Gemeenteblad van Capelle aan den IJssel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Capelle aan den IJssel | Gemeenteblad 2024, 464262 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Capelle aan den IJssel | Gemeenteblad 2024, 464262 | beleidsregel |
Beleidsregels aanvraagtermijn, drempel en draagkracht bijzondere bijstand 2018
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;
gelet op artikelen 35 en 44, lid 1 van de Participatiewet
overwegende dat het wenselijk is het beleid omtrent de rekenregels van de draagkracht en de aanvraagtermijn voor bijzondere bijstand vast te leggen in beleidsregels;
vast te stellen de Beleidsregels aanvraagtermijn, drempel en draagkracht bijzondere bijstand 2018.
Bijzondere bijstand is tijdig aangevraagd als de aanvraag binnen 13 weken na de datum van de nota is ingediend, waarbij in geval van periodieke bijzondere bijstand terugwerkende kracht kan worden toegekend tot maximaal 13 weken voor de datum van de nota dan wel als geen sprake is van een nota, tot maximaal 13 weken voor de datum van de aanvraag om bijstand.
Artikel 5 Draagkracht uit vermogen
Het vermogen dat is gebonden in de zelf bewoonde eigen woning wordt voor de berekening van de draagkracht niet gerekend tot de middelen waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken, voor zover de hoogte van de bijzondere bijstand per draagkrachtperiode niet hoger is dan het bedrag van het netto minimumloon.
Vóór de ingangsdatum van deze beleidsregels vastgestelde draagkracht en draagkrachtperiode, die doorlopen na de ingangsdatum van deze beleidsregels, blijven van kracht voor nieuwe aanvragen, die tijdens de lopende draagkrachtperiode worden ingediend, tenzij de nieuwe beleidsregels gunstiger uitpakken voor de belanghebbende.
Capelle aan den IJssel, 6 februari 2018
Het college van burgemeester en wethouders voornoemd,
de secretaris,
de burgemeester,
De gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en de daarin opgenomen mogelijkheden tot het verstrekken van individuele bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand is wettelijk geregeld in artikel 35 van de wet.
Het college bepaalt de invulling en uitvoering van het bijzondere bijstandsbeleid. Het college heeft beleidsvrijheid bij de vaststelling van de draagkracht van de belanghebbende en de hiervoor geldende draagkrachtperiode.
Bij toepassing van artikel 35, lid 1 van de wet moet onder meer de vraag worden beantwoord of de bijzondere kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Voor de bijzondere bijstand wordt eerst beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de belanghebbende noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte wordt beoordeeld aan de hand van de draagkracht of de belanghebbende de kosten (deels) zelf kan voldoen.
In deze beleidsregels wordt uitgewerkt hoe het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid ten aanzien van de bepaling van de draagkracht, aanvraagtermijn en draagkrachtperiode.
In dit artikel is een aantal begrippen gedefinieerd. Wanneer een begrip niet is gedefinieerd, dient te worden teruggevallen op hetgeen hieronder in de wet en de Algemene wet bestuursrecht wordt verstaan.
Artikel 5 van de wet bepaalt dat 'bijzondere bijstand' de bijstand is, bedoeld in artikel 35, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, en de individuele studietoeslag, bedoeld in artikel 36b. In deze beleidsregels betekent 'bijzondere bijstand' alleen de individuele bijzondere bijstand van artikel 35 van de wet. Voor de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag gelden immers aparte verordeningen en nadere regels met eigen rekenmethoden.
In artikel 35 van de wet is bepaald dat de belanghebbende recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de belanghebbende niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
De hoogte van het inkomen en vermogen van de belanghebbende bepaalt zijn bijdrage voor de bijzondere bijstand. Dit noemen we draagkracht. Het college besluit welke draagkrachtregels gelden en met welke middelen (inkomen en vermogen) rekening wordt gehouden bij de berekening van de draagkracht.
