2e Wijzigingsbesluit Gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap Fryslân-West 2023

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten De Fryske Marren, Harlingen, Súdwest-Fryslân en Waadhoeke, ieder voor zover hun eigen gemeente bevoegd;

 

Overwegende dat:

  • de Wet gemeenschappelijke regelingen per 1 juli 2022 is gewijzigd;

  • het hierdoor noodzakelijk was de Gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap Fryslân-West van 2016 te wijzigen;

  • ook de gemeentelijke herindeling van Fryslân per 1 januari 2018 reden gaf de gemeenschappelijke regeling van 2016 te actualiseren;

  • deze daarom per 1 januari 2023 is omgezet in een nieuwe gemeenschappelijke regeling met als deelnemers de gemeenten De Fryske Marren, Harlingen, Súdwest-Fryslân en Waadhoeke;

  • de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen van 1 juli 2022 het noodzakelijk maakt de gemeenschappelijke regeling aan te vullen met bepalingen over:

    • a.

      de actieve informatieplicht van het bestuur;

    • b.

      het soort besluiten waarover de gemeenteraden een zienswijze kunnen geven;

    • c.

      de wijze waarop het college inspraak en burgerparticipatie organiseert;

    • d.

      de mogelijkheid een gemeenschappelijke adviescommissie in te stellen;

    • e.

      spelregels bij uittreding van een gemeente; en

    • f.

      evaluatie van de samenwerking;

 

Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Wet open overheid;

 

besluiten de Gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap Fryslân-West als volgt te wijzigen:

 

 

 

Artikel I – Openbaarmaking stukken algemeen bestuur

In artikel 10 wordt na het tweede lid een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 3.

    Het algemeen bestuur maakt de vergaderstukken en verslagen van zijn vergaderingen uit eigen beweging openbaar, behoudens voor zover de artikelen 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid daaraan in de weg staan.

 

 

Artikel II – Openbaarmaking stukken dagelijks bestuur en reglement van orde

In artikel 11 worden na het zesde lid twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 7.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn werkzaamheden. Het dagelijks bestuur brengt dit reglement van orde zo spoedig mogelijk ter kennis van het algemeen bestuur.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur maakt de agenda’s en besluitenlijsten van zijn vergaderingen uit eigen beweging openbaar, behoudens voor zover de artikelen 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid daaraan in de weg staan.

 

 

Artikel III – Actieve en passieve informatieplicht

Het vierde lid van artikel 15 komt te vervallen en onder vernummering van het vijfde lid tot het zesde lid worden een nieuw vierde en vijfde lid ingevoegd luidende:

  • 4.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter geven, tezamen en ieder afzonderlijk, aan de raden alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 5.

    Ieder afzonderlijk lid van een van de raden kan bij het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de voorzitter een verzoek tot inlichtingen indienen. Het verzoek wordt, door tussenkomst van de griffier van de betreffende gemeente, aan het bestuur verzonden. De verlangde inlichtingen worden binnen tien werkdagen na ontvangst door het dagelijks bestuur verschaft aan raden, tenzij het verzoek zich expliciet tot het algemeen bestuur of de voorzitter richt. In het geval van een informatieverzoek aan het algemeen bestuur, doet het dagelijks bestuur binnen tien werkdagen na ontvangst een voorstel aan het algemeen bestuur.

 

Artikel IV – Zienswijzen, participatie en adviescommissies

Na artikel 15 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 15a Zienswijzen

  • 1.

    Behoudens verplichtingen voortvloeiend uit de wet of deze regeling worden besluiten van het bestuur niet aan zienswijzen van de raden onderworpen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur beslist bij een voorstel dat voor de gemeenten ingrijpende gevolgen kan hebben niet alvorens de raden door het dagelijks bestuur om zienswijzen zijn gevraagd. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.

  • 3.

    Het algemeen bestuur beslist niet over een voorstel alvorens de raden om zienswijzen zijn gevraagd, wanneer ten minste twee gemeenteraden het dagelijks bestuur hierom verzoeken. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.

  • 4.

    Indien het tweede of derde lid wordt toegepast, dan hebben de raden acht weken de tijd hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur bekend te maken. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijzen gegeven is stelt het dagelijks bestuur de raden en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

 

Artikel 15b Participatie

  • 1.

    Ingezetenen en belanghebbenden kunnen via de normale procedure bij de gemeenteraden respectievelijk de colleges inspreken omtrent besluiten van het werkvoorzieningsschap.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan het dagelijks bestuur beslissen dat bij ingrijpende besluiten een apart traject voor inspraak wordt doorlopen, waarbij zowel belanghebbenden als ingezetenen de kans krijgen inspraak te doen. In deze procedure worden in elk geval door de colleges of raden ingestelde adviescommissies in het kader van het sociaal domein actief betrokken.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur informeert de colleges en het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk omtrent zijn voornemen tot het mogelijk maken van inspraak.

  • 4.

    De colleges én het dagelijks bestuur maken ieder in het eigen publicatieblad bekend dat de mogelijkheid tot inspraak wordt geboden.

 

Artikel 15c Adviescommissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter kunnen overeenkomstig artikel 24 van de Wgr commissies van advies instellen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt, wanneer de raden hiertoe overeenkomstig artikel 24a van de Wgr verzoeken, een gemeenschappelijke adviescommissie in als bedoeld in artikel 24a van de Wgr.

