijke positie en zodanig ingevuld wordt dat de focus eenduidig gericht kan zijn op het belang van betrokkenen of zodanig dat belangen van de organisatie die de cliëntondersteuning biedt geen rol spelen. Het belang van de inwoner moet het enige belang zijn dat meetelt voor de cliëntondersteuner. De onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner wordt gewaarborgd door de wettelijke plicht er voor te zorgen dat het uitgangspunt bij de cliëntondersteuning het belang van betrokkene is.
Onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning betekent dat de inwoner erop moet kunnen vertrouwen dat de ondersteuning die geboden wordt tijdens het onderzoek naar zijn specifieke situatie volledig onafhankelijk is van het besluit dat de gemeente uiteindelijk neemt ten aanzien van het ondersteuningsplan. In Oegstgeest kunnen Kwadraad, MEE, Stichting Lumen Holland Rijnland, en Radius onafhankelijke cliëntondersteuning bieden. Inwoners kunnen hen benaderen via het Sociaal Team Oegstgeest, of de partijen rechtstreeks benaderen.
Omdat in Oegstgeest besluiten over een maatwerkvoorziening voorbehouden blijven aan het college kunnen deze partijen een onafhankelijke positie innemen.
Naar aanleiding van de melding wordt contact opgenomen met de melder. In dit eerste contact komen de procedureregels, de mogelijkheden van (gratis) cliëntondersteuning en het persoonlijk plan aan de orde. Het inhoudelijk onderzoek komt in dit eerste contact meestal nog niet aan de orde.
Dit eerste contact kan leiden tot een gesprek bij voorkeur bij de belanghebbende thuis. Daarbij vragen wij naar eventuele mantelzorgers die bij het gesprek aanwezig moeten zijn.
Indien de melding gaat over opvang dan wordt deze melding in behandeling genomen door de door de gemeente aangewezen organisaties voor (specialistische) maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.
Het college stelt de inwoner op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen. Het indienen van een persoonlijk plan kan tot 7 dagen na ontvangst van de melding. De inwoner dient het plan te overhandigen voordat het onderzoek van start gaat. In het persoonlijk plan geeft de inwoner weer welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het beste past bij zijn persoonlijke situatie. Het persoonlijk plan wordt tijdens het gesprek besproken.
2.7. Informatie van belang voor behandeling van de melding
Op grond van de Wet (artikel 2.3.2 lid 7) moet de inwoner of zijn vertegenwoordiger het college alle gegevens en bescheiden verschaffen die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Voor aanvang van het onderzoek beoordeelt het Sociaal Team Oegstgeest of alle informatie die nodig is voor een onderzoek beschikbaar is. De inwoner heeft hierin een actieve rol en kan eventueel aanvullende informatie aandragen die van belang is voor een goede beoordeling van de beperkingen, mogelijkheden en eventueel noodzakelijke ondersteuning.
Zo kan het bijvoorbeeld nodig zijn om het advies in te winnen van een deskundige die vertrouwd is met de problematiek van een inwoner met een psychiatrische geschiedenis of een specifieke beperking die nadere toelichting vraagt. Indien dat aan de orde is, zal het college een dergelijk advies moeten afwachten. Dat is immers noodzakelijk in het kader van een zorgvuldig onderzoek en voor het totale beeld dat het college zich moet vormen van de inwoner en diens ondersteuningsvraag.
De medewerker die de melding in behandeling heeft, bespreekt samen met de betrokken inwoner, en eventueel diens cliëntondersteuner en/of mantelzorger, wat de hulpvraag inhoudt en waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) begrepen. Ook de mate van zelfredzaamheid van de inwoner en de oplossingen vanuit de eigen kracht worden besproken. Dit gesprek zal meestal bij de inwoner thuis zijn. Als het een melding betreft van een bij de gemeente ‘bekend’ persoon die eerder een voorziening of een gesprek heeft gehad dan kan het gesprek in overleg met de melder ook telefonisch plaatsvinden.
Het gesprek vormt de basis voor een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wet. De medewerker verzamelt de benodigde informatie. Daarbij is de medewerking van de melder onontbeerlijk. Als iemand al voldoende bekend is en er zijn geen nieuwe omstandigheden die op de melding van invloed zijn, kan in overleg met de melder worden afgezien van (delen van) het onderzoek.
De onderzoeksfase is een waarborg voor inwoners om gehoord te worden en in gezamenlijk overleg tot een kwalitatief goed ondersteuningsplan te komen. Bovendien is het van belang na te gaan of de voorziening/ondersteuning die de inwoner voor ogen heeft geen surrogaat is voor mogelijk onderliggende problematiek (vraag achter de vraag).
De onderwerpen die in het onderzoek aan de orde moeten komen zijn opgenomen in artikel 5 van de Verordening:
Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan wonen met ondersteuning of specialistische maatschappelijke opvang ;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, of door doorstroom naar de Wet Langdurige Zorg (WLZ, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan wonen met ondersteuning of specialistische maatschappelijke opvang;
Het zal regelmatig voorkomen dat niet alle aspecten die onderdeel van een onderzoek moeten zijn, ook in een concrete casus aan de orde hoeven te komen, omdat bijvoorbeeld blijkt dat aan de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke ondersteuning kan worden voldaan door het geven van informatie, een eenvoudige verwijzing of omdat bijvoorbeeld blijkt dat een combinatie van eigen kracht en gebruikelijke hulp van een huisgenoot volstaat. Dat is echter alleen zo wanneer de inwoner hiermee instemt en laat blijken dat hij geen maatwerkvoorziening wenst aan te vragen. Als de inwoner tijdens het onderzoek te kennen geeft dat hij met aangereikte mogelijkheden uit de voeten kan of geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal doen, kan het onderzoek als afgerond worden beschouwd.
2.10 Verslag (en ondersteuningsplan)
De melding en de bespreking van de behoefte aan ondersteuning leidt in beginsel tot een ondersteuningsplan van de inwoner. Het ondersteuningsplan wordt getekend door (of namens) de melder (de belanghebbende of diens vertegenwoordiger) en de medewerker van het Sociaal Team Oegstgeest.
Het ondersteuningsplan is de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de inwoner zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, evenals de beoogde resultaten en de toekomstige evaluatie daarvan.
Wanneer tijdens het intakegesprek of het onderzoek blijkt dat de inwoner mogelijk recht heeft op ondersteuning vanuit de Wet Langdurige Zorg, de Zorgverzekeringswet of andere voorliggende voorzieningen, wordt het aanvragen hiervan opgenomen in het plan. De mate van zelfredzaamheid van de inwoner bepaalt of de afspraak is dat de inwoner dit zelf doet, iemand uit zijn omgeving dan wel het Sociaal Team Oegstgeest ondersteuning biedt.
De weergave van het onderzoek (het verslag) met daarin de resultaten (het ondersteuningsplan) dient binnen maximaal zes weken na de melding gereed te zijn.
Indien de inwoner het niet eens is met de inhoud van het verslag wordt dit met de hulpvrager besproken. Opmerkingen/aanvullingen zullen worden toegevoegd aan het verslag en eventueel zal een nieuw gesprek worden gevoerd en de resultaten aangepast. Het verslag met aanpassingen naar aanleiding van de opmerkingen en aanvullingen van de inwoner dient ondertekend te worden door de inwoner.
Indien de inwoner het uiteindelijk toch niet eens is met de uitkomst van het onderzoek, staat er geen wettelijk bezwaarmogelijkheid open. Mochten de resultaten van het onderzoek aangeven dat er geen noodzaak is voor een maatwerkvoorziening en de inwoner is het hier uiteindelijk toch niet mee eens dan kan hij alsnog een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. De beslissing op die aanvraag staat wel open voor een officiële bezwaarprocedure.
Indien er sprake is van een spoedeisende situatie, dan is het college, na de melding, gehouden onverwijld een vorm van noodzakelijke ondersteuning te bieden. De uitkomst van het onderzoek hoeft dan niet afgewacht te worden. De inzet van deze ondersteuning is tijdelijk. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om iemand die uit het ziekenhuis ontslagen wordt maar nog niet in staat is het huishouden zelf te doen.
Hoofdstuk 3 Inhoud Ondersteuningsplan
Wanneer een inwoner beperkingen ervaart op het gebied van zelfredzaamheid en participatie wordt tijdens het onderzoek en het gesprek de ondersteuningsbehoefte bepaald. Dit resulteert in een ondersteuningsplan waarin de ondersteuningsbehoefte wordt weergegeven in één of meer van de volgende resultaten:
Iemand kan op één of meer terreinen of activiteiten beperkingen in diens zelfredzaamheid en participatie ondervinden. Voor elk van deze terreinen of activiteiten worden aspecten onderscheiden waarop de mate van zelfredzaamheid en mogelijkheden tot participatie betrekking hebben:
Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:
Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:
Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:
Bij psychisch functioneren, gaat het om de volgende aspecten:
Bij geheugen- en oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:
In het onderzoek wordt ook de draaglast van de eventuele mantelzorg meegewogen. Mantelzorg is zorg die de gebruikelijke zorg overstijgt. Het is zorg die wordt gegeven aan een zorgvrager door iemand uit diens directe omgeving. Het gaat dan om onbetaalde:
Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren. Het college kan en mag mantelzorg niet afdwingen.
Bij het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de inwoner zal ook altijd naar de draagkracht van de mantelzorger worden gekeken, om overbelasting te voorkomen. In bijlage 3 is dit begrip toegelicht.
Mantelzorgondersteuning is het pakket aan diensten, activiteiten en goederen dat beschikbaar wordt gesteld aan de mantelzorger en dat tot doel heeft die persoon te ondersteunen bij diens hulpverlening aan de zorgvrager en in staat te stellen zich te kunnen blijven ontplooien in zijn maatschappelijk leven. Het zijn voorzieningen waarvan gebruik kan worden gemaakt ter ontlasting van de ondersteuningstaken, ter ontplooiing van de capaciteiten en ter ontspanning van de mantelzorger. Het gaat hierbij om: ontspanningsactiviteiten, cursussen en themabijeenkomsten, lotgenotencontacten, emotionele en materiële hulp, informatie en advies en bijvoorbeeld respijtzorg voor de meest intensieve ondersteuningssituaties.
Bij een mantelzorger die zorgt voor een inwoner van Oegstgeest wordt in de week van de Dag van de Mantelzorg (november) een ‘waardering’, bijvoorbeeld een bloemstuk, bezorgd. Daarnaast wordt in die periode een ontmoetingsactiviteit georganiseerd.. De mantelzorgwaardering wordt één keer per jaar uitgereikt.
Hoofdstuk 4 Voorliggende voorzieningen
Tijdens het onderzoek komt aan de orde in hoeverre de inwoner voldoende geholpen is met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen, of andere voorliggende voorzieningen zoals de Zorgverzekeringswet. Deze zijn voorliggend op de maatwerkvoorzieningen. Ook wordt er gekeken in hoeverre er sprake is van gebruikelijke zorg,
4.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Van een algemeen gebruikelijke voorziening is sprake indien:
Algemeen gebruikelijk zijn goederen en producten die een persoon in vergelijkbare sociale en financiële omstandigheden tot zijn uitgavenpatroon kan rekenen.
Of een voorziening algemeen gebruikelijk is hangt af van de specifieke situatie van de inwoner en van de tijdgeest en jurisprudentie. In bijlage 1 is een lijst met voorbeelden opgenomen van voorzieningen die in principe worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk.
Algemene voorzieningen zijn voor alle inwoners, met en zonder beperkingen toegankelijk. Voorbeelden zijn: openbaar vervoer, buurthuizen, klussendienst, formulieren-hulp, boodschappenservice, maaltijdenservice, ouderenadviseurs, consultatiebureau en de huisarts. Deze voorzieningen helpen mensen (ondanks hun beperkingen) bij hun zelfredzaamheid, zelfstandigheid en participatie. Voor een algemene voorziening is geen toestemming of doorverwijzing van de gemeente nodig. Eventueel kan er sprake zijn van een lichte toegangstoets, maar er wordt geen beschikking afgegeven.
Het college kan algemene voorzieningen treffen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelfredzaamheid en de participatie van inwoners en aan de inzet van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor.
4.4 Afstemming met de Wet langdurige zorg (Wlz)
Indien inwoners toegang hebben tot de Wet langdurige zorg (Wlz), dan kunnen zij bepaalde maatwerkvoorzieningen zoals begeleiding en huishoudelijke ondersteuning niet meer vanuit de Wmo ontvangen.
Op dat moment is vastgesteld dat iemand vanwege beperkingen als gevolg van bijvoorbeeld leeftijd of handicap, blijvend permanent toezicht of 24-uurszorg in de nabijheid nodig heeft. Die zorgplicht blijft belegd bij de aan zorgverzekeraars gelieerde zorgkantoren. Het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) indiceert voor deze zorg.
Als het CIZ een indicatiebesluit heeft genomen, is er enige tijd nodig om de Wlz-zorg in te regelen. Als de inwoner al zorg ontving vanuit de Zvw of de Wmo, is dat niet meteen omgezet in Wlz-zorg. Daarom hebben partijen afgesproken dat de bestaande zorg indien nodig nog maximaal 5 dagen wordt voortgezet.
Zolang mensen nog thuis wonen met een Wlz indicatie blijft de gemeente vanuit de Wmo verantwoordelijk voor hulpmiddelen, woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen.
Als mensen in een Wlz instelling wonen of er naartoe verhuizen dan is de zorginstelling verantwoordelijk voor de hulpmiddelen. Uitzondering daarop is de situatie waarin mensen in een Wlz instelling wonen en al een hulpmiddel via de Wmo hebben. In dat geval blijft de gemeente nog verantwoordelijk voor het onderhoud ervan totdat het middel moet worden vervangen. Dan neemt de Wlz de zorg voor het hulpmiddel over.
Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt als er een voorziening wordt aangevraagd die de inwoner na de melding, maar voor de datum van het besluit, heeft gerealiseerd of aangeschaft. Tenzij het college daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld.
Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Wmo (zie ook bijlage 2). Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Kortom als er in een huishouden sprake is van een gezonde partner of huisgenoot dan wordt gebruikelijke hulp aanwezig geacht.
Het college houdt, bij de beoordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd, in ieder geval rekening met:
Daarbij kan onderscheid bestaan tussen gebruikelijke hulp ingeval van begeleiding en/of het overnemen van huishoudelijke taken door huisgenoten.
Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel een maatwerkvoorziening voor verstrekt kunnen worden. Is sprake van een latrelatie, dan wordt bekeken in hoeverre de partner kan bijdragen aan het huishouden.
Wanneer er sprake is van beperking bij het aanbrengen van structuur en het voeren van regie op het huishouden wordt onderscheid gemaakt tussen langdurige en kortdurende situaties. Wanneer uitzicht is op herstel van het vermogen tot zelfredzaamheid en participatie binnen drie maanden is sprake van gebruikelijke hulp. Bij langdurige/chronische situaties wordt tenminste verwacht dat activiteiten met betrekking tot administratieve en planningshandelingen worden overgenomen door andere leden in de leefeenheid.
In gesprek met het Sociaal Team Oegstgeest zal gekeken worden of van het bovenstaande moet worden afgeweken.
Hoofdstuk 5 Maatwerkvoorzieningen
5.1 Aanvraag maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel aangevraagd op een door het college beschikbaar gesteld formulier en voorzien van een handtekening van de aanvrager. Om administratieve lasten te voorkomen kan het gespreksverslag/ondersteuningsplan ook als aanvraag worden aangemerkt. Een aanvraag kan pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Na de ontvangst van de aanvraag heeft het college twee weken om de beschikking af te geven.
