Omgekeerde Beleidsregels Sociaal Domein 2024

Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem

B E S L U I T

Vast te stellen de volgende beleidsregels:

Beleidsregels Sociaal Domein 2024

Hoofdstuk 1 Inleiding Beleidsregels Sociaal Domein

In dit document worden aanvullende regels beschreven over de uitvoering van de verschillende wetten in het sociaal domein. Het betreft een juridische vertaling, opgeschreven in zo simpel mogelijke woorden. Omdat niet alles kan in simpele woorden, hebben we aan het eind van het document een begrippenlijst gemaakt.

De meeste inwoners van Lochem redden zich prima. Bij de inwoners waar het niet gaat, of niet vanzelfsprekend is, ondersteunt de gemeente om meedoen mogelijk te maken. Het college van burgemeester en wethouders (hierna te noemen: het college) vindt het namelijk belangrijk dat u als inwoner wordt gezien en gehoord. Wat houdt dat in? Vooral uw vraag centraal stellen, en daarbij kijken naar wat helpt en wat nodig is. Om dit mogelijk te maken kijkt de gemeente (hierna te noemen: we) niet alleen naar de wet en de regels, maar ook naar de bedoeling van die regels.

1.1 Beleidsregels die helpen bij een ondersteuningsvraag

Het is de taak van de gemeente om inwoners te ondersteunen op het gebied van zorg, participatie, zelfredzaamheid, werk en jeugdhulp. Op basis van de Participatiewet, Wet gemeentelijke schulphulpverlening, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de Wet op het Primair Onderwijs heeft de gemeente Lochem aanvullende beleidsregels opgesteld die passen bij Lochem en haar inwoners.

Alle beleidsregels zijn in lijn met de al eerder opgestelde Verordening Sociaal Domein. Deze verordening biedt een goede basis om een inwoner sneller en beter te helpen bij een ondersteuningsvraag. De beleidsregels zijn een verdere verfijning van de opgestelde regels op hoofdlijn in de verordening.

Net als in de verordening gaan de beleidsregels uit van de volgende zaken:

  • 1.

    De (ondersteuningsvraag van de) inwoner staat centraal.

  • 2.

    We delen de beleidsregels in op basis van de ondersteuningsvragen van de inwoner.

  • 3.

    Alle regels zijn onderling afgestemd en terug te vinden op één plek.

  • 4.

    We regelen niet meer dan nodig is.

  • 5.

    We hebben aandacht voor het effect voor de inwoner.

  • 6.

    De inwoner is een gelijkwaardige gesprekspartner.

  • 7.

    We gebruiken zoveel mogelijk duidelijke taal.

1.2 Onze visie gaat over maatwerk

Samen met de inwoner zoeken we naar oplossingen voor ondersteuningsvragen. Daarbij vinden we zelfredzaamheid heel belangrijk. Ook wordt de ondersteuning die familie en het sociale netwerk van een inwoner kan bieden in kaart gebracht en zo nodig versterkt.* Daar waar nodig bieden we ondersteuning op maat en zorgen we voor goede aansluiting met andere vormen van ondersteuning.

In Lochem vinden we het belangrijk dat iedere inwoner:

  • 1.

    actief mee kan doen aan het maatschappelijk leven of aan het werk kan gaan;

  • 2.

    een inkomen heeft om mee rond te kunnen komen;

  • 3.

    de financiën op orde heeft;

  • 4.

    een geschikte en schone woning heeft, waarin zelfstandig en veilig kan worden gewoond;

  • 5.

    kinderen gezond en veilig kan laten opgroeien en ontwikkelen.

*Note: Dit is ook zo vastgelegd in het algemeen beleidskader sociaal domein ‘Passende ondersteuning in een krachtige samenleving’, welke de gemeenteraad in 2020 heeft vastgesteld.

1.3 De bedoeling van de wet staat centraal

Bij het toepassen van de beleidsregels in de verordening houdt de gemeente altijd rekening met de landelijk geldende wetten (zie paragraaf 1.4). Hierbij gaan we niet alleen uit van de wet en de regels, maar ook van de bedoeling van de regels. Dit betekent dat we niet alleen kijken naar de letterlijke bepalingen van de regels, maar ook naar wat deze regels beogen te bereiken. De regels zijn daarmee een aanvulling op de wet. Daarbij vinden we het volgende belangrijk:

  • 1.

    Basisbehoeften: een gezonde en veilige leefsituatie voor elke inwoner.

  • 2.

    Zelfredzaamheid: de inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente ondersteunt als dat nodig is.

  • 3.

    Vrij toegankelijke ondersteuning: gaat voor ondersteuning op maat.

  • 4.

    Maatwerk: de ondersteuning is afgestemd op en met de inwoner.

  • 5.

    Duurzame oplossing: de ondersteuning biedt voor langere tijd mogelijk- en vaardigheden.

1.4 Wat zijn de geldende wetten?

De regels in deze beleidsregel zijn een aanvulling op de volgende wetten:

  • 1.

    Participatiewet (Pw);

  • 2.

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • 3.

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • 4.

    Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs);

  • 5.

    Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo);

  • 6.

    Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz);

  • 7.

    Jeugdwet;

  • 8.

    Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs (voor leerlingenvervoer, Llv));

  • 9.

    Wet Inburgering 2021 (Wib);

  • 10.

    Algemene wet bestuursrecht (Awb) en;

  • 11

    Gemeentewet.

Het is de wettelijke taak van de gemeente om inwoners te helpen de doelen te bereiken zoals de genoemde wetten deze bedoelen. Deze beleidsregels zijn een aanvulling op de wet en de Verordening Sociaal Domein 2024 van de gemeente Lochem.

1.5 Welke beleidsregels worden met dit document vervangen?

De nieuwe beleidsregel worden vastgesteld door het college. Vanaf 1 september 2024 zijn ze rechtsgeldig. De volgende beleidsregels worden dan ingetrokken:

  • 1.

    Beleidsregels Werk en Inkomen 2021;

  • 2.

    Beleidsregels Bijzondere Bijstand en Minimabeleid 2023;

  • 3.

    Beleidsregels Studietoeslag 2023;

  • 4.

    Beleidsregels Jeugdhulp 2019;

  • 5.

    Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning 2023;

  • 6.

    Beleidsregels Leerlingenvervoer 2020.

1.6 Goed om te weten

Bij de overgang van bestaande beleidsregels naar nieuwe beleidsregels (of in dit geval één beleidsregel voor het sociale domein) is er sprake van het overgangsrecht. Dit betekent dat de datum waarop de inwoner een aanvraag doet bepalend is voor vaststellen waar de inwoner recht op heeft. Maar wanneer het nieuwe beleid gunstiger uitpakt heeft de inwoner daar recht op.

Hoofstuk 2 De vraag om ondersteuning

Soms lukt het u niet om zelf, met de mensen om u heen, vraagstukken op te lossen. De punten die we belangrijk vinden rondom de vraag om ondersteuning staan in hoofdstuk 2 van de Verordening Sociaal Domein 2024 van de gemeente Lochem. Belangrijk om te weten is bijvoorbeeld dat u zelf iemand kan vragen om te ondersteunen in uw ondersteuningsvraag. Bijvoorbeeld een familielid of iemand die deskundig is. U kan dan deze persoon toestemming geven, een persoon machtigen, om namens u met de gemeente te praten over de ondersteuning die nodig is.

De beleidsregels hieronder zijn een nadere uitwerking van de verordening. Dit hoofdstuk laat zien hoe aanvragen worden beoordeeld, voor wie deze beleidsregels allemaal gelden en wat er van u of uw huisgenoten wordt verwacht. Ook worden alle soorten voorzieningen die er zijn uitgelegd en vindt u de stappen die het college zet voordat beslissingen worden genomen.

2.1 Hoe wordt een aanvraag beoordeeld?

Tijdens de beoordeling van een aanvraag om ondersteuning stellen we de volgende vragen:

  • 1.

    Wat is de hulpvraag?

  • 2.

    Welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, bij de opvoeding (Jeugdwet) dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving (Wmo)?

  • 3.

    Welke ondersteuning is naar aard en omvang nodig om een passende bijdrage te leveren aan het gezond en veilig opgroeien, zelfredzaamheid, participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving?

  • 4.

    In hoeverre zijn er eigen mogelijkheden om een oplossing te bieden voor het probleem, waaronder gebruikelijke hulp, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk, de eigen financiële mogelijkheden, algemene voorzieningen of voorzieningen op grond van een andere wet?

  • 5.

    Als de hulpvraag met eigen kracht, het netwerk, gebruikelijke hulp, mantelzorg, voorliggende voorzieningen, of algemene gebruikelijke voorzieningen kan worden opgelost verstrekt de gemeente geen voorzieningen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.

2.2 Wie is ‘inwoner’?

Een persoon is inwoner van de gemeente Lochem als hij/zij de meeste tijd van de week in de gemeente Lochem verblijft. Of deze persoon staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) is niet belangrijk.

2.3 Voor welke inwoners gelden deze beleidsregels?

Wie hoort tot de doelgroep?

  • 1.

    Wmo

  • 2.

    Een inwoner (van iedere leeftijd) die

    • 1.

      een beperking heeft; of

    • 2.

      een chronisch, psychisch probleem heeft; of

    • 3.

      een psychosociaal probleem heeft; of

    • 4.

      vanwege veiligheid de thuissituatie heeft verlaten; en die vanwege bovenstaande punten hulp nodig heeft bij het zelfstandig leven en meedoen in de eigen woonomgeving.

  • 3.

    Jeugdwet

  • 4.

    De inwoner tot achttien jaar. In bepaalde gevallen kan de leeftijdgrens worden verlengd tot uiterlijk 23 jaar. Er moet sprake zijn van opgroei- en/of opvoed problematiek.

  • 5.

    Participatiewet

  • 6.

    De inwoner vanaf 18 jaar zonder inkomen of van wie het inkomen niet toereikend is om in eigen levensonderhoud of bijzondere kosten te voorzien.

2.4 Wat wordt van een inwoner zelf verwacht?

Inwoners hebben een eigen verantwoordelijkheid voor hoe ze hun leven inrichten. Eigen kracht is een mogelijkheid die inwoners hebben om hun leven zelf vorm te geven en problemen zelf op te lossen zodat ze zelfredzaam zijn en beter mee kunnen doen. Als het niet goed lukt om mee te doen in de samenleving, kijkt de gemeente eerst naar wat iemand nog wel kan. Dat gebeurt op basis van de bestaande wetten.

Wat zegt de Jeugdwet?

Binnen de Jeugdwet mag van ouders richting hun minderjarige kinderen meer worden verwacht. Ook boven- gebruikelijke hulp van ouders aan hun minderjarige kinderen kan binnen de Jeugdwet onder de eigen kracht vallen. Boven gebruikelijke hulp wordt nader uitgelegd in 4.4.1.

Waar kijkt de Wmo naar?

Binnen de Wmo mag niet gekeken worden naar het inkomen. Maar wel naar de gebruikelijke ondersteuning van in ieder geval huisgenoten, partners en inwonende kinderen (zie 2.7).

Ook voor andere wetten geldt dat, wanneer het inwoners helpt om beperkingen weg te nemen, er allerlei passende oplossingen mogelijk zijn die inwoners zelf kunnen inzetten. Zoals:

  • 1.

    Het aanvragen van een Valyspas voor verplaatsingen buiten de regio (verder dan 20 kilometer van uw adres).

  • 2.

    Binnen de mogelijkheid zelf herinrichten van de woning of het verplaatsen van voorwerpen zodat het wonen beter wordt.

  • 3.

    Het zelf aanschaffen van een voorziening. De gemeente mag vragen om een algemeen gebruikelijke voorziening zelf te financieren. Als een inwoner dit zelf kan organiseren, dan is dat ook een passende oplossing.

2.5 Wat is een algemeen gebruikelijke voorziening of dienst?

Bepaalde voorzieningen en diensten zijn voor een inwoner zonder ondersteuningsvraag vaak gewoon beschikbaar. Dit soort voorzieningen en diensten noemen we ‘algemeen gebruikelijk’. Voorbeelden hiervan zijn:

  • 1.

    elektrische fiets;

  • 2.

    scooter;

  • 3.

    boodschappenservice van supermarkten;

  • 4.

    maaltijdvoorziening zoals tafeltje-dek-je;

  • 5.

    openbaar vervoer;

  • 6.

    kleine woonvoorzieningen zoals bijvoorbeeld een verhoogd toilet, beugels aan de wand, thermostaatkranen;

  • 7.

    robotstofzuiger.

2.5.1 Wanneer is een algemeen gebruikelijke voorziening een passende oplossing?

Het college onderzoekt of een voorziening of dienst algemeen gebruikelijk is. Het is daarbij belangrijk dat de voorziening of dienst:

  • 1.

    niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • 2.

    daadwerkelijk beschikbaar is;

  • 3.

    een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • 4.

    financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau, ongeacht of de aanvrager zelf een minimuminkomen heeft.

Hiernaast moet de voorziening of dienst betaalbaar zijn voor een inwoner met een inkomen op minimumniveau. Om te bepalen of dat zo is sluiten we aan bij de draagkrachtcriteria van de bijzondere bijstand. De inwoner moet de kosten binnen een termijn van 36 maanden kunnen terugbetalen bij een aflossing die minder dan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm is.

2.6 Wat is een algemene voorziening?

Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten gericht op maatschappelijke ondersteuning die zonder voorafgaand onderzoek naar uw behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden toegankelijk zijn. Aanbieders van algemene- of maatwerkvoorzieningen krijgen van het college de opdracht om deze te leveren.

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

  • 1.

    ouderencoach van Welzijn Lochem (WL);

  • 2.

    ondersteuning door ‘t Baken;

  • 3.

    mantelzorgondersteuning via Welzijn Lochem (WL).

2.6.1 Wanneer is een algemene voorziening een passende oplossing?

Een algemene voorziening is een passende oplossing als:

  • 1.

    deze aansluit op de ondersteuningsbehoefte van de inwoner;

  • 2.

    deze daadwerkelijk beschikbaar is voor de inwoner;

  • 3.

    de eventuele bijdrage voor de algemene voorziening door de inwoner betaald kan worden.

2.7 Wat is gebruikelijke ondersteuning?

We gaan er van uit dat de echtgenoot, partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten van een inwoner met een beperking een rol nemen als dat nodig en mogelijk is. Ondersteuning die normaal is, zoals bij het huishouden en de levensstijl of gezondheid, noemen we gebruikelijke ondersteuning. Er wordt verwacht dat huisgenoten de taken hierbij overnemen, die de inwoner deze zelf niet (meer) uit kan voeren. Er wordt geen voorziening geboden als er sprake is van gebruikelijke ondersteuning.

2.8 Wanneer is er geen sprake van gebruikelijke ondersteuning?

Soms kan een echtgenoot, partner, ouder, inwonend kind of andere huisgenoot geen gebruikelijke ondersteuning bieden. Bijvoorbeeld omdat ze zelf een beperking hebben. Of als iemand niet de juiste kennis en vaardigheden heeft en deze ook niet kan aanleren. In dat geval wordt geen gebruikelijke ondersteuning verwacht van de huisgenoten van een inwoner.

2.9 Wordt er van kinderen ook gebruikelijke hulp verwacht?

Als er in huishouden één of meer kinderen zijn dan gaat de gemeente er van uit dat zij mee helpen in het huishouden. Hoeveel zij mee kunnen helpen is afhankelijk van hun leeftijd en functioneren. De gemeente kijkt hierbij altijd naar de eigen mogelijkheden van de kinderen. Er mag nooit zo veel bij kinderen belegd worden dat dit ten koste gaat van hun welbevinden en ontwikkeling.

2.10 Worden Wmo-voorzieningen afgeschreven?

  • 1.

    We hanteren een afschrijvingstermijn van 7 jaar voor hulpmiddelen.

  • 2.

    Als de beperkingen hetzelfde blijven kan binnen deze 7 jaar niet opnieuw eenzelfde soort voorziening worden verstrekt.

  • 3.

    Als een voorziening is afgeschreven maar nog in orde is, wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Na de afschrijvingsperiode kan wel een nieuwe aanvraag voor onderhoud, reparatie en verzekering worden gedaan.

2.11 Welke voorzieningen gaan voor?

Soms kan een inwoner gebruik maken van hulp uit andere wetten of voorzieningen die vrij toegankelijk zijn. Dit zijn voorzieningen die voorgaan. Als deze voorzieningen beschikbaar zijn, dan wordt in principe geen andere voorziening verstrekt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Zorgverzekeringswet (Zvw).

Voorbeelden van mogelijk passende oplossingen vanuit de Zvw zijn:

  • 1.

    Behandeling: we verwachten dat de inwoner doet wat mogelijk is om zoveel mogelijk te herstellen (bijvoorbeeld behandeling door een fysiotherapeut).

  • 2.

    Uitleen van hulpmiddelen voor korte duur.

  • 3.

    Wanneer een inwoner in een instelling gaat wonen en daarvoor een Wlz indicatie nodig heeft, dan zal het college geen maatwerkvoorziening toekennen. Het college moet wel goed kunnen uitleggen waarom dit wel of niet kan. Om zeker te weten dat een Wlz indicatie mogelijk is, neemt het college contact op met het CIZ (Centrum Indicatie- stelling Zorg) en legt de situatie anoniem voor. Het CIZ schat in of er mogelijk reden is voor een Wlz-indicatie. Als dat zo is, dan heeft het college voldoende reden om aan te nemen dat een inwoner aanspraak kan maken op deze Wlz-indicatie.

Ondersteuning uit een andere wet (bijvoorbeeld Passend Onderwijs, WW, Toeslagenwet) gaat voor wanneer dit een passende oplossing biedt voor de vraag van de inwoner. In elke situatie wordt beoordeeld of dit zo is. Wanneer dat niet zo is, kan de inwoner een voorziening vanuit de gemeente krijgen. Dit is ook bevestigd in diverse uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

2.11.1 Inwoners die vermoedelijk recht hebben op een voorziening die voorgaan

Als uit het onderzoek blijkt dat een inwoner in de ogen van de gemeente voor een voorziening die voorgaat in aanmerking lijkt te komen, zal allereerst gevraagd worden deze voorziening aan te vragen. Als een inwoner hierover niet dezelfde mening heeft als de gemeente dan zal zo nodig een onafhankelijk deskundig advies opgevraagd worden. Deze deskundige zal gevraagd worden of inwoner naar zijn mening in aanmerking komt voor een voorziening die voorgaat.

Blijkt uit het deskundig advies dat de inwoner niet in aanmerking komt voor een voorziening die voorgaat dan wordt de aanvraag om een maatwerkvoorziening voortgezet. Blijkt uit het deskundig advies dat iemand wel in aanmerking komt voor een voorziening die voorgaat, dan heef de inwoner 3 maanden de tijd om de voorziening aan te vragen. Doet de inwoner dit niet, dan kan de bestaande voorziening ook worden ingetrokken door het college.

Als het gaat om een aanvraag voor een Participatiewet uitkering dan wordt er geen voorziening door de gemeente verstrekt. Als dit tijdelijk wel nodig is, dan kan de inwoner het zien als een ‘voorschot’ en wordt uiteindelijk gevraagd de voorziening terug te geven of te betalen.

Hoofdstuk 3 Werken en meedoen in de samenleving

De gemeente vindt het belangrijk dat als u een uitkering heeft, u wordt geholpen bij het vinden van passend werk, als u kan werken. Zodat u in uw eigen levensonderhoud kan voorzien. Welke ondersteuning dat kan zijn en welke tegenprestatie wordt verwacht komt aan bod in dit hoofdstuk. De ondersteuning die wordt ingezet heten voorzieningen. Meedoen in de samenleving kan via werk, maar ook op andere manieren. Het is een verantwoordelijkheid van de samenleving, omkijken naar elkaar. In hoofdstuk 3 van de Verordening Sociaal Domein 2024 van de gemeente Lochem staan de belangrijkste punten waar we vanuit gaan rondom werken en meedoen in de samenleving. De beleidsregels hieronder zijn daar een verdere uitwerking van.

3.1 De participatieladder

Alle inwoners met een bijstandsuitkering of met begeleiding naar werk door ‘t Baken staan op een trede van de participatieladder. Deze treden beschrijven een vorm van participatie in de samenleving. Waarbij onderaan de ladder de minste participatie en bovenaan de ladder de meeste participatie plaatsvindt. Deze trede is een startpunt of een doel. Samen bepalen we, met de trede als startpunt, wat het doel van onze inzet is. We willen dat iedereen de voor hem of haar hoogst haalbare trede haalt om zo goed mogelijk mee te kunnen doen in de samenleving. Om dit te doen kunnen we de voorzieningen gebruiken die in de Verordening Sociaal Domein en in deze beleidsregels zijn opgenomen.

3.2 Voorzieningen

3.2.1 Participatieplaats

De voorwaarde voor een participatieplaats is dat de inwoner voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van de kans op werk. Voor of vlak na aanvang van de participatieplaats wordt een contract gemaakt en getekend door de inwoner en de consulent van de gemeente, in overleg met de werkgever. Na 6 maanden vraagt de consulent na bij de werkgever hoe de inzet is geweest en of de doelen uit het plan van aanpak zijn gehaald. Is de uitkomst hiervan positief, dan verwerkt de consulent de uitbetaling van €100 na 6 maanden. Dit kan worden herhaald zo lang de participatieplaats duurt.

3.2.2 Beschut werk

  • 1.

    Beschikking van de gemeente : inwoners die een nieuw beschut advies toegekend krijgen van het UWV krijgen binnen 8 weken de beschikking van de gemeente. Hierin wordt de nieuw beschut indicatie officieel toegekend. Als de gemeente de taakstelling vanuit het rijk al heeft gehaald voor dat jaar ontstaat er een wachtlijst. Als het nieuwe jaar begint en de nieuwe taakstelling bekend is, worden de inwoners op de wachtlijst als eerste geplaatst. Voor de volgorde van de wachtlijst kijken we naar twee factoren: de datum van de toekenningsbeschikking van het UWV en de beschikbaarheid van een passende werkplek.

