|
Artikel 6
- 1.
De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor de duur van de zittingsperiode van het college. Bij de aanvang van elke zittingsperiode vindt de aanwijzing plaats in een van de eerste vergaderingen na de benoeming van de colleges.
- 2.
De leden van het algemeen bestuur treden af op de dag waarop de nieuw gekozen leden van het algemeen bestuur in functie treden.
- 3.
De leden van het algemeen bestuur treden af op het moment van verlies van het wethouderschap.
- 4.
Het lid dat ter vervulling van een buiten de gewone tijd van aftreden opengevallen plaats tot lid van het algemeen bestuur is aangewezen, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.
- 5.
De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur, alsmede de voorzitter van de deelnemer die hen heeft aangewezen, schriftelijk op de hoogte. Onverminderd het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, behouden leden van het algemeen bestuur, die ontslag hebben genomen, hun lidmaatschap totdat onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.
|
Artikel 6
- 1.
De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor de duur van de zittingsperiode van de raad. Bij de aanvang van elke zittingsperiode vindt de aanwijzing plaats in een van de eerste vergaderingen van de raden in nieuwe samenstelling na de benoeming van de colleges.
- 2.
De leden van het algemeen bestuur treden af op de dag waarop de nieuw gekozen leden van het algemeen bestuur in functie treden.
- 3.
De leden van het algemeen bestuur treden af op het moment van verlies van het wethouderschap of van het lidmaatschap van de raad welke hen heeft aangewezen of van het voorzitterschap van deze raad.
- 4.
Het lid dat ter vervulling van een buiten de gewone tijd van aftreden opengevallen plaats tot lid van het algemeen bestuur is aangewezen, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.
- 5.
De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur, alsmede de voorzitter van de raad die hen heeft aangewezen, schriftelijk op de hoogte. Onverminderd het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, behouden leden van het algemeen bestuur, die ontslag hebben genomen, hun lidmaatschap totdat onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.
|
|
Werkwijze
(artikel 8)
|
Artikel 8
- 1.
Het algemeen bestuur vergadert in het openbaar. De deuren worden gesloten wanneer één der leden van het algemeen bestuur daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.
- 2.
Bij het nemen van besluiten door het algemeen bestuur brengen de leden van de deelnemer die zij vertegenwoordigen ieder één stem uit, met uitzondering van de leden die een deelnemer vertegenwoordigen waarvan de gemeente een inwoneraantal boven 50.000 heeft. Zij brengen voor elk volgend 50.000-tal, of gedeelte daarvan, één stem meer uit tot een maximum van zes stemmen per deelnemer. In afwijking hiervan wordt het totaal aantal stemmen van de deelnemer Amsterdam gelijkelijk verdeeld over zijn twee leden zodat elk van hen de helft van het totaal aantal stemmen van deelnemer Amsterdam uitbrengt.
- 3.
Bij gelijke stemverhouding moet binnen één maand worden geprobeerd om overeenstemming te bereiken. Is na één maand geen overeenstemming bereikt dan heeft de voorzitter de doorslaggevende stem.
- 4.
Besluiten die leiden tot lastenverhoging kunnen alleen bij meerderheid van stemmen genomen worden.
- 5.
Voor de toepassing van het tweede lid gelden de bevolkingscijfers van de gemeenten per 1 januari van het voorgaande jaar. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers aangehouden.
- 6.
In een besloten vergadering van het algemeen bestuur kan niet beraadslaagd worden noch een besluit worden genomen over:
- a.
de vaststelling en wijziging van de begroting;
- b.
de vaststelling van de rekening;
- c.
het toetreden tot, het uittreden uit of het wijzigen of opheffen van de regeling;
- d.
het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperatieve en andere verenigingen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van de deelname daaraan;
- e.
benoeming en ontslag van leden van het dagelijks bestuur.
- 7.
In een besloten vergadering van het algemeen bestuur kan geen besluit worden genomen over het doen van een uitgave voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgave is geraamd, is goedgekeurd.
- 8.
Een besluit als bedoeld in het zesde lid onder d wordt niet eerder genomen dan nadat de raden in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen te uiten ten aanzien van dit besluit.