Bij de behandeling van de aanvraag moet de inwoner in de gelegenheid worden gesteld om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en/of zorg in natura.
Na afhandeling van het onderzoek kan door middel van een (schriftelijk) verslag een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (artikel 2.3.2 lid 9 van de Wet). In plaats van een schriftelijk verslag kan het college ook een ondersteuningsplan opstellen. Voor inwoners die al bekend zijn en bij wie er geen nieuwe feiten en omstandigheden aan de orde zijn, kan in overleg met de inwoner de meldingsprocedure worden overgeslagen.
Voor zover voor de beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening extern advies nodig is, wordt dat gevraagd nadat de aanvraag is ingediend. De gemeente schort dan tevens de beslistermijn van de aanvraag op.
5.2.2 Onjuiste/onvolledige gegevens
Uit de wet vloeit eveneens de mogelijkheid voort om de beslistermijn op te schorten indien de inwoner niet de benodigde gegevens of bescheiden heeft ingediend of niet de benodigde medewerking heeft verleend aan het gesprek (onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 lid 4 van de Wet).
Verder kan het voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het beschikbaar zijn van het verslag en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan tot gevolg hebben dat het verslag verouderde informatie bevat waardoor het college niet (meer) binnen de wettelijke kaders kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het college de inwoner (opnieuw) uitnodigen voor een gesprek, voordat op de aanvraag wordt beslist. Dit is analoog aan artikel 2.3.2 lid 9 van de Wet.
Deze situatie dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Zodra het verslag/ondersteuningsplan met de inwoner is besproken kan ook, met eventuele begeleiding, de aanvraag worden ingediend.
5.3 Algemene criteria voor individuele maatwerkvoorzieningen
In de Wet is aangegeven op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt eerst gekeken naar andere mogelijkheden om de inwoner te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, kortdurende ondersteuning of een verwijzing naar een algemene voorziening. Dit dient in het gespreksverslag/ ondersteuningsplan gemotiveerd naar voren te komen (zie artikel 2.9.2).Hieronder worden deze criteria verder toegelicht. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.
Alle mogelijkheden van de inwoner om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te behouden of te verbeteren, dan wel te regelen dat hij geen behoefte meer heeft aan maatwerkvoorzieningen, worden in het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag eerst beoordeeld.
Om in aanmerking te komen voor een individuele maatwerkvoorziening moet sprake zijn van een beperking in de zelfredzaamheid en participatie als gevolg van problematiek op tenminste 1 van de 5 terreinen zoals opgenomen in hoofdstuk 3.1. van deze beleidsregels. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de inwoner met psychische of psychosociale problemen en de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de inwoner deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
5.4 Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
Huishoudelijke ondersteuning bestaat uit taken die er op gericht zijn personen een schoon, gestructureerd en leefbaar huishouden te kunnen laten voeren. Deze taken hebben niet alleen betrekking op het (zware en lichte) huishoudelijke werk, maar hebben ook betrekking op het “in staat stellen tot” het voeren van het huishouden.
Eigen verantwoordelijkheid inwoner
Hulp bij het voeren van een huishouden wordt in het kader van de Wmo alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd, behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid.
In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door de inwoner wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden. Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning. Uit deze eigen verantwoordelijkheid vloeit ook voort dat, in het algemeen, het type en de grootte van de woning niet van invloed zijn op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Dit zijn keuzes waarop inwoners zelf invloed kunnen uitoefenen en keuzes in kunnen maken. Dit geldt ook voor het verzorgen van huisdieren (niet zijnde hulphonden/dieren). De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner.
Het realiseren van een schoon en leefbaar huis
De gemeente legt niet vooraf in uren vast hoeveel hulp iemand krijgt. Samen met de aanbieder kijkt belanghebbende inwoner hoe het resultaat “Schoon en leefbaar huis” het beste bereikt kan worden. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd in een ondersteuningsplan (van de aanbieder). Er wordt ook rekening gehouden met wat iemand zelf of een huisgenoot kan doen in het huishouden (gebruikelijke hulp, bijlage 2). Dit wordt in de beschikking en in de afspraken met de aanbieder opgenomen.
Een huis is schoon en leefbaar als het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basis hygiëne-eisen. Hiermee worden vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s voorkomen. De inwoner moet gebruik kunnen maken van de ruimtes die frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn, zoals de woonkamer, slaapkamers die in gebruik zijn, keuken, badkamer, toilet en gang/trap. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Buitenruimtes bij het huis (tuin, balkon etc.) of buitenzijde van het huis (ramen) en overige kamers/ruimtes in het huis worden niet door de huishoudelijk ondersteuner schoongemaakt.
Het schoon en leefbaar huis kan bereikt worden door het inzetten van licht en zwaar huishoudelijk werk. Licht huishoudelijk werk kan bijvoorbeeld bestaan uit opruimen of stof afnemen. Zwaar huishoudelijk werk is bijvoorbeeld stofzuigen, dweilen of het sanitair reinigen.
Als de inwoner regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.
Bij sommige inwoners zijn er aanvullende activiteiten benodigd om een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden te voeren. Deze activiteiten zijn:
Het te behalen resultaat is de beschikking hebben over schoon linnen- en beddengoed en/of over schone kleding. Wasverzorging kan bestaan uit: het sorteren van de was, eventueel behandelen van vlekken, machinaal wassen, laten drogen, opvouwen en opbergen van kleding en linnen- en beddengoed. Het strijken van kleding en/of linnen- en beddengoed valt hier niet onder. Voor de inzet van het resultaat wasverzorging wordt van een inwoner verwacht:
Regie voeren over het huishouden
Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer belanghebbende niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is het schoonhouden van het huis, en/of ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van belanghebbende verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt of als disfunctioneren dreigt.
Specifiek gaat het om het plannen van en overzicht houden op de huishoudelijke activiteiten en eventueel afstemmen met het netwerk van de cliënt hierover, advies over het kopen van levensmiddelen en/of het beheer van de levensmiddelenvoorraad en producten voor het uitvoeren van de huishoudelijke ondersteuning. Het opstellen van een boodschappenlijstje valt daar ook onder, maar het daadwerkelijk doen van de boodschappen is géén onderdeel van de huishoudelijke ondersteuning.
Intensiteiten huishoudelijke ondersteuning
HO kent het onderscheid tussen de intensiteiten Licht, Midden en Zwaar. De benodigde intensiteit wordt bepaald aan de hand van de ondersteuningsbehoefte van een inwoner. Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, maken we gebruik van het HHM-normenkader (Bijlage 5). In dit normenkader wordt onderscheid gemaakt tussen basis en incidentele werkzaamheden.
Huishoudelijke ondersteuning Licht
De te behalen resultaten zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning.
Inwoners hebben een lichtere ondersteuningsbehoefte dan de gemiddelde cliëntsituatie uit het normenkader Huishoudelijke ondersteuning (Bijlage 5). Inwoners hebben door beperkingen ondersteuning nodig bij sommige (zwaardere) huishoudelijke taken, maar kunnen zelf en/of met behulp van hun netwerk nog in bepaalde mate en langdurig bijdragen aan de huishoudelijke werkzaamheden.
Bij de volgende situaties kan de intensiteit Licht worden ingezet:
Inwoner kan nog in voldoende mate bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken om bepaalde lichte en zware huishoudelijke taken zelf te doen, inclusief wasverzorging, eventueel in etappes. Bovendien kan inwoner nog overzien welke taken er uitgevoerd moeten worden om een schoon huis te kunnen bereiken en kan daadwerkelijk zelf tot actie komen. Waardoor er voor enkele zwaardere werkzaamheden professionele ondersteuning nodig is.
Huishoudelijke ondersteuning Midden
De te behalen resultaten bij het inzetten zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was en/of regie voeren over het huishouden.
Huishoudelijke ondersteuning Zwaar
De te behalen resultaten zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was en/of regie voeren over het huishouden.
Inwoners hebben door beperkingen van de cliënt of de samenstelling van het huishouden een veel grotere ondersteuningsbehoefte. Er is sprake van verzwarende omstandigheden die leiden tot extra vervuiling of vragen om een hoger hygiëneniveau, waardoor meer inzet nodig is. Ook de inzet van wasverzorging kan intensiever zijn dan bij het product Midden.
Inwoners zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om de factoren die leiden tot een hogere frequentie weg te nemen. Het kan daarbij gaan om roken door inwoner of eventuele huisgenoten, het aantal en de grootte van de meubels, de aanwezigheid van veel kleine spullen of het hebben van huisdieren. Als de aanwezigheid van huisdieren tot vervuiling van de woning leidt zal het Sociaal wijkteam het gesprek met belanghebbende aangaan. De huishoudelijk ondersteuner heeft de taak alert te zijn op verwaarlozing van huisdieren. In deze situaties is er (in principe) geen sprake van verzwarende omstandigheden. Per inwoner zal echter beoordeeld worden of er in die specifieke situatie sprake is van verzwarende omstandigheden en daarmee een toekenning voor de intensiteit Zwaar nodig is.
Soms is het nodig dat schoonmaakwerkzaamheden met een hogere frequentie of intensiever plaatsvinden. Voorbeelden van verzwarende omstandigheden kunnen zijn (niet limitatief):
Eenmalige aanpak schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling
Bij sommige cliënten moet er vanwege een ernstig vervuild huis een eenmalige schoonmaak worden ingezet om een huis weer bewoonbaar te kunnen maken. Het product wordt ingezet voor cliënten die niet op eigen kracht of met hulp van het netwerk het huis weer bewoonbaar kunnen maken of waarbij er geen oplossing in het voorliggend veld kan worden gevonden. Door de woning eenmalig volledig op te ruimen en schoon te maken, wordt (samen met de inwoner) de situatie tot een beheersbaar niveau teruggebracht, zodat de inwoner kan beschikken over een leefbare woning. De incidentele werkzaamheden die behoren bij een zogenoemde grote schoonmaak/voorjaarsschoonmaak vallen niet onder dit product, maar horen bij het resultaat Schoon en leefbaar huis. Ook een ontruiming van de woning valt hier niet onder.
5.5. Maatwerkvoorziening Maaltijdvoorziening
Indien een inwoner een probleem heeft bij het bereiden en/of nuttigen van de maaltijden wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen (kant-en-klaarmaaltijden, maaltijd-aan-huis) of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de maaltijdvoorbereiding. Indien al deze mogelijkheden niet tot een oplossing leiden kan een maatwerkvoorziening maaltijdvoorbereiding verstrekt worden.
Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij kwetsbare inwoners die om uiteenlopende redenen niet in staat zijn om de maaltijd te bereiden, om deze op te warmen met behulp van (bijvoorbeeld) een magnetron en eventueel toezicht te houden op het nuttigen van de maaltijd.
In overleg met de cliënt zal gekeken worden naar mogelijkheden om de contactmomenten te combineren.
Wanneer toezicht op de maaltijd aan de orde is, ziet de medewerker erop toe dat de cliënt het eten en drinken daadwerkelijk tot zich neemt. Het betreft hier veelal mensen die anders vergeten dat ze zouden moeten eten. Hieronder wordt niet het toedienen van de maaltijd verstaan, dat valt onder de Zvw.
Bij het bepalen van de hoeveelheid ondersteuning gaat het om .
.Deze is al in de tariefstelling van de maatwerkvoorziening opgenomen)
De hoeveelheid benodigde ondersteuning wordt bepaald aan de hand van de volgende activiteiten, waarbij rekening wordt gehouden met maximaal drie maaltijden per dag:
Voor de onderbouwing van de normtijden voor het klaarzetten en opwarmen van de maaltijden zie bijlage 6.
Indien de inwoner wijkverpleegkundige zorg ontvangt én vanuit de Wmo maaltijdverzorging dient te krijgen, de gemeente kan besluiten om in plaats van de hiervoor gecontracteerde aanbieder, de aanbieder van de wijkverpleging in te schakelen.
Artikel 5.6 maatwerkarrangement ambulante ondersteuning en wonen met ondersteuning
Het college kan maatwerkvoorzieningen toekennen ten aanzien van het uitvoeren van algemene dagelijkse activiteiten en het hebben van een ingevulde dag. Deze vorm van ondersteuning heet een maatwerkarrangement.
Een maatwerkarrangement bestaat uit een op de cliënt individueel afgestemd pakket aan ondersteuning op één of meerdere resultaatgebieden. Een resultaatgebied is een leefgebied waarop een verandering beoogd wordt met de ondersteuning. Zie bijlage 7 voor de uitwerking van de maatwerkarrangementen.
In het geval van Zorg in Natura (ZIN) wordt de uitvoering van de maatwerkarrangementen in principe belegd bij één gecontracteerde aanbieder. Deze aanbieder organiseert voor de cliënt alle benodigde ondersteuning op de afgegeven resultaatgebieden. Dit is gedaan zodat de aanbieder de regie kan voeren op de onderdelen van het ondersteuningstraject en de te behalen doelen. Met als doel dat de cliënt de doelen eerder kan bereiken en kan doorstromen in het ondersteuningstraject.
Als een cliënt de ondersteuning zelf wil inkopen via een persoonsgebonden budget, ontvangt cliënt een budget om de benodigde ondersteuning in te kopen. Vanwege de regieverantwoordelijkheid van een ZIN-aanbieder, is het uitgangspunt dat een cliënt de volledige ondersteuning ofwel via ZIN, ofwel via PGB ontvangt.
Mocht uit het onderzoek van het Sociaal Team Oegstgeest blijken dat er in een individuele situatie onvoldoende passende ondersteuning kan worden geboden (via de constructie van één hoofdaanbieder dan wel volledig via PGB), dan zal door het Sociaal Team Oegstgeest namens het college met cliënt en de betreffende aanbieder(s) gezocht worden naar een passende oplossing.
5.6.1 Eigen verantwoordelijkheid
Het Sociaal Team Oegstgeest onderzoekt of iemand activiteiten kan aanleren en of er hulpmiddelen zijn waarmee iemand de dagelijkse activiteiten zelf kan uitvoeren. Ook wordt onderzocht of een inwoner in staat is zelf voor een daginvulling te zorgen, bijvoorbeeld door het doen van vrijwilligerswerk, het zoeken van een passende hobby of het bezoeken van (welzijns)activiteiten.
5.6.2 Algemene doelen van maatwerkarrangementen
Het college kan ondersteuning bieden om de volgende doelen te bereiken:
5.6.3 Soorten maatwerkarrangementen
De volgende soorten maatwerkarrangementen zijn beschikbaar:
ambulant: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner zelfstandig woont en de ondersteuning plaatsvindt op vaste contactmomenten. Er geen sprake is van de structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.
ambulant plus: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner zelfstandig woont en de ondersteuning plaatsvindt op vaste contactmomenten. Vanwege de persoonlijke omstandigheden, is tevens er sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.
Begeleid wonen: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning vindt veelal plaats op vaste contactmomenten. Vanwege de persoonlijke omstandigheden, is er sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.
Beschut wonen: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning door individuele ondersteuning vindt plaats op vaste contactmomenten én door een vaste aanwezigheid van begeleiders op de groepswonenlocatie op bepaalde tijden van de dag. Vanwege de persoonlijke omstandigheden en de mogelijke dynamiek tussen de bewoners van de groepswonenlocatie, is er minimaal sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht, eventueel aangevuld met aanwezigheid op de woonlocatie in de nacht in het weekend.