  • 2.

    Inschatting van werkuren : de consulent werk van de gemeente maakt per inwoner een inschatting over het aantal te werken uren op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Om werkritme en werkervaring op te doen wordt de inwoner op een beschikbare werkplek van werk voorzien zolang de passende en gewenste plek nog niet voorhanden of bereikbaar is.

  • 3.

    Dienstverband en loonkostensubsidie : de inwoner met een nieuw beschut indicatie treedt in dienst van de werk- gever. De werkgever krijgt hiervoor een forfaitaire loonkostensubsidie van 70% op basis van het minimumloon. Binnen 6 maanden na plaatsing vindt de loonwaardemeting plaats. De consulent plant dit in en bewaakt de voortgang.

  • 4.

    De werkgever kan ook een door de gemeente gecontracteerde partij zijn. In dat geval wordt de inwoner gedetacheerd naar een opdrachtgever tegen een vooraf afgesproken tarief. De door de gemeente gecontracteerde partij brengt dit in rekening bij de inlenende partij.

  • 5.

    Begeleiding voor werkgevers : de werkgevers of inlenende partijen hebben recht op een vorm van een begeleidingsvergoeding. De consulent bepaalt per inwoner wat de hoogte of vorm van de begeleidingsvergoeding is. Hier gebruiken we vastgestelde voorwaarden voor.

  • 6.

    Loonwaardemeting : de loonwaarde wordt in de eerste zes maanden van het dienstverband gemeten. Zo wordt de loonkostensubsidie voor de werkgever vastgesteld. De consulent bepaalt op welke termijn er een nieuwe loonwaardemeting gedaan moet worden. De richtlijn is hierbij: In de eerste 6 maanden de eerste meting, na 1 jaar nog een keer en daarna in overleg elke 2 of 5 jaar als het erop lijkt dat de loonwaarde niet verandert.

  • 7.

    Als er maatwerk nodig is om te zorgen dat het goed loopt op de nieuw beschut werkplek dan kunnen er extra voorzieningen in worden gezet.

3.3 Wat is een scholingsbonus?

Inwoners met een uitkering die een opleiding, cursus of training succesvol afgesloten hebben ontvangen een scholingsbonus. Deze is € 250,- netto. Het kan gaan om iemand die op eigen initiatief of op initiatief van de gemeente gaat starten met een opleiding. Als het gaat om eigen initiatief, dan moet de gemeente daar vooraf toestemming voor geven en vooraf bepalen of het om een noodzakelijke opleiding gaat. De scholingsbonus wordt overgemaakt zodra de inwoner kan aantonen dat de opleiding succesvol is afgerond.

3.4 Zijn er nog andere voorzieningen en vergoedingen?

1. Andere voorzieningen: de gemeente kan andere voorzieningen aan inwoners uit de doelgroep vergoeden als de kosten voortkomen uit het uitvoeren van het plan van aanpak. Alleen de kosten die worden gemaakt voor de goedkoopste, passende oplossing worden vergoed. De kosten worden door bewijsstukken aangetoond.

2. Reiskostenvergoeding: de reiskostenvergoeding is een bijzondere vorm van een onkostenvergoeding. De reiskostenvergoeding vanuit de werkgever gaat voor op een eventuele vergoeding vanuit de gemeente. Onder de 10 kilometer enkele reis vergoeden we geen reiskosten. Dit kan alleen als de consulent werk vindt dat het een uitzondering is. Boven de 10 kilometer enkele reis vergoeden we reiskosten volgens de maximale netto kilometervergoeding van de Belastingdienst.

3. Uitstroombonus: de uitstroombonus wordt maximaal eenmaal in de twee jaar toegekend. De bonus is € 600,-. De eerste helft wordt betaald nadat de inwoner heeft aangetoond wanneer zijn werkzaamheden zijn begonnen. De tweede helft wordt betaald nadat zijn werkzaamheden zes maanden hebben geduurd.

3.5 Is er een ontheffing van de arbeidsverplichting mogelijk?

Als een inwoner aangeeft beperkingen te ervaren die het zoeken van een werkplek in wat voor vorm dan ook belemmert kan de consulent een medisch/psychologisch/arbeidskundig advies bij de gecontracteerde organisatie aanvragen. Op basis van het advies kan de consulent bepalen dat de inwoner ontheffing krijgt van de arbeidsverplichting.

De eerste periode van ontheffing duurt altijd 6 maanden. De consulent bepaalt aan de hand van de op dat moment beschikbare informatie hoelang de ontheffing na de eerste 6 maanden kan duren. Per besluit is de maximale periode van ontheffing 24 maanden. De ontheffing wordt opgenomen in een plan van aanpak en/ of een beschikking. Na afloop van de periode van ontheffing volgt er een nieuw gesprek met de consulent om te bepalen wat het vervolg wordt. De inwoner moet tijdens de periode van ontheffing wel beschikbaar zijn om mee te doen aan voorzieningen die de gemeente heeft om een zinvolle daginvulling te hebben.

3.6 Wmo ondersteuning op maat in de vorm van begeleiding

Begeleiding heeft als resultaat:

  • 1.

    het voorkomen van sociaal isolement en/of;

  • 2.

    het vasthouden of vergroten van de regie om zelfstandig te kunnen leven en/of;

  • 3.

    het bieden van een betekenisvolle invulling van de dag.

  • 4.

    Begeleiding kan gegeven worden op drie manieren:

  • 5.

    dagbesteding (paragraaf 3.7);

  • 6.

    individuele begeleiding (paragraaf 3.7);

  • 7.

    persoonlijke verzorging (paragraaf 3.8).

3.7 Individuele begeleiding of dagbesteding?

Begeleiding aan de inwoner kan individueel verstrekt worden of in een groep (dat noemen we dagbesteding). Bij de afweging welke vorm geschikt is, kijken we naar de meest passende goedkoopste oplossing. Dit betekent dat bij gelijke geschiktheid de voorkeur uitgaat naar begeleiding in een groep (dagbesteding). Dagbesteding is bedoeld om mensen een zinvolle invulling van hun dag te geven. Het biedt structureel en helpt de inwoner om aan zelfredzaamheid te werken. Individuele begeleiding is een vorm van ondersteuning die moeite hebben met het uitvoeren van normale dagelijkse activiteiten.

3.7.1 Wanneer is dagbesteding een passende oplossing?

Dagbesteding kan een passende oplossing zijn wanneer de ondersteuningsvraag van de inwoner zich richt op het bieden van betekenisvolle invulling van de dag. Ook kan dagbesteding zorgen voor structuur. De inwoner werkt aan zelfredzaamheid. Ook kan het de mantelzorger ontlasten. Dagbesteding vanuit de gemeente is bedoeld voor inwoners die (nog) niet kunnen werken en geen gebruik kunnen maken van activiteiten via andere organisaties. Het gaat om activiteiten onder begeleiding, voor een of meer dagdelen per week. Wanneer een inwoner niet (meer) zelfstandig of met behulp van anderen naar de dagbesteding kan, kan de gemeente helpen bij vervoer.

3.7.2 Wanneer is individuele begeleiding een passende oplossing?

Als het de inwoner niet lukt om de normale dagelijkse activiteiten te doen, kan hij/zij hier ondersteuning bij krijgen. De begeleider helpt om structuur aan te brengen in de dag, het doen van administratie en het beheren van financiën. Ook kan worden geholpen bij het vergroten van het sociale netwerk. De begeleider neemt deze activiteiten niet volledig over, maar ondersteunt hierbij. Wanneer een inwoner op meerdere van bovengenoemde gebieden beperkingen ervaart, kan het beter zijn om het aantal zorgaanbieders (tijdelijk) te beperken. Als regie op het huishouden onderdeel uitmaakt van de hulpvraag, kan deze ondersteuning worden ondergebracht in ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding.

3.7.3 Welke vorm van dagbesteding of Individuele begeleiding is een passende oplossing?

Dit is vooral afhankelijk van de persoonlijke behoeften van de inwoner. De volgende dingen zijn van belang:

  • 1.

    Wanneer duidelijk is dat begeleiding een passende oplossing is, maakt het college de afweging welke vorm van ondersteuning wordt verstrekt/ingezet (licht/basis of complex) en voor hoeveel uren. Dit is van belang voor de inhoud van de activiteit en welke expertise de aanbieder inzet.

  • 2.

    Welk ondersteuningsproduct de meest passende oplossing is, is vooral afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner.

  • 3.

    De gemeente Lochem heeft de ondersteuning op maat voor Jeugd en Wmo ingekocht samen met 8 gemeenten in de Zorgregio Midden-IJssel/Oost-Veluwe.

  • 4.

    Per zorgproduct is in het Zorgproductenboek beschreven welke inwoner erbij hoort, wat de opdracht aan de opdrachtnemer is, wat de eisen aan de inhoud van de begeleiding zijn, aan welke eisen de zorgprofessional moet voldoen en eventueel andere informatie die van belang is. Het Zorgproductenboek is te vinden op de website www.zorgregiomijov.nl.

  • 5.

    Bij de productenstructuur in het Zorgproductenboek wordt uitgegaan van vier cliënttypen, te weten: Crisis, Intensief, Perspectief en Duurzaam. Bij het indiceren van begeleiding zal beoordeeld worden onder welk cliënttype een inwoner valt. Voor elk cliënttype zijn specifieke zorgproducten ontwikkeld. Het Zorgproductenboek is een leidraad in het bepalen om welk cliënttype het gaat en welk zorgproduct toegekend kan worden.

3.7.4 Wat zijn de kaders voor de zwaarte, omvang en duur van de begeleiding?

Het Zorgproductenboek is onderdeel van de raamovereenkomst en biedt het kader voor de inzet van de producten inclusief de zwaarte en omvang ervan. In de begrippenlijst leggen we nader uit wat het zorgproductenboek en een raamovereenkomst is. Sommige inwoners maken langere tijd gebruik van dezelfde ondersteuning, mede omdat de persoonlijke situatie en hulpvraag niet veranderen. We kunnen in deze situatie indicaties geven voor een langere periode, tot maximaal 20 jaar. Contact blijft er wel. Tijdens de indicatieperiode wordt er door de consulent op maat evaluatiemomenten gepland.

  • 1.

    De omvang van de ondersteuning is in de meeste gevallen maatwerk en wordt afgestemd op de situatie van de inwoner en eventueel mantelzorger.

  • 2.

    De periode waarvoor een indicatie voor individuele begeleiding of dagbesteding afgegeven wordt stemmen we af op de specifieke situatie. Per cliënttype zijn de volgende richtlijnen van belang:

    - Crisis: bij de producten die bij het cliënttype Crisis horen is de duur in de regel niet langer dan 8 weken omdat de crisissituatie of acute situatie binnen maximaal 8 weken dient te worden weggenomen, zodat crisisinterventie niet meer nodig is.

    - Intensief: het cliënttype Intensief kenmerkt zich door complexe problematiek in combinatie met het niet kunnen voeren van de regie door de cliënt. Richtlijn voor de duur is maximaal 6 tot 12 maanden, afhankelijk van de verwachting en mogelijkheden tot afschalen. Concrete doelen en acties voor de zorgaanbieder zijn belangrijk.

    - Perspectief: het cliënttype Perspectief kenmerkt zich door de ontwikkelmogelijkheden die de cliënt heeft. Voortdurende aandacht om ondersteuning te verminderen is belangrijk. Richtlijn voor de duur is maximaal 12 maanden. Afbouwen van de ondersteuning in de afgegeven periode is een mogelijkheid, zolang dit passend is bij de ontwikkeling die de cliënt laat zien.

    - Duurzaam: het cliënttype Duurzaam kenmerkt zich door een structurele ondersteuningsbehoefte, terwijl er niet veel verandering meer wordt verwacht. Het is van belang om goede afspraken met de zorgaanbieder te maken over de signaleringsfunctie voor een WLZ-indicatie.

3.7.5. Wanneer is er vervoer naar de dagbesteding beschikbaar?

Wanneer een inwoner niet (meer) zelfstandig of met behulp van anderen naar de dagbesteding kan, is het mogelijk om vervoer in te zetten. Dit wordt vergoed door de gemeente. Het vervoer wordt dan geregeld door de vervoerscentrale (PlusOV). In individuele gevallen kan er sprake zijn dat alleen de zorgaanbieder passend vervoer kan bieden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de inwoner door de zorgaanbieder gemotiveerd wordt om uit bed te komen en mee te gaan naar de dagbesteding. In die gevallen kan er vervoer worden ingezet met de zorgaanbieder als uitvoerder.

3.8 Algemene dagelijkse levensbehoeften (ADL)

3.8.1 Wanneer is een inwoner zelfredzaam?

Een inwoner is zelfredzaam voor algemene dagelijkse levensbehoeften (ADL) als hij/zij de volgende activiteiten rondom persoonlijke verzorging zelf kan:

  • 1.

    in en uit bed komen;

  • 2.

    aan- en uitkleden;

  • 3.

    bewegen/lopen, gaan zitten en weer opstaan;

  • 4.

    lichamelijke hygiëne, toiletbezoek;

  • 5.

    eten/drinken bereiden en klaarzetten;

  • 6.

    medicijnen innemen;

  • 7.

    ontspanning en sociaal contact.

3.8.2 Welke begeleiding en persoonlijke verzorging is er vanuit de Wmo?

Veel ondersteuning bij ADL wordt gegeven als Persoonlijke verzorging (hierna: PV) vanuit de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw). Dit is voorliggend op begeleiding vanuit de Wmo. In de regel gaat het bij ondersteuning vanuit de Wmo om het bieden van begeleiding tijdens het uitvoeren van deze algemene levensverrichtingen en in mindere mate om het overnemen daarvan. In het kader van begeleiding gaat het om de volgende activiteiten:

  • 1.

    Het ondersteunen bij of het oefenen van vaardigheden of handelingen.

  • 2.

    Het ondersteunen bij of aanbrengen van structuur of het voeren van de regie.

  • 3.

    Het overnemen van toezicht op de inwoner.

Hoofdstuk 4 Gezond en veilig opgroeien

Jongeren moeten zo gezond, kansrijk en veilig mogelijk opgroeien. De gemeente wil dat de jeugd uit de gemeente Lochem alle mogelijkheden krijgt om zich sociaal- emotioneel, cognitief, lichamelijk, cultureel, creatief en sportief optimaal te ontwikkelen. Als ouder bent u in eerste instantie verantwoordelijk voor deze omgeving, en de opvoeding van uw kinderen. Daarnaast draagt de omgeving van uw gezin ook bij aan de opvoeding. Denk bijvoorbeeld aan familie, vrienden, leerkrachten en docenten, jongerenwerkers, jeugdgezondheidszorg, sport- en cultuurclubs en de kinderopvang. Mochten jongeren toch ondersteuning nodig hebben dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Hierbij staat de eigen kracht van u en uw kind voorop. De inzet hiervan is belangrijk om als gezin zelf ondersteuningsvragen te kunnen oplossen. In hoofdstuk 4 van de Verordening Sociaal Domein 2024 van de gemeente Lochem staan de belangrijkste uitgangspunten opgenomen rondom gezond en veilig opgroeien. De beleidsregels hieronder zijn hier een verdere uitwerking van.

4.1 Hoe werkt de vraag om ondersteuning?

  • 1.

    Het doen van een aanvraag

Een aanvraag voor ondersteuning kan mondeling, telefonisch of schriftelijk ingediend worden bij de gemeente.

  • 2.

    Het familiegroepsplan

Gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen bieden gezinnen de gelegenheid tot het opstellen van een familiegroepsplan. Een familiegroepsplan is een plan dat een ouder samen met familie, vrienden en anderen uit de omgeving maakt om een vraag of probleem aan te pakken. Het familiegroepsplan kan gebruikt worden als plan van aanpak of als onderdeel van het plan van aanpak dat de gemeente samen met het gezin maakt.

  • 3.

    Het plan

Artikel 2.2 van de Verordening Sociaal Domein 2024 van de gemeente Lochem gaat over het plan. Het plan is een schets van de gezinssituatie en de hulpvraag. In het plan is aandacht voor de inzet van eigen kracht en het sociale netwerk. Het plan geeft de doelen weer en de in te zetten ondersteuning om deze doelen te bereiken. Daarbij wordt zowel gekeken naar vrij toegankelijke ondersteuning en/of individuele voorzieningen.

Andere wettelijke verwijzer

Wanneer er sprake is van een andere wettelijke verwijzer dan de gemeente (bijvoorbeeld een huisarts, jeugdarts of medisch specialist) dan wordt er door de gemeente geen plan opgesteld.

Plan vanuit Gecertificeerde Instelling (GI)

Wanneer er sprake is van een ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel dan wordt het plan opgesteld door de Gecertificeerde Instelling (GI).

4.2 Wat is vrij toegankelijke ondersteuning?

Sommige voorzieningen, zowel individuele als groepsgerichte ondersteuning, zijn vrij toegankelijk. Hier is geen verwijzing voor nodig.

4.3 Wat zijn individuele voorzieningen?

Is de inwoner niet genoeg geholpen met een vrij toegankelijke of algemene voorziening? Dan kan de gemeente besluiten een individuele voorziening, ook wel maatwerkvoorziening, toe te passen. Voorbeelden van individuele voorzieningen zijn:

4.3.1. Ambulant Team

Het Ambulant Team is een samenwerking tussen de gemeente en een kleine groep jeugdhulpaanbieders. De gemeente kan kortdurende ondersteuning inzetten. Dit wordt het 4 weeks model genoemd. Bij de uitvoering van het 4 weeks model staan twee dingen centraal: vraagverheldering en directe hulpverlening uitgevoerd door ambulante medewerkers. Voor deze ondersteuning is geen beschikking nodig. Dossiervorming vindt plaats bij de gemeente, niet bij de jeugdhulpaanbieders.

4.3.2 Budgetplan persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 8.3 van de Verordening Sociaal Domein 2024 van de gemeente Lochem gaat over het persoonsgebonden budget (pgb). Voor het aanvragen van een pgb wordt er gewerkt met het budgetplan pgb. De aangevraagde zorg en tarieven in het budgetplan pgb hoeven niet overeen te komen met het uiteindelijke besluit van de gemeente.

4.3.3 Inzet vrijwillig gesloten jeugdhulp

De kinderrechter kan op verzoek van de gemeente een machtiging vrijwillig gesloten jeugdhulp verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te laten opnemen en verblijven. Een verzoek om gesloten jeugdhulp kan op verschillende manieren binnenkomen bij de gemeente. Instemming van ouder(s) met gezag en jeugdige, afhankelijk van de leeftijd, is noodzakelijk.

4.3.4 Inzet jeugdhulp vanuit de Gecertificeerde Instelling (GI)

In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling (GI) zelfstandig bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet). De gemeente is er ver- antwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze instanties nodig achten ter uitvoering van een kinder- beschermingsmaatregel of jeugdreclassering. De gemeente en de GI stemmen af over de best passende hulpinzet.

4.3.5 Afstemming met andere wetgeving

Wanneer uit onderzoek blijkt dat een andere wet kan voorzien in de hulpvraag, kan de gemeente besluiten om de voorziening niet vanuit de Jeugdwet toe te wijzen.

4.3.6 Criteria voor individuele voorzieningen

Voor de inkoop van zorg werkt de gemeente in regionaal verband samen met de ZorgRegio Middel IJssel Oost Veluwe. De criteria per individuele voorziening staan uitgewerkt in het zorgproductenboek dat in regionaal verband is opgesteld: Documenten en downloads - ZorgRegio Midden IJssel/ Oost Veluwe (zorgregiomijov.nl).

4.3.7 Kwaliteit van zorg

In het controleplan Jeugd staat uitgewerkt hoe de controle op de kwaliteit en rechtmatigheid van de geleverde zorg wordt gewaarborgd. Het controleplan is te vinden via de Zorgregio Midden IJssel/ Oost Veluwe.

4.4 Waar staat (boven)gebruikelijke hulp in de Jeugdwet voor?

We verwachten bij een aantal taken een eigen rol van de ouders. Dit noemen we gebruikelijke hulp. Centraal staat dat kinderen en jongeren een beschermende woonomgeving nodig hebben waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Verder gelden de volgende punten die we belangrijk vinden per leeftijdscategorie:

Jeugdigen van 0 tot en met 2 jaar

  • 1.

    Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig.

  • 2.

    Ouderlijk toezicht is 24 uur per dag zeer nabij nodig.

  • 3.

    Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

  • 4.

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling.

Jeugdigen van 3 en 4 jaar

  • 1.

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer).

  • 2.

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling.

  • 3.

    Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen.

  • 4.

    Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers.

  • 5.

    Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen.

  • 6.

    Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding.

  • 7.

    Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

Jeugdigen van 5 tot en met 11 jaar

  • 1.

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is).

  • 2.

    Hebben toezicht nodig en in een afnemende vorm hulp bij hun persoonlijke verzorging.

  • 3.

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische, geestelijke en emotionele ontwikkeling;

  • 4.

    Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/ verzorgers.

  • 5.

    Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan.

  • 6.

    Hebben hulp nodig bij plannen en structureren van (huis)werk en vrijetijdsbesteding.

Jeugdigen van 12 tot en met 17 jaar

  • 1.

    Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen.

  • 2.

    Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden mits ouders op afroep beschikbaar zijn.

  • 3.

    Kunnen vanaf 16 jaar maximaal één dag en nacht alleen gelaten worden.

  • 4.

    Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig.

  • 5.

    Hebben tot 18 jaar een reguliere dag invulling op school/opleiding.

  • 6.

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

  • 7.

    Hebben hulp nodig bij plannen en structureren van (huis)werk en vrijetijdsbesteding.

4.4.1 Boven gebruikelijke hulp

In sommige situaties is er meer hulp nodig dan de gebruikelijke hulp, dit noemen we boven gebruikelijke hulp. Dan kan het bijvoorbeeld gaan om hulp bij chronische aandoeningen, ziekte, stoornis of een beperking. Hierbij is het gebruikelijk dat ouders zo veel mogelijk de dagelijkse zorg leveren, ook als dat meer is dan gemiddeld bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd. De gemeente onderzoekt of er voldoende eigen kracht is van ouders om deze boven gebruikelijke hulp te bieden. Dat doen zij als volgt:

  • 1.

    Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 2.

    Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 3.

    Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?

  • 4.

    Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden?

Als uit onderzoek blijkt dat er sprake is van voldoende eigen kracht verwacht de gemeente dat dit door ouders optimaal wordt benut.

4.5 Tegemoetkoming in vervoerskosten

Artikel 4.6.4 van de Verordening Sociaal Domein van de gemeente Lochem gaat over tegemoetkoming in de vervoerskosten. Dit is alleen mogelijk voor het vervoer waar de jeugdige zelf gebruik van maakt. Dit betekent dat een tegemoetkoming van vervoerskosten niet van toepassing is wanneer de jeugdige niet meereist in het vervoer.

Hoofdstuk 5 Wonen in een veilige en gezonde omgeving

Inwoners met een beperking kunnen problemen hebben bij het gebruik van hun woning of bij het voeren van het huishouden. Als u zulke problemen ervaart en niet zelf kunt oplossen, kan de gemeente ondersteuning bieden. De gemeente kan u of uw mantelzorger(s) helpen, als u met een beperking niet goed voor uzelf kunt zorgen. Of als u als gevolg van psychische of psychosociale problemen 24/7 toezicht en ondersteuning nodig heeft. De Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) speelt hier een rol in. De Wmo is een kaderwet. Dat betekent dat gemeenten veel zelf mogen bepalen. Op basis van de situatie van individuele inwoners wordt bepaald of, en welke, ondersteuning nodig is. In hoofdstuk 5 van de Verordening Sociaal Domein 2024 van de gemeente Lochem staan de belangrijkste punten rondom wonen in een veilig en gezonde omgeving. De beleidsregels hieronder zijn daar een nadere uitwerking op. Daarnaast is er in dit hoofdstuk ook aandacht voor mantelzorg, de ondersteuning die er voor mantelzorgers zelf beschikbaar is en wat de gemeente kan doen als er spoedzorg nodig is.

5.1 Wat is passende woonruimte?

Iedereen zorgt zelf voor woonruimte. Het kan gaan om een huurwoning, koopwoning of een woonwagen met vaste standplaats of een woonboot.

Wanneer een inwoner belemmeringen ervaart in het normale gebruik van zijn of haar woning zijn er twee typen maatwerkvoorzieningen die een passende oplossing kunnen bieden:

  • 1.

    verhuizen (paragraaf 5.1.1);

  • 2.

    woonvoorzieningen (paragraaf 5.1.2).

5.1.1 Wanneer is verhuizen een passende oplossing?

Verhuizen naar een andere woning kan een passende oplossing zijn voor de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Het college zoekt hierbij samen met de inwoner naar een passende oplossing en gaat hierbij uit van de goedkoopst passende oplossing. Wanneer verhuizen een passende oplossing is en het goedkoper is dan het aanpassen van de huidige woning van de inwoner, kan het college er in overleg met de inwoner voor kiezen om een persoonsgebonden budget (pgb) voor verhuizen te verstrekken. Hierbij gaat het college uit van een verhuizing uit een sociale huurwoning. Voor de verhuiswagen en manuren kan de inwoner offertes opvragen. Voor eventuele stofferingskosten (hieronder valt: vloerbekleding, raambekleding en muurbekleding) gaat het college uit van de Prijzengids van het NIBUD.

5.1.2 Woonvoorzieningen

Als er belemmeringen bij het normale gebruik van de woning worden ervaren kunnen woonvoorzieningen beschikbaar zijn. Daarbij maken we onderscheid tussen de losse woonvoorzieningen zoals douchestoelen, tilliften en losse woonunits en de zogenaamde woningaanpassingen. Woningaanpassingen zijn bouwkundige en woon-technische woonvoorzieningen zoals trapliften, creëren van een doucheruimte of een aanbouw.

Belangrijk om te weten:

  • 1.

    Voor een woonvoorziening van bouwkundige of woon-technische aard hoeft de inwoner geen toestemming te vragen aan de eigenaar van de woning. Wel moet de inwoner de eigenaar informeren over een aanpassing. Alleen bij bruikleen van een voorziening wordt deze bij een verhuizing verwijderd.

  • 2.

    Bij de toekenning van een woningaanpassing zorgt het college dat een inwoner normaal gebruik kan maken van de woning waarin hij zijn hoofdverblijf heeft. De inwoner kan gebruik blijven maken van zijn woning voor:

    • 1.

      het slapen, eten en verrichten van lichaamsreiniging;

    • 2.

      het verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden;

    • 3.

      het kunnen koken en het gebruiken van de keuken;

    • 4.

      het kunnen verplaatsen in en om de woning;

    • 5.

      het hebben van toegang tot de woning.

5.1.3 Hoe maakt het college afwegingen rondom woonvoorzieningen?

  • 1.

    Wanneer een inwoner een (transfer)hulpmiddel langdurig nodig heeft, kan deze mogelijk vanuit de Wmo verstrekt worden. Wanneer er sprake is van zorg voor een beperkte of onzekere duur of wanneer een transferhulpmiddel gericht is op het verplaatsen in bed, kan de inwoner gebruik maken van de Zvw.

  • 2.

    Bij bouwkundige ingrepen werkt het college altijd met een programma van eisen, zo nodig opgesteld door een extern adviseur. De definitie van een programma van eisen is opgenomen in de begrippenlijst.

  • 3.

    Als uitbreiding van de woning de goedkoopst passende oplossing is voor de ondersteuningsbehoefte onderzoekt het college of een woonunit, aanbouw of verbouwing de best en goedkoopst passende oplossing is. Op het moment dat een woonunit wordt versterkt neem je in het besluit op of het in bruikleen of in eigendom wordt verstrekt.

  • 4.

    Wanneer een inwoner van plan is vanuit een geschikte woning naar een ongeschikte woning te verhuizen, moet de inwoner vooraf contact opnemen met de gemeente om te overleggen over de mogelijkheden.

  • 5.

    Wanneer de inwoner is verhuisd vanuit een geschikte woning naar een ongeschikte woning, zet het college hier in principe geen nieuwe maatwerkvoorziening in op het gebied van wonen, tenzij er een belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is en er geen andere geschikte woning beschikbaar is. Een belangrijke reden kan zijn: - het aanvaarden van een nieuwe baan in een andere gemeente; - een echtscheiding; - een huwelijk.

  • 6.

    Wanneer een inwoner een aanpassing van een woonwagen of woonschip aanvraagt, onderzoekt het college altijd hoelang de standplaats of ligplaats nog ter beschikking blijft voor de inwoner. Hiermee wordt een afweging gemaakt of een aanpassing van een woonwagen of woonschip een langdurig passende oplossing biedt.

  • 7.

    Wanneer een inwoner in een wooncomplex dat specifiek bedoeld is voor ouderen of personen met een lichamelijke beperking woont, dan verwacht het college dat dit wooncomplex voldoet aan de basiseisen van toegankelijkheid voor deze doelgroepen. De eigenaar van de woning is in deze gevallen ook verantwoordelijk voor woonvoorzieningen in de gemeenschappelijke ruimte. Hier kent het college geen woonvoorzieningen van bouwkundige of woon-technische aard voor toe.

  • 8.

    Wanneer de inwoner in een wooncomplex woont en de algemene ruimte van dat wooncomplex is voor de inwoner niet bereikbaar of toegankelijk, dan kan het college besluiten om op de persoon gerichte aanpassingen aan te laten brengen.

5.1.4 Wat zijn hulpmiddelen?

Voordat een woonvoorziening wordt ingezet wordt er gekeken naar hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen divers van aard zijn. Het gaat om zaken, die- mits passend – voorliggend zijn op een woningaanpassing. Ze kunnen in eigendom, in bruikleen of in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verleend.

5.2 Welke ondersteuning is er voor de mantelzorger?

Mantelzorg is de ondersteuning die iemand uit het sociale netwerk, regelmatig en langdurig geeft. Deze hulp is onbetaald en wordt vrijwillig gegeven. Het gaat ook om hulp die meer is dan de normale gang van zaken (bovengebruikelijk). Het college onderzoekt of de ondersteuningsbehoefte kan worden opgelost door de inzet van mantelzorg.

Mantelzorg kan intensief zijn. Om die reden wordt de mantelzorger zoveel mogelijk bij het onderzoek betrokken. Hierbij onderzoekt het college of de mantelzorger behoefte heeft aan ondersteuning en zoekt ook daarvoor samen met de inwoner en de mantelzorger naar een passende oplossing. De verzorging die een ouder aan een jeugdige verleent valt onder het recht en plicht van de ouder en valt niet onder mantelzorg.

5.2.1 Is mantelzorg een passende oplossing?

Mantelzorg kan een passende oplossing zijn wanneer iemand vanuit het sociale netwerk van de inwoner mantelzorg wil en kan verlenen.

5.2.2 Wat kunnen we doen bij (dreigende) overbelasting van de mantelzorger?

Mantelzorgers leveren een grote bijdrage aan de doelen van de Wmo. Daarom is het belangrijk dat mantelzorgers zo lang mogelijk in staat zijn hun zorg te leveren. In het geval van (dreigende) overbelasting van de mantelzorger, kan een maatwerkvoorziening worden ingezet om de mantelzorger te ontlasten. Met de vragenlijst Ervaren Druk door Informele Zorg (EDIZ) kan de gemeente een globale indruk krijgen of mantelzorgers overbelast (dreigen te) raken. De vragenlijst is te vinden op EDIZ, Ervaren Druk door Informele Zorg (zorgvoorbeter.nl).

5.2.3 Wat is een mantelzorgwoning?

We spreken van een mantelzorgwoning als een zorgvrager bij de mantelzorger gaat wonen of andersom en als er voor de zorgvrager of mantelzorger een:

  • 1.

    aan- of bijgebouw van de woning van de mantelzorger geschikt wordt gemaakt;

  • 2.

    tijdelijke mantelzorgunit aan de woning wordt gekoppeld;

  • 3.

    aparte woning of woonunit op het erf van de mantelzorger wordt gerealiseerd.

Inwoners die een mantelzorgwoning willen bouwen of huren, moeten hiervoor zelf in de kosten voorzien. Dit zijn namelijk de normale kosten voor wonen. Lees meer informatie over de mantelzorgwoning via deze link: www.lochem.nl/zorg-jeugd-en-werk/zorg-en-jeugdhulp/direct-regelen/melding-mantelzorgwoning

5.2.4 Kan het sociaal netwerk een oplossing zijn?

Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of inzet vanuit het sociale netwerk van de inwoner een passende oplossing is.

5.2.5 Mantelzorgcompliment

Als blijk van waardering kunnen mantelzorgers in aanmerking komen voor het mantelzorgcompliment. Welzijn Lochem is de organisatie die de uitvoering van het mantelzorgcompliment doet. De waardering is als volgt opgebouwd:

  • 1.

    Jonge mantelzorgers tot 18 jaar: een cadeaubon ter waarde van € 25,- en de mogelijkheid mee te doen aan een fun-dag.

  • 2.

    Jonge mantelzorgers tussen de 18 jaar - 24 jaar: een bedrag van € 100,-

  • 3.

    Mantelzorgers vanaf 25 jaar: een bedrag van € 100,-

Er zijn een paar voorwaarden gesteld aan de verstrekking van het mantelzorgcompliment:

  • 1.

    Per zorgvrager vraag je voor één mantelzorger, van 25 jaar of ouder, een mantelzorgcompliment aan. Meerdere betrokken mantelzorgers verdelen het compliment onderling.

  • 2.

    Elke (jonge) mantelzorger vraagt maximaal 1 mantelzorgcompliment aan

  • 3.

    Per adres wordt maximaal 1 mantelzorgcompliment voor mantelzorgers van 25 jaar of ouder uitgedeeld.

  • 4.

    Je komt in aanmerking wanneer je als mantelzorger tenminste 8 uur per week en langer dan 3 maanden aaneengesloten, onbetaald mantelzorg verleent. Het gaat om hulp die de gebruikelijke hulp die in redelijkheid mag worden verwacht van partners, ouders, kinderen of andere huisgenoten overstijgt.

5.3 Wanneer is er huishoudelijke ondersteuning beschikbaar?

Ondersteuning bij het huishouden is een passende oplossing in de volgende situaties:

  • 1.

    Een inwoner kan huishoudelijke werkzaamheden niet (meer) zelf uitvoeren. De werkzaamheden moeten worden overgenomen. Algemene voorzieningen, gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp zijn niet in staat zijn dit (volledig) op te vangen.

    • 1.

      Het product ‘schoon huis’ zetten we in met als te bereiken resultaat: een schoon en leefbaar huis waarbij de inwoner de beschikking heeft over schone kleren.

    • 2.

      De definitie van het resultaat is: een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basis hygiëne-eisen.

    • 3.

      Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.

    • 4.

      Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Een inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrek, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van huishoudelijke hulp.

  • 2.

    Een inwoner heeft minder of geen regie bij het organiseren en structureren van het huishouden. De regie van het huishouden moet (deels) overgenomen worden. Gebruikelijke hulp is niet in staat dit (volledig) op te vangen. Het product ‘Regie op huishouden’ wordt ingezet met als doel: een schoon huis en een gestructureerd huishouden. Voor zover mogelijk wordt ook ingezet op het aanleren en trainen in vaardigheden t.b.v. het verzorgen van het huishouden.

Let op: Huishoudelijke ondersteuning producten worden enkel ingezet voor het hoofdverblijf van de inwoner.

5.3.1 Wat zijn de taken binnen de huishoudelijke ondersteuning?

De volgende taken vallen onder het doel schoon en leefbaar huis:

  • 1.

    lichte huishoudelijke taken, zoals afstoffen, afwassen;

  • 2.

    zware huishoudelijke taken, zoals stofzuigen, de badkamer poetsen;

  • 3.

    wasverzorging, het wassen, ophangen en strijken en opbergen van de kleding.

De volgende taken vallen in principe niet onder het doel schoon en leefbaar huis:

  • 1.

    boodschappen doen; een boodschappenservice is voorliggend;

  • 2.

    ramen wassen aan de buitenkant, tenzij de inwoner in een gebied woont waar geen glazenwasser wil komen.

Voor het bepalen van de uren voor de huishoudelijke taken kijkt het college per situatie naar wat nodig is. Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp, maken we gebruik van het HHM normenkader. Voor bijzondere situaties is het mogelijk om gemotiveerd van het normenkader af te wijken.

5.3.2 Welke keuzes worden bij huishoudelijke ondersteuning gemaakt?

Huishoudelijke ondersteuning is alleen een passende oplossing wanneer de te bieden hulp de gebruikelijke hulp overstijgt. Er is sprake van gebruikelijke hulp wanneer de inwoner een inwonende huisgenoot heeft, die onderdeel uitmaakt van het huishouden. Of dit zo is hangt af van de situatie. Wanneer een inwonende huisgenoot de woning schoon en leefbaar kan houden, wordt er geen indicatie voor huishoudelijke hulp afgegeven.

Wie is verantwoordelijk voor gebruikelijke hulp?

Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat zowel volwassen huisgenoten als jonge huis- genoten een bijdrage moeten leveren aan het huishouden. Hierbij houden we rekening met de leeftijd van kinderen.

Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • 1.

    Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden.

  • 2.

    Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijvoorbeeld opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand doen).

  • 3.

    Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte werkzaamheden (zie hierboven voor voorbeelden) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

  • 4.

    Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden verzorgen. Daarnaast kan indien nodig de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

  • 5.

    Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen.

Wanneer de inwoner of inwonende huisgenoten de vaardigheid missen om huishoudelijk werk uit te voeren, verwacht het college dat zij dit kunnen leren. Hiervoor is eventueel een maatwerkvoorziening mogelijk. De taken worden dan niet overgenomen, maar via instructies gestuurd.

Wat als er overbelasting ontstaat?

Wanneer de persoon die de gebruikelijke hulp zou kunnen leveren overbelast is of er overbelasting dreigt, kan er voor een bepaalde tijd huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. Op deze manier kan verdere overbelasting worden voorkomen. In terminale situaties kan het college soepeler omgaan met het principe van gebruikelijk hulp.

5.3.3 Welke ondersteuning is er nog meer?

Als er problemen zijn met regie in het huishouden en problemen met schoonmaken wordt het product ‘regie op huishouden’ ingezet. Als er naast regie op huishouden andere ondersteuning nodig is kijkt het college of individuele begeleiding in combinatie met het product ‘schoon huis’ passend is.

5.3.4 Hoe wordt de omvang van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp bepaald?

De omvang (in uren) van de indicatie is afhankelijk van een aantal factoren:

  • 1.

    De taken die overblijven nadat is onderzocht of er oplossingen mogelijk zijn middels eigen kracht, sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, algemene voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzieningen.

  • 2.

    Uw gezinssamenstelling.

  • 3.

    De ruimten in de woning die schoongemaakt dienen te worden. Het gaat hierbij enkel om de ruimten die de inwoner in het dagelijks leven gebruikt.

Sommige inwoners maken langere tijd gebruik van dezelfde ondersteuning, mede omdat de persoonlijke situatie en hulpvraag niet veranderen. We kunnen in deze situatie indicaties geven voor een langere periode, tot maximaal 20 jaar. Contact blijft er wel. Tijdens de indicatieperiode wordt er door de consulent op maat evaluatiemomenten gepland.

5.4 Kan een rolstoel een passende oplossing zijn?

Als een inwoner moeite heeft met zelfstanding te verplaatsen kan een rolstoel een passende oplossing bieden.

5.4.1 Welke keuzes worden gemaakt bij rolstoelen?

Een inwoner kan mogelijk vanuit eigen kracht gebruik maken van een algemeen gebruikelijke voorzieningen die voor de eerdergenoemde ondersteuningsbehoefte een passende oplossing biedt. Dit zijn bijvoorbeeld wandelstokken, looprekken of rollators. Ook kan de inwoner tijdelijk (tot maximaal zes maanden) een rolstoel lenen via een uitleenpunt. Wanneer deze algemeen gebruikelijke voorzieningen geen passende oplossingen zijn voor de ondersteuningsbehoefte van de inwoner, kan een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo een passende oplossing zijn.

5.4.2 Wat is een rolstoel op maat?

De gemeente Lochem kan verschillende rolstoelen als maatwerkvoorziening verstrekken. Bij de selectie van de rolstoel stelt het college een functioneel programma van eisen op. Hierbij wegen we ook de belangen van de mantelzorgers mee, zoals de (on)mogelijkheid van mantelzorger om de rolstoel te duwen.

Aan de hand van het functioneel programma van eisen stelt het college vast welke categorie rolstoel een passende op- lossing is. De aanbieder van de rolstoel onderzoekt vervolgens welke rolstoel uit deze categorie het meest passend is bij het functioneel programma van eisen en levert deze rolstoel.

5.5 Wat is respijtzorg en wanneer is dat beschikbaar?

Respijtzorg wordt geduid als mantelzorgondersteuning. Wanneer er sprake is van overbelasting of dreigende overbelasting van de mantelzorger kan een vorm van respijtzorg ingezet worden. De inzet sluit aan bij de vraag, de behoefte van de mantelzorger en duurt zo lang als het nodig is voor de mantelzorger om weer nieuwe energie op te doen.

5.5.1 Wat is kortdurend verblijf als respijtzorg?

Het mogelijk om kortdurend verblijf in te zetten bij dreigende overbelasting van de mantelzorger. Kortdurend verblijf is het verblijf in een instelling voor een korte periode van de persoon waar de mantelzorger voor zorgt. Dit is alleen mogelijk als er geen sprake is van noodzakelijke 24-uurs zorg. In dat geval kan de inwoner een beroep doen op de Wet lang- durige zorg (Wlz). Voor de inwoner die de Wlz in de thuissituatie verzilvert, is het vanuit de Wlz mogelijk om kort- durend verblijf in te zetten.

Veel zorgverzekeraars hebben een mogelijkheid voor mantelzorgondersteuning. Soms vergoedt de zorgverzekeraar ook kortdurend verblijf. Als de (aanvullende) verzekering van een inwoner deze optie biedt, dan wordt aan de inwoner gevraagd om eerst hierop aanspraak te maken.

5.5.2 Wanneer is spoedzorg nodig?

Wanneer er sprake is van het plotseling wegvallen van een mantelzorger en er met spoed zorg nodig is, kan spoedzorg worden ingezet. Het college staat garant voor de kosten wanneer spoedzorg noodzakelijk is en deze niet vanuit een andere wet vergoed kan worden.

5.6 Wmo voorzieningen voor een Wlz-geïndiceerde in een instelling

De inwoner met een Wlz-indicatie die in een instelling verblijft komt in aanmerking voor de volgende voorzieningen:

  • 1.

    Sociaal vervoer (de regiotaxi) zolang dat een algemene voorziening is onder de Wmo 2015,

  • 2.

    Hulpmiddelen die thuis blijven staan als de cliënt de intentie heeft om minstens 18 dagen per jaar thuis te logeren. We volgen hierin de bestuurlijke afspraken die gemaakt zijn met het VNG.

Het gaat alleen om Wmo-hulpmiddelen die:

  • 1.

    al aanwezig zijn op het moment van verhuizen;

  • 2.

    een inwoner niet vanuit de zorginstelling kan meenemen naar huis. De zorginstelling bepaalt wat kan worden meegenomen.

Uitzonderingen/afspraken:

  • 1.

    Mobiliteitshulpmiddelen zoals een rolstoel en aangepaste fiets worden niet tweemaal verstrekt, deze vallen dus niet onder de afspraken.

  • 2.

    Een traplift is geen hulpmiddel, maar een woningaanpassing. Deze valt toch onder de afspraken.

  • 3.

    Hulpmiddelen die moeten worden onderhouden, gerepareerd of vervangen vallen onder de afspraken.

  • 4.