- 9.
Naast de wettelijk verplichte en alle besluiten waarvan dit in de regeling op een andere plaats is bepaald, legt het algemeen bestuur voorafgaand aan de vaststelling ervan alle meerjarenbeleidsplannen, zoals de regioaanpak en plannen van vergelijkbare strekking en inhoud, aan de raden voor ter zienswijze.
|
Artikel 8
- 1.
Het algemeen bestuur vergadert in het openbaar. De deuren worden gesloten wanneer één der leden van het algemeen bestuur daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.
- 2.
Bij het nemen van besluiten door het algemeen bestuur brengen de leden voor de gemeente die zij vertegenwoordigen ieder één stem uit, met uitzondering van de leden die een gemeente vertegenwoordigen met een inwoneraantal boven 50.000. Zij brengen voor elk volgend 50.000-tal, of gedeelte daarvan, één stem meer uit tot een maximum van zes stemmen per gemeente. Het totaal aantal stemmen van het lid Amsterdam wordt gelijkelijk verdeeld over zijn twee afgevaardigden zodat elk van hen de helft van het totaal aantal stemmen van het lid Amsterdam uitbrengt.
- 3.
Bij gelijke stemverhouding moet binnen één maand worden geprobeerd om overeenstemming te bereiken. Is na één maand geen overeenstemming bereikt dan heeft de voorzitter de doorslaggevende stem.
- 4.
Besluiten die leiden tot lastenverhoging kunnen alleen bij meerderheid van stemmen genomen worden.
- 5.
Voor de toepassing van het tweede lid gelden de bevolkingscijfers van de gemeenten per 1 januari van het voorgaande jaar. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers aangehouden.
- 6.
In een besloten vergadering van het algemeen bestuur kan niet beraadslaagd worden noch een besluit worden genomen over:
- a.
de vaststelling en wijziging van de begroting;
- b.
de vaststelling van de rekening;
- c.
het toetreden tot, het uittreden uit of het wijzigen of opheffen van de regeling;
- d.
het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperatieve en andere verenigingen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van de deelname daaraan;
- e.
benoeming en ontslag van leden van het dagelijks bestuur.
- 7.
In een besloten vergadering van het algemeen bestuur kan geen besluit worden genomen over het doen van een uitgave voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgave is geraamd, is goedgekeurd.
|
Terminologie is gewijzigd om meer helderheid te creëren, maar uitgangspunten die voorheen golden (b.v.stemverhoudingen in AB om recht te doen aan het verschil in inwonersaantal tussen de afzonderlijke gemeenten) zijn gelijk gebleven
Toegevoegde lid 8:
Om aan de plicht van artikel 31a Wgr te voldoen dat dergelijke besluiten alleen na wensen en bedenkingen van de raad genomen mogen worden.
Toegevoegd lid 9:
Naar aanleiding van de gewijzigde Wgr (artikel 10, lid 5 Wgr) is gekozen om voorafgaande aan het vaststellen door het AB van meerjarenbeleidsplannen zoals de regioaanpak e plannen van vergelijkbare strekking en inhoud eerst zienswijze te vragen aan de raden.
|
Participatie
Artikel 9
|
Artikel 9
- 1.
Ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid op grond van deze regeling slechts betrokken, voor zover dat bij of krachtens wet is vereist, of voor zover door het algemeen bestuur is bepaald. De participatie vindt plaats op de in de betreffende gemeenten gebruikelijke wijze.
- 2.
Bij de participatie kan een andere procedure dan die van afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd worden.
|
Oude tekst kent geen artikel over participatie.
|
Is toegevoegd zodat voldaan wordt aan de plicht een bepaling over de wijze waarop inwoners en belanghebbenden kunnen participeren op te nemen in de GR. Er is gekozen het AB te laten bepalen op ten aanzien van welke besluiten participatie wordt ingezet. Dit gebeurt op de in de betreffende gemeenten gebruikelijke wijze (omdat sprake is van gemandateerde taken).
|
Het dagelijks bestuur
Werkwijze
Artikel 15
|
Artikel 15
- 1.
Bij het nemen van besluiten door het dagelijks bestuur brengen de leden ieder één stem uit.