Zo kan het college besluiten bepaalde middelen (bijvoorbeeld kinderbijslag, huurtoeslag, bepaalde heffingskortingen van de belastingdienst, vrijlating inkomsten uit arbeid, de individuele inkomenstoeslag, et cetera) die voor de algemene bijstand (de maandelijkse bijstandsuitkering voor levensonderhoud) buiten beschouwing worden gelaten, wel in aanmerking te nemen voor het vaststellen van de hoogte van de draagkracht. In deze beleidsregels wordt geregeld dat wat inkomen is voor de algemene bijstand, dit ook is voor de bijzondere bijstand. Een vrijlating van bijvoorbeeld een heffingskorting van de Belastingdienst of een bedrag voor een particuliere oudedagsvoorziening voor pensioengerechtigden voor de algemene bijstand geldt dan ook niet als inkomen voor de bijzondere bijstand.
Volgens de wet en vaste jurisprudentie kan geen bijstand worden verstrekt als in de kosten is voorzien voordat de aanvraag is ingediend. Echter, het college wil voorkomen dat belanghebbenden met een minimuminkomen hun recht op bijzondere bijstand mislopen als zij bijvoorbeeld op een later moment in het bezit komen van de nota of iets later de aanvraag om bijstand indienen. Het college maakt daarom gebruik van de mogelijkheid om buitenwettelijk begunstigend beleid vast te stellen en kiest voor een aanvraagtermijn tot uiterlijk 13 weken vanaf de datum van de nota en niet het moment dat de kosten zich voordoen. Hiervoor is gekozen om belanghebbenden niet te kort te doen als derden, bijvoorbeeld een bewindvoerder, veel later de nota verstuurt. Daarbij komt dat belanghebbenden pas geconfronteerd worden met betaling van de kosten vanaf het moment dat de nota wordt ontvangen.
Belanghebbende komt onder bewindvoering. De uitspraak van de rechtbank is op 15 augustus 2018. Volgens de wettelijke regelgeving mag de bewindvoering vanaf 1 augustus 2018 kosten in rekening brengen. De nota is gedateerd op 7 november 2018 en de bewindvoerder dient deze op 7 december 2018 in. De termijn van 13 weken geldt vanaf 7 november 2018. Dit is niet binnen 13 weken vanaf het moment dat de kosten zich voordoen (1 augustus 2018) De ingangsdatum kan in dit geval 13 weken terug vanaf de datum van de nota (7 november 2018) en komt hiermee op 7 augustus 2018.
De terugwerkende kracht van 13 weken geldt zowel bij periodieke als individuele bijzondere bijstand. Voor periodieke kosten die na de datum van de nota doorlopen, geldt dat deze kunnen worden toegekend tot maximaal 13 weken voor de datum van de nota als de aanvraag tijdig is ingediend. Wordt de aanvraag niet tijdig ingediend (langer dan 13 weken na de datum van de nota), dan kan tot 13 weken terug vanaf de datum van de aanvraag bijzondere bijstand worden toegekend.
Voor periodieke kosten waarbij geen sprake is van een nota, geldt dat deze kunnen worden toegekend tot maximaal 13 weken voor de datum van de aanvraag.
Als kosten van de nota al zijn betaald en de belanghebbende dient tijdig binnen de 13 weken een aanvraag in, kan ook bijzondere bijstand worden verstrekt.
Voor aanvragen om verhuis- en inrichtingskosten alsmede duurzame gebruiksgoederen geldt voornoemde aanvraag termijn van 13 weken niet. Voor deze kosten is het noodzakelijk om vooraf de noodzaak van de aanschaf vast te stellen. Dit is namelijk na bijvoorbeeld 3 maanden niet meer mogelijk.
Dit geldt ook voor kosten die behoren tot de algemene kosten van het bestaan, zoals woonkosten, en vaste lasten. Het gaat om kosten die in principe uit het inkomen voldaan moeten worden. In het verlengde van de algemene bijstand geldt voor deze kosten dat deze pas toegekend kunnen worden vanaf het moment dat deze aangevraagd zijn.
Op grond van artikel 35, lid 2 van de wet kan het college bijzondere bijstand weigeren, indien de kosten binnen twaalf maanden een bedrag van momenteel € 130,- niet te boven gaan. Dit artikel is opgenomen om bijzondere bijstandsverlening in `kruimelvoorzieningen' tegen te gaan.