    Als afspraken niet voorzien in een specifieke oplossing, dan werken partijen samen in geest van de afspraken.

De werkwijze en de verantwoordelijkheid van de verschillende partijen staat in de bestuurlijke afspraken beschreven.

Het sociaal vervoer, een rolstoel, eventuele vervoermiddelen, een noodzakelijke (beperkte) woningaanpassing en losse woonvoorzieningen of hulpmiddelen voor de inwoner die in zijn eigen huis is blijven wonen en daar een pgb, een VPT (Volledig Pakket Thuis) of een MPT (Modulair Pakket Thuis) hebben. Inwoners die wegens een VPT zijn verhuisd naar een geschikte zelfstandige woning (zoals een aanleunwoning) komen ook in aanmerking voor deze voorzieningen.

5.7 Regels voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen

Maatschappelijke opvang is het bieden van tijdelijk verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd. Dit kan worden aangeboden bij zorg, begeleiding en/of het verhelpen van een crisis. Beschermd wonen biedt een beschermde woonomgeving waar continu begeleiding aanwezig of nabij is. De gemeente Lochem werkt samen met andere gemeenten op het gebied van maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Als een inwoner maatschappelijke opvang en/ of beschermd wonen nodig heeft, gelden de regels die zijn vastgelegd in de geldende beleidsregels van de gemeente Deventer.

Hoofdstuk 6 WMO-vervoer en Leerlingenvervoer

Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van scholen en gemeente om te zorgen voor geschikt aanbod van passend onderwijs zo dicht mogelijk bij huis. Als ouder bent u er verantwoordelijk voor dat uw kinderen naar school gaan. Soms is de afstand van huis naar school (te) groot voor uw kind of kan uw kind vanwege zijn beperking nog niet zelfstandig naar school reizen. U kan soms een beroep doen op leerlingenvervoer. In hoofdstuk 3 en 6 van de Verordening Sociaal Domein 2024 van de gemeente Lochem staan de belangrijkste uitgangspunten opgenomen over hoe de gemeente u ondersteunt bij het vervoer van uw kind naar school. De beleidsregels hieronder zijn een nadere uitwerking op deze hierop.

6.1 Welke oplossingen zijn er voor vervoer?

Wanneer een inwoner zich niet in redelijke mate kan verplaatsen om deel te nemen aan de samenleving en mensen te ontmoeten, zijn er meerdere oplossingen mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn:

  • 1.

    Vervoersdienst; collectief vervoer.

  • 2.

    Vervoersvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld zijn:

    • 1.

      door spierkracht voortbewogen vervoermiddelen, zoals een driewielfiets;

    • 2.

      scootmobiel;

    • 3.

      aanpassing auto.

6.1.1 Wat is collectief vervoer en wat valt daar onder?

Collectief vervoer (PlusOV) is een maatwerkvoorziening waarbij meerdere mensen tegelijkertijd worden vervoerd. Bij collectief vervoer gaat het om middellange en lange afstanden (tot 20 kilometer). De inwoner betaalt een ritbijdrage en wordt er van deur tot deur vervoerd.

Welke keuzes worden gemaakt bij de inzet van collectief vervoer?

Een inwoner komt in aanmerking wanneer het openbaar vervoer geen passende oplossing is. Hierbij kijkt het college naar:

  • 1.

    Is iemand in staat om gebruik te maken van het openbaar vervoer?

  • 2.

    Kan de inwoner zelf vanuit de woning naar de opstapplaats?

  • 3.

    Kan de inwoner vanuit de aankomsthalte naar de bestemming komen?

Voorbeelden van oplossingen vanuit eigen kracht zijn:

  • 1.

    Een ov-begeleiderskaart.

  • 2.

    Vervoer vanuit de Zorgverzekeringswet. Wanneer de Zvw geen vervoer biedt voor afspraken in het ziekenhuis kan er eventueel vanuit de Wmo een passende oplossing worden ingezet.

  • 3.

    Wanneer de vervoersbehoefte gaat over een afstand langer dan 25 kilometer kan de Valys een passende oplossing zijn.

Collectief vervoer gaat uit van een vervoersbehoefte tot 20 kilometer. De Valys biedt een oplossing voor afstanden vanaf 25 kilometer. Wanneer de enige vervoersbehoefte van de inwoner gaat over een afstand tussen de 20 en 25 kilometer kan het college alsnog een maatwerkvoorziening voor collectief vervoer verstrekken.

Collectief vervoer kan alleen een passende oplossing zijn wanneer de inwoner er ook daadwerkelijk gebruik van kan maken. De bussen zijn daarom toegankelijk voor zoveel mogelijk mensen. Daarnaast kan het college besluiten extra opties toe te voegen, zoals:

  • 1.

    Individueel vervoer: dit kan een oplossing zijn wanneer het voor een inwoner onmogelijk is om te reizen met anderen.

  • 2.

    Gezinstaxi: dit kan een oplossing zijn wanneer het vanwege de persoonskenmerken van de inwoner wenselijk is dat hij met het hele gezin vervoerd wordt;

  • 3.

    Medereiziger met gereduceerde ritbijdrage (sociaal begeleider): dit geldt wanneer de inwoner begeleiding nodig heeft op de plaats van bestemming;

  • 4.

    Medisch begeleider (zonder ritbijdrage): dit kan een passende oplossing zijn wanneer er vanwege (kans op) medische zorg of (kans op) gedragsproblemen altijd een begeleider nodig is;

  • 5.

    Kamer tot kamervervoer: dit kan een passende oplossing zijn wanneer de inwoner begeleiding nodig heeft bij het bereiken van de taxi;

  • 6.

    Rolstoelbus: wanneer er sprake is van een rolstoel is dit het standaardvervoersmiddel;

  • 7.

    Taxivoertuig: dit kan een passende oplossing zijn wanneer er redenen zijn waardoor een inwoner niet met een taxibus vervoerd kan worden, bijvoorbeeld omdat een inwoner geen hoge opstap kan maken;

  • 8.

    Scootmobiel mee: dit kan een passende oplossing zijn wanneer de inwoner voor de korte afstand afhankelijk is van zijn of haar scootmobiel en de vervoersbehoefte zodanig is dat een combinatie van collectief vervoer en scootmobiel noodzakelijk is.

Collectief vervoer is geen passende oplossing wanneer de vervoersbehoefte van de inwoner zich richt op een zeer korte afstand.

Wanneer is er pgb voor vervoer op middellange of lange afstand beschikbaar?

Een inwoner kan kiezen voor een pgb wanneer er sprake is van een Wmo indicatie voor vervoer is, maar het openbaar vervoer geen passende oplossing is. De hoogte van het pgb berekent het college op basis van een inschatting van het aantal te reizen kilometers met een maximum van 2000 kilometers voor een vervoersbehoefte binnen een straal van 20 kilometer rondom de eigen woning.

6.1.2 Wat zijn alternatieven voor collectief vervoer?

Collectief vervoer is niet altijd een passende oplossing. Alleen als collectief vervoer geen passende oplossing biedt zijn er andere mogelijkheden, voorbeelden hiervan zijn:

  • 1.

    Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel (bijvoorbeeld een driewielfiets of een handbike).

  • 2.

    Scootmobiel.

  • 3.

    Aanpassing en meerkosten van een auto.

Wat is een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel?

Als de inwoner zijn of haar vervoersbehoefte op korte en middellange afstanden niet kan invullen met bijvoorbeeld een fiets kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken voor een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel. Het gaat dan bijvoorbeeld om een driewielfiets.

Wanneer is een scootmobiel geschikt?

Een scootmobiel kan een oplossing zijn voor vervoersbehoeften op korte en middellange afstanden.

Is rijvaardigheid een voorwaarde voor het verstrekken van een scootmobiel?

Voor een scootmobiel moet de inwoner de rijvaardigheid van een beginnend bestuurder hebben. Het college onderzoekt voor verstrekking de rijvaardigheid van de inwoner. Ook na verstrekking kan het college in het kader van een heronderzoek de rijvaardigheid onderzoeken. Wanneer de inwoner niet de rijvaardigheid heeft die nodig is, trekt het college de indicatie in en moet de inwoner het voertuig inleveren.

  • 1.

    Wanneer een inwoner niet de nodige rijvaardigheid bezit, maar wel in staat is dit te leren wordt de inwoner erop gewezen dat men gebruik kan maken van de 1e-lijns ergotherapie. De ergotherapeut is voorliggend aan de Wmo. Het initiatief ligt dan vervolgens bij de klant of men hier gebruik van maakt.

  • 2.

    Verordening Sociaal Domein Gemeente Lochem 2024

  • 3.

    Heeft het college tijdens de Wmo-onderzoeksfase behoefte aan advies van een ergotherapeut, dan ligt het initiatief bij gemeente zijn de kosten voor de Wmo.

  • 4.

    Het college kan nog rijlessen toewijzen nadat een scootmobiel is verstrekt. Hierover zijn contractafspraken met de hulpmiddelenleverancier. De leverancier verzorgt een eerste toets/ gewennings-les en eventueel een extra les.

  • 5.

    Als de hulpmiddelenleverancier van mening is dat de rij- en/of gebruiksvaardigheid of het verkeersinzicht dan nog te wensen overlaat, worden eventueel extra lessen verzorgd.

Moet er stallingsruimte aanwezig zijn of gerealiseerd worden?

Voor het gebruik van een vervoersvoorziening met elektrische ondersteuning (zoals bijvoorbeeld een scootmobiel of driewielfiets) moet de inwoner geschikte stallingsruimte of mogelijkheden om deze te realiseren hebben. Een geschikte stallingsruimte is droog en afgesloten. Dit kan bijvoorbeeld een tuin of een schuur zijn. Een hal of parkeergarage van een appartementencomplex kan ook een geschikte stallingsruimte zijn. De veiligheid van het complex mag niet in gevaar worden gebracht door het parkeren van de vervoersvoorziening. Het college kan een maatwerkvoorziening voor het realiseren van een geschikte stallingsruimte indiceren.

Kan een inwoner noodzakelijke aanpassingen aan een eigen auto (laten) doen?

Wanneer een inwoner een eigen auto heeft, maar deze vanwege zijn of haar beperkingen niet kan gebruiken, kan een aanpassing van de auto een passende oplossing zijn. Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen voor de noodzakelijke aanpassingen. Het college kent alleen een maatwerkvoorziening toe voor aanpassingen die niet standaard door de fabriek meegeleverd kunnen worden. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening gebruikt het college een programma van eisen.

Voor aanpassingen en vergoeden van meerkosten van auto’s zijn een aantal keuzes belangrijk:

  • 1.

    Het college kent geen maatwerkvoorziening voor een autoaanpassing toe wanneer de inwoner een adequate auto had, maar deze heeft ingeruild voor een inadequate auto.

  • 2.

    Het college onderzoekt of er sprake is van aantoonbare meerkosten als gevolg van de beperkingen van de inwoner. Als dat zo is, kan de inwoner een maatwerkvoorziening ontvangen. Het college kent geen vergoeding toe voor aanpassingen die algemeen gebruikelijk zijn.

  • 3.

    Of en in hoeverre er sprake is van meerkosten beoordeelt het college aan de hand van de situatie van de inwoner en de hoeveelheid extra verplaatsingen op de korte afstand die de inwoner als gevolg van zijn of haar beperking met de auto moet maken. Het college onderzoekt daarbij of deze extra verplaatsingen op een andere manier, bijvoorbeeld met het collectief vervoer, gemaakt kunnen worden.

  • 4.

    Zolang de maatwerkvoorziening technisch voldoet kent het college geen nieuwe maatwerkvoorziening toe.

6.2 Wanneer zet de gemeente sportvoorzieningen in?

Met het verstrekken van een sportvoorziening kan het college bereiken dat een inwoner in staat wordt gesteld om in redelijke mate:

  • 1.

    te participeren;

  • 2.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan.

6.2.1 Keuzes rondom sportvoorzieningen

  • 1.

    Wanneer een sportvoorziening voor topsport wordt aangevraagd, wordt gecompenseerd tot het niveau van aanvaardbaar kunnen participeren. Voor participatie is een professionele sportcarrière niet noodzakelijk. De gemeente hoeft het deelnemen aan topsport dan ook niet altijd mogelijk te maken.

  • 2.

    Sport kan zorgen dat de inwoner kan participeren; deel kan nemen aan het dagelijks leven en een sociaal leven kan leiden. Wat een aanvaardbare mate van participeren betekent is niet zwart-wit. Dit hangt af van allerlei persoonlijke factoren (sociaal leven, leeftijd, hobby’s, enzovoort).

  • 3.

    Sportvoorzieningen kunnen algemeen gebruikelijk zijn. Wanneer een inwoner meerkosten heeft door zijn of haar beperkingen verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening voor de meerkosten.

  • 4.

    Het college verstrekt pas een nieuwe sportvoorziening wanneer de oude technisch is afgeschreven. Hierop is een uitzondering: wanneer er veranderingen zijn in het functioneren van de inwoner.

6.3 Wat valt er onder leerlingenvervoer?

Dit deel van hoofdstuk 6 staat in het teken van leerlingenvervoer. Ouders en verzorgers zorgen zelf voor het vervoer van hun kinderen naar school. Soms gaat dit echter niet. Dan kunnen zij de gemeente vragen voor vervoer te zorgen. Onder bepaalde voorwaarden vergoedt de gemeente het leerlingenvervoer naar- en van school. Leerlingenvervoer vraagt de ouder of verzorger aan voor zijn/haar/hun kind(eren). De onderstaande regels zijn een verdere uitwerking van datgene wat al in de omgekeerde Verordening Sociaal Domein staat benoemd.

6.3.1 Welke soorten voorzieningen zijn er?

De gemeente biedt voor het schoolgaan van de leerling voorzieningen voor vervoer per:

  • 1.

    (elektrische) fiets;

  • 2.

    openbaar vervoer;

  • 3.

    eigen auto;

  • 4.

    aangepast vervoer (taxivervoer of touringcar).

6.3.2 Wat is de ‘vervoer van de begeleider-vergoeding’?

De voorziening is voor het vervoer van de leerling van en naar de school. Als de leerling door een beperking of door leeftijd begeleiding nodig heeft, kan de voorziening in bepaalde gevallen worden uitgebreid naar vergoeding voor vervoer van de leerling en een begeleider.

6.3.3 Waar staat de ‘goedkoopste passende voorziening’ voor?

Het college kent een voorziening toe voor de goedkoopst mogelijke wijze van vervoer die geschikt is voor het kind. Dit noemen we de goedkoopst adequate bekostiging van het vervoer.

6.3.4 Wanneer is er begeleiding in aangepast vervoer beschikbaar?

Als begeleiding door de chauffeur in het aangepast vervoer niet voldoende is, ligt de verantwoordelijkheid voor het regelen van een begeleider in eerste instantie bij de ouders. Deze verantwoordelijkheden kunnen ouders niet op- of overdragen aan de gemeente.

De gemeente regelt alleen bij hoge uitzondering een begeleider. In artikel 17 leggen we uit wanneer we een begeleider regelen. We vergoeden alleen de vervoerskosten van de begeleider in het aangepast vervoer. De gemeente stelt bijvoorbeeld een zitplaats in het aangepast vervoer beschikbaar.

6.3.5 Hoe werken we samen aan meer zelfstandig reizen?

De gemeente wil zelfstandig(er) reizen stimuleren en helpen mogelijk te maken. Daarvoor zijn in de verordening mogelijkheden gecreëerd. Op ieder moment kunnen ouders en leerlingen met de gemeente in gesprek gaan over de mogelijkheden om (meer) zelfstandig te gaan (leren) reizen. Indien het nodig is om te oefenen met de leerling, zijn ouders en het eigen netwerk de eerst aangewezenen om dit te doen. Indien nodig kan de gemeente ondersteunen met een (aangepast) vervoers- of hulpmiddel. Als tijdens de oefenperiode de vervoersvoorziening moet worden aangepast, zal vanuit leerlingenvervoer alle medewerking worden verleend. Als het zelfstandig(er) reizen toch niet haalbaar blijkt te zijn, dan is er (weer) aanspraak op de eerder verstrekte vervoersvoorziening overeenkomstig de verordening.

6.3.6 Zijn er combinaties van vervoer mogelijk?

Combinaties van vervoer zijn ook mogelijk. Een leerling kan bijvoorbeeld een deel van de reis naar school doen in het aangepast vervoer en het laatste stuk met het openbaar vervoer. Of 1 of enkele dagdelen per week gebruik maken van het aangepaste vervoer naast het zelfstandig naar school reizen.

6.3.7 Wat is de ingangsdatum van de vervoersvoorziening?

Indien een vervoersvoorziening wordt toegekend geldt deze:

  • 1.

    wanneer het een bekostiging betreft, met ingang van de door de ouders verzochte datum, met dien verstande dat de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag;

  • 2.

    wanneer het aangepast vervoer betreft, met ingang van een datum die zo mogelijk aansluit bij de door de ouders verzochte datum. Het vervoer wordt bij de vervoerscentrale aangevraagd waarbij de vervoerder maximaal tien werkdagen de tijd heeft om taxivervoer in te zetten.

Bij aanvragen voor het nieuwe schooljaar die te laat worden gedaan, kan niet worden gegarandeerd dat het taxi- vervoer op de eerste schooldag beschikbaar is. De uiterste inschrijfdatum wordt ieder jaar vastgesteld door de regiecentrale en gepubliceerd op de website van de gemeente of ’t Baken: Leerlingenvervoer - ‘t Baken (bakenlochem.nl). Rondom de start van het schooljaar kan het vervoerrooster enkele weken bevroren worden, waardoor ouders de leerling de eerste weken zelf zullen moeten brengen en halen. Hiervoor wordt geen vergoeding of andere voorziening verstrekt.

Ouders kunnen ook tijdens het lopende schooljaar een aanvraag doen. Voor het aanvragen voor een vergoeding die worden ingediend tijdens het schooljaar geldt de ontvangstdatum van de aanvraag als de mogelijke ingangsdatum van de vergoeding.

6.3.8 Wat is de duur van een beschikking?

Een beschikking wordt in de basis afgegeven van de start van het vervoer tot het einde van het schooljaar. Wanneer we verwachten dat de aard van de beperking van een leerling niet substantieel verandert zolang een leerling op dezelfde school zit, geeft het college voor de hele schoolperiode op deze specifieke school een beschikking af. Bij de overgang naar het voortgezet onderwijs of een andere school moeten ouders zélf in de gaten houden dat zij (indien nodig) een nieuwe aanvraag indienen.

6.3.9 Wat zijn de afspraken rondom tijd en kwaliteit van taxivervoer?

  • 1.

    Door de ligging van de scholen buiten de gemeente kunnen ritten langer duren dan de gewenste 60 minuten. De maximale reistijd voor aangepast vervoer is 90 minuten.

  • 2.

    Sommige leerlingen hebben een rechtstreekse reistijd in het voertuig die sowieso langer is dan 90 minuten. Ook met deze ritten moet enige mate van combineren mogelijk zijn. Daarom geldt de volgende verbijzondering:

  • 3.

    Als de rechtstreekse reistijd 75 minuten of langer is, dan is de maximale reistijd voor deze leerling gelijk aan de rechtstreekse reistijd plus 15 minuten. Voorbeeld: voor een leerling met een rechtstreekse reistijd van 80 minuten geldt een maximale reistijd van 95 minuten.

  • 4.

    Ouders worden voor de start van het nieuwe schooljaar geïnformeerd over de reistijden inclusief de tijdstippen van halen en brengen. PlusOV stelt een brochure beschikbaar met informatie en rechten & plichten in het aan- gepast vervoer.

  • 5.

    Officiële klachten over het aangepast vervoer worden altijd ingediend bij PlusOV via klachten@plusov.nl. PlusOV geeft binnen 10 werkdagen reactie op de klachten.

6.3.10 Wat zijn opstapplaatsen en hoe worden die bepaald?

Leerlingen die gebruik maken van aangepast vervoer worden opgehaald bij een opstapplaats. Dit geldt niet voor de schoolsoort SO of andere scholen in cluster 2 of cluster 3. De afstand tot de opstapplaats is maximaal 2 kilometer. De gemeente of de vervoerder bepaalt de opstapplaats voor de leerling. Als ouders van mening zijn dat de leerling geen gebruik kan maken van een opstapplaats, moet dit door hen voor het college genoegzaam worden onderbouwd met een medische verklaring.

6.4 Wat zijn de spelregels rondom het leerlingenvervoer?

6.4.1 De ouders

De verordening omschrijft “de ouders” als: ouders, voogden of verzorgers van de jongere. Hiermee wordt bedoeld de volwassenen die voor de leerling zorgen op het adres waar de leerling verblijft. Doorgaans zijn dit de beide ouders, de alleenstaande ouder of de ouder en de partner met wie deze ouder een huishouden vormt. Soms gaat het om verzorgers (zoals oma en opa) of om (de medewerkers van) een gezinsvervangend tehuis. De rechten en plichten in de verordening hebben betrekking op deze ouders. Voor gescheiden ouders zie ‘leerling met twee adressen’.

6.4.2 Leerling met twee adressen

Als een leerling op twee adressen woont (bijv. bij gescheiden ouders) moeten beide ouders een aanvraag doen voor het vervoer van en naar hun woning. Hierdoor is het mogelijk dat vanaf het ene adres een andere voorziening wordt toegekend dan vanaf het andere (andere afstand, andere reismogelijkheden, afwijkend beleid andere gemeente).

6.4.3 Tijdelijk verblijf buiten gemeente

Een vervoervoorziening kan worden toegekend voor een leerling die tijdelijk buiten gemeente Lochem verblijft, om de leerling in staat te stellen dezelfde school te blijven bezoeken. Dit kan alleen als:

  • 1.

    de leerling al een lopende voorziening heeft van gemeente Lochem;

  • 2.

    de leerling maximaal zes weken in een andere gemeente verblijft om een zwaarwegende reden (niet: vakantie van de ouders);

  • 3.

    na die korte periode terugkeert naar de gemeente Lochem.