 

 

Artikel V – Uittreding

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26 Uittreding

  • 1.

    Een college van burgemeester en wethouders van een van de gemeenten kan besluiten tot uittreding, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de Wgr.

  • 2.

    Een college zendt, na toestemming van zijn raad, het besluit tot uittreding aan het algemeen bestuur. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het algemeen bestuur het besluit heeft ontvangen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding en legt deze vast in het concept-uittredingsplan met inachtneming van de artikelen 26a en 26b.

  • 4.

    Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 5.

    De uittreding gaat in op 1 januari van het jaar volgende op het verstrijken van een termijn van drie jaren na het nemen van het besluit tot uittreding, tenzij de colleges unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen.

 

Artikel VI – Uittredingsprocedure

Na artikel 26 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 26a Procedure voor vaststelling uittredingsplan

  • 1.

    Het uittredingsplan bepaalt de berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 2.

    Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

  • 3.

    Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het algemeen bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van het dagelijks bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe deskundige komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 4.

    Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het dagelijks bestuur.

  • 5.

    Ten minste twaalf maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de jaarrekening van het meest recent verstreken begrotingsjaar en neemt daarbij de bepalingen uit deze regeling in acht.

  • 6.

    Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding en neemt daarbij deze regeling in acht.

  • 7.

    De definitieve uittreedsom zoals bedoeld in het zesde lid wordt vermeerderd met een risico-opslag van 10% om eventueel onvoorziene toekomstige kosten te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 8.

    Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het dagelijks bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het algemeen bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen.

 

Artikel 26b Te vergoeden kosten

  • 1.

    De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten. Bij de baten wordt het vermogen van de vennootschappen waarin het werkvoorzieningschap middellijk of onmiddellijk participeert meegerekend. Daarbij wordt naar rato van de financiële inbreng van de uittredende gemeente een deel in het vermogen van de vennootschappen vastgesteld.

  • 2.

    Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door het werkvoorzieningschap die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn. Onder de kosten te maken door het werkvoorzieningschap worden tevens verstaan de kosten te maken door de vennootschappen waarin het werkvoorzieningschap middellijk of onmiddellijk participeert, voor zover die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding zijn.

  • 3.

    Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door het werkvoorzieningschap die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding. Onder de kosten te dragen door het werkvoorzieningschap worden tevens verstaan de kosten te dragen door de vennootschappen waarin het werkvoorzieningschap middellijk of onmiddellijk participeert, voor zover die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding zijn.

  • 4.

    Het werkvoorzieningschap brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom, binnen drie maanden nadat het algemeen bestuur de definitieve uittreedsom, als bedoeld in artikel 26a, zesde lid, heeft vastgesteld, tenzij in het uittredingsplan overeenkomstig artikel 26a, achtste lid, anders is vastgelegd.

  • 5.

    Indien het werkvoorzieningschap betalingen moet doen aan de uittredende deelnemer in verband met het vermogen van de vennootschappen als bedoeld in het eerste lid, dan worden deze betalingen over maximaal vijf jaren gespreid om te voorkomen dat de vennootschappen niet langer aan hun verplichtingen kunnen voldoen of in hun directe voortbestaan worden bedreigd.

  • 6.

    Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 7.

    De raming en berekening van de kosten voor uittreding worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding, bedoeld in artikel 26, vijfde lid.

  • 8.

    Het werkvoorzieningschap is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

 

Artikel 26c Verplichtingen uittreder

De uittredende partij is gehouden zich in te spannen om de formatie van het werkvoorzieningschap die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende partij overneemt van het werkvoorzieningschap wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

 

Artikel VII – Zienswijze op opheffing

Aan het eerste lid van artikel 28 worden na de huidige tekst de volgende zinnen ingevoegd:

Artikel 1, tweede en derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn van overeenkomstige toepassing op de besluiten tot opheffing.

 

 

Artikel VIII – Evaluatie

Na artikel 31 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 31a Evaluatie

  • 1.

    Het dagelijks bestuur evalueert in het eerste en tweede kwartaal van het kalenderjaar voorafgaande aan reguliere gemeenteraadsverkiezingen de samenwerking en gaat daarbij in elk geval in op het bereiken van de doelstellingen als bedoeld in artikel 4 en het functioneren van het werkvoorzieningschap en de vennootschappen waarin het werkvoorzieningschap middellijk of onmiddellijk deelneemt.

  • 2.

    De resultaten van de evaluatie, bedoeld in het eerste lid, worden uiterlijk in juni van het jaar voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezing aangeboden aan de colleges en de raden van de gemeenten.

 

 

Artikel IX – Inwerkingtreding

Dit wijzigingsbesluit treedt in werking op 1 januari 2024, of als het besluit later bekend wordt gemaakt op de dag na bekendmaking.

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren d.d. 24 september 2024,

F. Veenstra, burgemeester

D. Cazemier, gemeentesecretaris

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harlingen d.d. 15 oktober 2024,

C.M. Sjerps, burgemeester

S.C. van Gent, gemeentesecretaris

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân d.d. 27 augustus 2024,

mr. drs. J.A. de Vries, burgemeester

drs. E.K. Strijker, gemeentesecretaris

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke d.d. 30 juli 2024,

M.C.M. Waanders, burgemeester

J. Ykema, gemeentesecretaris

Naar boven