Beschermd wonen: ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning plaatsvindt door individuele ondersteuning op vaste contactmomenten én door een vaste aanwezigheid van begeleiders gedurende (bijna) de (hele) dag op de groepswonenlocatie. Vanwege de persoonlijke omstandigheden en de mogelijke dynamiek tussen de bewoners van de groepswonenlocatie, is er sprake van aanwezigheid in de nacht op de groepswonenlocatie.
5.6.4 De opbouw van de maatwerkarrangementen
De ondersteuning zoals genoemd in 5.6.3 vindt plaats in de vorm van een modulair opgebouwd arrangement, bestaande uit één of meer van de volgende resultaatgebieden, zoals genoemd in bijlage 7:
Sociaal en persoonlijk functioneren: richt zich op ondersteuning aangaande familie, relaties, netwerk; sociale vaardigheden; financiën, wonen, participatie; gedrag en organisatie van het leven. De ondersteuning is gericht om met fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om te gaan en zo veel mogelijk eigen regie te voeren.
Zelfzorg en Gezondheid: draagt ertoe bij dat de cliënt aandacht heeft voor zijn/haar gezondheid en het onderhouden en/of verbeteren daarvan. Deze ondersteuning is aanvullend op het resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren en is in de regel tijdelijk van aard (bij ambulant is 1 jaar het uitgangspunt, bij wonen met ondersteuning de duur van het woontraject).
Geldzaken: draagt er aan bij dat cliënten een geordende en gebalanceerde financiële huishouding verkrijgen en/of behouden. Deze ondersteuning is aanvullend op het resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren en is in de regel tijdelijk van aard (bij ambulant is 1 jaar het uitgangspunt, bij wonen met ondersteuning de duur van het woontraject).
Daginvulling en vervoer (van en naar): draagt ertoe bij dat cliënt op zinvolle wijze de dagen kan invullen onder toezicht of met ondersteuning. Van daginvulling bestaan er twee typen regulier en plus. De plus variant is voor cliënten die vanwege de aard van hun problematiek en/of de te bereiken doelen niet kunnen deelnemen aan daginvulling met een reguliere groepsgrootte, maar waarbij een kleinere ratio groepsbegeleider en cliënten noodzakelijk is. Als onderdeel van daginvulling kan de cliënt tevens in aanmerking komen voor vervoer van en naar de dagbesteding.
Sociaal Beheer: Ondersteuning die wordt geboden afwijkend van geplande contactmomenten overdag en eventueel ook de kosten van gezamenlijk wonen (gemeenschappelijke ruimtes) bij wonen met ondersteuning. Indien er sprake is van Beschut of Beschermd Wonen valt onder Sociaal Beheer ook de (vaste) aanwezigheid van een begeleider op de groep in de woonlocatie, bovenop de individuele ondersteuning op de resultaatgebieden sociaal en persoonlijk functioneren, zelfzorg en geldzaken. Deze vaste aanwezigheid overdag op de woonlocatie dient onder meer voor de ondersteuning van de gezamenlijke momenten met mede cliënten en/of het reguleren van het sociale verkeer tussen cliënten.
De resultaatgebieden bestaan uit verschillende intensiteiten, zoals genoemd in bijlage 7 en de onderstaande tabel. De intensiteiten staan voor de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de noodzakelijke zorgzwaarte.
Bij de keuze van een intensiteit wordt rekening gehouden met:
Indien (na het realiseren van de doelen) een toegekend maatwerkarrangement wordt beëindigd, kan er (tijdelijk) nog een noodzaak zijn om niet meer structureel maar incidenteel ondersteuning op het vlak van sociaal en persoonlijk functioneren te ontvangen. Het College kan dan de voorziening waakvlam instellen (maximaal 40 uur per jaar), waarbij de cliënt nog enige tijd wordt gemonitord.
Tabel I overzicht arrangementen model
Het modulair opgebouwde arrangement kan in het geval van wonen met ondersteuning uitgebreid worden met Huisvestingskosten Intramuraal. Het gaat om de uitzonderingssituaties dat cliënt niet in staat is om huur te betalen voor het wonen in een groepswonenlocatie voor begeleid, beschut of beschermd wonen.
Voor cliënten met Wonen met Ondersteuning binnen dezelfde woonlocatie geldt dat de gekozen intensiteit van de resultaatgebieden Veiligheid en Sociaal Beheer hetzelfde is, dus locatiegebonden. De inzet op de Resultaatgebieden Sociaal en Persoonlijk Functioneren, Zelfzorg en Geldzaken kan wel per cliënt verschillen binnen dezelfde woonlocatie. Ten aanzien van Begeleid, Beschut en Beschermd Wonen geldt hierbij wel dat de inzet op het Resultaatgebied Sociaal en Persoonlijk Functioneren aan een minimum verbonden is, zoals weergegeven in onderstaande tabel:
Tabel 2: Ondergrens inzet op de Resultaatgebieden Sociaal en Persoonlijk Functioneren, Zelfzorg en Geldzaken bij Wonen met Ondersteuning
Dit zijn nadrukkelijk ondergrenzen, in de regel zal de optelling van de gekozen intensiteiten op de drie individuele Resultaatgebieden doorgaans hoger liggen.
5.6.5 Cliëntgroepen maatwerkarrangementen
Voor de maatwerkarrangementen is van belang te kunnen bepalen onder welke cliëntgroep deze valt. Enerzijds is dat van belang om te kunnen bepalen op welk soort ondersteuning een cliënt aanspraak kan maken. Anderzijds is dit van belang om vast te kunnen stellen welke aanbieder deze ondersteuning kan leveren.
5.6.6 Landelijke inkoop specialistische ondersteuning
De VNG heeft, in afstemming met het ministerie van VWS, landelijke inkoopafspraken voor de specialistische ondersteuning van mensen met een zintuiglijke beperking tot stand gebracht. Deze afspraken zijn opgenomen in een raamovereenkomst tussen gemeenten en aanbieders van specialistische begeleiding betreffende mensen met een zintuiglijke beperking. De raamovereenkomst gaat over de inhoud van de ondersteuning en de afgesproken werkwijze tussen de gemeenten en aanbieders.
Dit betekent dat het college moet beoordelen of de beperkingen van de betreffende inwoner onder deze landelijke afspraken valt. Zo ja, dan heeft het college geen ‘aparte’ ondersteuningsplicht. Het college geeft de beschikking af voor de specialistische begeleiding. Voor de doelgroep is een (landelijk) programma van eisen vastgesteld. Het gaat om:
Het college is gehouden om een maatwerkvoorziening te verlenen aan de inwoner voor zover het ondersteuning betreft die niet is opgenomen in de landelijke inkoop afspraken én de inwoner vanwege de mate van zelfredzaamheid is aangewezen op deze specialistische vorm van maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan een tolk Nederlandse Gebarentaal bij het voeren van een gesprek in de normale leefsituatie zoals een bezoek aan huisarts of specialist, een notaris, de kerk, een conferentie of een ouderavond op school.
5.7 Maatwerkvoorziening Kindzorg
Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij kwetsbare inwoners die tijdelijk de zorg voor een minderjarig kind niet op zich kunnen nemen. Het gaat hier om het overnemen van de dagelijkse zorg voor een kind die door de tijdelijke beperking van de ouders moeten worden overgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan het overnemen van de zorg voor een kind na een operatie van de ouder, of na een ziekenhuisopname, wanneer een of beide ouders de zorg tijdelijk niet zelf kunnen geven. Er wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de verzorging van de kinderen. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden tijdelijk opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
5.8 Maatwerkvoorziening Woonvoorzieningen
5.8.1 Criteria woonvoorzieningen
De maatwerkvoorziening Woonvoorzieningen betreft een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik van de woning. Als het gaat om het wonen in een geschikte woning worden zowel bouwkundige als niet-bouwkundige losse en nagelvaste voorzieningen bedoeld. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. De gemeente zorgt niet voor een woning: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.
Het college kan een maatwerkvoorziening Woonvoorzieningen verstrekken wanneer iemand een woning heeft en er problemen zijn met het normale gebruik van de woning die niet zelf of met behulp van het eigen (sociale) netwerk kunnen worden opgelost. Deze maatwerkvoorziening moet er zorg voor dragen dat de inwoner zich in, om en nabij zijn woning zodanig kan redden dat normaal of in ieder geval acceptabel functioneren mogelijk is. Het gaat hierbij dus om alle verplaatsingen die nodig zijn voor een normaal gebruik van de woning. Voor alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een korte wandeling) kan een maatwerkvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een rolstoel of een scootmobiel worden ingezet. Bij het normale gebruik van de woning horen wel verplaatsingen naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin en het balkon betreft moet het mogelijk zijn daar te komen, de inrichting van de tuin en/of balkon is een eigen verantwoordelijkheid.
Bij het normale gebruik van de woning moeten de gebruikelijke woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze noodzakelijk en regelmatig gebruikt.
In principe worden aanpassingen aan een zolder zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet als maatwerkvoorziening aangemerkt.
De maatwerkvoorzieningen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de maatwerkvoorziening altijd een nieuwe voorziening moet zijn. Het uitgangspunt is dat de voorziening de zelfredzaamheid en participatie bevordert en mede daardoor bijdraagt aan het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
In aanvulling op de onder artikel 5.3 genoemde algemene criteria voor individuele maatwerkvoorzieningen gelden voor woningaanpassingen nog een aantal specifieke criteria.
Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het logeerbaar of bezoekbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen moet worden gewerkt met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden conform gemeentelijk inkoopbeleid. Het gaat hierbij om woningaanpassingen die niet worden genoemd in de prijslijst met de gecontracteerde woningaanpasser, waardoor een goede inschatting van de kostprijs ontbreekt.
De kosten van een maatwerkvoorziening in de vorm van een bouwkundige aanpassing worden uitbetaald aan de eigenaar van de woning. Het besluit wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar. In overleg met de woningbouwvereniging of eigenaar van de woning kan hiervan worden afgeweken.
Bij het bepalen van een maatwerkvoorziening in de vorm van bouwkundige woonvoorzieningen moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Er kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een vergoeding voor het verwijderen van een ingrijpende woningaanpassing, waarvoor op grond van de Wmo een is verstrekt, als de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar of verkoopbaar is. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de werkelijk gemaakte reële kosten.
In overleg met de woningbouwvereniging of eigenaar van de woning kan het verwijderen van woningaanpassingen in natura in opdracht en voor rekening van de gemeente worden uitgevoerd.
Er kan eenmalig een maatwerkvoorziening voor een woningsanering worden verstrekt. Hiervoor gelden de volgende drie voorwaarden.
Het is mogelijk een maatwerkvoorziening te verstrekken voor de keuring en het onderhoud van de woning als deze kosten niet in de met de leverancier overeengekomen prijs zijn opgenomen.
Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring en onderhoud/ reparatie aan voorzieningen, die door de gemeente zijn verstrekt, kunnen alleen de werkelijk gemaakte reële kosten van keuring en onderhoud/reparatie voor vergoeding in aanmerking komen en niet behoren tot de gebruikelijke onderhoudskosten. Hierbij wordt een afweging gemaakt of het verwijtbare/te voorkomen kosten betreft.
5.9 Maatwerkvoorziening Rolstoelen
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoelvoorziening is bedoeld om iemand in staat te stellen zich in en om de woning zittend te verplaatsen. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal zo nodig via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.
Hierbij is bepalend dat de verleende mantelzorg relevant en substantieel is.
Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verstrekt kan worden.
Onder het verplaatsen in de woning wordt verstaan dat de inwoner in staat moet zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging indien daar noodzakelijk en regelmatig gebruik van wordt gemaakt, de tuin of het balkon te bereiken en er zich zodanig te redden dat normaal functioneren mogelijk is.
De maatwerkvoorzieningen kunnen ook in dit geval nieuw of gebruikt zijn.
5.9.2 Incidenteel rolstoelgebruik
De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje.
Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.
Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om vanwege andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het gaat hierbij om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.
5.9.3 Sportrolstoel/voorziening
De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. Deze wordt gezien als een maatwerkvoorziening bedoeld om deel te nemen aan recreatieve activiteiten. Toekenning van een sportrolstoel kan alleen maar wanneer de rolstoel noodzakelijk is voor de beoefening van deze sport en wanneer aangetoond is dat de sport daadwerkelijk beoefend gaat worden (bijvoorbeeld door een lidmaatschap). In beginsel wordt deelname aan één sport als voldoende gezien. Wanneer men de sport professioneel gaat beoefenen zijn de sportvereniging, bond en fondsen voorliggend.
Indien voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een sportrolstoel/voorziening een pgb wordt verstrekt geldt het volgende:
5.9.4 Rolstoel via een persoonsgebonden budget
Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.
De gemeente hanteert een gebruiksduur van 7 jaar voor een rolstoel. De betrokkene is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte rolstoel voldoende te laten onderhouden.
De betrokkene is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte elektrische rolstoel een aansprakelijkheidsverzekering (eerste drie jaar all risk) af te sluiten.
De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte. Hierbij gelden als maximum de in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2023 opgenomen bedragen voor de aanschaf inclusief standaard fabrieksopties en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering.
De kosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen aan de rolstoel worden voor 100% vergoed.
5.10 Maatwerkvoorziening Vervoer
De maatwerkvoorziening vervoer zal ingezet worden wanneer iemand geen gebruik kan maken van het regulier- en het aanvullend openbaarvervoer. Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, is afhankelijk van de individuele situatie.
Bij maatwerkvoorzieningen voor vervoer moet worden gedacht aan scootmobielen, driewielfietsen, en de Regiotaxi.
Ook de voorziening voor de reguliere individuele (rolstoel)taxi of eigen auto, die kan worden vergoed als de Regiotaxi geen of onvoldoende compensatie kan bieden, behoort tot deze categorie. Deze vergoeding wordt op declaratiebasis verstrekt. Andere voorbeelden van mogelijke voorzieningen zijn een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto of ander verplaatsingsmiddel.
Een maatvoorziening Vervoer is primair gericht op het vervoer in het kader van het leven van alledag in de eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied (de directe woon- of leefomgeving, tot ca 25 km).
Een voorziening voor het verplaatsen met een vervoermiddel in de directe woon- of leefomgeving betreft een breed scala van verplaatsingen.
Een vervoersvoorziening heeft betrekking op verplaatsingen die nodig zijn voor het doen van boodschappen, om naar artsen, paramedici of specialisten te gaan en voor ziekenhuisbezoek. Verder kan de vervoersvoorziening worden toegekend om betrokkene de mogelijkheid te bieden bestemmingen te bereiken waar men contact heeft met medemensen en/of deel kan nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen.
5.10.2 Criteria vervoersvoorziening
Om in aanmerking te komen voor een individuele-/maatwerkvervoersvoorziening moet de noodzaak worden vastgesteld. Deze noodzaak zal aanwezig zijn als iemand geen gebruik van het regulier- en het aanvullend openbaarvervoer kan maken. Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, zal afhankelijk zijn van de individuele situatie.
Het college houdt bij zijn beslissing rekening met de volgende voorliggende voorzieningen.
Vervoer in het kader van betaalde arbeid
Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een vervoermiddel gemaakt moeten worden voor betaalde arbeid. Dit vervoer wordt op een andere manier (via bv het UWV) geregeld. Heeft men een vervoersvoorziening nodig vanwege een beperking voor het werk, dan kan die, indien noodzakelijk, worden uitgebreid voor het vervoer van alledag. Dat valt echter niet onder de Wmo.