Het college pas dit drempelbedrag niet toe. Ook kleine uitgaven kunnen voor belanghebbenden zonder draagkracht een belemmering zijn om tot aanschaf over te gaan terwijl de kosten wel noodzakelijk zijn.
Artikel 4 Draagkracht uit inkomen
In dit artikel is geregeld welke inkomensbestanddelen meetellen voor het bepalen van de draagkracht. Het uitgangspunt van inkomen is dat wat inkomen is bij de algemene bijstand dit ook is voor de bijzondere bijstand (zie ook de toelichting op artikel 1). Het tegenovergestelde geldt dus ook. Wat geen inkomen is voor de algemene bijstand is dat ook niet voor de bijzondere bijstand.
De individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag worden niet meegerekend als inkomen.
In dit lid is opgenomen dat het college bij de berekening van de draagkracht het inkomen niet afzet tegen de kostendelersnorm van artikel 22a van de wet, als sprake is van woningdeling. Dit betekent dat meer belanghebbenden in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand. De kostendelersnorm is geïntroduceerd vanwege de schaalvoordelen van de algemeen noodzakelijke bestaanskosten, zoals woonlasten. De kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd betreffen individuele kosten waarvan de belanghebbende niet wordt geacht die te kunnen delen met medebewoners. Daarom wordt het inkomen altijd afgezet tegen de 'volle uitkeringsnormen'.
Voorts is in dit lid bepaald dat voor de berekening van de draagkracht het netto inkomen exclusief vakantietoeslag in ogenschouw wordt genomen. Dit, uit praktisch oogpunt voor de uitvoering. De uitkomsten blijven overigens hetzelfde als bij een berekening met vakantietoeslag.
Als sprake is van een belanghebbende jonger dan 21 jaar die uitwonend is (niet bij zijn/haar ouders woont), dan moet het inkomen voor de berekening van de draagkracht niet alleen tegen de landelijke norm afgezet worden, maar ook tegen de aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud. Daarbij gelden de beleidsregels aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud voor jongeren. Voor het berekenen van de draagkracht wordt naar de feitelijke woonsituatie van de jongere gekeken. Niet beoordeeld wordt of het (destijds) noodzakelijk is dat de jongere uitwonend is.
In dit lid is opgenomen dat de norm van de alleenstaande ouder wordt vermeerderd met het bedrag van de alleenstaande ouderkop op het kindgebonden budget. Hiermee wordt het inkomen van de alleenstaande ouder afgezet tegen een hoger bedrag, waardoor de draagkracht lager zal zijn en de belanghebbende eerder in aanmerking komt voor bijzondere bijstand.
Bovendien wordt voorkomen dat het voordeel om te gaan werken wordt tegengegaan.
In dit lid wordt beschreven in welke situaties een bepaald inkomen niet in ogenschouw wordt genomen. Bijvoorbeeld bij beslag op het inkomen of als een deel van het inkomen wordt ingezet voor aflossing van schulden tijdens het minnelijk of wettelijk traject van schuldhulpverlening. De belanghebbende heeft dan wel een hoger inkomen, doch kan niet over dit (hogere) inkomen beschikken.
Daarnaast is in dit lid opgenomen dat voor de bepaling van de draagkracht rekening wordt gehouden met buitengewone lasten. Het kenmerk van buitengewone lasten is dat zij een dwingend karakter hebben en onvermijdelijk zijn. Bijvoorbeeld extra hoge woonlasten, het verschil tussen maximale huur- en/of zorgtoeslag en het bedrag dat daadwerkelijk wordt ontvangen, buitengewone verwervingskosten, te betalen onderhoudsverplichtingen, et cetera. De kosten die een relatie hebben met de algemene kosten van het bestaan. Deze uitgaven worden in mindering gebracht op het inkomen.
In dit lid is opgenomen dat een belanghebbende met alleen een inkomen uit AOW geen draagkracht heeft.
De AOW biedt een bestaansminimum aan mensen met een pensioengerechtigde leeftijd.
Artikel 5 Draagkracht uit vermogen
De bepalingen in de wet over vermogen, die gelden voor de algemene bijstand, gelden ook voor de bijzondere bijstand. Dit betekent dat ook voor de bijzondere bijstand een vrijlating van vermogen geldt.