- 2.
Het dagelijks bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt, of ten minste één lid van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk onder opgave van de te behandelen onderwerpen verzoekt. In het laatste geval vindt de vergadering plaats binnen twee weken.
- 3.
Buiten de in deze regeling of bij of krachtens wet bepaalde gevallen zijn er geen besluiten van het dagelijks bestuur, waarvoor aan de raden vooraf zienswijze als bedoeld in artikel 10, vijfde en zesde lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt gevraagd.
- 4.
Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen. Dit reglement, alsmede een wijziging hiervan, wordt aan het algemeen bestuur ter kennisneming overgelegd.
- 5.
De directeur Publieke Gezondheid of diens vervanger en de directeur OJZ van de gemeente Amsterdam wonen als adviseur de vergaderingen van het dagelijks bestuur bij, tenzij het bestuur anders beslist
|
Artikel 15
- 1.
Bij het nemen van besluiten door het dagelijks bestuur brengen de leden voor het grondgebied dat zij vertegenwoordigen ieder één stem uit.
- 2.
Het dagelijks bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt, of ten minste één lid van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk onder opgave van de te behandelen onderwerpen verzoekt. In het laatste geval vindt de vergadering plaats binnen twee weken.
- 3.
Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen. Dit reglement, alsmede een wijziging hiervan, wordt aan het algemeen bestuur ter kennisneming overgelegd.
- 4.
De directeur Publieke Gezondheid of diens vervanger en de directeur RVE OJZ van de gemeente Amsterdam wonen als adviseur de vergaderingen van het dagelijks bestuur bij, tenzij het bestuur anders beslist.
|
Toegevoegd is lid 3 om te expliciteren dat er geen besluiten van het DB aan de raden ter zienswijze worden voorgelegd.
|
De Voorzitter
Artikel 20 lid 4
|
Artikel 20 lid 4
Buiten de in deze regeling of bij of krachtens wet bepaalde gevallen zijn er geen besluiten van de voorzitter, waarvoor aan de raden vooraf zienswijze als bedoeld in artikel 10, vijfde en zesde lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt gevraagd.
|
Oude tekst kent deze aanvulling niet.
|
Toegevoegd is lid 4 om te expliciteren dat er geen besluiten van de voorzitter aan de raden ter zienswijze worden voorgelegd.
|
Kaders
(art. 27 en art. 28)
|
Artikel 27
- 1.
Het dagelijks bestuur zendt vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemende gemeenten.
- 2.
De beleidsmatige kaders zijn uitgewerkt in de regioaanpak huiselijk geweld en kindermishandeling en de financiële kaders in een ontwerp(meer)begroting.
- 3.
Op basis van de beleidsmatige kaders wordt jaarlijks een (deel)jaarplan opgesteld. (Deel)jaarplannen en (deel)begrotingen van het lichaam
Artikel 28
- 1.
1Het dagelijks bestuur stelt, voorafgaand aan het jaar waarvoor het zal gelden, (deel)jaarplannen op waarvan de concept (deel)begrotingen deel uitmaken
- 2.
Het dagelijks bestuur zendt vóór 30 april de concept (deel)jaarplannen en (deel)begrotingen twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.
- 3.
De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur van het lichaam hun zienswijze over de concept (deel)jaarplannen en (deel)begrotingen naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de concept (deel)jaarplannen en (deel)begrotingen, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
- 4.
Het dagelijks bestuur stelt de raden voorafgaande aan de vaststelling van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, en van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt
- 5.
Het dagelijks bestuur legt een separaat voorstel twaalf weken voordat deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling wordt aangeboden, voor aan de gemeenteraden.
- 6.
Het algemeen bestuur stelt de definitieve (deel)jaarplannen en (deel)begrotingen vast in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor zij dient.
- 7.
Het dagelijks bestuur zendt de definitieve (deel)begrotingen binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september, aan gedeputeerde staten.
- 8.
Het dagelijks bestuur zendt begrotingswijzigingen twaalf weken voordat deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling worden aangeboden, toe aan de raden van de gemeenten. Lid twee tot en met vier zijn van overeenkomstige toepassing.