Vervoer in het kader van onderwijs
Er kan aanspraak bestaan op vervoer van en naar school op grond van het leerlingenvervoer. Het UWV kan vergoedingen en hulpmiddelen verstrekken voor leerlingen en studenten met een ziekte of handicap.
Vervoer in het kader van dagbesteding
Vervoer naar en van dagbesteding is opgenomen in de maatwerkarrangementen.
Ziekenvervoer via de Zorgverzekeringswet (Zvw)
Op grond van de Zvw bestaat aanspraak op zittend ziekenvervoer als de inwoner onder de doelgroep valt (nierdialyses moet ondergaan; oncologische behandelingen met chemotherapie immuuntherapie of radiotherapie moet ondergaan; zich uitsluitend per rolstoel kan verplaatsen; of het gezichtsvermogen zodanig is beperkt dat hij zich niet zonder begeleiding kan verplaatsen;, jonger dan 18 jaar is, en gebruik maakt van verzorging vanwege complexe somatische (lichamelijke) problematiek, of een lichamelijke handicap heeft; aangewezen is op geriatrische revalidatiezorg.) of met succes een beroep kan doen op de hardheidsclausule. Ook ambulancevervoer valt onder de Zvw. De vergoeding van zittend ziekenvervoer is in 2019 verruimd. Hierdoor kunnen patiënten met bepaalde aandoeningen gebruik maken van vervoer (niet ambulance) van en naar consulten, onderzoek en controles, als deze samenhangen met de behandeling.
Buitenregionaal recreatief vervoer (Valysregeling)
Wanneer een inwoner een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 zones openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 zones openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner (met andere woorden: buiten de directe woon- en leefomgeving) kan het vervoer geregeld worden met de Valysregeling. Voordat gebruik gemaakt kan worden van de Valysregeling zal de inwoner hiervoor zelf een pas moeten aanvragen. Toegang tot Valys kan bijvoorbeeld met een Wmotoekenning voor de Regiotaxi of een invalidenparkeerkaart.
Tijdens het onderzoek naar de vervoersbehoeften houdt het college rekening met de volgende aspecten:
Organisatie en begeleiding van de reis
Combinatiemogelijkheden bij vervoer in de taxi
Er wordt uitgegaan van een gemiddelde vervoersbehoefte van tenminste 1500 km per jaar. Aan de hand van deze gemiddelde vervoersbehoefte wordt de omvang van de vervoersvergoeding bepaald en vastgelegd in het in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2023..
5.10.3 Combinatie vervoersvoorzieningen
Als gebruik wordt gemaakt van een andere verstrekte maatwerkvoorziening voor vervoer zoals een scootmobiel, dan wel van een eigen verplaatsingsmiddel kan een aanpassing plaatsvinden. Het aantal kilometers wordt dan met 25%, 50% dan wel 75% verlaagd, afhankelijk van de mate waarin het andere verplaatsingsmiddel in de vervoersbehoefte voorziet.
Indien een partner aanwezig is met eenzelfde vervoersvoorziening of ander individueel vervoer, kan het aantal kilometers met 25%, 50% dan wel 75% verlaagd worden, afhankelijk van de gezamenlijke vervoersbehoefte. Dit geldt niet voor de Regiotaxi. Immers beide partners betalen ook bij gezamenlijke ritten zelf de zones.
Tenslotte kan het aantal kilometers met 25%, 50% dan wel 75% verlaagd worden indien het gaat om kinderen. Kinderen hebben een andere vervoersbehoefte dan volwassenen en hebben geen volledige zelfstandige vervoersbehoefte.
Bij personen met een loopafstand van minder dan 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.
Een dergelijk individueel vervoermiddel kan alleen worden verstrekt indien belanghebbende verantwoord met het middel overweg kan en over een adequate stalling beschikt. Indien deze niet aanwezig is wordt het realiseren van een stalling als maatwerkvoorziening vervoer verstrekt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.
De beschikking wordt in principe voor onbepaalde tijd afgegeven. Bij wijzigingen in het soort vervoer, in de hoogte van tegemoetkomingen, de gezinssituatie of het inkomen moet een nieuwe beschikking worden afgegeven.
De voorziening gaat in per de eerste van de maand waarin de voorziening is aangevraagd.
Er vindt soms toekenning van een vergoeding plaats voor een tijdelijke periode. Dit is het geval als in het medisch advies een herkeuring wordt aangegeven. In dat geval vindt er een nieuw medisch onderzoek plaats om te kijken of de vergoeding verlengd kan worden.
In de Leidse Regio, en de Duin- en Bollenstreek is het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) beschikbaar via de Regiotaxi Holland Rijnland. De Regiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. Deze taxi rijdt van deur tot deur.. Het vervoerssysteem is toegankelijk voor een ieder die, met of zonder rolstoel, zelfstandig of met begeleiding kan reizen. De Regiotaxi kent een aantal vaste opstapplaatsen daar waar er mogelijk misverstanden kunnen ontstaan over de exacte ophaalplaats (station, winkelcentrum). Met de Regiotaxi kan ook buiten de regio (meer dan 25 kilometer) worden gereisd, hiervoor geldt het volledige tarief. Personen met beperkingen die geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer, kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding voor dit collectieve vervoersysteem vanuit de Wmo.
Voor wat betreft de Regiotaxi is de gemeente verantwoordelijk voor het voorzien in de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met 25 kilometer vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 25 kilometer vanaf het woonadres van de pashouder.
De standaardvergoeding betreft een vergoeding voor het gebruik van de Regiotaxi, waarbij een tegemoetkoming wordt gegeven voor de meerkosten van het CVV ten opzichte van het reguliere openbaar vervoer voor een maximaal aantal kilometers per jaar. Dit aantal is opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2024. De meerkosten worden door de gemeente rechtstreeks afgerekend met de vervoerder. De persoon met beperkingen heeft een Wmo-pasje en betaalt in de Regiotaxi het gereduceerde tarief.
De gemeente kan een aantal specificaties aangeven bij de vervoerder. Bijvoorbeeld of begeleiding noodzakelijk is (wanneer iemand niet alleen kan reizen of wanneer iemand op plaats van bestemming niet zonder begeleiding verder kan).
5.10.5 Rolstoeltaxi en gebruik eigen auto
Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een (rolstoel)taxi of het gebruik van de eigen auto verstrekken.
Om redenen van medische, psychische en/of sociale aard kan het collectief vervoer voor bepaalde mensen geen adequate oplossing voor het vervoersprobleem bieden. Hierbij kan worden gedacht aan:
a) Vergoeding voor het gebruik van de eigen auto
Bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen voor het vervoer met de eigen auto, wordt beoordeeld of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode vóórdat de beperkingen ontstonden. Alleen dan kan er sprake zijn van een vervoersprobleem en komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.
De bijdrage voor het gebruik van de eigen auto is bedoeld voor diegenen die in aanmerking komen voor een vergoeding voor de Regiotaxi en beschikken over een eigen auto. Voor deze groep mensen is de mogelijkheid gecreëerd om te kiezen tussen de Regiotaxi inclusief het bijbehorende vrij besteedbare budget en een bedrag voor het gebruik van de eigen auto. Uit cijfers en enquêtes blijkt immers dat zij zelden of nooit gebruik (zullen) maken van de Regiotaxi. Deze keuze is niet toegestaan als men meereist in de auto van anderen.
De aard en de zwaarte van de beperkingen hebben geen invloed op de hoogte van de bijdrage. Dit heeft immers geen gevolgen voor het benzinegebruik. Het betreft namelijk een kilometervergoeding. Uitbetaling van het bedrag vindt net zoals het vrij besteedbaar bedrag op declaratiebasis in twee termijnen plaats, juli en januari.
Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van een bijdrage voor het gebruik van een eigen auto moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
Er kan alleen bij toekenning en bij de aanvang van een nieuw jaar gekozen worden voor de bijdrage eigen auto.
De hoogte van het bedrag ten behoeve van de eigen auto is in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2023 vastgesteld. Met dit bedrag kunnen zij, uitgaande van een vergoeding per kilometer, tenminste 1500 kilometer reizen. De vergoeding wordt niet direct aan de Wmo-gerechtigden uitbetaald. Zij kunnen de verreden ritten eenmaal per half jaar declareren.
b) Vergoeding voor aanpassingen aan de eigen auto
Wanneer mensen een eigen auto hebben en geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, een ander vervoermiddel op twee wielen dan wel de Regiotaxi, of wanneer mensen de auto veelal in gezinsverband gebruiken, kunnen zij mogelijk in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget voor een autoaanpassing. Deze aanpassingen kunnen betreffen:
Het persoonsgebonden budget voor de autoaanpassing wordt voor een periode van zeven jaar toegekend. Een nieuwe aanvraag voor eenzelfde aanpassing binnen deze periode wordt slechts naar rato van de verstreken termijn vergoed. Dit geldt niet bij een calamiteit. De kosten worden alleen vergoed indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Ook aan de eigen auto worden randvoorwaarden gesteld. Hij moet
Tenslotte dienen de aanpassingen aan de auto door de eigenaar verzekerd te worden. Kosten van onderhoud en verzekering van uitsluitend de aanpassingen komen voor compensatie in aanmerking.
5.11 Maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf (respijtzorg)
De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf is het logeren van een cliënt, met als doel het overnemen van het (permanente) toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Er is geen sprake van (medische) opname in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw), of de Wet langdurige zorg (Wlz). Er is geen sprake van spoed of crisis.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand maximaal 72 uur per week in een instelling, Hierdoor wordt degene die thuis die persoon verzorgt, tijdelijk ontlast. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die (permanent) toezicht nodig hebben. Bij de uitvoering van deze maatwerkvoorziening is altijd iemand in de buurt aanwezig en meerdere malen per dag zal een medewerker langsgaan bij de cliënt. Het kortdurend verblijf zal maximaal 72 uur (3 overnachtingen) per week bedragen, maar kan flexibel worden ingezet. Het maximaal aantal etmalen per jaar is 52.
Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren, met als doel het overnemen van het permanente toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Het verblijf is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week
Het college kan aan een cliënt een maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf verstrekken, wanneer:
Kortdurend Verblijf wordt geleverd in drie varianten; te weten basis, speciaal (inclusief verzorging) en speciaal plus (inclusief begeleiding
Kortdurend verblijf basis: De basis zorg wordt doorgeleverd zoals thuis. Er is toezicht, maar niet permanent. Ruimtes worden niet afgesloten. Dit product is gebaseerd op een kamer en verblijf, inclusief huishoudelijke ondersteuning en maaltijden.
Kortdurend verblijf speciaal: Hier is hetzelfde beschikbaar als bij kortdurend verblijf basis, aangevuld met lijfelijke verzorging adl en wassen. Medische adl valt hier niet onder.
Kortdurend verblijf speciaal plus: Hier is hetzelfde beschikbaar als bij kortdurend verblijf speciaal, aangevuld met individuele begeleiding.
Wanneer Kortdurend Verblijf in pgb vorm wordt verstrekt vervalt het verschil in varianten. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor Kortdurend Verblijf is gebaseerd op het zorg in natura tarief voor Kortdurend verblijf speciaal. Bij de noodzaak tot Kortdurend verblijf speciaal plus wordt er in het geval van een persoonsgebonden budget vanuit gegaan dat er een combinatie is met een persoonsgebonden budget voor ambulante ondersteuning. De eventuele begeleidingskosten tijdens het kortdurend verblijf worden geacht gedekt te worden vanuit het persoonsgebonden budget voor ambulante ondersteuning.
Hoofdstuk 6 Specialistische voorzieningen Wonen met ondersteuning
Artikel 6.1 Specialistische maatwerkvoorzieningen Wonen met ondersteuning
De gemeenten in Holland Rijnland* hebben besloten om Wonen met ondersteuning zo veel mogelijk lokaal te organiseren. Uitgezonderd zijn de voorzieningen voor inwoners met meervoudig complexe problematiek die aangewezen zijn op specialistische ondersteuning met wonen. Vanwege de complexe zorgbehoefte, het kleine aantal inwoners dat hierop aangewezen is en de benodigde specialistische inzet zijn deze voorzieningen niet zelfstandig lokaal te organiseren.
Aanmelding voor specialistisch Wonen met ondersteuning kan op dezelfde wijze als bij lokaal Wonen met ondersteuning bij het Sociaal Team Oegstgeest (zie hoofdstuk 2). Indien een inwoner mogelijk in aanmerking komt voor specialistisch Wonen met ondersteuning, wordt de aanvraag voorgelegd aan het regionaal team Maatschappelijke Zorg dat de aanvraag verder behandelt.
Wanneer een specialistisch Wonen met ondersteuning plek niet direct beschikbaar is, wordt de inwoner op een wachtlijst geplaatst. In de tussentijd kan de inwoner aanspraak maken op overbruggingszorg in de vorm van ambulante ondersteuning. Deze ambulante ondersteuning wordt georganiseerd door de lokale gemeente en staat beschreven in artikel 5.6.
6.2. Specialistische voorzieningen
Er zijn verschillende specialistische ondersteuningsvormen (voorzieningen) te onderscheiden:
A) Specialistische woonvoorzieningen
Een inwoner komt in aanmerking voor een specialistische woonvoorziening als:
Inwoners die aangewezen zijn op specialistische woonvoorzieningen verblijven hier naar verwachting 1 of meerdere jaren. Ervaring leert dat zij hierna uitstromen naar:
Specialistische woonvoorzieningen kunnen zowel op basis van scheiden wonen en zorg als intramuraal worden bekostigd.
Woonvoorzieningen voor éénouder gezinnen, waarbij bij de ouder sprake is van GGZ-problematiek al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking, vallen ook onder de specialistische woonvoorzieningen.
De duur van de toekenning is afhankelijk van de volgende factoren:
B) Traject woonbegeleiding ouder-kind
Het traject woonbegeleiding ouder-kind omvat kortdurende trajectondersteuning met wonen aan (jong)volwassen die zwanger zijn of jonge kinderen hebben en bij wie sprake is van problematiek op het gebied van GGZ, al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking en die vanwege hun persoonlijke problematiek niet in staat zijn zelfstandig te wonen. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte is 24- uurs oproepbare of 24-uurs aanwezige ondersteuning.
Traject woonbegeleiding ouder-kind heeft een duur van minimaal 3 maanden en maximaal 1,5 jaar, waarna uitstroom naar zelfstandig wonen met ambulante begeleiding of naar een meer langdurige vorm van wonen met ondersteuning (specialistische of subregionaal/ lokaal) mogelijk is
Traject woonbegeleiding ouder kind kan zowel op basis van scheiden wonen en zorg als intramuraal worden bekostigd.
C) Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling
Het traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling omvat kortdurende trajectbegeleiding aan inwoners met problematiek op het gebied van GGZ al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking, die na het volgen van een detox-traject in een verslavingskliniek, niet in staat zijn zelfstandig te gaan wonen met ambulante begeleiding. Zij zijn aangewezen op een nazorgtraject in geclusterde setting gericht op het omgaan met hun verslavingsgevoeligheid. Er is altijd sprake van meer problematiek dan enkel verslaving.
Cliënten verblijven in dit type woonvoorziening met het doel weer zelfstandig te kunnen functioneren in de samenleving. Zij stromen uit naar zelfstandig wonen of een reguliere vorm van wonen met ondersteuning. Na een half jaar vind er een evaluatie plaats, onder andere om te bespreken of er al is nagedacht over vervolghuisvesting.
Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling wordt primair in de vorm van scheiden wonen en zorg bekostigd
Het traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling is altijd tijdelijk (bij voorkeur niet langer dan 1 jaar). De noodzakelijke indicatieduur wordt door het regionaal team Maatschappelijke Zorg vastgesteld. Indicaties voor dit traject worden niet met terugwerkende kracht verstrekt.
D) Specialistische ondersteuning Thuis
Voor een beperkt aantal inwoners is het mogelijk om Wonen met ondersteuning in de thuissituatie te ontvangen. Er is 24-uurs zorg nodig, maar dat wordt in de thuissituatie ingezet. In uitzonderlijke situaties kan ervoor worden gekozen om Specialistische ondersteuning Thuis in te zetten:
Indicaties voor Specialistische ondersteuning thuis worden voor één jaar afgegeven. Daarna moet er een herindicatie worden aangevraagd. Uitgangspunt blijft altijd dat iemand op een wachtlijst voor een reguliere voorziening (specialistisch) Wonen met ondersteuning komt. Er dienen dan ook doelen te worden opgesteld om te werken aan de mogelijkheid om in een reguliere voorziening (specialistisch) Wonen met ondersteuning voorziening te kunnen functioneren. Na zes maanden vindt er een evaluatie van deze doelen plaats. Verder zijn de reguliere voorwaarden van Wonen met ondersteuning van toepassing bij het indicatieproces.
De zorg wordt geleverd vanuit een persoonsgebonden budget (pgb). In sommige situaties kan het wenselijk zijn dat een deel van de zorg door een non-professional wordt uitgevoerd. Dit wordt per cliënt bekeken en beoordeeld. In dit geval dient minimaal 40% van de zorg te worden geleverd door een professional.
De ondersteuning rondom de cliënt dient gecoördineerd te worden door een professional uit de hulpverlening. Deze coördinator zorgt dat de ondersteuning die de cliënt ontvangt op elkaar is afgestemd en is een aanspreekpunt voor de consulenten en andere hulp/zorgverleners. De cliënt kan zelf een coördinator aandragen of de consulent kan een coördinator zoeken. Een externe coördinator die geen actieve rol heeft in de zorg van de cliënt is ook een mogelijkheid, maar deze zal moeten worden betaald vanuit het beschikbare budget.
Voor de regelzaken en budgettering van het pgb, is cliënt of aangewezen budgetbeheerder verantwoordelijk. Degene(n) die middels het pgb uitbetaald worden, mogen nooit het budget beheren. Belanghebbende ontvangt een budgetplan, wanneer deze wordt goedgekeurd door de Gemeente Leiden, kan het pgb in gang worden gezet.
Bij een Specialistische ondersteuning Thuis indicatie vallen andere Wmo voorzieningen zoals huishoudelijke hulp, regiotaxi, et cetera onder lokale Wmo. Aanvragen voor deze voorzieningen moeten in de eigen gemeente worden ingediend.
6.3. Persoonsgebonden budget Specialistisch Wonen met ondersteuning
De gemeenten van Holland Rijnland hebben er voor gekozen om de specialistisch Wonen met ondersteuning gezamenlijk in te kopen. Een van de redenen hiervoor is het specialistische karakter van deze vorm van zorg, waardoor deze zorg moeilijk op kleine schaal te organiseren is. Toch is het in principe mogelijk voor een inwoner om gebruik maken van een pgb voor specialistisch Wonen met ondersteuning. De inwoner moet echter kunnen motiveren waarom een pgb een meer passende vorm van ondersteuning is dan via zorgaanbieders die gecontracteerd zijn door de gemeente. In de regel kan het pgb alleen worden ingezet als het wooninitiatief binnen de grenzen van de regio Holland Rijnland is. Aan een Pgb voor specialistisch Wonen met ondersteuning gelden de voorwaarden zoals benoemd in artikel 9.6.
Wanneer een organisatie de is gecontracteerd voor Wonen met Ondersteuning (Zorg in natura), kan de organisatie niet diezelfde ondersteuning via een persoonsgebonden budget leveren.
Voor het PGB specialistische wonen met ondersteuning thuis wordt verwezen naar de beleidsregels en het Financieel Besluit 2024 van de gemeente Leiden
Hoofdstuk 7 (Specialistische) Maatschappelijke opvang
Artikel 7.1 Aanvullende criteria (Specialistische) Maatschappelijke Opvang
De gemeenten in Holland Rijnland hebben gekozen om de Maatschappelijke opvang zo veel mogelijk lokaal te organiseren. In aanvulling op de criteria gesteld in artikel 8 Verordening maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest, kan een inwoner in aanmerking komen voor Maatschappelijke opvang als hij/zij:
Toch zal dit voor een aantal inwoners geen geschikte optie zijn. In aanvulling op de criteria hierboven, kan een inwoner in aanmerking komen voor Specialistische Maatschappelijke Opvang als:
Artikel 7.2 Aanvullende criteria vrouwenopvang
De gemeente Leiden is namens Holland Rijnland de centrumgemeente voor de vrouwenopvang. In aanvulling op criteria gesteld in artikel 8 Verordening maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest kan:
Hoofdstuk 8 Beschikking maatwerkvoorziening
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. Ook zal worden opgenomen of er sprake is van een te betalen bijdrage, welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is. Als laatste zal worden opgenomen of er sprake is van een te betalen eigen bijdrage.
8.2 Beschikking bij persoonsgebonden budget
Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt dit bij beschikking bekend gemaakt aan de inwoner. In artikel 10 lid 3 van de Verordening is beschreven wat, bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget, in ieder geval dient te worden vastgelegd. Aanvullend daarop wordt in de beschikking tevens vastgelegd.
In de beschikking wordt de verplichting gesteld dat het persoonsgebonden budget besteed moet worden aan het resultaat, doel of de activiteit waarvoor het budget is toegekend. De voorziening die de cliënt met het persoonsgebonden budget verwerft, hoeft niet exact dezelfde voorziening te zijn als de voorziening die is beschreven in het programma van eisen, maar het mag geen algemeen gebruikelijke voorziening zijn.
Wordt een voorziening aangeschaft die niet aan het programma van eisen voldoet, dan bestaat de mogelijkheid dat de persoon met beperkingen zijn probleem niet volledig compenseert. Voor de daaruit voortvloeiende consequenties is de persoon met beperkingen zelf verantwoordelijk.
In de beschikking voor huishoudelijke ondersteuning of begeleiding wordt opgenomen dat het budget moet worden besteed aan huishoudelijke ondersteuning of begeleiding, en voor welk resultaat het persoonsgebonden budget wordt toegekend. Daarnaast dient de inwoner een zorgovereenkomst overeen te komen met de zorgverlener. De zorgovereenkomst is een verplicht onderdeel van de verantwoording waarin naast een ondertekening door beide partijen in ieder geval aan de orde moeten komen:
In afwijking van bovenstaande is de vrouwenopvang voor onbepaalde tijd gemandateerd tot het afgeven van beschikkingen. Dit is het gevolg van de landelijke afspraken over toetsingscriteria en eventuele plaatsing in een andere regio indien dat vanwege veiligheid noodzakelijk is, zoals beschreven in het Beleidskader landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang.
Hoofdstuk 9 Maatwerkvoorziening via persoonsgebonden budget
De wet geeft het college de mogelijkheid tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget (Pgb). Een inwoner die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening heeft in principe de keuze voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Met het persoonsgebonden budget kan ondersteuning op maat geleverd worden en kan innovatie in het ondersteuningsaanbod worden gestimuleerd.
Het persoonsgebonden budget sluit goed aan bij de wensen van inwoners voor het verkrijgen en behouden van een grotere mate van zelfstandigheid.
De keuze voor een persoonsgebonden budget dient altijd een bewuste (en vrijwillige) keuze van de aanvrager te zijn. Gemeenten zorgen ervoor dat de aanvrager (en bij minderjarigen ook de ouders) wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en de gevolgen van deze keuze.
Voor de Wmo geldt dat de aanvrager zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen. Het kan daarbij ook gaan om de aard van de hulpvraag, waarbij godsdienstige, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen een rol kunnen spelen. Indien de aanvrager dit heeft beargumenteerd is deze voorwaarde geen grond voor de gemeente om een persoonsgebonden budget te weigeren.
In artikel 2.3.6. lid 2 van de Wet wordt aangegeven dat als er overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget, het college geen keuze hoeft te bieden tussen een maatwerkvoorziening in natura en een persoonsgebonden budget. Er wordt een aantal situaties benoemd waarin een persoonsgebonden budget niet verstrekt hoeft te worden.
Onderstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen situaties zijn waarin het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet gewenst is. In deze situaties kan een persoonsgebonden budget worden geweigerd. Om een persoonsgebonden budget af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Toelichting: het verantwoord kunnen laten functioneren van het collectiefvervoerssysteem kan een zwaarwegend belang zijn voor het college om zoveel mogelijk belanghebbenden te laten deelnemen aan het collectief vervoer, om het collectiefvervoerssysteem in stand te houden;
Toelichting: De maatwerkvoorziening zal kortere tijd adequaat zijn dan de looptijd van het budget. Bij de in natura verstrekking kunnen de in deze situatie verstrekte maatwerkvoorzieningen worden herverstrekt. Omdat herverstrekking van een door een inwoner met een persoonsgebonden budget gekocht middel zeer complex, zo niet onmogelijk is, ontstaan hoge extra kosten. Dit treedt op bij voorzieningen voor kinderen, voor zover die voorzieningen ‘mee moeten groeien’, en bij mensen bij wie te voorzien is dat de (medische) situatie zich binnen de looptijd van het budget ingrijpend zal wijzigen;
De uitsluiting van een aanpassing aan een al in natura verstrekte maatwerkvoorziening voorkomt dat één voorziening twee ‘eigenaren’ krijgt. Voor een al verstrekt middel dat nog adequaat is wordt daarom geen persoonsgebonden budget verstrekt.
Toelichting: Personen die niet in staat worden geacht de regie over het persoonsgebonden budget te kunnen voeren betreffen in ieder geval personen waarbij sprake is van ernstige cognitieve problemen. Om te toetsen of een inwoner vaardig is om de regie over het persoonsgebonden budget te voeren, kan het Sociaal Team Oegstgeest ervoor kiezen de inwoner een pgb-zelftest te laten invullen als middel om in gesprek te gaan over de wenselijkheid van het persoonsgebonden budget als financieringsvorm en de plichten die hieraan verbonden zijn
Toelichting: Dit artikel is conform de wet. De wet stelt tevens dat het college bij het beoordelen van de kwaliteit meeweegt of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
Toelichting: Indien een voorziening wordt aangeschaft die niet aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet zal gedurende de looptijd van het budget een aanvraag voor een voorziening voor hetzelfde probleem als waarvoor het budget is toegekend niet in behandeling worden genomen. Ook eventuele meerkosten van onderhoud en verzekering aan de niet adequate voorziening worden door de gemeente niet vergoed.
9.5 Kwaliteit van het persoonsgebonden budget
De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert of inkoopt. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij zo nodig bijsturen. Voor de ondersteuning die ingekocht wordt met een persoonsgebonden budget gelden dezelfde kwaliteitscriteria als voor maatwerkvoorzieningen in natura.
Het college kan voor- of achteraf toetsen of de veiligheid en doeltreffendheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet één op één worden toegepast. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt mee of diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De aanvrager dient inzichtelijk te maken in zijn motivatie:
Aan een Pgb voor ambulante ondersteuning en (specialistisch) Wonen met ondersteuning worden de volgende aanvullende voorwaarden gesteld:
9.6 Pgb voor wonen met ondersteuning
Voor Wonen met ondersteuning gelden de volgende kwaliteitseisen
Belanghebbende beschikt over een budgetplan, waarin staat vastgelegd bij welke zorgverleners hij de zorg gaat inkopen, het tarief van de zorgverlener en het aantal uren per zorgverlener. Ook geeft belanghebbende aan om welke reden hij geen gebruik wil maken van zorgaanbieders die gecontracteerd zijn door de gemeente.
Aanvullend op het gestelde in artikel 9.5 wordt aan een Pgb(-voorziening) (specialistische) Wonen met ondersteuning de volgende voorwaarden gesteld:
Voor (specialistische voorzieningen) Wonen met ondersteuning geldt dat wanneer een nieuw Pgb gefinancierd wooninitiatief start, de gemeente pas overgaat tot het verstrekken van een Pgb voor deze maatwerkvoorziening wanneer de kwaliteit van het initiatief met de gemeente is afgestemd. Indien een wooninitiatief niet of niet meer voldoet aan de kwaliteitseisen, zal een verbeterplan moeten worden opgesteld. Wanneer niet kan worden voldaan aan het verbeterplan, zal het Pgb niet meer kunnen worden ingezet bij het betreffende wooninitiatief.
9.7. Pgb voor Woonvoorzieningen, hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen
De hoogte van het Pgb wordt vastgesteld op de kostprijs van de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Indien dit een tweedehands voorziening betreft, dan kan het college de hoogte daar dus op baseren, mits de cliënt met dit bedrag dan ook daadwerkelijk de voorziening kan aanschaffen bij een aanbieder.
Wanneer de voorziening via het persoonsgebonden budget duurder is dan de voorziening in natura, wordt alleen een budget verstrekt ter hoogte van de kosten van de natura-voorziening (of het bedrag wat voor de betreffende maatwerkvoorziening is opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2023). De inwoner kan dan de extra kosten zelf bijbetalen.
De kosten van de maatwerkvoorziening bij verstrekking in natura worden bepaald op basis van contracten die met leveranciers zijn afgesloten. Deze Pgb-bedragen worden opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2023 en zijn inclusief kosten voor verzekering en onderhoud. Als er voor de maatwerkvoorziening geen contract is afgesloten worden de kosten bepaald op basis van een door de gemeente op te vragen offerte waarin, indien van toepassing, dan ook bedragen worden gevraagd voor het onderhoud en de verzekering.
Voor woonvoorzieningen wordt in principe geen budget toegekend voor onderhoud en verzekering. Hier zijn uitzonderingen mogelijk zoals de onderhoudskosten van een traplift of een plafondlift. Het gaat daarbij om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor deze kosten is dan gelijk aan de kosten voor onderhoud van een voorziening in natura. Voor roerende woonvoorzieningen worden na toestemming vooraf, op declaratiebasis, reparatiekosten toegekend.
Bij maatwerkvoorzieningen in de vorm van vervoersvoorzieningen en bij hulpmiddelen wordt voor verzekering een budget toegekend dat tenminste gelijk is aan de prijs die de leverancier waarmee een contract is afgesloten in rekening brengt.
9.7.1 Eenmalige uitkering voor materiële voorzieningen
Wanneer sprake is van een persoonsgebonden budget voor materiele maatwerkvoorzieningen in de vorm van eenmalige uitkering voor een woonvoorziening, individuele vervoersvoorziening en rolstoel levert de persoon met beperkingen binnen zes maanden een aankoopverplichting aan bij de gemeente. De betaling van het budget vindt plaats na aanlevering van het bewijs van aankoop, een onderhoudscontract en - indien van toepassing - een verzekeringsbewijs. De component voor de voorziening wordt in één keer volledig uitbetaald; de componenten voor het onderhoud en de verzekering worden betaald in jaarlijkse termijnen.