6.4.4 Crisissituatie

In een crisissituatie (bijv. een uithuisplaatsing) kan een vervoervoorziening worden toegekend voordat op de aanvraag is besloten.

6.4.5 Opvangadres

Ouders met een voorziening voor aangepast vervoer kunnen één extra adres anders dan het verblijfadres van de leerling toevoegen, waar de leerling volgens een vast wekelijks rooster (deels of geheel) wordt gehaald en gebracht. Dit moet zijn met het doel van opvang, dus niet voor buitenschoolse activiteiten zoals zwemles. De optie van een extra adres geldt alleen als het extra adres binnen dezelfde woonplaats is. Dit artikel is niet van toepassing als er sprake is van een opstapplaats.

6.4.6 Vervoer naar Internationale schakelklas (NT2/ISK)

NT2/ISK is een vorm van regulier basisonderwijs of voortgezet onderwijs. De afstand van huisadres naar NT2/ISK moet meer dan 6 kilometer bedragen om in aanmerking te komen voor leerlingenvervoer. Dit is alleen voor leerlingen die op het primair onderwijs zitten. Leerlingen voortgezet onderwijs ISK komen niet in aanmerking voor een bekostiging van het leerlingenvervoer, zij kunnen een beroep doen op de bijzondere bijstand.

6.4.7 Afstand tot school

Om de afstand tot de school te bepalen (rekening houdend met de afstandsgrens van 6 kilometer), wordt gebruik gemaakt van de afstand per fiets.

Afstand per fiets

Bij het vervoer per fiets houden we rekening met de leeftijd, een eventuele structurele handicap van de leerling en de veiligheid en afstand van de route. Als het college de aanvraag toetst kijken ze naar de kortste en meest veilige route. Dit meten we via de routeplanner op www.anwb.nl.

Afstand per auto

We bepalen de afstand tussen de woning en school met de routeplanner van de ANWB. We gebruiken de optie ‘kortste route’ en berekenen het gemiddelde van de heen- en terugreis.

6.4.8 Reistijd

De reistijd is in alle gevallen de geplande reistijd. De reistijd per openbaar vervoer wordt door de gemeente bepaald met behulp van een reisadvies van een gebruikelijke reisplanner zoals 9292, ANWB of Google Maps, op basis van de dienstregeling op een normale schooldag in de periode waarop de voorziening betrekking heeft.

De reistijd per auto en fiets (in verband met de maximale reistijd voor de begeleider) wordt door het college bepaald met een gebruikelijke reisplanner zoals ANWB of Google Maps. De feitelijke geplande reistijd per aangepast vervoer wordt aangeleverd door de vervoerder.

6.4.9 Maximale reistijden openbaar vervoer

De maximale reistijd met openbaar vervoer voor de leerling is 90 minuten enkele reis. De maximale reistijd voor de begeleider is 45 minuten enkele reis.

De reistijd heenreis wordt berekend als de tijd tussen de geplande vertrektijd vanaf huis en de aanvangstijd van de school, verminderd met de gebruikelijke wachttijd. Dus met tien minuten aftrek. Als de leerling minder dan tien minuten voor aanvang aankomt, wordt dat aantal minuten afgetrokken.

6.4.10 Reisdoelen

Een schoolbezoek of een stage zijn reisdoelen.

Wie is verantwoordelijk voor het schoolbezoek?

Een voorziening leerlingenvervoer wordt alleen verstrekt voor reizen van de woning naar de school en terug. Het schoolbezoek van de leerling is en blijft de verantwoordelijkheid van de ouders. Als de voorziening (bijvoorbeeld het taxivervoer) tijdelijk niet beschikbaar is, blijft het de verantwoordelijkheid van ouders om te zorgen dat de leerling op school komt.

Hoe werkt aangepast vervoer naar een stage?

Is een stage onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat aanspraak op een vervoervoorziening naar het stageadres. De stagetijden dienen aan te sluiten bij de schooltijden. Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en tijdens schoolvakanties.

6.4.11 Fietsen (inclusief bakfiets en elektrisch)

Ouders kunnen aanspraak maken op een vergoeding voor een e-bike, bakfiets of longtail/ cargofiets als hun kind zelf gaat fietsen of door een ouder wordt gebracht. De gemeente stelt hier per aanvraag een bedrag van € 2.800 (voor een e-bike) ter beschikking voor het aanschaffen van een fiets bij 1 van de lokale fietshandels onder voorwaarde dat er een verzekering wordt afgesloten voor vernieling en diefstal. Bij niet veranderende omstandigheden vervalt na het toekennen van een fiets de mogelijkheid om voor de rest van de looptijd op school gebruik te maken van het aangepast vervoer. Aangeschafte fietsen mogen ook voor privédoeleinden worden gebruikt. Bedragen voor een bakfiets of longtail/ cargofiets zijn nog niet vastgesteld omdat deze aanvragen uitzonderlijk zijn en meer maatwerk vragen.

6.4.12 Vergoeding kosten auto

Als ouders hun kind zelf brengen en halen dan kunnen zij in aanmerking komen voor een kilometervergoeding. Dit geldt alleen als er sprake is van structureel vervoer volgens een vast wekelijks rooster van minimaal 1 vast dagdeel in de week. Hiervoor wordt een nieuwe beschikking afgegeven. Vergoeding van incidentele ritten is niet mogelijk.

6.4.13 Verstrekking ov-pas

Als de leerling binnen het gebied van Arriva reist schaft de gemeente een Ov-jaarkaart aan. Deze kaart mag ook voor privédoeleinden worden gebruikt.

6.4.14 Taxi (aangepast vervoer)

Leerlingen worden alleen vervoerd op een tijdstip dat aansluit op het weekrooster van standaard schooltijden in de schoolgids. Afwijkende tijden op incidentele dagen worden, ook als deze in de schoolgids zijn opgenomen, niet gehonoreerd. Er wordt een uitzondering gemaakt bij collectieve wijzigingen door school doorgegeven aan de vervoerscentrale.

Ook voor incidentele afwijkende tijden en plaatsen in verband met ‘Sinterklaas’, ‘ijsvrij’, ‘kerstviering’ etc. wordt het vervoer niet aangepast. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het vervoer als hun kind vanwege doktersbezoek, behandeling of ziekte later naar school gaat of eerder van school opgehaald moet worden.

6.4.15 Uitzondering voor individuele leerling

Alleen als de structurele handicap van een leerling ervoor zorgt dat de leerling slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, vervoeren we op andere tijden. Ook hierbij moet sprake zijn van een vast rooster.

6.4.16 Touringcar (aangepast vervoer)

De gemeente kan in plaats van taxivervoer ook touringcars (besloten busvervoer) inzetten om de leerlingen van de opstapplaatsen naar school en terug te brengen.

6.5 Hoe werkt de aanvraag en onderzoek leerlingenvervoer?

Het digitale aanvraagformulier is te vinden via de website van de gemeente Lochem. Door middel van DigiD is het aanvraagformulier beschikbaar.

6.5.1 Beslistermijnen

De gemeente besluit op een aanvraag binnen 8 weken. Een besluit kan alleen genomen worden als de aanvrager alle benodigde informatie aanlevert. De gemeente kan het besluit op de aanvraag met ten hoogste vier weken verdagen en stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

6.5.2 Ouders zijn verantwoordelijk voor de aanvraag van het leerlingenvervoer

Het is de verantwoordelijkheid van de ouder om de nodige onderbouwingen (bijvoorbeeld documenten en verklaringen van medisch specialisten) op te vragen en aan de gemeente aan te leveren. In bijzondere situaties kan de gemeente aanbieden om de informatie rechtstreeks op te vragen bij een deskundige. Hiervoor moet de ouder vooraf schriftelijk of telefonisch duidelijk toestemming geven. Wanneer de deskundige weigert om de informatie aan de gemeente te verstrekken, moet de ouder deze informatie alsnog zelf opvragen en doorgeven.

6.5.3 Gemeente mag toetsen bij een deskundige

Als de consulent de feiten die de ouder aanvoert niet kan beoordelen, kan de gemeente hiervoor altijd advies vragen aan een deskundige. De consulent kan een verklaring van een deskundige altijd voorleggen aan een andere deskundige, of kan in uitzonderlijke gevallen de ouder of de leerling oproepen voor een keuring. De ouders en de leerling dienen hieraan medewerking te verlenen.

6.5.4 De leerling heeft individueel taxivervoer nodig

In uitzonderlijke gevallen kan taxivervoer worden toegekend waarbij de rit van de leerling niet met andere leerlingen wordt gecombineerd. Het wordt alleen toegekend als:

  • 1.

    er een dringende medische noodzaak is waarvoor een gericht behandelplan is opgesteld én;

  • 2.

    de leerling individueel onderwijs krijgt op de school én;

  • 3.

    begeleiding in het aangepast vervoer niet mogelijk is;

  • 4.

    ouders het verzoek onderbouwen met een advies van een medisch specialist. Dit mag geen huisarts zijn.

6.5.5 Een VSO-leerling kan niet zelfstandig reizen

Ook bij een aanvraag voor vervoer naar het VSO (voortgezet speciaal onderwijs) moet medisch onderbouwd zijn dat het kind niet zelfstandig kan (leren) reizen. Ouders moeten een medische onderbouwing zelf regelen. De medische onderbouwing moet toegevoegd worden bij de aanvraag van een vervoersvoorziening.

6.5.6 Tijdelijke beperking

We hanteren de volgende regels voor leerlingenvervoer bij een tijdelijke handicap:

  • 1.

    Wanneer sprake is van een tijdelijke handicap tot drie maanden maakt de leerling geen aanspraak op leerlingen vervoer.

  • 2.

    Wanneer sprake is van een tijdelijke handicap die langer duurt dan drie maanden, komt de leerling tijdelijk in aanmerking voor leerlingenvervoer.

  • 3.

    Wanneer bij de aanvraag niet duidelijk is hoelang de beperking zal duren wordt de voorziening de eerste drie maanden van de tijdelijke beperking niet toegekend. Is de tijdelijke beperking na drie maanden nog steeds van toepassing dan wordt de voorziening toegekend.

De verwachte periode van de ’tijdelijke’ handicap moet door de ouders aangetoond worden met schriftelijke verklaringen. Deze bewijsstukken kunnen zijn van medisch specialisten, behandelend arts, etc. We kunnen advies van andere deskundigen bij de beoordeling betrekken. De beoordeling van de noodzaak tot tijdelijk vervoer ligt bij de gemeente.

6.5.7 Belemmeringen van de ouders

Deze bepalingen geven de grenzen aan van de verantwoordelijkheid van ouders om de leerling zelf te brengen en halen. Dit is een uitwerking van de bepaling over ernstige benadeling in de verordening en van de redelijke inspanning van ouders in de wet.

Ouders moeten zelf begeleiden

Als er begeleiding nodig is, moeten ouders in principe zelf begeleiding verzorgen of regelen. Maar voor zover het begeleiden van een leerling door de ouders of anderen onmogelijk is, of tot ernstige benadeling van het gezin leidt, kan de gemeente een begeleider regelen of aangepast vervoer toekennen.

Hieronder wordt een aantal relevante omstandigheden genoemd, die alleen of in samenhang kunnen maken dat begeleiding onmogelijk is of tot ernstige benadeling leidt.

Werk alleenstaande ouder

Een alleenstaande ouder kan aantonen dat hij niet langer zijn werk kan uitoefenen als hij elke dag zorg moet dragen voor de begeleiding naar school van zijn kind. We vragen de ouder een werkgeversverklaring te overleggen waaruit blijkt, dat het vanwege de werktijden niet mogelijk is om in de begeleiding te voorzien. Het volgen van een voltijdsopleiding stellen we gelijk met werk. In deze gevallen kan een inschrijfbewijs van de opleiding worden overgelegd;

Logistiek andere schoolgaande kinderen

Een alleenstaande ouder heeft de zorg voor andere kinderen die, gezien de leeftijd van het kind en de route naar school, naar school moeten worden begeleid en dit is logistiek niet te combineren.

Structurele beperking ouder

Er zijn structurele medische of psychische redenen zijn die langer dan zes maanden duren en die de ouder belemmeren het kind te begeleiden. Dit moet vastgesteld worden door een (medisch) deskundige;

Maximale reistijd begeleider

De totale reistijd voor het begeleiden naar school, van de leerling waarvoor een voorziening wordt aangevraagd, meer dan 4 uur per dag in beslag neemt.

6.5.8 Ontzegging

Bij onaanvaardbaar, overlast gevend en/of ongewenst fysiek gedrag stellen we de ouders altijd op de hoogte via een brief. Ook als de toegang tot de vervoersvoorziening wordt ontzegd, worden de ouders schriftelijk op de hoogte gebracht.

De chauffeur en de vervoerder staan vooraan

De gemeente volgt in beginsel de adviezen en meldingen van de chauffeur en de vervoerder. Wanneer de vervoerder/ PlusOV een eigen reglement hebben met betrekking tot ontzegging wegens gedrag van de leerling of de ouder, verleent de gemeente hieraan medewerking.

Gronden voor ontzegging

In de volgende gevallen kan de toegang tot het aangepast vervoer ontzegd worden. Dit kan in uitzonderlijke gevallen tot het einde van het schooljaar zijn en anders voor een bepaalde tijd.

  • 1.

    Verzuim/ no-show/ loosmeldingen

    Als bij herhaling blijkt dat de leerling door eigen toedoen of dat van ouders structureel te laat is of niet op komt dagen (no-show). Dit blijkt onder andere uit de loosmeldingen van de vervoerder.

  • 2.

    Onaanvaardbaar gedrag

    Als de leerling de orde in de bus verstoort. Het maakt hierbij niet uit of het gedrag van de leerling volgt uit zijn of haar beperkingen.

  • 3.

    Agressie en onveiligheid

    Een directe ontzegging tot het vervoer doen we als de leerling agressief gedrag vertoont of de veiligheid van de chauffeur en/of inzittenden in gevaar brengt. Het is aan het oordeel van de chauffeur en de vervoerder om wel of geen aangifte bij de politie te doen bij (dreigend) geweld. Wanneer er aangifte wordt gedaan bij de politie, dan volgt een strafrechtelijk onderzoek buiten de gemeente om.

Te nemen stappen

We ondernemen de volgende stappen als de leerling onaanvaardbaar, overlast gevend en/of ongewenst (fysiek) gedrag blijft vertonen en ouders niet voor begeleiding van de leerling kunnen zorgen of op het moment dat begeleiding van een leerling tijdens het vervoer niet leidt tot het gewenste resultaat.

De te nemen stappen zijn afhankelijk van de aard van het gedrag:

  • 1.

    De leerling krijgt een eerste waarschuwing dat we de leerling bij voortzetting van het gedrag de toegang tot het vervoer ontzeggen. Als er geen verbetering optreedt volgen de achtereenvolgende stappen:

  • 2.

    schorsing voor een week, als er geen verbetering optreedt, dan;

  • 3.

    schorsing voor een maand, als er geen verbetering optreedt, dan;

  • 4.

    schorsing voor de rest van het schooljaar.

Alle stappen bevestigen we schriftelijk aan de ouders van de desbetreffende leerling.

Hoofdstuk 7 Inkomen, bijzondere bijstand en schulden

In de Verordening Sociaal Domein 2024 van de gemeente Lochem wordt in hoofdstuk 2 uitgelegd hoe u uw vraag om ondersteuning kunt stellen, hoe uw ondersteuningsvraag wordt behandeld, hoe de gemeente samen met u kijkt wat passend is in uw situatie, hoe de gemeente tot een besluit komt en wat de gemeente van u verwacht. In dit hoofdstuk beschrijft de gemeente nadere regels die te maken hebben met inkomen, een bijstandsuitkering voor levensonderhoud en bijzondere bijstand. Deze regels zijn een aanvulling op de Verordening Sociaal Domein 2024.

7.1 Vaststelling inkomen

  • 1.

    Bij het vaststellen van het inkomen houdt de gemeente rekening met de middelen, het inkomen en het bijzonder inkomen zoals beschreven in de artikelen 31, 32 en 33 van de Participatiewet.

  • 2.

    Bij het vaststellen van het inkomen wordt een betaalde individuele inkomenstoeslag niet meegeteld.

  • 3.

    Het inkomen uit dit artikel is ook van toepassing op de Individuele Inkomenstoeslag en de Meedoenregeling.

  • 4.

    Bij het vaststellen van het besteedbaar inkomen telt de gemeente het deel dat ingehouden wordt voor schuldeisers niet mee. Het moet dan gaan om een inhouding die te maken heeft met een wettelijke verplichting, een minnelijke schuldregeling (WSNP of MSNP) of loonbeslag.

7.2 Vaststelling vermogen

  • 1.

    De gemeente stelt het vermogen voor de algemene bijstand en bijzondere bijstand op dezelfde manier vast. Als de inwoner algemene bijstand ontvangt gaat de gemeente bij een aanvraag bijzondere bijstand uit van het in de algemene bijstand vastgestelde vermogen.

  • 2.

    Het vermogen uit dit artikel is ook van toepassing op de Individuele Inkomenstoeslag en de Meedoenregeling zoals omschreven in de Verordening Sociaal Domein 2024.

  • 3.

    Als er sprake is van een uitvaartverzekering in natura (niet afkoopbaar) neemt de gemeente de waarde van deze verzekering niet mee in de berekening van het vermogen. Het moet gaan om een aparte polis of een reservering op een aparte rekening, waarvan geen opnames kunnen worden gedaan.

  • 4.

    De gemeente houdt bij aanvang van de bijstand rekening met de aanwezige aantoonbare schulden en een bedrag voor levensonderhoud voor de eerste maand na aanvang van de uitkering. Het bedrag voor levensonderhoud is gelijk aan de bijstandsnorm die op de inwoner van toepassing is. Inclusief een vakantietoeslag.

  • 5.

    Als het vermogen van de inwoner toeneemt tijdens de periode van bijstandsverlening, stelt de gemeente het vermogen opnieuw vast. De gemeente beoordeelt of de bijstand ongewijzigd door kan lopen of dat het recht moet worden ingetrokken.

  • 6.

    De waarde van een auto of motor wordt meegeteld bij het vaststellen van het vermogen. Er geldt een vrijlatingsbedrag op de waarde van de auto van € 4.500.

  • 7.

    De gemeente telt de waarde van de auto niet mee als:

  • 8.

    de waarde van de auto of motor vanwege de ouderdom niet meer voorkomt in de ANWB-koerslijst, tenzij het gaat om een auto of motor met historische waarde.

  • 9.

    het bezit van een auto of motor om medische of sociale redenen noodzakelijk is en dit vanuit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is.

7.3 Bijzondere bepalingen uitkering

De maandelijkse bijstandsuitkering is het financieel vangnet van de gemeente als een inwoner te weinig inkomen heeft om de dagelijkse kosten van bestaan te kunnen betalen.

7.3.1 Geen of weinig woonlasten

Als de inwoner geen woonlasten heeft verlaagd de gemeente de bijstandsuitkering met 20% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Dit is bijvoorbeeld het geval als er geen huur of hypotheek hoeft te worden betaald.

Als de inwoner een onderhuurder of kostganger in huis heeft genomen, en er is sprake van een commerciële relatie, dan is de kostendelersnorm niet van toepassing. In dat geval verlaagt de gemeente wel de uitkering met de inkomsten uit onderhuur of kostgeld. Er is sprake van een commerciële huurprijs als de huurprijs minimaal de basishuur is. De basishuur is het bedrag dat bij de vaststelling van het recht op huurtoeslag voor rekening van de inwoner blijft, als hij/zij een inkomen op bijstandsniveau heeft.

7.3.2 Opname in een inrichting

Als de inwoner opgenomen is in een inrichting, past de gemeente de bijstandsnorm aan. De gemeente past de bijstandsnorm niet aan als een opname (naar verwachting) korter duurt dan 3 maanden. De inwoner ontvangt de norm voor verblijf in een inrichting buiten de gemeente Lochem alleen als hij/zij een huis achterlaat en het de intentie is dat hij/zij terugkeert naar huis.

Als de inwoner in een inrichting verblijft kan naast de bestaande bijstandsuitkering bijzondere bijstand worden aangevraagd. Bijvoorbeeld als er sprake is van bijzondere, extra kosten, die niet uit de inrichtingsnorm betaald kunnen worden.

7.3.3 Giften

De inwoner mag jaarlijks een bedrag tot € 1.200 aan giften ontvangen, zonder dat dit invloed heeft op uw bijstandsuitkering. Deze giften hoeven niet te worden gemeld bij de gemeente.

7.3.4 Parttime zelfstandigen

De gemeente spreekt over inkomsten als parttime zelfstandige als de activiteiten bescheiden inkomsten opleveren en deze voor eigen rekening en risico worden uitgevoerd. De inwoner werkt dan maximaal 23,5 uur per week als zelfstandige.

  • 1.

    De inwoner moet toestemming vragen aan de gemeente als hij/zij als parttime zelfstandige wil gaan werken met behoud van de uitkering.

  • 2.

    De gemeente kan toestemming geven voor een periode van 12 maanden. Deze periode kan steeds verlengd worden met 12 maanden.

  • 3.

    Het inkomen als parttime zelfstandige wordt maandelijks bruto verrekend met de uitkering. De inwoner mag de kosten van de omzet afhalen, als deze kosten volgens de gemeente noodzakelijk zijn. Om dit te kunnen beoordelen moet de inwoner een overzicht met bewijsstukken inleveren.

  • 4.

    De inwoner moet ieder jaar de belastingaangifte opsturen naar de gemeente. De gemeente kan dan het netto-inkomen berekenen.

7.3.5 Uitbetaling bijstand

  • 1.

    De gemeente betaalt de bijstand achteraf. Dat betekent dat de inwoner oms een periode moet overbruggen.

  • 2.

    Als de inwoner hierdoor in de problemen komt kan de gemeente een eenmalige overbruggingsuitkering toekennen. De overbruggingsuitkering wordt afgestemd op de financiële en persoonlijke omstandigheden van de inwoner.