- 9.
In de toelichting bij deze regeling wordt een termijnschema voor de planning en controlcyclus van het lichaam opgenomen als bijlage 1
|
Artikel 27
- 1.
Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemende gemeenten.
- 2.
De beleidsmatige kaders zijn uitgewerkt in de Regioaanpak huiselijk geweld en kindermishandeling 2015-2020 en de financiële kaders in een ontwerp(meer)begroting.
- 3.
Op basis van de beleidsmatige kaders wordt jaarlijks een (deel)jaarplan opgesteld.
Artikel 28
- 1.
Het dagelijks bestuur stelt, voorafgaand aan het jaar waarvoor het zal gelden, (deel)jaarplannen op waarvan de concept (deel)begrotingen deel uitmaken
- 2.
Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 april de concept (deel)jaarplannen en (deel)begrotingen acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.
- 3.
De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam hun zienswijze over de concept (deel)jaarplannen en (deel)begrotingen naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de concept (deel)jaarplannen en (deel)begrotingen, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
- 4.
Het dagelijks bestuur legt dit separaat voorstel acht weken voordat deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling wordt aangeboden, voor aan de gemeenteraden.
- 5.
Het algemeen bestuur stelt de definitieve (deel)jaarplannen en (deel)begrotingen vast in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor zij dient.
- 6.
Het dagelijks bestuur zendt de definitieve (deel)begrotingen binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli, aan gedeputeerde staten.
- 7.
Het dagelijks bestuur zendt begrotingswijzigingen acht weken voordat deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling worden aangeboden, toe aan de raden van de gemeenten.
- 8.
In de toelichting bij deze GR wordt een termijnschema voor de planning en controlcyclus van het lichaam is opgenomen als bijlage 1.
|
Genoemde termijnen aangepast aan de nieuwe termijnen in de Wgr.
Artikel 28 lid 4
toegevoegd: om te voldoen aan de nieuwe wettelijke plicht dat de DB de raden schriftelijk en gemotiveerd in kennis stelt van het oordeel over de zienswijze op de begroting en de conclusies die daaraan verbonden zijn.
|
Toetreding
Artikel 34
|
Artikel 34
- 1.
Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van toetreding.
- 2.
Aan toetreding kunnen door de deelnemers bepaalde voorwaarden worden verbonden.
- 3.
Alle raden van de gemeenten dienen ingevolge artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, na een daaraan voorafgaande zienswijze-procedure, toestemming te verlenen aan de deelnemers om in te stemmen met een besluit tot toetreding en de eventuele voorwaarden die hieraan worden verbonden.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 30, derde lid, gaat toetreding in op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop alle deelnemers hebben ingestemd met het besluit tot toetreding, tenzij het algemeen bestuur met instemming van de deelnemers anders bepaalt.
|
Artikel 34
- 1.
Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van toetreding.
- 2.
Aan toetreding kunnen door de gemeenten bepaalde voorwaarden worden verbonden.
- 3.
Alle raden van de gemeenten dienen in te stemmen met een besluit tot toetreding en de eventuele voorwaarden die hieraan worden verbonden.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 29, derde lid, gaat toetreding in op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop alle raden van de gemeenten hebben ingestemd met het besluit tot toetreding, tenzij het algemeen bestuur met instemming van de gemeenten anders bepaalt.
|
Om te voldoen aan de gewijzigde Wgr is lid 3 aangepast.
|
Uittreden
Artikel 35
|
Artikel 35 Uittreding
- 1.
Een deelnemer kan besluiten tot uittreding, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
- 2.
Een deelnemer zendt, na zienswijze en toestemming van zijn raad, het besluit tot uittreding aan het algemeen bestuur. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het algemeen bestuur het besluit heeft ontvangen.
- 3.
Het algemeen bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding en legt deze vast in het concept-uittredingsplan.
- 4.
Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.
- 5.
De uittreding gaat in op 1 januari van het jaar volgende op het verstrijken van een termijn van drie jaren na het nemen van het besluit tot uittreding, tenzij de deelnemers unaniem een andere opzegtermijn overeen komen.
Artikel 35a Procedure voor vaststelling uittredingsplan
- 1.
