Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting Bunschoten 2025

De raad van de gemeente Bunschoten;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 september 2024, nr. 1216866;

gelet op artikel 228 van de Gemeentewet.

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de:

 

Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting Bunschoten 2025

(Verordening precariobelasting Bunschoten 2025).

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    dag: een periode van 24 uren, aanvangende te 00.00 uur, of een gedeelte daarvan;

  • b.

    jaar: een kalenderjaar;

  • c.

    maand: een kalendermaand;

  • d.

    week: een periode van 7 achtereenvolgende dagen;

  • e.

    seizoen: onder seizoen wordt verstaan de periode van 1 april tot 1 oktober;

  • f.

    vergunning: een door het gemeentebestuur verleende en in een gemeentelijke registratie opgenomen toestemming op grond waarvan een persoon een of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond mag hebben;

  • g.

    GBLT: het openbaar lichaam GBLT.

Artikel 2. Belastbaar feit

  • 1.

    Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3. Belastingplicht

  • 1.

    De precariobelasting wordt geheven van degene die het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, degene aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger aangemerkt als degene bedoeld in het eerste lid, tenzij blijkt dat hij niet het voorwerp of voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.

Artikel 4. Vrijstellingen

De precariobelasting wordt niet geheven ter zake van het hebben van:

  • a.

    voorwerpen, indien de gemeente ter zake van het gebruik van de voor openbare dienst bestemde gemeentegrond waarop het voorwerp of de voorwerpen zich bevinden een recht heft op grond van artikel 229, lid 1, onderdeel a, van de Gemeentewet, dan wel een privaatrechtelijke vergoeding is overeengekomen;

  • b.

    voorwerpen, waarvan de gemeente genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, met uitzondering van voorwerpen die in gebruik zijn bij een derde;

  • c.

    voor het hebben van voorwerpen, waarvan de aanwezigheid door de gemeente op grond van een overeenkomst of anderszins rechtens moet worden gedoogd;

  • d.

    voor het gebruik of genot van grond bij de gemeente in beheer en onderhoud ten algemene nutte;

  • e.

    voor het hebben boven openbare gemeentegrond van hijsbalken, raamdorpels, goten, gevellijsten en soortgelijke werken, deel uitmakende van een gebouw;

  • f.

    voor het hebben van wegwijzers en verkeersaanwijzingen van de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond ANWB en van andere overeenkomstige instellingen;

  • g.

    brievenbussen ten dienste van PostNL;

  • h.

    voor voorwerpen, welke ingevolge een wettelijk voorschrift moeten worden gedoogd; ter zake van voorwerpen, gebruikt voor activiteiten met een politiek, godsdienstig, geestelijk, wereldbeschouwelijk, sociaal, weldadig doel dan wel voor activiteiten met een sportief, cultureel, recreatief of mediadoel, voor zover geen sprake is van een directe of indirecte commerciële (neven)activiteit.

Artikel 5. Maatstaf van heffing en belastingtarief

De precariobelasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van het overigens in deze verordening bepaalde.

Artikel 6. Berekening van de precariobelasting

  • 1.

    Voor de berekening van de precariobelasting wordt met betrekking tot een in de bij deze verordening behorende tarieventabel genoemde lengte- of oppervlaktemaat een gedeelte als een volle eenheid aangemerkt.

  • 2.

    Indien een tarief per oppervlakte is vastgesteld, wordt de precariobelasting berekend naar de oppervlakte van de horizontale projectie van het voorwerp of de voorwerpen, tenzij anders is bepaald.

  • 3.

    De oppervlakte van andere dan rechthoekige voorwerpen wordt gesteld op het product van de twee aangrenzende zijden van een om het voorwerp geplaatste denkbeeldige rechthoek.

  • 4.

    Indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, wordt voor de berekening van de precariobelasting aangesloten bij de geldigheidsduur van die vergunning, tenzij blijkt dat het belastbaar feit zich gedurende een kortere periode heeft voorgedaan. In dat ingeval bestaat aanspraak op ontheffing, waarbij lid 5 van dit artikel van overeenkomstige toepassing is.

  • 5.

    Indien in de bij deze verordening, behorende tarieventabel voor een voorwerp tarieven voor verschillende tijdseenheden zijn opgenomen, wordt de precariobelasting berekend op de voor de belastingplichtige meest voordelige wijze.