9.7.2 Beëindiging van het persoonsgebonden budget materiële voorziening
Bij intrekking of beëindiging van het persoonsgebonden budget gedurende de looptijd (zoals bij overlijden) dient de aangeschafte materiele maatwerkvoorziening in principe te worden overgenomen, door inwoner of bij overlijden door erfgenamen of nabestaanden, tegen de restwaarde. In het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2023 Oegstgeest zijn hiervoor percentages vastgelegd. In bijzondere gevallen kan vanuit de gemeente verzocht worden het eigendomsrecht over te dragen aan de gemeente in verband met hergebruik. Deze voorwaarden dienen in de beschikking opgenomen te worden.
Voor de maatwerkvoorzieningen Huishoudelijke Ondersteuning, Maaltijdvoorziening, Kindzorg en de Maatwerkarrangementen is de hoogte van het persoonsgebonden budget per resultaat vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2023. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van het te bereiken resultaat. Voor dit persoonsgebonden budget geldt dat het budget per kalenderjaar wordt vastgesteld. Daarnaast geldt dat reiskosten alleen vergoed worden indien dit onderdeel uitmaakt van het resultaattarief.
Deze budgetten worden toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente. Bij verblijf van drie maanden of langer in een recreatiewoning of in het buitenland, wordt geen budget toegekend voor deze periode.
Voor het persoonsgebonden budget geldt dat:
9.8.1. Tarieven verschillende typen zorgverleners
Er wordt onderscheid gemaakt tussen professionele (professionele hulp die wordt ingekocht bij een zorginstelling of een ter zake kundig gediplomeerde zzp-er of éénmansbedrijf ) en non-professionele/informele hulp.
De zorg wordt geleverd door gekwalificeerd personeel dat in loondienst is bij een erkende zorginstelling. In dit tarief is rekening gehouden met de werkgeverslasten die gebruikelijk zijn voor een dergelijke zorginstelling.
Dit kan aangetoond worden door het overleggen van een kopie van een inschrijving van het Handelsregister waaruit blijkt dat er sprake is van een onderneming die geheel of voor het grootste deel bestaat uit het verlenen van (Wmo)zorg en een kopie van een geanonimiseerde arbeidsovereenkomst waaruit blijkt welke voor de betreffende sector relevante cao wordt toegepast.
De zorg wordt geleverd door een ter zake kundig persoon die beroepsmatig is gekwalificeerd voor de betreffende ondersteuning en bij de Kamer van Koophandel staat geregistreerd als zelfstandige, eenmansbedrijf of freelancer. Dit kan aangetoond worden door een kopie van een inschrijving van het Handelsregister waaruit blijkt dat er sprake is van een onderneming die geheel of voor het grootste deel bestaat uit het verlenen van (Wmo)zorg.
De zorg wordt verleend door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen. Inwoners die een Pgb aanvragen voor de ondersteuning van iemand in dezelfde leefeenheid worden altijd als een non-professional beschouwd. Hetzelfde geldt voor ouders die voor kinderen zorgen en kinderen die voor ouders zorgen.
Het betalen van ondersteuning of hulp die anders geleverd zou worden uit het sociale netwerk van de inwoner komt niet voor vergoeding in aanmerking.. Er zijn situaties die hierop een uitzondering kunnen zijn. Aan de hand van de volgende criteria wordt bepaald of dit het geval is:
Als iemand vanuit het netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat tijdens het gesprek blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociale netwerk ontoereikend is. Er is dus extra inzet nodig buiten de inzet die al door het sociale netwerk geleverd wordt.
Het uitgangspunt is dat het persoonsgebonden budget voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Het belang van de inwoner staat hierbij centraal. Het gaat om argumenten zoals:
Als iemand vanuit het sociale netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet diegene wel de juiste vaardigheden hebben. Of een persoon in staat is om de juiste ondersteuning te bieden wordt besproken tijdens het gesprek en is afhankelijk van de specifieke situatie. Eventueel worden de mogelijkheden besproken om door middel van scholing te komen tot de juiste vaardigheden.
De persoon die vanuit het netwerk de ondersteuning biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. Vraag die daarbij gesteld moet worden is, kan de degene die de hulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat, en hoe wordt de hulp dan geleverd?
Wanneer ondersteuning wordt ingezet in situaties waarin sprake is van (dreigende) overbelasting van de Pgb-houder en/of de verlener, zal zorgvuldig gekeken worden of het inzetten van persoonsgebonden budget de juiste oplossing is.
9.8.2 Betaling van het persoonsgebonden budget voor Begeleiding (maatwerkarrangementen) en huishoudelijke ondersteuning (het trekkingsrecht)
In de Wmo 2015 is sprake van trekkingsrecht. Trekkingsrecht wil zeggen dat de gemeente het persoonsgebonden budget niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van het servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten of de ondersteuning is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. Het niet volledig besteedde persoonsgebonden budget wordt door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Het trekkingsrecht is alleen aan de orde bij een persoonsgebonden budget voor Begeleiding (maatwerkarrangementen), Huishoudelijke Ondersteuning en wonen met ondersteuning. Na ontvangst van de gegevens en de goedgekeurde zorgovereenkomst zal de SVB op basis van declaratie tot betaling overgaan. De klant dient vervolgens facturen in bij de SVB. Door het trekkingsrecht is het voor inwoners niet meer mogelijk om te betalen via een automatische incasso. Wanneer aanbieders hiervoor extra kosten rekenen mogen deze kosten worden voldaan vanuit het persoonsgebonden budget.
9.9 Verantwoording van het persoonsgebonden budget
Voor Begeleiding (maatwerkarrangementen), Huishoudelijke Ondersteuning en Wonen met ondersteuning vindt de controle van het persoonsgebonden budget in principe plaats via de Sociale Verzekeringsbank. De SVB betaalt op declaratiebasis het persoonsgebonden budget uit aan de in de zorgovereenkomst benoemde persoon of zorgverlenende organisatie.
Voor andere voorzieningen voert de gemeente de controle uit. Declaratie vindt plaats op basis van een van de volgende stukken (afhankelijk van de voorziening):
De gemeente kan daarnaast steekproefsgewijs onderzoeken of het persoonsgebonden budget rechtmatig wordt besteed en wordt gebruikt om het resultaat, zoals omschreven in de beschikking, te realiseren. Blijkt bij controle dat het budget is besteed aan het doel of de activiteit waarvoor het is toegekend, dan hoeft er niets te worden terugbetaald. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Daarbij wordt in redelijkheid en billijkheid gehandeld.
Hoofdstuk 10 Maatwerkvoorziening tegemoetkoming
Het college kan op basis van de Verordening (artikel 20) een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie aan inwoners die, als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, aantoonbare of aannemelijke meerkosten hebben, die met de beperking of de chronische psychische of psychosociale problemen verband houden. Tijdens het gesprek met de burger zal aangetoond moeten worden of er sprake is van aannemelijke meerkosten. Het kan hierbij gaan om een verhuizing die door plotseling optredende beperkingen eerder plaatsvindt.
Een tegemoetkoming kan in ieder geval worden verstrekt voor de hiernavolgende meerkosten in verband met verhuis- en inrichtingskosten. De tegemoetkoming wordt rechtstreeks uitbetaald aan de inwoner. De hoogte van de tegemoetkoming is een vast bedrag en is opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2024. De tegemoetkoming wordt betaalbaar gesteld op declaratiebasis.
Een verhuiskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-compenserende wijze kunnen worden opgelost.
De verhuiskostenvergoeding is bedoeld als goedkoopst-compenserend alternatief voor een (dure) woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. De tegemoetkoming wordt gebaseerd op de Nibud prijzengids en een bedrag voor verhuizing.
Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren. De verhuiskostenvergoeding is een tegemoetkoming in de meerkosten van verhuizing.
Er wordt tevens geen verhuiskostenvergoeding verstrekt voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning, of die niet geschikt zijn voor de specifieke situatie van de inwoner.
Het college verstrekt in beginsel geen verhuiskostenvergoeding indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning.
Hoofdstuk 11 Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening en algemene voorzieningen
11.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen
Voor de eigen bijdrage voor diensten wordt aangesloten op wat daarover is opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daarin staat een aparte eigen bijdrage systematiek voor wonen met ondersteuning, die wordt geïnd door het CAK. Voor de eigen bijdrage voor de overige maatwerkvoorzieningen geldt het landelijke abonnementstarief. Ook het abonnementstarief wordt geïnd door het CAK.
In de Verordening zijn in artikel 12 en 13 uitzonderingen geregeld voor het abonnementstarief voor de volgende voorzieningen. De eigen bijdrage geldt niet voor
11.5 Eigen bijdragen specialistische maatschappelijke opvang en vrouwenopvang
In afwijking op het gestelde in artikel 11.1 wordt de eigen bijdrage voor de specialistische maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang vastgesteld en geïnd door de betreffende organisatie. Voor de centrale maatschappelijke opvang geldt een eigen bijdrage per nacht. De eigen bijdrage voor de vrouwenopvang betreft de wooncomponent van de voorziening. Het uitgangspunt is dat voor de cliënt in ieder geval de norm voor zak- en kleedgeld, zoals genoemd in artikel 23 van de Participatiewet, beschikbaar blijft. Vanwege persoonlijke financiële omstandigheden bestaat de mogelijkheid om van het standaard bedrag af te wijken.
Hoofdstuk 12 Overige bepalingen
Het beheer van de contracten voor ingekochte Wmo diensten en producten is ondergebracht bij de contractmanagers sociaal domein. Zij bewaken namens de Leidse regio de toepassing van de contracten en ziet toe op het nakomen van de contractafspraken door de aanbieders en gemeente.
Kwaliteitseisen zijn een onderdeel van de contracten. De contractmanagers sociaal domein werken proactief door bijvoorbeeld voortgang van het contract te meten en in gesprek te zijn met de leveranciers over de uitvoering van de contracten. Contractmanagement werkt ook reactief door bij wanprestatie verbetertrajecten te initiëren en monitoren en eventueel boetes op te leggen.
Jaarlijks dienen gemeenten uitvraag te doen naar de ervaringen van inwoners (i.p.v. meten van tevredenheid) die maatschappelijke ondersteuning hebben ontvangen. De ministeriële regeling geeft nadere regels over de inrichting van het onderzoek. Het onderzoek is bedoeld om te meten hoe inwoners de aan hen geboden maatschappelijke ondersteuning ervaren en geeft de gemeente input voor de lokale beleidscyclus.
Uitgangspunt is het voorkomen van klachten en bezwaren en het voorkomen van juridisering wanneer klachten of bezwaren zich voordoen. Klachtbehandeling is laagdrempelig en informeel met oog voor maatwerk en persoonlijk contact.
Voor de afhandeling van klachten hanteert de gemeente de volgende route:
Voor de afhandeling van klachten hanteert de gemeente de volgende route:
Klachtafhandeling bij de gemeente: Om in deze situatie en/of bij conflict met een zorgverlener inwoners de mogelijkheid te bieden hun klacht kenbaar te maken, is er de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de gemeente. De klacht wordt dan opgepakt door de toezichthoudende ambtenaar (bij klachten over zorgverleners), of door de klachtencoördinator (bij klachten over medewerkers gemeente). Deze zorgen ook voor registratie, toetsing en afhandeling van de klachten. Uitgangspunt bij de klachtenafhandeling is om door middel van mediation en mondeling horen klachten af te handelen. De mogelijkheid om klachten schriftelijk in te dienen staat ook open. Dit kan per post of digitaal via de website van de gemeente. De procedure die hierbij wordt gehanteerd is conform de klachtenverordening Oegstgeest 2014;
Een klacht betreft geen bezwaar. Een bezwaar naar aanleiding van een besluit kan via de mogelijkheid van bezwaar en beroep worden afgehandeld. Een bezwaarschrift naar aanleiding van een beschikking wordt ter behandeling voorgelegd aan de afdeling Juridische Zaken van de gemeente Leiden (voorheen Servicepunt71). Ook in de werkwijze bij behandeling van bezwaren kan mediation een belangrijke rol vervullen.
12.5 Toezichthoudende ambtenaar
Gemeenten zijn conform de Wmo 2015 verplicht een toezichthoudende ambtenaar aan te stellen voor de Wmo.
De toezichthoudende ambtenaar moet toezien dat de uitvoering van de taken door derden aan deze kwaliteitsvereisten voldoet. Het gaat hier niet (alleen) om controleren, maar juist ook om voortdurend monitoren en in gesprek zijn en blijven over de kwaliteit én de meetinstrumenten die daarvoor ingezet worden en om onderzoek te doen bij eventuele calamiteiten.
Toezichthouden betekent ook tijdig signaleren van factoren die de kwaliteit van de dienstverlening en ondersteuning negatief kunnen beïnvloeden.
Daarnaast hoort tot de taak van de toezichthoudende ambtenaar het zogenaamde calamiteiten toezicht. Aanbieders zijn ingevolge de Wmo 2015 verplicht een eventueel bij hen opgetreden calamiteit te melden aan de toezichthouder. De toezichthouder zal na een opgetreden calamiteit onderzoek verrichten naar de oorzaken die hebben geleid tot de calamiteit. Dit onderzoek is er vooral op gericht om aanbevelingen te kunnen doen waarmee in de toekomst de kans op het optreden van een dergelijke calamiteit wordt verkleind.
Het toezicht voor de gemeente Oegstgeest is per 1 oktober 2016 ondergebracht bij de GGD Hollands Midden.
Het college heeft een team toezichthouders rechtmatigheid aangesteld die erop toezien dat de beschikte zorg (zorg in natura en pgb) rechtmatig besteed wordt. Deze toezichthouders zijn verbonden aan het team Ondersteuning Participatie en Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Leiden. Met ‘rechtmatigheid’ bedoelen we het uitvoeren van gemeentelijke voorzieningen en verstrekkingen volgens de geldende regels en besluiten. Onrechtmatigheid (ook wel misbruik) kan zowel onbewust als bewust zijn. Als een inwoner onbewust in strijd met de geldende regels handelt, dan noemen we dit een fout. Dit kan het gevolg zijn van onduidelijkheid, vergissingen of onoplettendheid. Hieronder valt ook ondoelmatig en/of ongepast gebruik: indien de geleverde ondersteuning niet noodzakelijk en/of effectief is en er sprake is van overbehandeling (verspilling) of onderbehandeling. Bewust in strijd met de geldende regels handelen, noemen we fraude. Onder fraude verstaan we het opzettelijk en doelbewust in strijd met de regels handelen met het doel om eigen of andermans financieel voordeel te verkrijgen. De toezichthouders kunnen zowel proactief (risicogestuurd: op basis van vooraf vastgestelde prioriteiten of thema's) als reactief (signaalgestuurd naar aanleiding van een melding van vermoedelijke fouten of fraude) optreden.
12.6 Ondersteuning aan 16-27 jarigen
Jongvolwassen in de leeftijd van 16,5 tot 27 jaar die kampen met de volgende problematiek kunnen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening: problemen op het gebied van wonen, school en/of werk, tekorten op het gebied van zowel sociale als praktische vaardigheden, moeite met leefritme en bijbehorende discipline, gebrekkig sociaal netwerk.