In artikel 50 van de wet staat beschreven dat de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf recht heeft op bijstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring, van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.
Indien voor de belanghebbende recht op algemene bijstand bestaat, heeft die bijstand de vorm van een geldlening, indien de bijstand over een periode van een jaar naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, lid 1 van de wet, en voor zover het vermogen in de woning meer bedraagt dan de speciale vrijlating voor een eigen woning als bedoeld in artikel 34, lid 2 onderdeel d van de wet.
Om te voorkomen dat belanghebbenden met veel vermogen in de eigen woning, maar met een inkomen op bijstandsniveau geen recht hebben op bijzondere bijstand door vermogen in de eigen woning, wordt in dit lid geregeld dat als de hoogte van de bijzondere bijstand in een jaar minder bedraagt dan het netto minimumloon per maand het vermogen in de eigen woning niet in ogenschouw wordt genomen. Als de kosten meer bedragen dan het netto minimumloon per maand, wordt in het geheel geen bijzondere bijstand verstrekt maar wordt belanghebbende geacht zijn vermogen te gelde te maken.
Artikel 6 Draagkrachtpercentages
De draagkracht wordt berekend vanaf een inkomen dat boven 110% van de geldende norm (niet de kostendelersnorm) uitkomt. Van het inkomen daarboven wordt slechts 35% in ogenschouw genomen. Dit, omdat de doelgroep van de bijzondere bijstand niet beperkt is tot uitkeringsgerechtigden. Iedere belanghebbende die in de gemeente woont en langdurig is aangewezen op een laag inkomen kan op deze manier gebruik maken van de bijzondere bijstand.
In de praktijk blijkt dat belanghebbenden met een minimuminkomen, zoals de Werkloosheidswet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Ouderdomswet of een minimumloon met hun inkomen vaak enkele (tientallen) euro's boven de bijstandsnorm uitkomen en daardoor draagkracht zouden hebben. Bij een percentage van 100 zouden zij niet of niet volledig voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Dit, terwijl zij ook geen of minder aanspraak op andere regelingen kunnen maken. Belanghebbenden hebben daarnaast ook nog vaak te maken met een stapeling van kosten. Als iedere regeling en/of instantie dan de maximale eigen bijdrage zou vragen, komen deze belanghebbenden voor aanzienlijke kosten te staan. Hierdoor zou de zogenaamde 'armoedeval' ontstaan, wat burgers ontmoedigt om zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien. Dit is onwenselijk.
Om vervolgens niet het volledige meerinkomen boven de 110% in te zetten, wordt slechts 35% van het meerinkomen in ogenschouw genomen. Naarmate het inkomen hoger is, neemt de draagkracht voor de bijzondere bijstand toe.
Voor de kosten van bewindvoering geldt dat al het inkomen boven 100% van de geldende norm bij de berekening van de draagkracht in ogenschouw wordt genomen. Bij kosten voor bewindvoering gaat het veelal om belanghebbenden met schulden. Als bij deze kosten een hogere inkomensgrens gehanteerd zou worden, zou de bijzondere bijstand min of meer indirect bijdragen aan het deels betalen van de schulden.
Ook voor de kosten die tot de algemene kosten van het bestaan behoren, geldt een percentage van 100. Deze kosten behoren immers te worden voldaan uit het reguliere inkomen en zijn in de bijstandsnorm opgenomen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om bijzondere bijstand voor woonkosten, dubbele huur, vaste lasten, maar ook verhuis- en inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen. Zie voor deze laatste kosten ook lid 3.
In de bijstandsnorm is een bedrag opgenomen om schulden af te lossen en om te reserveren voor de aankoop en vervanging van duurzame gebruiksgoederen: de reserveringscapaciteit. Bij de beoordeling van een aanvraag bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen moet de reserveringscapaciteit in ogenschouw worden genomen. Deze is namelijk van belang om het recht op en de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand te berekenen. Hierbij geldt individueel maatwerk.