7.4 Bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand is een belangrijke voorziening van de gemeente om inwoners financieel te helpen als bepaalde onverwachte, noodzakelijke kosten niet kunt worden betaald. In deze paragraaf staan de belangrijkste gemeentelijke regels over bijzondere bijstand.

7.4.1 Aanvragen

De inwoner moet een aanvraag voor bijzondere bijstand indienen binnen zes maanden na de datum waarop de kosten zijn gemaakt.

7.4.2 Draagkracht

  • 1.

    De gemeente verstrekt bijzondere bijstand na aftrek van de draagkracht.

  • 2.

    De inwoner heeft geen draagkracht als hij/zij op maandbasis een netto-inkomen heeft tot 110% van de geldende bijstandsnorm (exclusief vakantiegeld) en geen vermogen heeft boven de geldende vermogensgrens.

  • 3.

    De gemeente gaat uit van volledige draagkracht als de inwoner een inkomen heeft dat hoger is dan 110% van de geldende bijstandsnorm.

  • 4.

    Als het vermogen hoger is dan de voor inwoner geldende vermogensgrens moet hij/zij eerst gebruik maken van dat deel boven die grens.

  • 5.

    De gemeente kan in afzonderlijke regelingen en/of kostensoorten afwijkende draagkrachtregels toepassen.

  • 6.

    De draagkracht wordt steeds voor een periode van één jaar vastgesteld en begint op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt. Alleen voor de doelgroepen pensioengerechtigden, bijstandsgerechtigden en mensen die in de Wajong zitten kan de draagkracht voor een periode van maximaal drie jaar worden vastgesteld.

  • 7.

    De gemeente kan in afwijking van het zesde lid de draagkracht opnieuw berekenen over het resterende deel van de draagkrachtperiode. Dit kan als er in de loop van de vastgestelde draagkrachtperiode een belangrijke ontwikkeling is waaraan de gemeente niet voorbij kan gaan. Voorbeelden hiervan zijn het wegvallen of het ontstaan van inkomsten.

  • 8.

    Bij elke volgende aanvraag binnen de draagkrachtperiode houdt de gemeente rekening met de vastgestelde draagkracht; de vastgestelde ruimte blijft dus gelden.

  • 9.

    De gemeente houdt bij het bepalen van de draagkracht rekening met de eigen bijdrage Wlz.

7.4.3 Manier van verstrekken

  • 1.

    De gemeente verstrekt bijzondere bijstand in principe ‘om niet’. Dit betekent zonder terugbetaalverplichting. In bepaalde gevallen kan het een lening zijn.

  • 2.

    De inwoner moet de bijstand die in de vorm van een renteloze geldlening wordt verleend terugbetalen.

  • 3.

    De gemeente kan een krediethypotheek vestigen als bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt vanwege overwaarde in de eigen woning. In de uitvoering van een krediethypotheek sluit de gemeente aan bij de op dat moment geldende wetgeving en jurisprudentie.

  • 4.

    De aflossingstermijn van een renteloze geldlening wordt vastgesteld op 3 jaar. Als er na maximaal 36 maanden sprake is van een restant, dan zet de gemeente dit om in bijstand om niet. De inwoner moet dan wel de vastgestelde, maandelijkse aflossingsbedragen 3 jaar lang hebben betaald.

  • 5.

    Van lid 4 kan worden afgeweken als blijkt dat:

- de inwoner op korte termijn een hoger bedrag kunt aflossen; of

- de inwoner in de eerste drie jaar niet volgens afspraak heeft afgelost op de geldlening; of

- de gemeente te weinig besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan verwijten. De looptijd wordt dan langer omdat u de hele geldlening moet aflossen.

  • 6.

    Het aflossingspercentage bedraagt maximaal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, tenzij wettelijk een afwijkend percentage is vastgesteld. De gemeente houdt hierbij rekening met de kostendelersnorm.

  • 7.

    Als de inwoner inkomen heeft boven de bijstandsnorm verhoogt de gemeente de aflossing met 50% van dit inkomen boven de norm.

7.4.4 Algemeen noodzakelijke bestaanskosten

Jongeren van 18 tot 21 jaar

  • 1.

    De gemeente verstrekt bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten aan jongeren van 18 tot 21 jaar als de jongere geen beroep kan doen op zijn ouders omdat:

    - de ouders niet voldoende middelen hebben; of

    - de gemeente niet van de jongere kan verwachten dat de jongere een beroep doet op de onderhoudsplicht van zijn ouders.

  • 2.

    De jongere als bedoeld onder lid 1 b kan in ieder geval geen beroep doen op zijn ouders als:

    - de ouder of ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;

    - de jongere in het kader van de Jeugdwet buiten het gezin is geplaatst;

    - er sprake is van een acute crisissituatie, waarop de jongere geen invloed op heeft. Een hulpverlenende instantie moet hiervoor een indicatie afgeven.

  • 3.

    De gemeente stelt de noodzakelijke kosten van bestaan van de alleenstaande jongere, alleenstaande ouder of gehuwde van 18 tot 21 jaar gelijk aan de toepasselijke bijstandsnorm voor een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde van 21 jaar of ouder.

  • 4.

    In afwijking van lid 3, stelt de gemeente voor jongeren van 18 tot 21 jaar die in een inrichting verblijven, de nood zakelijke kosten van bestaan gelijk aan het normbedrag voor jongeren van 18 tot 21 jaar.

  • 5.

    Als het mogelijk is kan de gemeente de bijzondere bestand verhalen op de ouders.

Alleenstaande ouderkop (tegemoetkoming voor alleenstaande ouders)

  • 1.

    De gemeente kan aanvullende bijzondere bijstand geven ter hoogte van de alleenstaande ouderkop. Deze bijstand is voor de alleenstaande ouder, die door het hebben van een toeslagpartner geen aanspraak kan maken op de alleenstaande ouderkop.

  • 2.

    De gemeente kan nadere verplichtingen verbinden aan deze verstrekking zodat de noodzaak voor deze verstrekking zo snel mogelijk wordt opgeheven.

7.4.5 Woonkosten

Woonkostentoeslag bij huur onder de maximale huurgrens

  • 1.

    De Wet op de huurtoeslag geldt als voorliggende voorziening.

  • 2.

    De woonkosten bij een huurwoning bestaan uit de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5, van de Wet op de huurtoeslag.

  • 3.

    Als de inwoner geen aanspraak kan maken op de huurtoeslag, kan bijzondere bijstand worden verstrekt ter hoogte van de huurtoeslag.

  • 4.

    Bij de bepaling of de inwoner in aanmerking komt voor woonkostentoeslag kijkt de gemeente of hij/zij de situatie had kunnen verwachten, of vermogen heeft of had kunnen sparen.

Woonkostentoeslag bij huur boven de maximale huurgrens

  • 1.

    Als de woonkosten boven de maximale huurgrens liggen, kan de gemeente voor de duur van maximaal een jaar een woonkostentoeslag toekennen.

  • 2.

    De gemeente legt bij toekenning van de toeslag aan de inwoner de verplichting op, dat hij/zij er alles aan doet om goedkopere woonruimte krijgen.

  • 3.

    De woonkostentoeslag kan met maximaal een jaar worden verlengd, als de inwoner voldoende zijn/haar best heeft gedaan, maar er niet in is geslaagd goedkopere woonruimte te vinden.

  • 4.

    De draagkracht wordt gesteld op al het meerdere inkomen boven de al van toepassing zijnde bijstandsnorm in afwijking op artikel 7.4.2, lid 3 van deze beleidsregel.

  • 5.

    Als de gemeente vindt dat de inwoner zich niet voldoende heeft ingespannen om passende woonruimte te krijgen, kan de woonkostentoeslag stopgezet worden of kan de gemeente weigeren de woonkostentoeslag te verlengen.

  • 6.

    De gemeente verwacht in ieder geval dat de inwoner:

    • 1.

      ingeschreven staat als woningzoekende;

    • 2.

      snel reageert op elke beschikbare woning met een huur lager dan de huurgrens.

  • 7.

    De gemeente gebruikt de rekentool van Schulinck voor het berekenen van de woonkostentoeslag.

  • 8.

    Als er sprake is van aantoonbaar te weinig besef en/of voorzienbaarheid zal de gemeente de woonkostentoeslag niet toekennen of het recht intrekken.

Woonkostentoeslag bij een eigen woning

  • 1.

    De gemeente kan woonkostentoeslag toekennen aan woningeigenaren voor woonkosten boven of onder de maximale huurgrens.

  • 2.

    Tot de woonkosten worden gerekend:

    • 1.

      de hypotheekrente;

    • 2.

      het eigenaarsdeel onroerendzaakbelasting;

    • 3.

      de premie voor de opstalverzekering;

    • 4.

      de erfpachtcanon;

    • 5.

      de omslagheffing voor huiseigenaren (waterschapslasten);

    • 6.

      vaste bedragen voor de kosten van groot onderhoud.

  • 3.

    Als de inwoner een woonkostentoeslag ontvangt en later over dezelfde periode een teruggave van de Belastingdienst ontvangt, bepaalt de gemeente welk bedrag wordt teruggevorderd. De hoogte van dit bedrag is maximaal het bedrag van de teruggave van de Belastingdienst.

  • 4.

    De gemeente stelt de draagkracht op al het meerdere inkomen boven de al van toepassing zijnde bijstands norm in afwijking op artikel 7.4.2, lid 3 van deze beleidsregel.

  • 5.

    Als het mogelijk is moet de inwoner eerst gebruik maken van een voorliggende voorziening zoals de nationale hypotheekgarantie en de hypotheekrenteaftrek.

  • 6.

    De gemeente gebruikt de rekentool van Schulinck voor het berekenen van de woonkostentoeslag.

  • 7.

    Verstrekking van de woonkostentoeslag vindt in eerste instantie plaats voor een periode van maximaal één jaar.

  • 8.

    De gemeente legt bij toekenning van de toeslag aan de inwoner de verplichting op, dat hij/zij er alles aan doet om goedkopere woonruimte krijgen.

  • 9.

    De woonkostentoeslag kan met maximaal een jaar worden verlengd, als de inwoner voldoende zijn/haar best heeft gedaan, maar er niet in bent geslaagd goedkopere woonruimte te vinden.

  • 10.

    Als de gemeente vindt dat de inwoner zich niet voldoende heeft ingespannen om passende woonruimte te krijgen, kan de woonkostentoeslag stopgezet worden of kan de gemeente weigeren de woonkostentoeslag te verlengen.

  • 11

    Met deze inspanningsverplichting wordt bedoeld: de inwoner moet de woning te koop zetten voor een passende prijs en op zoek gaan naar een passende woning. Hierbij zijn de voorwaarden van toepassing zoals benoemd in artikel 7.4.5.3, lid 12 en lid 13.

  • 12

    De gemeente verwacht in ieder geval dat de inwoner:

    • 1.

      een makelaar heeft ingeschakeld;

    • 2.

      de woning via een advertentie te koop aanbiedt, bijvoorbeeld op een vrij toegankelijke website voor het aanbieden van koopwoningen;

    • 3.

      aantoonbaar actief op zoek is naar nieuwe woonruimte;

    • 4.

      een reële prijs vraagt, waarbij we uitgaan van de WOZ-waarde;

    • 5.

      de vraagprijs zo nodig naar beneden bijstelt, waarbij 80% van de WOZ-waarde nog acceptabel wordt gevonden.

  • 13

    De gemeente vindt de inspanning in ieder geval onvoldoende als de inwoner:

    - alleen een makelaar heeft ingeschakeld, maar deze makelaar geen verdere marktgerichte activiteiten onderneemt;

    - een bod weigert, ook al is dit bod lager dan de vraagprijs;

    - de vraagprijs niet naar beneden bijstelt;

    - een goedkopere beschikbare woning weigert.

  • 14

    De gemeente kan in bijzondere situaties afwijken.

7.4.6 Waarborgsom en administratiekosten

De inwoner kan bijzondere bijstand voor de waarborgsom en administratiekosten ontvangen, als hij/zij de noodzaak voor de verhuizing niet kon verwachten. De gemeente verstrekt de bijzondere bijstand voor de waarborgsom in de vorm van een lening.

7.4.7 Eerste huurkosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor de huur voor de eerste maand en eventueel de onvolledige voorafgaande maand is mogelijk als de inwoner de noodzaak voor de verhuizing niet kon verwachten.

  • 2.

    De gemeente stelt dat er voor statushouders, die in het kader van de taakstelling in Lochem komen wonen, sprake is van omstandigheden om bijzondere bijstand te verstrekken.

7.4.8 Kosten in verband met ziekte en ondersteuning

Collectieve zorgverzekering

  • 1.

    Als de inwoner een netto maandinkomen heeft tot 130% van de geldende bijstandsnorm, exclusief vakantiegeld, kan hij/zij deelnemen aan de door de gemeente aangeboden collectieve zorgverzekering. De vermogensgrens is niet van toepassing.

  • 2.

    De gemeente kijkt naar het maandinkomen op de datum van de aanvraag.

  • 3.

    De gemeente betaalt een deel van de premie van de aangewezen zorgverzekeraar. Deze bijdrage wordt als korting verrekend.

Medische kosten

  • 1.

    Medische kosten komen in principe niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. De zorgverzekering (basis en aanvullend) geldt als een voorliggende voorziening. In bijzondere situaties kan de gemeente hiervan afwijken.

  • 2.

    De gemeente kan wel bijzondere bijstand verstrekken voor eigen bijdragen voor medisch noodzakelijke voorzieningen die in de Zorgverzekeringswet staan.

  • 3.

    Het goedkoopste aanvullende pakket (inclusief tandartsverzekering) van de zorgverzekeraar, waarbij de inwoner op het moment van aanvraag verzekerd is, ziet de gemeente als passende voorliggende voorziening.

  • 4.

    De gemeente kan bijzondere bijstand toekennen als de inwoner geen aanvullende verzekering kunt afsluiten door een Wsnp-traject of door het wanbetalersregime zorgpremie.

Tandheelkundige kosten

  • 1.

    De eigen bijdrage en kosten die te maken hebben met een verstrekking op grond van de basisverzekering Zorg- verzekeringswet komen voor vergoeding in aanmerking. Een voorbeeld hiervan is de eigen bijdrage voor een volledige gebitsprothese.

  • 2.

    De gemeente ziet de tandartsverzekering als voorliggend op bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten. De gemeente gaat hierbij uit van het tandartspakket Start van de Gemeentepolis. Als de werkelijke kosten hoger zijn dan de vergoeding van het tandartspakket Start kan de gemeente aanvullen tot maximaal € 500 per gezinslid per kalenderjaar.

  • 3.

    Als de inwoner geen tandartsverzekering kan afsluiten vanwege een WSNP-traject of een wanbetalersregeling dan kan bijzondere bijstand worden verleend. De bijzondere bijstand is maximaal € 500 per gezinslid kalenderjaar.

Tegemoetkoming zorgkosten

  • 1.

    De gemeente kan bijzondere bijstand als tegemoetkoming in de zorgkosten verstrekken, als de inwoner kan aantonen dat hij/zij gedurende het jaar het verplicht eigen risico geheel of gedeeltelijk heeft verbruikt.

  • 2.

    De inwoner kan de tegemoetkoming aanvragen als het netto maandinkomen exclusief vakantiegeld niet hoger is dan 130% van de geldende bijstandsnorm. De gemeente kijkt niet naar het eigen vermogen. Het bedrag van vergoeding is gelijk aan het betaalde eigen risico.

  • 3.

    Een tegemoetkoming in de zorgkosten kan twee keer per jaar worden aangevraagd op basis van de factuur/ facturen van de zorgverzekeraar. De vergoeding is nooit hoger dan de werkelijk gemaakte kosten.

  • 4.

    De inwoner moet de aanvraag doen in het jaar waarop het eigen risico betrekking heeft. De aanvraag kan met terugwerkende kracht worden gedaan tot maximaal 6 maanden na de datum van het declaratieoverzicht.

  • 5.

    De inwoner heeft geen recht op de tegemoetkoming als hij/zij aanvullend verzekerd is via de collectieve zorgverzekering en geen eigen risico hoeft te betalen.

  • 6.

    Als de inwoner in het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft inkomenscompensatie heeft ontvangen in verband met arbeidsongeschiktheid, heeft hij/zij recht op de tegemoetkoming onder aftrek van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten van het UWV. Het gaat om inkomenscompensatie in het kader van de WAO, WIA, Wajong of WAZ.

Eigen bijdragen Wmo- of Wlz-voorzieningen

Als de inwoner door bijzondere omstandigheden geen gebruik kan maken van de collectieve zorgverzekering kan de gemeente bijzondere bijstand verstrekken voor de eigen bijdragen. Dit kan alleen als de eigen bijdragen door het CAK zijn vastgesteld.

Begrafenis- of crematiekosten

  • 1.

    De gemeente kan bijzondere bijstand voor een begrafenis of crematie verlenen aan de nabestaande van de overledene. Dit kan alleen als de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap betaald kunnen worden en de nabestaande niet voldoende middelen heeft om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te betalen.

  • 2.

    De maximale vergoeding voor de noodzakelijke kosten van de uitvaart wordt vastgesteld aan de hand van de Prijzengids van het Nibud.

  • 3.

    Nabestaanden kunnen zijn: de echtgenoot/echtgenote, en daaraan gelijkgesteld de partner met wie de overledenen heeft samengewoond, de ouder(s) en de kinderen.

Maaltijdvoorziening

  • 1.

    De maximale hoogte van de bijzondere bijstand is € 3,50 per maaltijd.

  • 2.

    De inwoner kan bijzondere bijstand voor een maaltijdvoorziening aanvragen als hij/zij:

    • 1.

      hiervoor een medische of sociale indicatie heeft; of

    • 2.

      85 jaar of ouder is; of

    • 3.

      de noodzaak is vastgesteld door een organisatie op het gebied van thuiszorg, het ouderenwerk of ’t Baken.

Bewassings- en slijtagekosten

  • 1.

    De inwoner kan bijzondere bijstand voor bewassingskosten en slijtagekosten aanvragen als hij/zij extra kosten het gevolg zijn van een aandoening, het gebruik van medicatie of het gebruik van hulpmiddelen.

  • 2.

    De bijzondere bijstand voor bewassingkosten wordt verstrekt volgens een vastgestelde norm. De hoogte van dit bedrag wordt vastgesteld op basis van de GMD-lijst van Schulinck.

  • 3.

    De gemeente kan de aanvraag voor bijzondere bijstand afwijzen als de inwoner de hulpmiddelen kan gebruiken, die slijtage of de noodzaak voor extra bewassingskosten voorkomen.

Extra stookkosten

  • 1.

    De inwoner kan een aanvraag voor bijzondere bijstand voor extra stookkosten doen als hiervoor een medische noodzaak is. De medische noodzaak wordt vastgesteld op basis van een medisch advies van een deskundige.

  • 2.

    De bijzondere bijstand krijgt voor de extra kosten die u heeft ten opzichte van de normale stookkosten voor het woningtype waarin u woont.

  • 3.

    De gemeente bepaalt de hoogte van de bijzondere bijstand aan de hand van het uitgebrachte medisch advies.

Gehoorapparaten

  • 1.

    De maximale vergoeding voor de wettelijke eigen bijdrage voor gehoorapparaten is € 350 per jaar.

  • 2.

    De inwoner kan geen bijzondere bijstand krijgen voor batterijen voor gehoorapparaten.

Brillen/contactlenzen

  • 1.

    Als de inwoner geen aanvullende verzekering kan afsluiten vanwege een WSNP-traject of een wanbetalersregeling dan kan bijzondere bijstand worden verleend. De maximale vergoeding is € 300 per gezinslid per 2 jaar.

  • 2.

    De gemeente kan aanvullende bijzondere bijstand geven als de vergoeding vanuit de aanvullende zorgverzekering de kosten van de nieuwe bril of contactlenzen niet volledig dekt. De gemeente kan aanvullen tot het bedrag van de maximale vergoeding is bereikt.

  • 3.

    De gemeente kan in speciale gevallen hiervan afwijken.

Overige kosten

  • 1.

    Bij overige medische kosten kijkt de gemeente per situatie of bijzondere bijstand noodzakelijk is.

  • 2.

    Het gaat hier om vergoedingen die door financiële overwegingen niet meer onder de Zorgverzekeringswet vallen.

7.4.9 Juridische kosten

Bewindvoering/mentorschap/curatele

  • 1.

    De inwoner kan bijzondere bijstand aanvragen voor de kosten van bewindvoering, mentorschap of ondercuratelestelling.

  • 2.

    De gemeente bepaalt de hoogte van de bijzondere bijstand op basis van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren en uw draagkracht.

  • 3.

    Extra werkzaamheden van de bewindvoerder komen voor bijzondere bijstand in aanmerking als de kantonrechter heeft bepaald dat deze kosten noodzakelijk zijn.

Eigen bijdrage rechtsbijstand

  • 1.

    De inwoner kan bijzondere bijstand aanvragen voor een eigen bijdrage in de kosten van toegekende rechtsbijstand en de noodzakelijke bijkomende kosten.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is maximaal de eigen bijdrage zoals benoemd in de Wet op de rechtsbijstand.

  • 3.

    De inwoner krijgt korting op de eigen bijdrage als de rechtsbijstand wordt aangevraagd via het Juridisch Loket. Doet de inwoner dit niet, dan brengt de gemeente de gemiste korting in mindering op de bijzondere bijstand.

7.4.10 Reis- en verwervingskosten

Algemene bepalingen voor reiskosten

  • 1.

    De gemeente betaalt vergoedingen voor reis- en verwervingskosten in verband met arbeid of participatie voor een re-integratietraject uit het Participatiebudget.

  • 2.

    De inwoner kan voor andere reiskosten een vergoeding krijgen als het kosten zijn voor een bezoek aan een gedetineerde, een verpleegde of verzorgde, aan een uithuisgeplaatst kind, schoolgaande kinderen of voor een psychische of medische behandeling zoals omschreven in dit artikel.

  • 3.