Iedere jeugdige die al in jeugdhulp is, wordt door de betreffende aanbieder tijdig voorbereid op de achttiende verjaardag: jeugdhulpaanbieders in Holland Rijnland wordt verplicht om uiterlijk bij 16,5 jaar, samen met de jongere een (perspectief)plan opgesteld te hebben. In dit plan worden alle relevante leefdomeinen opgenomen, van werk of school tot financiën, zorg en welzijn, inclusief mogelijke vervolgtrajecten. Dit plan heeft als doel zorgcontinuïteit beter te regelen, en zorgt er daarnaast voor dat jongeren goed voorbereid zijn op alle veranderingen en verplichtingen als zij achttien worden.
Hierbij wordt ook gekeken of de situatie qua problematiek het best afgehandeld kan worden door het jeugd- en gezinsteam of door het loket Zorg, Werk en Inkomen van de gemeente. Dit kan per situatie variëren. Nauwe afstemming tussen de jeugdige zelf, het jeugd- en gezinsteam, de zorgconsulent en de betrokken aanbieder(s) is daarom ten alle tijden cruciaal. De invulling van de voort te zetten begeleiding is zowel afhankelijk van de behoefte van de jongere als van de mogelijkheden van de aanbieder(s),
Soms kan de begeleiding vanuit de jeugdhulp doorlopen. Het gaat dan om verlengde jeugdhulp. Of, en op welke wijze, dit het geval is, zal in nauwe onderlinge afstemming met de jongere, het jeugd- en gezinsteam, en het loket Zorg, Werk en Inkomen beoordeeld worden. Van verlengde jeugdhulp kan alleen sprake zijn als er geen ander wettelijk kader is waarin hulp kan worden aangeboden. Om in aanmerking te komen voor verlengde jeugdhulp dient tijdig - tenminste een half jaar voor de 18e verjaardag - een perspectiefplan te worden gemaakt op basis waarvan een besluit voor verlengede jeugdhulp kan worden genomen.
12.7 Meldcode Huiselijk geweld
De gemeente heeft een meldcode waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De gemeente bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.
Eén van de uitgangspunten van de decentralisaties is dat de eigen verantwoordelijkheid van burgers voorop staat. Burgers die vrijwillig een beroep doen op hulp hebben zélf de regie over hun gegevens.
De informatie-uitwisseling staat ten dienste van de dienstverlening aan de burger.
Voordat de professional besluit samen te werken met andere professionals en wel of geen informatie over een inwoner met andere professionals te delen, dient hij/zij zorgvuldig af te wegen waarmee het uiteindelijke belang van de inwoner het meest gediend is: het respecteren van diens privacy, of een inbreuk op deze privacy (en het eventueel doorbreken van de geheimhoudingsplicht).
Wanneer is gegevensuitwisseling mogelijk
In geval van gegevensuitwisseling gelden o.a. de voorwaarden van de AVG.
Dat houdt onder meer het volgende in:
Aldus besloten in de vergadering van 24 september 2024.
Het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest,
J. Versluis
secretaris
E.R. Jaensch
burgemeester
Bijlage 1 Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de inwoner behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelatie worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid.
Bij een ondersteuningsvraag wordt eerst bezien of en in hoeverre iemand zelf of met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten als dat nodig en mogelijk is hun rol nemen in het huishouden. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich brengt. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.
Afwegingskader gebruikelijke hulp
Het is wenselijk om een objectief afwegingskader vast te stellen wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp om te voorkomen dat sprake is van toeval of van willekeur. Het college neemt daarbij een aantal uitgangspunten over zoals die golden in de AWBZ en voor wat betreft het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden blijven de regels gelden zoals onder de Wmo 2007.
Begeleiding en overnemen huishoudelijke werkzaamheden
Het college houdt bij de boordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd in ieder geval rekening met:
Daarbij kan onderscheid bestaan tussen gebruikelijke hulp ingeval van begeleiding en/of het overnemen van huishoudelijke taken door huisgenoten.
De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner
De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De inwoner kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de inwoner daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de inwoner wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen. Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.
Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de inwoner zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel daarvan kan daarom als boven-gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het college een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de hulp kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.
Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte
Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de inwoner. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de inwoner. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner
Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de inwoner. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de inwoner.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.
Het college houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:
Er zijn meer voorbeelden denkbaar die afhankelijk zijn van de individuele situatie. Verder kan het zijn dat de naar algemene maatstaven geldende ‘gebruikelijke hulp’ substantieel wordt overschreden bij ouders en kinderen. Hier kan het gaan om een langdurige ondersteuningsbehoefte, die in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden. In die gevallen kan een maatwerkvoorziening zijn aangewezen.
Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer: de onderhoudsplicht. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.
De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen
Als de inwoner thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand en dat beoordeelt het college in het individuele geval.
In geval de leefeenheid van de inwoner mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Als uitgangspunt hanteert het college 2 uur voor uitstelbare taken en 3 uur per week voor niet-uitstelbare taken. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder omstandigheden kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder geleden de volgende uitgangspunten.
De mogelijkheid om de gebruikelijke hulp aan te leren.
Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier zij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de inwoner door niet eerder aanwezige beperkingen zoals een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Of een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de inwoner. Ook de leerbaarheid van de inwoner speelt hierbij een belangrijke rol. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de inwoner te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.
Overbelasting en gebruikelijke hulp
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij gebruikelijke hulp bieden, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen.
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden is van invloed op de belastbaarheid van de degene geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Het college zal bij de beoordeling over (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Jeugdwet. Het kan dus zijn dat deze zorg of hulp wordt verleend zonder dat aanspraak wordt gedaan op de betreffende wet.
Bijlage 3 Onderzoek dreigende overbelasting
Het college onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.
Overbelasting is: “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we over het (on)evenwicht tussen draagkracht(= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).
Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger of de persoon die gebruikelijke hulp levert overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het gesprek moeten worden uitgediept.
Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:
Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:
Hieronder volgt een reeks van vragen die tijdens het gesprek zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.
Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting
Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de mantelzorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.
Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:
Bijlage 4 Wat valt wel en niet onder Begeleiding individueel?
De individuele Begeleiding is in de nieuwe inkoop opgedeeld in Sociaal persoonlijk functioneren, Geldzaken en Zelfzorg. In artikel 7 van deze beleidsregels zijn de terreinen van beperkingen beschreven. Wanneer een cliënt een of meer zware beperkingen heeft kan overgegaan worden tot het toekennen van een maatwerkvoorziening. Onder begeleiding individueel vallen handelingen waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. Begeleiding is erop gericht om de zelfredzaamheid van belanghebbende te handhaven of te bevorderen. Begeleiding individueel kan gaan om het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, praktische ondersteuning bij vaardigheden / handelingen, toezicht en interventies op- en het aansturen / corrigeren van gedrag ten gevolge van een stoornis. Ook kan het gaan om oefenen met het aanbrengen van structuur of het uitvoeren van handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid, niet te verwarren met therapie / behandeling.
Begeleiding individueel bestaat uit activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. Het bieden van toezicht buitenshuis kan nodig zijn voor de regie over het eigen leven en valt daarom onder de definitie van begeleiding.
De cliënt ontvangt één maatwerkarrangement. Dit Arrangement bestaat uit een op de cliënt individueel afgestemd pakker aan ondersteuning op één of meerdere resultaatgebieden. Als de ondersteuning via Zorg in Natura (ZIN) wordt geleverd, ontvangt cliënt de benodigde ondersteuning in principe van één gecontracteerde zorgaanbieder. Als een aanbieder bijvoorbeeld bepaalde expertise niet in huis heeft doe wel helpend voor de cliënt is, kan de zorgaanbieder kiezen om een andere zorgaanbieder in te zetten als onderaannemer. Dit gebeurt altijd in overleg met de cliënt. De aanbieder die de opdracht krijgt is verantwoordelijk voor de gehele begeleiding.
Bij individuele begeleiding of groepsbegeleiding in de vorm van een pgb is ook sprake van één indicatie per soort maatwerkvoorziening. Een belanghebbende kan er vervolgens wel voor kiezen om uit het budget via de zorgovereenkomst meerdere personen of organisaties voor bijvoorbeeld de individuele begeleiding in te huren.
Hier volgt een overzicht dat de gemeente hanteert van producten of diensten die volgens de gemeente Leiden al dan niet passen binnen de maatwerkvoorziening begeleiding individueel. Deze lijst is geen limitatieve opsomming; het kan zijn dat een onderwerp niet op de lijst staat omdat er nog geen uitspraak over gedaan is, of omdat er zelden tot nooit vragen over zijn gesteld. Het kan ook zijn dat een onderwerp wel op de lijst staat, maar dat de situatie zo bijzonder is dat het toch kan worden toegekend.
Begeleiding via moderne media (face to face begeleiding): Ja, mits de begeleiding op zich valt onder de Wmo. Er moet sprake zijn van substantieel direct contact (een combinatie van fysiek contact en beeldbellen). Dit sluit begeleiding via bijvoorbeeld mail of sms uit. Het gaat hier bijvoorbeeld om het ondersteunen in het aanbrengen van structuur, het stimuleren en aanzetten tot activiteit en daardoor het uitvoeren van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen.
Huiswerkbegeleiding: Nee, tenzij het plannen en structureren van het huiswerk maken betreft en onderdeel is van de reguliere dagelijkse begeleiding. Het betreft dan hulp bij het plannen en structureren van de gehele week waar huiswerkplanning onderdeel van is. Deze begeleiding is in de regel tijdelijk en gericht op normalisatie.
Meegaan naar afspraken met instanties en (para)medische afspraken: nee, het stelselmatig meegaan naar (para)medische afspraken en instanties is niet de bedoeling van een maatwerkvoorziening begeleiding. Incidenteel meegaan naar een afspraak is mogelijk als dit noodzakelijk is voor de aanbieder om de doelen van de cliënt te kunnen realiseren.
Studiebegeleiding (bijles): Nee. Alleen ja als er sprake is van meervoudige problematiek en nooit als enig doel. Dagbesteding die plaatsvindt vanuit een prikkelarme studieruimte, die grotendeels gericht is op de studiebegeleiding, wordt derhalve niet als onderdeel van de Wmo gezien. Dagbesteding als onderdeel van een herstel- of reïntegratietraject (nadat er sprake is geweest van discontinuïteit in de studie) is wel mogelijk.
Training: Nee. LET OP, dit is een beperkte opsomming:
Bijlage 5 Huishoudelijke Ondersteuning
Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning
Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, maken we gebruik van het HHM-normenkader. Het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning maakt onderdeel uit van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van de gemeenten in de Leidse regio. Het is een leidraad waarin werkzaamheden en uitgangspunten benoemd zijn, die leiden tot een schoon en leefbaar huis. Samen met inwoner wordt bekeken welke werkzaamheden in de specifieke situatie overgenomen moeten worden Het is goed mogelijk dat inwoner nog wel in staat is (een deel van) de lichte huishoudelijke taken zelf uit te voeren. Dit wordt gestimuleerd in het kader van de zelfstandigheid. Het leveren van maatwerk is het uitgangspunt.
Huishoudelijke Ondersteuning wordt resultaatgericht ingezet. “Hoe” de resultaten het beste gerealiseerd kunnen worden, wordt overgelaten aan de zorgaanbieder in overleg met de inwoner. Hierbij wordt ook gekeken welke werkzaamheden de inwoner zelf nog kan uitvoeren (of het sociale netwerk). Afspraken hierover leggen inwoner en de zorgaanbieder vast in een ondersteuningsplan. Daar waar inwoner en zorgaanbieder niet gezamenlijk tot een ondersteuningsplan kunnen komen, zal de gemeente betrokken worden om in goed overleg met partijen tot een werkbare oplossing te komen. De afspraken die gemaakt worden in het ondersteuningsplan (van de aanbieder) en wat de inwoner (of zijn sociale netwerk) zelf kunnen doen worden opgenomen in de beschikking.
Een inwoner moet gebruik kunnen maken van de ruimtes die frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn, zoals de woonkamer, slaapkamers die in gebruik zijn, keuken, badkamer, toilet en gang/trap. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Buitenruimtes bij het huis (tuin, balkon etc.) of buitenzijde van het huis (ramen) en overige kamers/ruimtes in het huis worden niet door de huishoudelijk ondersteuner schoongemaakt.
Er kunnen factoren zijn die ervoor zorgen dat schoonmaakwerkzaamheden met een hogere frequentie of intensiever mogen plaatsvinden. Inwoners zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om de factoren die leiden tot een hogere frequentie weg te nemen. Het kan daarbij gaan om roken door inwoner of eventuele huisgenoten, het aantal en de grootte van de meubels, de aanwezigheid van veel kleine spullen of het hebben van huisdieren. Als de aanwezigheid van huisdieren tot vervuiling van de woning leidt zal het Sociaal Team Oegstgeest het gesprek met belanghebbende aangaan. De huishoudelijk ondersteuner heeft de taak alert te zijn op verwaarlozing van huisdieren. In deze situaties is er (in principe) geen sprake van verzwarende omstandigheden. Per inwoner zal echter beoordeeld worden of er in die specifieke situatie sprake is van verzwarende omstandigheden en daarmee een toekenning voor de intensiteit Zwaar nodig is.
Soms is het nodig dat schoonmaakwerkzaamheden met een hogere frequentie of intensiever plaatsvinden. Voorbeelden van verzwarende omstandigheden kunnen zijn (niet limitatief):
De situatie van inwoners kan veranderen. Bijvoorbeeld doordat de gezondheid verandert of doordat de ondersteuning vanuit het netwerk wijzigt. Daarmee kan ook de behoefte aan ondersteuning wijzingen. Door korte lijnen tussen aanbieder en belanghebbende is er ruimte om daar waar nodig aanpassingen te verrichten in de mate van ondersteuning. Als de zorgaanbieder en inwoner concluderen dat het resultaat niet bereikt kan worden binnen de ingezette voorziening nemen zij contact op met het Sociaal Team Oegstgeest.
Voorwaarden voor ondersteuning
Belanghebbende moet zelf zorgdragen voor schoonmaakmiddelen en –attributen, als afwasmiddel, poetsdoeken en een (werkende) stofzuiger. Ook het hebben van een wasmachine is een voorwaarde voor het ontvangen van huishoudelijke hulp. Het schoon te maken huis moet zodanig zijn ingericht dat het zonder veel moeite te reinigen is. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling dat de huishoudelijk ondersteuner met zware meubels moet schuiven.
We maken onderscheid tussen basisactiviteiten en incidentele activiteiten. Voor de resultaten Schoon en leefbaar huis en wasverzorging wordt in het normenkader onderscheid gemaakt tussen basis-en incidentele werkzaamheden. Basiswerkzaamheden zijn werkzaamheden die regelmatig uitgevoerd moeten worden. Incidentele werkzaamheden hoeven slechts één of enkele keren per jaar uitgevoerd te worden om een schoon en leefbaar huis te bereiken. Samen met de inwoner wordt gekeken welke werkzaamheden belanghebbende of zijn sociale netwerk uit kunnen uitvoeren en welke activiteiten de zorgaanbieder uitvoert. De daadwerkelijke frequentie en activiteiten zijn afhankelijk van de situatie van de inwoner.
Normenkader: activiteiten en frequenties
De activiteiten, frequenties en bijbehorende normtijden zijn gebaseerd op een gemiddelde cliëntsituatie. Dit betekent dat gemiddeld genomen de totale tijd per resultaatgebied voldoende is om de activiteiten volgens de bijbehorende frequenties uit te voeren. Maar per inwoner kan de benodigde/ingezette tijd verschillen. Er kan zowel meer als minder tijd ingezet worden dan de gemiddelde normtijd om de genoemde resultaten te kunnen bereiken. Dit is afhankelijk van de afspraken in het ondersteuningsplan dat de aanbieder in overleg met de inwoner opstelt (zie Resultaatgericht indiceren). In onderstaande tabel zijn de normtijden voor een gemiddelde cliëntsituatie per resultaat benoemd.
