Verordening Meedoen in Noordenveld 2024

De Raad van de gemeente Noordenveld;

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 17 september 2024;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;

Het hebben van een laag inkomen mag in Noordenveld geen belemmering zijn voor het maatschappelijk meedoen. Voor schoolgaande kinderen is meedoen van wezenlijk belang als opstap naar een zelfstandige toekomst. Daarom steunt de gemeente gezinnen en individuen met een laag inkomen.

BESLUIT:

De Verordening Meedoen in Noordenveld 2024 vast te stellen.

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening en de toelichting worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Participatiewet;

    • b.

      aanvrager: de inwoner van 18 jaar of ouder die ten behoeve van zichzelf en zijn/haar gezinsleden een bijdrage in de kosten/uitgaven op grond van deze verordening verzoekt;

    • c.

      zelfstandige huishouding: de inwoner wordt geacht een zelfstandige huishouding te voeren als hij/zij een eigen woon(slaap)kamer heeft, een eigen keuken, en een eigen toilet, en eventueel aanspraak kan maken op huurtoeslag.

    • d.

      het college: burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld.

 

Artikel 2 Doelgroep

Om voor een bijdrage in aanmerking te komen moet de aanvrager op de dag van de aanvraag:

  • a.

    een inkomen hebben dat lager is dan 130% van de bijstandsnorm zoals bedoeld in hoofdstuk 3 paragraaf 3.2 van de wet, en

  • b.

    een bedrag aan vermogen hebben dat lager is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 van de wet, en

  • c.

    ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Noordenveld.

  • d.

    niet tot de doelgroep behoort de aanvrager die recht heeft op de wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) tenzij de aanvrager om een bijdrage voor zijn of haar gezinsleden verzoekt.

 

Artikel 3 Sociale, culturele en sportieve activiteiten vanaf 18 jaar en ouder

  • 1.

    Het college kan aan een aanvrager vanaf 18 jaar een tegemoetkoming verstrekken in de kosten van deelname aan sociale, sport- en culturele activiteiten.

  • 2.

    De hoogte van de vergoeding per kalenderjaar voor huishoudens met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm wordt in nadere regels door het college bepaald.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding per kalenderjaar voor huishoudens met een inkomen van 120% tot 130% van de bijstandsnorm is maximaal:

    • a.

      75% van de maximale vergoeding als genoemd in lid 2 voor huishoudens met een inkomen van 120% tot 124% van de bijstandsnorm.

    • b.

      50% van de maximale toeslag als genoemd in lid 2 voor huishoudens met een inkomen van 124% tot 127% van de bijstandsnorm.

    • c.

      25% van de maximale toeslag als genoemd in lid 2 voor huishoudens met een inkomen van 127% tot 130% van de bijstandsnorm.

  • 4.

    De bedragen worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek, peildatum augustus. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

 

Artikel 4 Sociale, culturele, sportieve en schoolactiviteiten voor kinderen van 4 tot en met 17 jaar

  • 1.

    Het college kan aan aanvrager een tegemoetkoming verstrekken voor kinderen van 4 tot en met 17 jaar voor de kosten van deelname aan sociale, sport- en culturele activiteiten en schoolkosten.

  • 2.

    De hoogte van de vergoeding per kalenderjaar voor huishoudens met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm wordt in nadere regels door het college bepaald.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding per kalenderjaar voor huishoudens met een inkomen van 120% tot 130% van de bijstandsnorm is maximaal:

    • a.

      75% van de maximale vergoeding als genoemd in lid 2 voor huishoudens met een inkomen van 120% tot 124% van de bijstandsnorm.

    • b.

      50% van de maximale toeslag als genoemd in lid 2 voor huishoudens met een inkomen van 124% tot 127% van de bijstandsnorm.

    • c.

      25% van de maximale toeslag als genoemd in lid 2 voor huishoudens met een inkomen van 127% tot 130% van de bijstandsnorm.

  • 4.

    De bedragen worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek, peildatum augustus. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

 

Artikel 5 Aanvraagprocedure

  • 1.

    De aanvraag voor een bijdrage genoemd in deze verordening dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier. Het college bepaalt bij nadere regeling wanneer een bijdrage ambtshalve kan worden verstrekt.

  • 2.

    Op aanvragen in het kader van deze verordening wordt volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht beschikt. Tegen besluiten genomen in het kader van deze verordening is bezwaar en beroep mogelijk.

  • 3.