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1 van deze verordening wordt voor de berekening van de precariobelasting:

    • a.

      Indien in de bij deze verordening behorende tarieventabel voor een voorwerp wel een weektarief, maar geen dagtarief is opgenomen, een gedeelte van een week gelijkgesteld met een week;

    • b.

      Indien in de bij deze verordening behorende tarieventabel voor een voorwerp wel een maandtarief, maar geen dag- of weektarief is opgenomen, een gedeelte van een maand gelijkgesteld met een maand.

  • 7.

    Indien in de bij deze verordening behorende tarieventabel voor een voorwerp een dagtarief, weektarief, maandtarief of kwartaaltarief is opgenomen en het belastingtijdvak voor een langere periode dan een dag onderscheidenlijk een week, een maand of een kwartaal omvat, gelden deze tarieven per dag onderscheidenlijk week, maand of kwartaal van het belastingtijdvak

Artikel 7. Belastingtijdvak

  • 1.

    In de gevallen waarin de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, is het belastingtijdvak de periode waarvoor de vergunning is verleend, met dien verstande dat bij een kalenderjaar overschrijdende geldigheidsduur van de vergunning het belastingtijdvak gelijk is aan het kalenderjaar.

  • 2.

    In andere dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde gevallen, is het belastingtijdvak de in het kalenderjaar gelegen aaneengesloten periode gedurende welke het belastbaar feit zich voordoet of heeft voorgedaan.

Artikel 8. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De precariobelasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt is de naar jaartarieven geheven precariobelasting verschuldigd voor zoveel driehonderd vijfenzestigste gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er in dat tijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle etmalen resteren.

  • 3.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor de naar jaartarieven geheven precariobelasting voor zoveel driehonderd vijfenzestigste gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er in dat tijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle etmalen resteren, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,00.

  • 4.

    Indien aannemelijk wordt gemaakt, dat het belastbare feit zich slechts gedurende een gedeelte van het voor de berekening van de belasting in aanmerking genomen heffingstijdvak voordoet of zal voordoen, wordt ontheffing verleend, voor zover het betreft:

    • a.

      een tariefstelling per maand of seizoen over de resterende volle maanden van dat tijdvak;

    • b.

      een tariefstelling per dag of per week over de resterende dagen dan wel volle weken van dat tijdvak.

  • 5.

    Indien de belastingplicht is beëindigd na dagtekening van het aanslagbiljet, kan de belastingplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

Artikel 10. Aanslaggrens

  • 1.

    De belasting wordt niet geheven, indien het totale belastingbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, minder dan € 5,00 bedraagt.

  • 2.

    Voor toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Artikel 11. Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, lid 1, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen, dan wel op één aanslagbiljet verenigde aanslagen worden betaald in één termijn, die vervalt twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 van dit artikel worden belastingaanslagen waarvoor de belastingschuldige een machtiging heeft afgegeven om deze af te schrijven door middel van automatische incasso, betaald in tien maandelijkse termijnen. Als de dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen voor of op de 15de van een kalendermaand, vervalt de eerste incassotermijn nog in diezelfde kalendermaand. In alle andere gevallen vervalt de eerste incassotermijn aan het einde van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin de dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen.

  • 3.

    Indien het totaal te betalen bedrag zoals vermeld op het aanslagbiljet € 10,00 of minder bedraagt, wordt dit bedrag in afwijking van lid 2 van dit artikel in één termijn afgeschreven twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 12. Kwijtschelding

Bij de invordering van de precariobelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 13. Nadere regels

Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de precariobelasting.

Artikel 14. Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De ‘Verordening precariobelasting Bunschoten 2024’ vastgesteld op 2 november 2023, wordt ingetrokken met ingang van het in het derde lid bedoelde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2025.

  • 4.