35 minuten 1 persoons huishouden43 minuten 2(+) persoons huishouden |
||
51 minuten 1 persoons huishouden59 minuten 2(+) persoons huishouden |
||
Eenmalige aanpak schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling
Grote schoonmaak/eenmalige aanpak schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling varieert van de bekostiging van containers voor de afvoer van huisvuil en/of de bekostiging van schoonmaakbedrijven om de huizen weer begaanbaar/bewoonbaar te maken tot het inzetten van vrijwilligers voor de schoonmaak en het vullen van de containers.
De eenmalige schoonmaak van een ernstig vervuilde woning kan een maatwerkvoorziening Wmo zijn. Voordat wordt overgegaan tot het verstrekken van een Wmo-voorziening moeten een aantal vragen doorlopen worden:
Let op: de eventueel te huren containers zijn algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en zouden via de bijzondere bijstand geregeld moeten worden.
De noodzakelijke omvang van de eenmalige schoonmaak moet vooraf worden ingeschat. De gecontracteerde aanbieder doet een voorstel voor het aantal benodigde uren voor de eenmalige schoonmaak, waarna de gemeente dit voorstel beoordeelt.
Bijlage 6 Normtijden maaltijdvoorziening
Bijlage 7: Maatwerkarrangementen en Resultatengids Leidse Regio
Resultatengids Arrangementenmodel Leidse Regio
Voor de percelen Wonen met Ondersteuning, Volwassenen (O)GGZ ambulant en ambulant plus, Volwassenen LVB / LG / NAH ambulant en ambulant plus en voor de doelgroep met ouderdomsgerelateerde problematiek.
In dit document is de Resultatengids van de Leidse Regio vastgelegd. De Resultatengids wordt door de Sociale Teams gebruikt om een Beschikking in het kader van de Wmo op te stellen. De omschreven Resultaatgebieden en hun Intensiteiten zijn geen vervanging van de hulpvraag van de cliënt. Het uitgangspunt blijft de hulpvraag van de cliënt en de omvang ervan. Deze Resultatengids wordt gebruikt als hulpmiddel om de passende mate van ondersteuning in te schalen voor de cliënt.
Allereerst omschrijft dit document de systematiek van het Arrangementenmodel van de Leidse Regio. Het verband tussen de Modules en Resultaatgebieden wordt uitgelegd, en het document beschrijft welke factoren doorslaggevend zijn in het Inschalen van de Intensiteit op een Resultaatgebied.
Vervolgens worden alle Resultaatgebieden omschreven, daarbij is aandacht voor de doelen die binnen het Resultaatgebied gerealiseerd kunnen worden en is uitgewerkt op welke wijze de Intensiteiten binnen het Resultaatgebied van elkaar verschillen. Voor het resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren is dat tevens in een overzichtstabel weergegeven.
Aan het einde van de resultatengids staat een overzichtstabel met percelen, ondersteuningsvormen, onderscheidende kenmerken en de modules die van toepassing zijn. Voor de doelgroep Ouderdomsproblematiek is alleen de ondersteuningsvorm Ambulant en daarmee alleen de vier Resultaatgebieden van de Module Ondersteuning. Het gedeelte over de Modules Sociaal Beheer, Veiligheid of Intramuraal (pagina 21 en verder) zijn voor deze doelgroep niet aan de orde.
Module Ondersteuning Leefgebieden (groen) met daarin de vier Resultaatgebieden op het vlak van individuele (of groepsgewijze) ondersteuning en daginvulling:
Het Resultaatgebied zelfzorg bestaat uit twee Intensiteiten. Een zeer lichte behoefte op het gebied van Zelfzorg maakt deel uit van Resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren. Het Resultaatgebied zelfzorg zal alleen worden geïndiceerd indien er een grote opgave ligt die intensieve inzet en/of specifieke expertise vraagt. Het Resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd (maximaal 1 jaar in ambulante setting (richtlijn) en bij Wonen met Ondersteuning maximaal de duur van het woontraject).
Het Resultaatgebied geldzaken bestaat uit twee Intensiteiten. Een zeer lichte behoefte op het gebied van Geldzaken maakt deel uit van Resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren. Het Resultaatgebied geldzaken zal alleen worden geïndiceerd indien er een grote opgave ligt die intensieve inzet en/of specifieke expertise vraagt. Het Resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd (maximaal 1 jaar in ambulante setting (richtlijn) en bij Wonen met Ondersteuning maximaal de duur van het woontraject).
Voor Resultaatgebied Daginvulling gelden vijf Intensiteiten. Bij daginvulling wordt een onderscheid gemaakt in daginvulling regulier en daginvulling plus. De laatste is bedoeld voor cliënten waarbij het vanuit de begeleidingsbehoefte noodzakelijk is dat er een groepsgrootte van minder dan 6 cliënten op één begeleider is.
De laagste Intensiteit (0-2 dagdelen per week) geldt doorgaans alleen bij de opstartfase (wenfase) en is dus in de regel tijdelijk. Er wordt vanuit gegaan dat er vervolgens doorgaans wordt doorgeschakeld naar meer dagdelen. Hiervan kan worden afgeweken indien de laagste Intensiteit het hoogst haalbare blijkt te zijn en geen oplossing hiervoor gevonden kan worden in het Voorveld.
Tabel 1. Beschikbare Modules en Resultaatgebieden per Perceel
Voor Veiligheid en Sociaal Beheer staat bij perceel 2 en 3 x/ ✓ aangegeven, omdat van deze modules alleen de eerste intensiteit van toepassing is. Dde andere intensiteiten van deze modules zijn niet beschikbaar binnen deze percelen. Voor cli ë nten met ouderdomsgerelateerde problematiek zijn Sociaal Beheer, Veiligheid of Intramuraal niet aan de orde.
Modules zijn gericht op de realisatie van het ontwikkelingsperspectief en doelen van de cliënten op verschillende Resultaatgebieden, de doelen ten aanzien van de ondersteuning bij stabilisatie en herstel, dan wel de ondersteuning gericht op het voorkomen van verdere achteruitgang van de situatie. Per Resultaatgebied zijn er maximaal vijf Intensiteiten waarop door het Sociaal Team de mate van professionele inzet wordt bepaald.
Een Intensiteit wordt uiteindelijk uitgedrukt in een geldbedrag. Het verschil in de geldbedragen tussen de intensiteiten in de Module Ondersteuning staan voor het verschil in de mate van gevraagde inzet aan ondersteuning per week op een Resultaatgebied. Het tarief per Intensiteit kent weliswaar als onderlegger een aantal uren per week, maar de indicatie wordt gesteld in resultaten en niet in uren. Er wordt uiteindelijk één totaalpakket geïndiceerd, opgebouwd uit meerdere Modules en Resultaatgebieden. De sturing vindt plaats op het realiseren van de doelen en de duur van het traject. Er vindt geen afrekening op daadwerkelijke uren plaats.
Het Sociaal Team zal aan de hand van de benodigde ondersteuning en problematiek bezien welke Modules en Resultaatgebieden bij een cliënt aan de orde zijn en vanuit welk perceel de cliënt geholpen dient te worden. Het Sociaal Team beschikt over een overzicht van de aanbieders per perceel.
De tijdseenheden waarmee gerekend is voor de Intensiteiten van de Modules en Resultaatgebieden zijn voor alle percelen gelijk. Het tarief waarmee die tijdseenheid is vermenigvuldigd is per perceel/ doelgroep iets verschillend. Deze zijn berekend door het bureau Rebel en hun rapport is een bijlage van de aanbestedings/toelatingsstukken.
Binnen de percelen “Wonen met Ondersteuning” en "Volwassenen (O)GGZ Ambulant en Ambulant plus” geldt de tijdelijke mogelijkheid tot een verbijzonderd verhoogd tarief voor de doelgroep Jongvolwassenen indien voldaan wordt aan alle vereisten zoals vastgelegd in het bijschrijvend document. Die vereisten zijn:
In het afwegingskader 16-23 jarigen Leidse Regio is nader uitgewerkt in welke gevallen Jongvolwassenen (vervroegd) via de Wmo worden geholpen en in welke gevallen zij (eventueel verlengd) via de Jeugdwet worden ondersteund.
Wonen met Ondersteuning in het bijzonder: ondergrens en inschaling Veiligheid en Sociaal Beheer
Voor wat betreft Wonen met Ondersteuning geldt dat vooral de inzet op de Resultaatgebieden Sociaal en persoonlijk functioneren, zelfzorg en geldzaken per cliënt kan verschillen binnen dezelfde woonlocatie. Ten aanzien van Begeleid, Beschut en Beschermd Wonen geldt hierbij wel dat de inzet op het Resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren aan een minimum verbonden is, zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Deze ondergrenzen worden gehanteerd om ervoor te zorgen dat de personele bezetting en daarmee de benodigde inzet richting de cliënten enigszins geborgd is. Het zijn nadrukkelijk ondergrenzen. In de regel zal de optelling van de gekozen Intensiteiten op de drie individuele Resultaatgebieden doorgaans hoger liggen.
Voor cliënten binnen dezelfde woonlocatie zal de gekozen Intensiteit van de resultaatgebieden Veiligheid en Sociaal Beheer hetzelfde, dus locatiegebonden, zijn. Voor het Sociaal Team is een overzicht beschikbaar van alle woonlocaties in de Leidse Regio met de toepasselijke Intensiteit voor Sociaal Beheer en Veiligheid.
Tabel 2: Ondergrens inzet op de Resultaatgebieden Sociaal en persoonlijk functioneren, zelfzorg en geldzaken bij Wonen met Ondersteuning
Inschaling door Sociaal Team van Intensiteit van Arrangement
Per Resultaatgebied wordt de hoeveelheid van professionele ondersteuning ingeschat en geïndiceerd door de medewerkers van de Sociale Teams. De zwaarte van de ondersteuning per Resultaatgebied wordt uitgedrukt in een Intensiteit. Een forse behoefte aan ondersteuning vanwege de situatie van de cliënt wordt uitgedrukt in ondersteuning op een hogere Intensiteit binnen het Resultaatgebied. De inschaling per Intensiteit wordt verder bepaald, rekening houdend met:
Het eerste uitgangspunt gaat om de persoonlijke situatie van de cliënt. Onderzocht wordt in hoeverre voorliggende voorzieningen dan wel het netwerk van de cliënt een deel van de ondersteuning kan oppakken. Als een deel van de ondersteuning opgepakt kan worden door voorliggende voorzieningen zal een lagere Intensiteit worden ingezet. De ondersteuning van de Aanbieder is namelijk altijd aanvullend op voorliggende voorzieningen. Daarnaast bepaalt de belastbaarheid van de cliënt ook de hoogte van de Intensiteit. De belastbaarheid van de cliënt verschilt per cliënt. Een beperkte belastbaarheid van een cliënt kan ervoor zorgen dat de ondersteuning op een lagere Intensiteit wordt toegekend. En dat cliënten die zwaarder belast kunnen worden, mogelijk eerder in aanmerking zullen komen voor een hogere Intensiteit.
Ondersteuning op meerdere Resultaatgebieden waarbij de ondersteuningsvraag van de cliënt complex is, vraagt om een grotere inzet dan bij een cliënt die deels beschikt over zelfregie. In de eerste situatie zal een hogere Intensiteit of (tijdelijk) meerdere Resultaatgebieden gelijktijdig worden beschikt dan in de tweede situatie. Ook kan er bij gebrek aan zelfregie en/of sociaal netwerk sprake zijn van veel indirect cliëntgebonden inzet van de Aanbieder. Deze zal meegenomen worden in de af te geven Intensiteit.
Bij het tweede uitgangspunt gaat het erom hoeveel inzet de aanbieder moet leveren om de resultaten te behalen. Moet er tegelijkertijd aan verschillende resultaten worden gewerkt of kan de aanbieder een fasering aanbrengen in het oppakken van de hulpvraag van de cliënt. Wanneer er meer inzet van de aanbieder verlangd wordt om de opgestelde doelen te realiseren zal een hogere Intensiteit en/of (tijdelijk) meerdere Resultaatgebieden gelijktijdig worden afgegeven.
Tot slot gaat het erom in welke mate de ondersteuning onplanbaar is. Bij sommige cliënten heeft het ziektebeeld en het herstelproces een onvoorspelbaar verloop. De ondersteuning is dan minder goed planbaar dan bij cliënten die zich in een stabielere situatie bevinden. De mate van onplanbaarheid kan worden vertaald naar het afgeven van een hogere Intensiteit binnen de module Ondersteuning, dan wel het aanvullend indiceren van de modules Sociaal Beheer en/of Veiligheid.
Het Sociaal Team zal waar mogelijk en nodig in het kader van de regie en sturing op het begeleidingstraject volgtijdelijk indiceren. Dat wil zeggen dat het Sociaal Team al bij aanvang kiest voor een indicatie die bestaat uit twee delen, bijvoorbeeld:
Een lichter Arrangement met een ingangsdatum die aansluit op het eerste deel van de indicatie, gebaseerd op de toekomstige voldoende geachte ondersteuning. In het genoemde voorbeeld na de forse inzet op geldzaken (Resultaatgebied geldzaken staat weer uit) gaat het Resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren van intensiteit 2 naar 3 om aan verder te werken aan de andere doelen.
Resultatengids: nadere beschrijving van Modules, Resultaatgebieden en Intensiteiten
Tabel 3: Overzicht met onderscheidende elementen bij de Intensiteiten van Sociaal en persoonlijk functioneren.
Deze overzichtstabel is bedoeld als een hulpmiddel bij keuze uit de vijf intensiteiten. Vaak zullen niet alle beschreven elementen van een Intensiteit passen bij de persoonlijke situatie van een cliënt. Daarom is het belangrijk om steeds hetgeen wat beschreven staat onder het kopje “Inschaling door Sociaal Team van Intensiteit van Arrangement” te betrekken bij de afweging welke Intensiteit meest passend is. Dat betekent bijvoorbeeld dat een cliënt met complexe problematiek vanwege andere factoren, bijvoorbeeld overzichtelijke doelen niet wordt ingedeeld in intensiteit 4 of 5, maar toch in intensiteit 2 of 3. Andersom kan gelden dat iemand met meervoudige problemen die stabiel is en al veel vaardigheden heeft om aan doelen te werken, wellicht met het afgeven van hogere intensiteit (3 of 4 in plaats van 2) in staat is om aan meerdere doelen te werken en/of in een kortere tijd het begeleidingstraject te doorlopen.
Grotendeels aanwezig: vooral stimuleren en toezien op uitvoering |
Onvoldoende: Regelmatig overnemen/ gedetailleerde instructie nodig |
||||
Wekelijks één lang moment of een aantal kortere momenten per week |
Het gedeelte van de Resultatengids vanaf hier is niet van toepassing op de doelgroep Ouderdomsproblematiek
Tabel 6 Overzicht van percelen, ondersteuningsvormen, kenmerken ervan en bijbehorende arrangementen
|
Ondersteuning Resultaatgebieden
|
||
|
Ondersteuning Resultaatgebieden
|
||
|
Ondersteuning Resultaatgebieden
|
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-465734.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.