Voorbeeld : Belanghebbende dient een aanvraag in voor een wasmachine. Er zijn geen bijzondere omstandigheden. Belanghebbende had moeten reserveren. De aanvraag wordt afgewezen. Het kan echter ook voorkomen dat belanghebbende net een nieuwe koelkast heeft moeten aanschaffen waar de reserveringscapaciteit voor benut is. De aanvraag kan dan worden toegekend.
De wet biedt in artikel 34 een bedrag aan vrijlating van vermogen. Het vermogen boven de in de wet genoemde vrijlatingsbedragen, wordt volledig (100%) in ogenschouw genomen.
De laatste zin van artikel 35, lid 1 van de wet schrijft voor dat het college het begin en de duur moet bepalen van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling of belanghebbende de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd uit zijn draagkracht kan voldoen.
In dit lid is bepaald om een draagkrachtperiode vast te stellen voor een periode van 12 maanden. De draagkrachtperiode gaat in op de eerste van de maand waarin het recht op bijzondere bijstand ontstaat.
Van lid 1 wordt afgeweken als de aanvraag kosten van bewindvoering betreft. De hoogte van de kosten van bewindvoering zijn wettelijk bepaald en wijzigen per 1 januari van ieder kalenderjaar. Bijna alle aanvragen van deze kosten worden dan ook per 1 januari ingediend. Het is daarom administratief voor zowel de bewindvoerder als de gemeente efficiënt om de draagkrachtperiode tot 1 januari te laten lopen. Dit betekent dat als gedurende het kalenderjaar een aanvraag wordt ingediend, de draagkrachtperiode korter is dan 12 maanden en tot 1 januari van het volgende kalenderjaar loopt. Dit geldt niet als er reeds sprake is van een vastgestelde draagkrachtperiode in verband met. verstrekking van periodieke kosten die tot na het volgende kalenderjaar doorlopen. De reeds vastgestelde draagkrachtperiode blijft dan gehandhaafd. Is er sprake van een vastgestelde draagkrachtperiode in verband met toekenning van individuele bijzondere bijstand, dan wordt de draagkrachtperiode bij de aanvraag bewindvoerderskosten aangepast tot 1 januari van het volgende kalenderjaar.
Belanghebbenden die algemene bijstand voor levensonderhoud ontvangen hebben geen draagkracht. Het is daarom voor hen niet nodig een draagkrachtperiode vast te stellen. Dit betekent overigens niet dat periodieke bijzondere bijstand voor een onbeperkte periode wordt toegekend. Hiervoor blijft gelden dat toekenning voor maximaal een jaar mogelijk is. Daarna kan een nieuwe aanvraag worden ingediend. Het is immers van belang te beoordelen of de kosten dan nog steeds noodzakelijk zijn.
Artikel 8 Wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode
De vastgestelde draagkracht geldt in principe gedurende de gehele draagkrachtperiode. Als het inkomen gedurende de draagkrachtperiode wijzigt en er is eerder in het jaar incidentele bijzondere bijstand toegekend, dan wordt er geen nieuwe draagkrachtberekening gemaakt.
Is er sprake van periodieke bijzondere bijstand dan wordt er wel een nieuwe draagkrachtberekening gemaakt. Om te voorkomen dat dit bij iedere kleine inkomstenwijziging dient te geschieden, is in dit artikel bepaald dat de draagkracht pas opnieuw wordt berekend als het netto maandinkomen, zonder vakantietoeslag, met 5% of meer stijgt.
Bij een daling van het inkomen wordt in principe altijd een herberekening gemaakt.
Artikel 9 Toepassing draagkracht
In dit artikel is opgenomen hoe de draagkracht wordt toegepast op de toegekende bijzondere bijstand.
Dit lid behoeft geen toelichting.
In dit lid wordt geregeld dat een reeds vastgestelde draagkracht en draagkrachtperiode op de ingangsdatum van deze beleidsregels ongewijzigd gehandhaafd blijven gedurende de draagkrachtperiode.
In dit lid is bepaald dat als tijdens een lopende draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag bijzondere bijstand wordt ingediend, de oude draagkrachtregels gedurende de vastgestelde draagkrachtperiode blijven gelden, tenzij de nieuwe beleidsregels gunstiger zijn.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-464262.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.