    De aanvraag voor een bepaald kalenderjaar dient uiterlijk voor 1 januari van het daaropvolgend jaar te zijn ingediend.

 

Artikel 6 Bewijsstukken

  • 1.

    De aanvrager dient bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over een laag inkomen.

  • 2.

    Bij de aanvraag worden geen bewijsstukken van de gemaakte kosten meegezonden. De aanvrager bewaart deze bewijsstukken zelf ten behoeve van een eventuele steekproef.

  • 3.

    De bewijsstukken dienen tot een jaar na het verstrijken van de in artikel 5 lid 3 genoemde uiterste indieningstermijn bewaard blijven.

  • 4.

    Het college gaat steekproefsgewijs na of de bijdrage besteed is aan het doel waarvoor het is verstrekt. Jaarlijks houdt het college hiervoor een steekproef.

 

Artikel 7 Bijzondere omstandigheden

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze verordening.

 

Artikel 8 Terugvordering

Wanneer niet alle bewijsstukken kunnen worden overlegd, kan het uitgekeerd bedrag geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

 

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 1 april 2024 onder intrekking van de verordening “Meedoen in Noordenveld 2016”.

  • 2.

    De verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening Meedoen in Noordenveld 2024’.

 

Roden, 23 oktober 2024

De Raad van de gemeente Noordenveld

H. Huttinga, griffier K. Smid, voorzitter

Toelichting

 

Algemeen

Het hebben van een laag inkomen mag in Noordenveld geen belemmering zijn voor het maatschappelijk meedoen. Dat geldt in het bijzonder voor inwoners met schoolgaande kinderen. Voor schoolgaande kinderen is meedoen van wezenlijk belang als opstap naar een zelfstandige toekomst. Deze verordening biedt daarom inwoners met een laag inkomen een aantal voorzieningen met een educatief, sociaal, sportief en/of cultureel karakter. Een laag inkomen betekent ook dat er geen beschikking is over aan te merken vermogen (bijvoorbeeld spaargeld boven een bepaald bedrag). De aanvrager moet kunnen aantonen dat de ontvangen bijdrage ook daadwerkelijk besteed is aan het doel van de voorziening. Dit kan door middel van kassabonnetjes en/of kopieën van bankafschriften. Deze bewijsstukkenhoeven niet bij de aanvraag te worden ingeleverd, maar pas achteraf wanneer daar op basis van een steekproef om gevraagd wordt.

 

Artikel 1. Begripsomschrijving

Dit artikel legt uit wat de belangrijkste begrippen betekenen die in deze verordening worden gebruikt. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Participatiewet.

Steeds wanneer het begrip in de verordening wordt gebruikt heeft het de betekenis zoals in artikel 1 is omschreven.

 

Artikel 2.

Dit artikel geeft aan dat de voorzieningen in deze verordening beschikbaar zijn voor alle inwoners van Noordenveld met een laag inkomen, hun partner en inwonende kind(eren). Een laag inkomen hoeft niet altijd het gevolg te zijn van een uitkering maar kan bijvoorbeeld ook het gevolg zijn van een laag loon uit een dienstbetrekking of van een AOW uitkering met daarnaast geen of onvoldoende pensioen.

Studenten die recht hebben op studiefinanciering (WSF 2000) worden uitgesloten. De reden hiervoor is dat studenten door deelname aan een studie al voldoende participeren in de samenleving en evt. (door een bijbaantje) ook zelf in deze kosten kunnen voorzien.

 

Artikel 3. en 4.

Dit artikel geeft aan dat dat de bijdrage is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten van sociale participatie en sociaal culturele activiteiten voor volwassenen en kinderen.

 

Artikel 5.

Aanvragen moeten gedaan worden via het daarvoor bestemde aanvraagformulier. Een aanvraag over enig kalenderjaar moet zijn ingediend en ontvangen tijdens het kalenderjaar, uiterlijk op 31 december van het betreffende kalenderjaar.

 

Artikel 6.

Om in aanmerking te komen voor een voorziening moet worden aangetoond dat de aanvrager beschikt over een laag inkomen. Bij de aanvraag hoeven geen bewijsstukken te worden meegestuurd zoals kassabonnetjes of kopieën van bankafschriften van de gemaakte kosten. Deze bewijsstukken moeten wel worden bewaard. Op basis van een steekproef kan gevraagd worden deze bewijsstukken te overleggen. Een steekproef kan tot een jaar na het verstrijken van de uiterste aanvraagdatum plaatsvinden.

 

Artikel 7.

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 8.

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 9.

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 9.

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

 

Naar boven