    De inwoner kan alleen een vergoeding van reiskosten ontvangen als de bestemming binnen Nederland ligt en de enkele reisafstand minimaal 10 kilometer is.

  • 4.

    De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de goedkoopste tarieven van het openbaar vervoer.

  • 5.

    Als de inwoner door gezondheidsredenen niet met het openbaar vervoer kan reizen stelt de gemeente de vergoeding vast op basis van het aantal kilometers volgens de kortste route met eigen vervoer. De vergoeding per kilometer is dan gelijk aan de hoogte van de maximale onbelaste reiskostenvergoeding.

Bezoek aan gedetineerde

  • 1.

    De gemeente kan reiskosten voor bezoek aan een gedetineerde vergoeden als:

    • 1.

      de gedetineerde behoort tot het gezin van de aanvrage; en 

    • 2.

      de gedetineerde verblijft in een gesloten inrichting en geen recht heeft op verlof.

  • 2.

    De bijzondere bijstand kan voor maximaal 1 bezoek per 2 weken per gezinslid worden toegekend.

Bezoek aan verpleegden/verzorgden

  • 1.

    De gemeente kan reiskosten voor bezoek aan een verpleegde/verzorgde vergoeden als de verpleegde/verzorgde behoort tot het gezin van de aanvrager.

  • 2.

    De bijzondere bijstand kan voor maximaal 1 bezoek per week per gezinslid worden toegekend.

  • 3.

    In bijzondere situaties zoals een terminale verpleegde/verzorgde kan op individuele basis worden afgeweken van het maximaal aantal bezoeken zoals genoemd in lid 2.

Bezoek aan uithuisgeplaatste kinderen

  • 1.

    De gemeente kan reiskosten voor bezoek aan een uithuisgeplaatst kind vergoeden als:

    • 1.

      het kind behoort tot het gezin van de aanvrager; en

    • 2.

      er een bewijs van uithuisplaatsing is.

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van de bezoekregeling.

  • 3.

    Als er geen bezoekregeling is dan kent de gemeente de bijzondere bijstand toe voor 1 bezoek per week per gezinslid.

Reiskosten in verband met een psychische of medische behandeling

De inwoner kan voor reiskosten in verband met regelmatige medische behandelingen (bijvoorbeeld afspraken in het ziekenhuis) of bezoeken aan hulpverlenende instanties bijzondere bijstand aanvragen. Dit kan als er geen sprake is van een volledige vergoeding vanuit een voorliggende voorziening, zoals Wlz, Wmo of zorgverzekering (zittend ziekenvervoer). De behandeling moet medisch noodzakelijk zijn op basis van een indicatie.

Reiskosten schoolgaande kinderen

  • 1.

    De gemeente kan reiskosten van kinderen in het voorgezet onderwijs vergoeden als deze kosten niet betaald kunnen worden uit het inkomen of een andere regeling zoals:

    - het kindgebonden budget;

    - een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten;

    - de tegemoetkoming indirecte schoolkosten;

    - het leerlingenvervoer;

    - een regeling van de school.

  • 2.

    Voorwaarden zijn dat:

    - er een noodzaak is voor het volgen van onderwijs buiten de woonplaats en de enkele reisafstand van huis naar school tenminste 10 kilometer is;

    - u gebruik heeft gemaakt van de regelingen als genoemd in het eerste lid.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de goedkoopste tarieven van het openbaar vervoer naar de dichtstbijzijnde school van het gewenste onderwijstype.

  • 4.

    De gemeente geeft bijzondere bijstand voor reiskosten van scholieren in de vorm van een periodieke bijzondere bijstand of een vergoeding in natura. Voor een schooljaar worden de reiskosten voor 10 maanden toegekend (september t/m juni).

7.4.11 Kosten voor duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    Duurzame gebruiksgoederen zijn goederen met een langere levensduur, zoals witgoed.

  • 2.

    De individuele inkomenstoeslag (artikel 36 van de Participatiewet) is een voorliggende voorziening voor duurzame gebruiksgoederen.

  • 3.

    De gemeente gaat voor deze kosten uit van volledige draagkracht als de inwoner een inkomen heeft dat hoger is dan 100% van de geldende bijstandsnorm.

  • 4.

    De bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen heeft de vorm van een lening.

  • 5.

    De witgoedregeling en/of een sociale lening bij de Stadsbank Oost Nederland geldt als een voorliggende voorziening, tenzij de inwoner in de laatste drie jaar voorafgaand aan de aanvraag geen financiële ruimte heeft gehad om te reserveren, omdat:

    • 1.

      de financiële ruimte is benut voor aantoonbare noodzakelijke uitgaven;

    • 2.

      de financiële ruimte is benut voor aflossing van schulden.

  • 6.

    In gevallen als bedoeld in het vijfde lid verstrekt de gemeente de bijzondere bijstand om niet.

  • 7.

    De gemeente bepaalt de hoogte van de bijzondere bijstand aan de hand van de prijzengids van het Nibud.

  • 8.

    Voor de beoordeling of het gebruiksgoed gerepareerd kan worden kan de gemeente een externe deskundige om advies vragen.

  • 9.

    De inwoner kan bijzondere bijstand voor reparatiekosten ontvangen als dit een goede oplossing is.

7.4.12 Kosten voor woninginrichting en verhuizing

Algemene bepalingen

  • 1.

    Inrichtingskosten zijn de kosten voor een gebruikelijke inboedel.

  • 2.

    Stofferingskosten zijn de kosten voor vloerbedekking, wandbedekking en gordijnen met toebehoren.

  • 3.

    Verhuiskosten zijn de kosten voor het transport van goederen van de oude woning naar de nieuwe woning.

Inrichtingskosten

  • 1.

    De gemeente kan bijzondere bijstand verstrekken in de vorm van een lening.

  • 2.

    Een sociale lening bij de Stadsbank Oost Nederland geldt als een voorliggende voorziening, tenzij de inwoner in de laatste drie jaar voorafgaand aan de aanvraag geen financiële ruimte heeft gehad om te reserveren, omdat:

    • 1.

      de financiële ruimte is benut voor aantoonbare noodzakelijke uitgaven;

    • 2.

      de financiële ruimte is benut voor aflossing van schulden.

  • 3.

    De gemeente stelt het bedrag vast op 50% van de richtprijs voor inrichtingskosten uit de prijzengids van het Nibud. We gaan hierbij uit van dat bij een (volledige) inrichting een deel tweedehands kan worden aangeschaft via overname van derden of kringloopwinkel.

Stofferingskosten

  • 1.

    De gemeente verleent bijzondere bijstand voor stofferingskosten in principe om niet.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de prijzengids van het Nibud.

Verhuiskosten

  • 1.

    De gemeente kan bijzondere bijstand verstrekken voor verhuiskosten als de inwoner uit de gemeente vertrekt en aanleiding voor het vertrek is:

    • 1.

      een sociale of medische indicatie;

    • 2.

      het aanvaarden of behouden van werk.

  • 2.

    De gemeente ziet een vergoeding van de werkgever als voorliggende voorziening.

  • 3.

    De hoogte van het bedrag wordt bepaald door de goedkoopst passende voorziening en is ten hoogste € 500.

7.4.13 Regelingen voor kinderen

Indirecte schoolkosten

  • 1.

    De inwoner kan een tegemoetkoming in de indirecte schoolkosten aanvragen voor zijn/haarkinderen als hij/zij een inkomen heeft tot 130% van de geldende bijstandsnorm exclusief vakantiegeld.

  • 2.

    De inwoner kan de tegemoetkoming eenmaal per schooljaar aanvragen.

  • 3.

    De hoogte van de tegemoetkoming is:

    • 1.

      € 100 per jaar voor een kind in het basisonderwijs.

    • 2.

      € 400 per jaar voor een kind dat voor het eerst naar het voortgezet onderwijs gaat.

    • 3.

      € 200 per jaar voor een kind in de volgende leerjaren van het voortgezet onderwijs.

Computerregeling

  • 1.

    De inwoner kan een tegemoetkoming aanvragen voor zijn/haar kinderen voor de aanschaf van een computer, laptop of tablet, eventueel met noodzakelijke randapparatuur als hij/zij een inkomen heeft tot 130% van de geldende bijstandsnorm exclusief vakantiegeld.

  • 2.

    Een kind kan in totaal twee keer gedurende zijn of haar hele schoolperiode gebruik maken van de computerregeling. Dit kan één keer tijdens de basisschool periode en maximaal twee keer tijdens de periode van voortgezet onderwijs. Dit kan in de leeftijdsperiode van 6 tot 18 jaar.

  • 3.

    De inwoner moet de aankoopnota’s opsturen om aan te tonen dat de tegemoetkoming is gebruikt voor de aanschaf van een computer of randapparatuur.

  • 4.

    De hoogte van de tegemoetkoming is € 450.

Sociaal Medische Indicatie (SMI)

Sociaal Medische Indicatie (hierna SMI): Deze regeling heeft als doel te voorzien in een financiële tegemoetkoming van kinderopvang op grond van een sociaal en/of medische indicatie.

Begripsomschrijvingen

Een SMI stelt gezinnen, die geen recht op kinderopvangtoeslag hebben en vanwege een sociale of medische situatie in een lastige positie zitten, in staat om gebruik te maken van reguliere kinderopvang. Hiervoor kan een tijdelijke tegemoetkoming worden aangevraagd bij de gemeente.

Voor de beoordeling wordt gebruik gemaakt van een advies welke wordt afgegeven door een consultatiebureau of consulenten jeugd met gezin van ’t Baken. Zij geven op verzoek van de gemeente advies over de noodzaak van kinderopvang.

Doelgroep

Deze regeling is van toepassing op een ouder(s)/verzorger(s) en/ of het kind tot maximaal 12 jaar, die woon- achtig zijn in de gemeente Lochem, en:

  • 1.

    het betreffende kind of de betrokken ouder behoort tot de categorie personen met een lichamelijke, zintuigelijke, verstandelijke of psychische beperking en ten behoeve van wie is komen vast te staan dat één of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken;

  • 2.

    er is vastgesteld dat de veiligheid van het kind in geding is;

  • 3.

    er is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van het betreffende kind noodzakelijk is;

  • 4.

    er is vastgesteld dat er sprake is van een crisissituatie waardoor de ouder tijdelijk niet in staat is de verzorging op zich te nemen.

Voorliggende voorziening

Het college verstrekt een tegemoetkoming voor zover andere voorliggende voorzieningen of eigen netwerk geen passende oplossing kunnen bieden. Andere voorzieningen zijn bijvoorbeeld kinderopvangtoeslag en vergoeding peuteropvang.

Aanvraag

De aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie wordt ingediend bij het college. Hierbij vraagt het college om gegevens die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen. Daarnaast vraagt het college om een advies van het consultatiebureau of jeugdconsulent van ’t Baken.

Aanspraak op een tegemoetkoming

Een ouder/verzorger heeft aanspraak op een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang als uit het advies blijkt dat er een noodzaak is voor kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie.

Hoogte en duur van de tegemoetkoming

  • 1.

    Bij een inkomen onder 110 % van het wettelijk sociaal minimum (WSM) worden de volledige noodzakelijke kosten van de kinderopvang vergoed. Bij een inkomen boven de 110% WSM moet er een eigen bijdrage betaald worden conform de kinderopvangtoeslagtabel van de Belastingdienst.

  • 2.

    Het advies wordt voor maximaal 12 maanden afgegeven. Indien nodig kan verlenging worden aangevraagd.

  • 3.

    Het advies geeft aan voor welke periode en met welke omvang (uren per week) de kinderopvang nodig is.

7.4.14 Individuele Inkomenstoeslag

  • 1.

    De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor inwoners met een langdurig laag inkomen (minimaal 36 maanden) tot 105% van de bijstandsnorm en vermogen beneden de vermogensgrens.

  • 2.

    Voor gehuwden en alleenstaanden is de toeslag 40% van de geldende bijstandsnorm in de maand januari van het betreffende jaar. Voor een alleenstaande ouder wordt de toeslag van 40% gebaseerd op 90% van de bijstandsnorm voor gehuwden.

  • 3.

    De inwoner ontvangt de individuele inkomenstoeslag als u geen zicht heeft op een hoger inkomen. Dit beoordeelt de gemeente.

  • 4.

    Als de inwoner een opleiding volgt kijkt de gemeente of hij/zij daarmee een hoger opleidingsniveau behaalt. De gemeente kijkt ook hoe groot de kans is dat hij/zij de opleiding succesvol afrondt.

7.4.15 Meedoenregeling

  • 1.

    De Meedoenregeling is bedoeld voor deelname aan culturele, politieke, religieuze en andere sociaal- maatschappelijke activiteiten.

  • 2.

    De inwoner kan de bijdrage van € 150 krijgen als hij/zij een inkomen heeft tot 120% van de bijstandsnorm.

  • 3.

    De regeling is voor inwoners vanaf 4 jaar. Studenten kunnen hier geen gebruik van maken.

  • 4.

    De inwoner kan de Meedoenregeling aanvragen in het jaar waarin deze van toepassing is.

  • 5.

    De gemeente houdt rekening met het vermogen bij het toekennen van de regeling.

  • 6.

    De inwoner is verplicht de Meedoenregeling te gebruiken voor de in punt 1 genoemde doelen.

7.4.16 Indexering

De genoemde vaste bedragen in artikel 4 worden niet jaarlijks aangepast. De gemeente past de bedragen alleen aan als daar een wettelijke of dringende reden voor is.

7.5 Studietoeslag

In dit artikel worden de regels voor de individuele studietoeslag nader uitgelegd.

7.5.1 Voorwaarden

De inwoner heeft recht op een studietoeslag als hij/zij:

  • 1.

    als rechtstreeks gevolg van een ziekte of beperking structureel niet in staat is om naast de studie bij te verdienen;

  • 2.

    studiefinanciering ontvangt op grond van de WSF of een tegemoetkoming krijgt op grond van de WTOS (Het levenlang-lerenkrediet van de WSF valt niet hieronder);

  • 3.

    geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong.

7.5.2 Structurele medische beperking

  • 1.

    Dit is een fysieke en/of psychische beperking van de aanvrager die voldoende ernstig is dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen deze beperking en het structureel niet in staat zijn van het verdienen van inkomsten naast de studie.

  • 2.

    Structureel betekent dat er binnen een periode van 12 maanden na de aanvraag geen herstel of verbetering is te verwachten.

  • 3.

    Er is in ieder geval geen sprake van een structurele medische beperking bij:

    - mantelzorg;

    - een gebroken been;

    - kortdurende beperkingen;

    - beperkingen die niet dusdanig ernstig zijn dat iemand naast de studie niet meer kan werken.

7.5.3 Aanvraag

  • 1.

    Bij de aanvraag moet de inwoner de volgende gegevens meesturen:

    - een bewijs van het ontvangen van studiefinanciering op grond van de WSF of een tegemoetkoming op grond van de WTOS;

    - bij stage: een kopie van de stageovereenkomst waaruit de hoogte van de stagevergoeding blijkt.

  • 2.

    Bij de aanvraag kan de inwoner een deskundigenverklaring meesturen waarin staat waarom hij/zij niet kan werken naast de studie.

7.5.4 Toekennen en uitbetalen

  • 1.

    De gemeente kent de studietoeslag toe per de datum van aanvraag.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 kan de studietoeslag met terugwerkende kracht worden toegekend over een periode die voor de dag van aanvraag ligt. Dit kan als de inwoner:

    - daarom verzoekt; en

    - over deze periode voldoet aan de voorwaarden voor het recht op studietoeslag.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 kan de studietoeslag niet met terugwerkende kracht worden toegekend over een periode van:

    - voor 1 april 2022;

    - 5 jaar voorafgaand aan de dag waarop de inwoner de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend;

    - voor de periode waarin de inwoner nog niet voldoet aan de voorwaarden.

  • 4.

    De gemeente betaalt de studietoeslag maandelijks.

7.5.5 Hoogte studietoeslag

  • 1.

    De hoogte van de studietoeslag is gelijk aan de bedragen genoemd in artikel 7a van de AMvB van 23 maart 2022.

  • 2.

    Als het netto minimumloon verandert wijzigt de hoogte van de studietoeslag met hetzelfde percentage.

  • 3.

    Als de inwoner inkomsten heeft uit een stage wordt een gedeelte van deze inkomsten vrijgelaten. Dit vrijlatingsbedrag is vastgelegd in de AMvB van 23 maart 2022.

7.5.6 Medisch advies

  • 1.

    De gemeente is verplicht een medisch advies te vragen aan een onafhankelijke deskundige voor de beoordeling van een structurele medische beperking.

  • 2.

    De gemeente kan besluiten om geen medisch advies op te vragen als:

    • 1.

      duidelijk is dat er recht is op studietoeslag door de ernst/aard van de structurele medische beperking;

    • 2.

      vaststaat dat de inwoner geen studiefinanciering op grond van de WSF of tegemoetkoming op grond van de WTOS ontvangt;

    • 3.

      de inwoner recht heeft op een Wajong uitkering;

    • 4.

      de inwoner werkt naast de studie, niet zijnde een stage.

  • 3.

    De gemeente kan besluiten binnen een bepaalde periode een nieuw medisch advies aan te vragen, als het eerste medisch advies daar aanleiding voor geeft.

7.6 Terugvordering en verhaal

De gemeente vordert gemeentelijke uitkeringen terug in de gevallen die in de wet zijn beschreven. De gemeente doet dat volgens de regels van de wet en de gemeentelijke regels. De gemeente vordert niet terug als terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner. Bij de incasso zorgt de gemeente ervoor dat de inwoner een inkomen blijven houden dat past bij de persoonlijke situatie. Dit inkomen is in ieder geval gelijk aan de beslagvrije voet. Dat is het bedrag dat de inwoner in ieder geval moet overhouden van het inkomen.

7.6.1 Uitzonderingen terugvordering

De gemeente vordert niet terug als:

  • 1.

    de vordering niet hoger is dan € 150,00;

  • 2.

    er sprake is van dringende redenen.

7.6.2 Terugbetaling vordering

  • 1.

    De inwoner moet een vordering binnen 6 weken na ons besluit terugbetalen.

  • 2.

    Als de inwoner een uitkering van de gemeente ontvangt kunnen wij maandelijks 5% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag verrekenen met de openstaande vordering, tenzij anders bepaald in de wet.

  • 3.

    Als u het bedrag niet in een keer kunt terugbetalen verwacht de gemeente dat de inwoner binnen 6 weken zelf contact opneemt voor een betalingsafspraak.

  • 4.

    De gemeente kan akkoord gaan met de betalingsafspraak als de inwoner daarmee de vordering binnen 3 jaar kunt aflossen.

  • 5.

    Als de uitkering van de gemeente is beëindigd of ingetrokken houdt de inwoner tot 6 maanden na het betreffende besluit een aflossingscapaciteit van 5% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Daarna blijft de aflossing voor de inwoner ongewijzigd bij een inkomen tot maximaal 110% van de bijstandsnorm. De hoogte van de aflossing blijft ook ongewijzigd als de inwoner aflost op een leenbijstand voor een volledige woninginrichting.

  • 6.

    De gemeente kan uitstel van betaling geven als duidelijk is dat de inwoner geen aflossingscapaciteit heeft.

  • 7.

    Als de inwoner geen betalingsafspraak maakt en zich niet houdt aan de opgelegde betalingsverplichting kan de gemeente beslag leggen op zijn/haar inkomen.

7.6.3 Kwijtschelding terugvordering

  • 1.

    De inwoner hoeft de vordering aan de gemeente niet altijd helemaal terug te betalen. Als hij/zij al enige tijd heeft afgelost op de vordering kan de gemeente stoppen met de verdere terugvordering als de inwoner:

    - zich al 3 jaar aan de betalingsverplichting heeft gehouden;

    - zich niet 3 jaar aan de betalingsverplichting heeft gehouden, maar het achterstallige bedrag alsnog betaalt;

    - al 10 jaar geen betaling heeft gedaan en de gemeente weet dat dit ook niet meer mogelijk is;

    - een bedrag van 50% van de restsom in een keer betaalt;

    - in bovenstaande situaties geldt een termijn van 10 jaar, als de vordering is ontstaan omdat hij/zij zich niet aan de inlichtingenplicht heeft gehouden.

  • 2.

    In de volgende gevallen komt de inwoner niet in aanmerking voor kwijtschelding:

    - als de gemeente pandrecht of een hypotheek heeft gevestigd om de vordering terug te krijgen;

    - als hij/zij leenbijstand ontvangt in verband met overwaarde in uw eigen woning;

    - Als de inwoner niet mee wilt werken aan een onderzoek naar zijn/haar draagkracht;

    - Als de vordering is overgedragen aan een deurwaarder;

    - Als er derdenbeslag is gelegd.

7.6.4 Volgorde terugbetalen

Als de inwoner naast een terugvordering ook een boete moet betalen dan moet hij/zij eerst de boete terugbetalen.

7.6.5 Verhaal

De gemeente kan gebruik maken van de bevoegdheid tot verhaal, zoals beschreven paragraaf 6.5 van de Participatiewet.

7.6.6 Schuldhulpverlening

De gemeente werkt graag mee aan schuldregelingen voor inwoners van Lochem. Als de inwoner schulden heeft, voelt hij/zij waarschijnlijk veel stress. Vaak is er pas rust en ruimte voor bijvoorbeeld werk, gezin of gezondheid als de financiële last van de schouders is. De gemeente werkt net als veel van onze samenwerkingspartners volgens de richtlijnen van de NVVK. Hierdoor is er sneller sprake van financiële stabiliteit en toekomstperspectief.

De gemeente kan schuldhulpverlening weigeren bij fraude of recidive. Schuldhulpverlening bij fraude is niet wenselijk als er sprake is geweest van opzet of grove schuld. In lijn met fraude kan schuldhulpverlening geweigerd worden als sprake is geweest van een verwijtbare beëindiging van een opgestart traject. We kijken hierbij niet verder terug dan één jaar. Maatwerk is daarbij ons doel. Wanneer iemand hulp nodig heeft en gemotiveerd is, hoeven fraude en recidive geen belemmering te zijn.