    De verordening wordt aangehaald als ‘Verordening precariobelasting Bunschoten 2025’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bunschoten van 24 oktober 2024,

De griffier

de voorzitter

Drs. E. Hoogstraten

Mr. drs. B. Koelewijn

TARIEVENTABEL

Tarieventabel behorende bij de Verordening precariobelasting Bunschoten 2025

 

1. Algemeen tarief

Voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven openbare gemeentegrond, indien voor het hebben van die voorwerpen in de navolgende nummers niet in een bijzonder tarief is voorzien:

1.01

per m²

1,38

per dag

1.02

per m²

3,40

per week

1.03

per m²

6,38

per maand

1.04

per m²

42,61

per jaar

 

2. Terrassen

2.01

Voor het gebruik van grond als terras voor cafés, restaurants, lunchrooms en dergelijke inrichtingen gedurende het seizoen, met een oppervlakte:

tot 15 m²

801,19

van 15 tot 30 m²

1.159,76

groter dan 30 m²

1.433,21

2.02

Terrassen als bedoeld onder 2.01 (seizoen) die op de dag van de wekelijkse warenmarkt niet dan wel beperkt kunnen worden geëxploiteerd, met een oppervlakte:

tot 15 m²

685,22

van 15 tot 30 m²

994,84

groter dan 30 m²

1.222,54

2.03

Terrassen als bedoeld onder 2.01 geplaatst gedurende het kalenderjaar, met een oppervlakte:

tot 15 m²

892,70

van 15 tot 30 m²

1.339,58

 

groter dan 30 m²

 

1.651,33

2.04

Terrassen als bedoeld onder 2.01 geplaatst gedurende het kalenderjaar, die op de dag van de wekelijkse warenmarkt niet dan wel beperkt kunnen worden geëxploiteerd, met een oppervlakte:

tot 15 m²

768,21

van 15 tot 30 m²

1.145,93

groter dan 30 m²

1.380,01

2.05

Onder seizoen wordt verstaan de periode van 1 april tot 1 oktober

2.06

Terrassen als bedoeld onder 2.01, per dag:

tot 15 m²

89,38

van 15 tot 30 m²

134,06

groter dan 30 m²

178,75

 

3. Standplaatsen op openbare gemeentegrond voor de verkoop van waren c.a., anders dan op markten gedurende de aangewezen marktdagen en op de Spakenburger Dagen

3.01

Standplaatsen ingenomen door kramen, tenten, voertuigen, wagens en andere dergelijke voorwerpen tot verkoop of het tentoonstellen van waren, voor zover dit niet geschiedt op marktplaatsen, gedurende de aangewezen marktdagen en op de Spakenburger Dagen

per m²

4,52

per dag

idem, gedurende ½ dag per week

per m²

6,44

per maand

idem, gedurende 1 dag per week

per m²

11,70

per maand

idem, gedurende 2 dagen per week

per m²

16,17

per maand

idem, gedurende 3 dagen of meer per week

per m²

19,52

per maand

idem, gedurende ½ dag per week

per m²

67,03

per jaar

idem, gedurende 1 dag per week

per m²

115,87

per jaar

idem, gedurende 2 dagen per week

per m²

133,96

per jaar

idem, gedurende 3 dagen of meer per week

per m²

160,82

per jaar

De onder 3.01 genoemde belasting bedraagt nooit minder dan € 24,53

 

4. Uitstallingen

4.01

Uitstallingen op openbare gemeentegrond voor verkoopdoeleinden geplaatst, gedurende het kalenderjaar met een oppervlakte:

 

tot 10 m²

 

446,88

groter dan 10 m²

713,94

4.02

Uitstallingen op openbare gemeentegrond voor verkoopdoeleinden gedurende het seizoen, met een oppervlakte:

tot 10 m²

308,56

groter dan 10 m²

582,01

4.03

Onder seizoen wordt verstaan de periode van 1 april tot 1 oktober

4.04

Uitstallingen als bedoeld onder 4.01, per dag

tot 10 m²

44,48

groter dan 10 m²

71,66

 

5. Circussen, lunaparken e.d.

5.01

Voor het gebruik van grond voor het houden van een circus, een lunapark en dergelijke, per dag

223,44

 

6. Reclameborden

6.01

Voor het hebben van een reclamebord

 

per dag, per bord

 

1,97

per week, per bord

8,94

per maand, per bord

17,82

per seizoen, per bord

(onder seizoen wordt verstaan de periode van 1 april tot 1 oktober)

89,22

per jaar, per bord

133,80

 

 

Behorende bij raadsbesluit van 24 oktober 2024.

 

De griffier van Bunschoten,

 

Drs. E. Hoogstraten

 

Naar boven