Het uittredingsplan bepaalt de berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.
- 2.
Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.
- 3.
Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het algemeen bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van het algemeen bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe deskundige komen voor rekening van de uittredende deelnemer.
- 4.
Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de secretaris. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het algemeen bestuur de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het algemeen bestuur, waaronder in ieder geval een lid in het algemeen bestuur van de uittredende deelnemer.
- 5.
Ten minste twaalf maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in het eerste lid en op de jaarrekening van het meest recent verstreken begrotingsjaar.
- 6.
Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 35b en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding.
- 7.
Bij de berekening van de kosten voor uittreding zoals bedoeld in het zesde lid wordt een risico-opslag van 10% op de uittreedsom toegepast om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.
- 8.
Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het algemeen bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het algemeen bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen.
Artikel 35b Te vergoeden kosten
- 1.
De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten.
- 2.
Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door het lichaam die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.
- 3.
Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door het lichaam die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.
- 4.
Het lichaam brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom, binnen drie maanden nadat het algemeen bestuur de definitieve uittreedsom, als bedoeld in artikel 35a, zesde lid, heeft vastgesteld, tenzij in het uittredingsplan overeenkomstig artikel 35a, achtste lid, anders is vastgelegd.
- 5.
Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer.
- 6.
De raming en berekening van de kosten voor uittreding worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding, bedoeld in artikel 35, vijfde lid.
- 7.
Het lichaam is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.
Artikel 35c Verplichtingen uittreder
- 1.
De uittredende partij is gehouden zich in te spannen om de formatie van het lichaam die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende partij overneemt van het lichaam wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.
- 2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alle andere verplichtingen van het lichaam die als gevolg van de uittreding overtollig zijn geworden dan wel verminderd of beëindigd dienen te worden
|
Artikel 35
- 1.
Indien een lid wenst uit te treden, geschiedt dit bij besluit van het bevoegd orgaan van het betreffende lid, waarbij een opzegtermijn van drie jaar wordt aangehouden. Dit besluit wordt ter kennis gebracht van het algemeen bestuur.
- 2.
Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de berekeningswijze van de aan een uittredende gemeente toe te rekenen kosten bij uittreding en de wijze waarop deze door de uittredende gemeente worden betaald.
- 3.
Het algemeen bestuur stelt in overleg met de uittredende gemeente en in overeenstemming met de regels genoemd in het tweede lid van dit artikel, ten minste zes maanden voor het tijdstip van uittreding een regeling op met betrekking tot de gevolgen van de uittreding. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, wordt een geschil als bedoeld in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, geacht te bestaan.
|
Artikel 35, 35a, 35b en 35c zijn toegevoegd. De nieuwe tekst is aangepast aan de wettelijke plicht ten aanzien van de uittredingsbepalingen.
|
Evaluatie
Artikel 37
|
Artikel 37
- 1.
Het algemeen bestuur draagt zorg voor een periodieke evaluatie van deze regeling.
- 2.
Het algemeen bestuur bepaalt op welke onderwerpen en binnen welke termijnen de evaluatie plaats vindt.
|
Niet opgenomen in vorige versie GR.
|
Toegevoegd een bepaling over evaluatie van de regeling. Gekozen is om het AB te laten bepalen binnen welke termijn en waarover wordt geëvalueerd.
|
Inwerkingtreding
(artikel 38)
|
Artikel 38
- 1.
De regeling treedt in werking op de eerste dag nadat de bekendmaking bedoeld in het tweede lid heeft plaatsgevonden.
- 2.
Het college van Amsterdam draagt zorg voor bekendmaking van de regeling in alle gemeenten – waarvan de colleges deelnemen aan deze regeling – in het door dat gemeentebestuur uitgegeven gemeenteblad.
- 3.
Het algemeen bestuur voegt in het hiervoor bedoelde register de gegevens toe met inachtneming van artikel 26, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
|
Artikel 38
- 1.
De regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2017.
- 2.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam dragen zorg voor verzending van de regeling aan gedeputeerde staten en publicatie in de Staatscourant.
|
Bekendmaking aangepast aan de gewijzigde bepaling in de Wgr.
|