Hoofdstuk 8 Vorm van ondersteuning (pgb, eigen bijdrage ZIN etc.)

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van de vorm van de ondersteuning zoals die al in hoofdstuk 8 van de Verordening Sociaal Domein is opgenomen.

Wat is ondersteuning op maat?

Ondersteuning op maat is een voorziening of dienst die zoveel mogelijk is afgestemd op uw persoonskenmerken en behoeften. Ondersteuning op maat is alleen beschikbaar via een beschikking vanuit het college. De verschillende vormen van ondersteuning op maat worden verder toegelicht in hoofdstukken hieronder.

Wanneer duidelijk is dat de mogelijkheden die genoemd zijn in hoofdstuk 2 onvoldoende oplossing voor u bieden, kan ondersteuning op maat een passende oplossing zijn. Ondersteuning op maat helpt u om uw zelfredzaamheid te vergroten en/of om deel te nemen aan de samenleving. Er bestaan twee hoofdcategorieën van Wmo maatwerkvoorzieningen: dienstverlening en voorzieningen. Onder dienstverlening vallen dagbesteding, individuele begeleiding, persoonlijke verzorging, huishoudelijke hulp en respijtzorg. De voorzieningen gaan over hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen (bijvoorbeeld een traplift, een scootmobiel of een rolstoel).

Als ondersteuning op maat de best passende oplossing is, kunt u kiezen tussen ondersteuning in natura (ZIN, paragraaf 8.1), ondersteuning via een persoonsgebonden budget (pgb, paragraaf 8.2) of een financiële tegemoetkoming (paragraaf 8.5).

8.1 Maatwerkvoorziening via zorg in natura (ZIN)

Als de inwoner kiest voor zorg in natura dan krijgt de inwoner de dienstverlening of voorziening via een aanbieder waar de gemeente een contract mee heeft. De gemeente geeft de aanbieder opdracht voor het leveren van de dienstverlening of de voorziening. De gemeente kent voor Wmo een andere werkwijze voor dienstverlening dan voor voorziening. Dit wordt hieronder toegelicht:

Dienstverlening

Diensten als begeleiding, dagbesteding en huishoudelijke hulp worden in de vorm van dienstverlening verstrekt. De gemeente heeft hiervoor via de regionale raamovereenkomst contracten gesloten met aanbieders. De inwoner kan kiezen bij welke van de gecontracteerde aanbieders hij of zij de dienstverlening wil afnemen.

Voorzieningen

Voorzieningen (woonvoorzieningen, rolstoelen en vervoersvoorzieningen) kunnen worden verstrekt in eigendom of bruikleen. Dit is afhankelijk van de contracten die de gemeente heeft gesloten met leveranciers. Wanneer de voorziening in bruikleen wordt verstrekt, staan in de beschikking gebruiksvoorwaarden beschreven.

Voor een deel van de voorzieningen heeft de gemeente contracten gesloten met meerdere aanbieders. De inwoner kan dan kiezen bij welke aanbieder hij of zij de voorziening wil afnemen. Wanneer de passende oplossing niet binnen de door de gemeente gesloten contacten valt, kan de voorziening bij een andere niet-gecontracteerde aanbieder worden ingekocht en als zorg in natura worden geleverd.

8.2 Maatwerkvoorziening via persoonsgebonden budget (pgb)

Een maatwerkvoorziening in pgb wil zeggen dat het college de inwoner een budget verstrekt. De inwoner kan met dit budget de benodigde voorziening aanschaffen of de benodigde dienstverlening inkopen.

Eigen bijdrage

In de Wmo betaalt de inwoner zelf mee aan de ondersteuning op maat via een eigen bijdrage. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) int deze eigen bijdrage.

De eigen bijdrage geldt voor de periode van de indicatie. Hiervoor is gekozen omdat wij (nog) niet altijd van alle zorgaanbieders informatie over de start van de zorg ontvangen.

De Ingangsdatum van de eigen bijdrage is 1 maand na de startdatum van de indicatieperiode. Hiervoor is gekozen omdat de zorg regelmatig niet tijdig is gestart of het hulpmiddel niet tijdig is geleverd.

Als er tussentijds tijdelijk geen zorg geleverd wordt loopt de eigen bijdrage door. Bovendien kan het zijn dat men al voor een andere voorziening een eigen bijdrage moet betalen.

8.3 Ongeval waarvoor een derde aansprakelijk is en Regresrecht

De betaling van een eigen bijdrage voor de WMO is verschillend voor inwoners die voor en na 15 februari 2017 letselschade hebben opgelopen. In de regres overeenkomsten voor 2015 en 2016 is bepaald dat de gemeenten voor voorzieningen van regrescliënten (die het gevolg zijn van een ongeval) geen eigen bijdrage mogen vragen. Inwoners die letselschade hebben opgelopen vóór 15 februari 2017, waarvoor een verzekeraar aansprakelijk gesteld kan worden, hoeven daarom geen eigen bijdrage te betalen. Dit geldt zolang zij gebruik maken van Wmo- voorzieningen die gerelateerd zijn aan het ongeval van voor 15 februari 2017.

Een inwoner hoeft geen eigen bijdrage te betalen bij een positief antwoord op onderstaande vragen:

  • 1.

    Is de letselschade opgelopen voor 15 februari 2017?

  • 2.

    Was de verzekeraar van de veroorzaker van de schade is aangesloten bij het letselschadeconvenant?

  • 3.

    Is de schadeafhandeling al voldaan?

Wanneer de letselschade na 15 februari 2017 is ontstaan moet de inwoner wel een eigen bijdrage betalen. Hij/zij kan de kosten dan verhalen op de aansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker van de letselschade.

Wanneer de letselschade na 15 februari 2017 is ontstaan moet u wel een eigen bijdrage betalen. U kunt de kosten dan verhalen op de aansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker van de letselschade.

8.4 Persoonsgebonden budget (pgb)

De gemeente kan besluiten om een pgb toe te kennen aan de inwoner om de gewenste hulp in te kopen. Als de aanvrager de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst, vraagt de gemeente de aanvrager bij diensten om een budgetplan op te stellen. In het plan geeft de aanvrager dan aan op welke wijze deze het budget wenst in te zetten, wie de hulpverleners zijn die ze willen inschakelen, hoe de resultaten behaald gaan worden enz. Hierbij worden dezelfde kwaliteitscriteria gehanteerd als bij Zorg in natura. De hoogte van het pgb is opgenomen in de verordening. Bij de aanvraag van een pgb voor diensten wordt;

  • 1.

    een plan en een budgetplan toegevoegd. In het plan van aanpak staan welke resultaten worden behaald met het pgb en wat ingezet moet worden om de resultaten te behalen. In het budgetplan staat de hoogte van het uurtarief en hoe het pgb besteed wordt. Een pgb mag niet worden besteed aan tussenpersonen of belangenbehartigers;

  • 2.

    gemotiveerd waarom de gecontracteerde hulp in natura niet passend is bij de specifieke situatie;

  • 3.

    aangetoond dat de inwoner voldoende in staat is om - al dan niet met ondersteuning van het sociale netwerk, een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde – het pgb te beheren en alle taken die hieraan verbonden zijn, uit te voeren.

Wil de inwoner dat iemand anders de zaken rondom zijn of haar pgb regelt? Dan kan iemand hiervoor worden aangewezen. Deze persoon noemen we pgb vertegenwoordiger. De volgende eisen gelden voor een pgb vertegenwoordiger:

  • 1.

    Er is geen belangenverstrengeling tussen de vertegenwoordiger en de pgb houder.

  • 2.

    De vertegenwoordiger is niet dezelfde persoon als de hulpverlener, is niet in dienst bij dezelfde hulpverlenende instantie, heeft geen familieband met de hulpverlener en geen financiële relatie met de hulpverlener.

  • 3.

    De gemachtigde begrijpt de omvang van de volmacht.

  • 4.

    De ouder is passend als vertegenwoordiger. Let ook op ouders die uit de ouderlijke macht zijn ontzet.

  • 5.

    Er is voldoende nabijheid bij de inwoner wat betreft belangenbehartiging en zicht op wensen, behoeften en ontwikkeling en op feitelijke zorglevering en mogelijkheden tot bijsturing.

  • 6.

    Er is communicatie met inwoner. De vertegenwoordiger spreekt dezelfde taal als de inwoner én de Nederlandse taal.

  • 7.

    Geen meervoudige vervulling van rol; wanneer een pgb-vertegenwoordiger deze rol invult voor meerdere inwoners dan krijgt zijn taak het karakter van een beroepsmatige activiteit met risico op financiële en mogelijk andere belangen.

8.4.1 Pgb vaardigheid

De gemeente controleert of een inwoner of zijn vertegenwoordiger aan de voorwaarden van een pgb voldoet. Ook controleert de gemeente of de inwoner of zijn vertegenwoordiger met een pgb kan omgaan. Dat heet pgb- vaardigheid. Daarmee willen we voorkomen dat inwoners in de problemen komen. Bijvoorbeeld omdat iemand niet weet welke zorg hij of zij nodig heeft, of hoe je goede afspraken maakt met een zorgverlener. Iemand is pgb-vaardig als hij de volgende dingen kan:

  • 1.

    Een goed overzicht van de eigen situatie houden. Dit houdt in dat de inwoner weet welke zorg hij of zij nodig heeft. Of welke zorg de persoon voor wie het budget is nodig heeft. De inwoner moet zelf kunnen vertellen welke zorg hij of zij nodig heeft. Als ze dat niet kunnen, kunnen ze ook zorg in natura ontvangen.

  • 2.

    Weten welke regels er horen bij een pgb. Of de inwoner weet waar hij of zij die regels kan vinden. Bijvoorbeeld op de website van de gemeente. Het helpt als iemand digitaal vaardig is en kan omgaan met de computer, e-mail en websites op het internet kan bezoeken.

  • 3.

    Een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden en weet welk deel van het pgb al uitgegeven is. Een overzichtelijke pgb-administratie is niet alleen nodig voor de inwoner zelf. Hij of zij kan de administratie ook nodig hebben als de gemeente daarom vraagt.

  • 4.

    Communiceren met zorgverleners en de gemeente. Inwoners moeten zelfstandig en zelfverzekerd kunnen communiceren met andere partijen. Bijvoorbeeld op tijd brieven van de gemeente beantwoorden. Of telefoongesprekken voeren met zorgverleners. En als er iets verandert, moet hij of zij dat zelf (kunnen) aangeven.

  • 5.

    Zelfstandig handelen en zelf voor zorgverleners kiezen. Als een inwoner een pgb krijgt, moet hij of zij zelf zorg- verleners uitzoeken. En afspraken maken over de zorg die ze gaan geven. En afspraken maken over hun uurtarief en inzet van hun uren.

  • 6.

    Zelf afspraken maken, deze afspraken bijhouden en zich hieraan houden. Inwoners moeten tussendoor controleren of alles volgens afspraak verloopt. Bijvoorbeeld of de zorgverlener genoeg uren maakt. Omgekeerd moet de inwoner zelf kunnen laten zien dat hij of zij de zorg inkoopt waarvoor hij of zij het geld gekregen heeft.

  • 7.

    Beoordelen of de zorg uit het pgb bij de inwoner past en of de kwaliteit van de zorg in orde is. Als de inwoner de zorg niet goed vindt, moet hij of zij kunnen uitleggen waarom. Als de zorg niet volgens afspraak verloopt, moet hij of zij zelf kunnen ingrijpen. Bijvoorbeeld door de zorgverlener op te bellen en uit te leggen wat er niet goed gaat.

  • 8.

    Zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners. En dat zo regelen dat er altijd zorg is. Ook als de zorgverlener ziek is of op vakantie gaat. De inwoner moet zelf zorgverleners kiezen die goed bij zijn of haar situatie passen. En de inwoner moet zelf opletten of de zorgverleners hun werk goed doen. Als de zorgverlener ziek is, moet de inwoner zelf vervanging regelen.

  • 9.

    Zorgen dat de zorgverleners die voor de inwoner werken weten wat ze moeten doen. En de inwoner durft een gesprek te beginnen als zorgverleners hun werk niet goed doen. Als de inwoner de zorgverlener betaalt, dan is de inwoner zijn werkgever of opdrachtgever. Hij of zij moet dan goed kunnen vertellen wat de zorgverleners moeten doen.

  • 10.

    De inwoner weet wat hij of zij moet doen als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener. Het is niet erg als inwoners sommige regels over hoe een werkgever of opdrachtgever moet zijn niet kennen. Bijvoorbeeld bij ontslag van een zorgverlener. Maar hij of zij moet de informatie daarover wel zelf kunnen vinden. Bijvoorbeeld bij instanties die hierover advies geven.

8.4.2 Inzet van het sociaal netwerk bij een persoonsgebonden budget

Vaak wordt een pgb ingezet voor professionele hulp. In sommige gevallen kan hulp ingezet worden vanuit het sociale netwerk. Deze hulp kan worden gefinancierd met een pgb als aan de voorwaarden wordt voldaan zoals benoemd in de Verordening Sociaal Domein.

8.4.3 Het tarief van een persoonsgebonden budget

Het pgb is hoog genoeg zodat er ondersteuning geboden kan worden. Als de prijs van de ondersteuning die wordt ingekocht met het pgb hoger is dan het tarief van zorg in natura, betaalt de inwoner de meerprijs zelf.

8.4.4 Proceskeuzes en betalingen van pgb’s

  • 1.

    Op de pgb’s is het trekkingsrecht van toepassing. Dat wil zeggen dat de betaling via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gaat. De inwoner verantwoord alle kosten die hij of zij maakt vanuit een pgb verantwoorden bij de SVB. De gemeente Lochem kent geen verantwoordingsvrij bedrag.

  • 2.

    Er is een uitzondering op het trekkingsrecht: eenmalige betalingen. Deze worden rechtstreeks aan de inwoner betaald. De inwoner toont vooraf met een factuur of offerte aan wat de daadwerkelijke kosten van het aanschaffen van de voorziening zijn.

  • 3.

    Met de komst van pgb 2.0 is het mogelijk beleidskeuzes te maken en vast te leggen voor declaraties met een aantal opties. In de gemeente Lochem is het niet toegestaan onderstaande opties te declareren. De tarieven voor pgb zijn gebaseerd op de zorg in natura tarieven, waarbij de genoemde opties in het tarief zijn verwerkt.

*

8.4.5 Eisen aan de invulling van het pgb

Een inwoner die gekozen heeft voor een pgb legt de afspraken die hij met een zorgverlener maakt vast in zorgovereenkomsten. Hiervoor moeten de modelovereenkomsten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gebruikt worden. De SVB controleert en beheert het pgb-budget. De inwoner legt de concept-zorgovereenkomst voor aan de SVB. De SVB toetst de zorgovereenkomst arbeidsrechtelijk (wordt het arbeidsrecht in acht genomen). Als deze toets is gedaan, dan beoordeelt de gemeente de zorgovereenkomst op inhoud en afgesproken tarief.

Vanaf 1 april 2022 dienen alle zorgovereenkomsten een derdenbeding te bevatten, die de budgethouder beschermt bij oneigenlijk gebruik van het budget door de zorgverlener. Door deze afspraak kan de gemeente de onterechte betalingen direct bij de zorgverlener terugvragen.

Wanneer de inwoner heeft gekozen voor een pgb, kan hij of zij zelf de dienstverlening of voorziening die nodig is inkopen. Hiervoor zijn enkele eisen:

  • 1.

    In alle gevallen moet het pgb ten dienste komen aan de gewenste resultaten die in de beschikking en in ‘t Plan zijn beschreven.

  • 2.

    Wanneer er met het pgb professionele dienstverlening wordt ingekocht, moet deze aan de meest actuele professionele standaarden van de betreffende branche voldoen.

  • 3.

    De dienstverlening of voorziening is altijd waarneembaar, concreet en draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van de doelen die beschreven zijn in ‘t Plan en/of de beschikking.

  • 4.

    Wanneer er met het pgb een hulpmiddel, woonvoorziening of vervoersvoorziening aangeschaft wordt, dient deze te voldoen aan de geldende wetgeving. De aangeschafte voorziening moet ongeveer even lang meegaan als de voorziening die de gemeente verstrekt zou hebben wanneer de inwoner had gekozen voor zorg in natura.

  • 5.

    De inwoner moet zelf bewaken dat de ingekochte voorziening of dienstverlening van goede kwaliteit is. Het college kan dit controleren door het doen van een heronderzoek.

8.5 Financiële tegemoetkoming

Een inwoner komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor zover hiermee naar oordeel van het college een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Een financiële tegemoetkoming hoeft, in tegenstelling tot een pgb, niet precies toereikend te zijn. Het verschil met een pgb is verder dat er bij de financiele tegemoetkoming aan de verstrekte voorziening geen kwaliteits- en verantwoordingseisen worden gesteld. De SVB is niet betrokken bij de realisering van de financiële tegemoetkoming.

Een cliënt komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming als dit een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie en het om één van de volgende voorzieningen gaat:

  • 1.

    De kosten voor verhuizen en herinrichting. De hoogte is gebaseerd op het gemiddelde van 2 offertes van verhuisbedrijven + de kosten van herinrichting gebaseerd op de Nibud-prijzengids.

  • 2.

    De kosten voor vervoer per eigen auto, als dit vervoer niet algemeen gebruikelijk is en de cliënt geen gebruik kan maken van het collectief vervoer.

  • 3.

    De tegemoetkoming voor de kosten van een aangepaste auto of bus worden berekend op basis van het door het college opgestelde programma van eisen voor een autoaanpassing en op basis van de laagste kostprijs aan de hand van 2 overlegde offertes. Hierbij maakt het college de afweging, welke kosten algemeen gebruikelijk zijn en wat de meerkosten zijn die voortvloeien uit beperkingen.

  • 4.

    Een tegemoetkoming in de kosten voor een aangepaste auto of bus is afgeleid van het bedrag dat het UWV hanteert voor een referentieauto. Uitsluitend de meerkosten boven dit bedrag komen voor tegemoetkoming in aanmerking. De tegemoetkoming kan bestaan uit de meerkosten voor de aanschaf van deze auto of bus, en de kosten voor het aanpassen van deze auto of bus.

  • 5.

    De tegemoetkoming in de kosten voor het gebruik van eigen auto of vervoer door derden wordt berekend op basis van €0,23 per kilometer voor maximaal 2000 kilometers per jaar.

Een financiële tegemoetkoming hoeft, in tegenstelling tot een pgb, niet precies toereikend (dekkend) te zijn.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld dat er kan worden afgeweken van deze beleidsregels indien dat nodig is. Ook is te lezen wat de officiële naam is van deze beleidsregels en wanneer deze ingaan.

9.1 Afwijken van de beleidsregels (Hardheidsclausule)

De gemeente kan afwijken van een artikel uit deze beleidsregels als toepassing van dat artikel een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor iemand anders die direct bij het besluit betrokken is. Als er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te wijken van het bovenstaande of uitzonderingen te maken, dan is dat mogelijk.

9.2 Ingangsdatum en naam

  • 1.

    Deze wordt genoemd Beleidsregels sociaal domein gemeente Lochem 2024.

  • 2.

    De beleidsregels treden met terugwerkende kracht in met ingang van 1 september 2024.

Het besluit om de uitkering te verlagen

  • 1.

    De gemeente stuurt u een brief als de uitkering wordt verlaagd. In die brief staat in ieder geval:

    • 1.

      waarom de uitkering wordt verlaagd;

    • 2.

      hoe hoog de verlaging is;

    • 3.

      wanneer de verlaging ingaat;

    • 4.

      hoe lang de verlaging duurt; en

    • 5.

      waarom de gemeente afwijkt van de (hoofd)regels, als dat het geval is.

  • 2.

    Waarschuwing: De gemeente kan besluiten de uitkering niet te verlagen, als het de eerste keer is dat u zich niet aan de verplichtingen houdt. De gemeente kan u dan een waarschuwing geven. Als dit het geval is, stuurt de gemeente u hierover een brief.

Ingangsdatum en periode verlaging

De verlaging gaat in op de eerste dag van de kalendermaand die op het besluit volgt. De verlaging duurt 1 of meer maanden.

Hoofdstuk 10 Begrippenlijst

Aanbieder(s): de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.

Aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi, niet zijnde openbaar vervoer.

Aanvraag: een verzoek van een inwoner om een besluit te nemen.

ADL-clusterwoning: een zelfstandige woning voor mensen met een ernstige lichamelijke handicap of chronische aandoening waar 24 uur per dag hulp en assistentie ingeroepen worden.

Algemeen gebruikelijke voorziening(en): een voorziening die

  • 1.

    niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • 2.

    daadwerkelijk beschikbaar is;

  • 3.

    een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie; en

  • 4.

    financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Andere voorziening(en): een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de ondersteuning die hij nodig heeft, anders dan ondersteuning-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan bijvoorbeeld een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of voorliggende voorziening, of voorliggende voorzieningen op grond van andere regelingen, zoals alimentatie en toeslagen. Anw-uitkering: een maandelijkse uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet. Aow-leeftijd: leeftijd waarop een uitkering (pensioen) op grond van de Algemene ouderdomswet ingaat.

Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 van de IOAW en artikel 37 van de IOAZ. Awb: Algemene wet Bestuursrecht.

’t Baken: integrale toegang van de gemeente Lochem binnen het sociaal domein op het gebied van jeugd, wmo, participatie, inkomen, onderwijs, leerlingenvervoer en leerplicht.

Basisonderwijs: onderwijs op een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.

Basisschool: basisschool als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.

Beperking(en): de vermindering van mogelijkheden door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap. Dat heeft tot gevolg gehad dat er een belemmering is ontstaan in het sociaal-maatschappelijk functioneren, of, als het om vervoer naar school gaat, het vervoer naar school.

Bestuurlijke boete: een boete, vanwege het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, of artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

BIG: beroepen in de Individuele Gezondheidszorg. De Wet BIG geeft regels voor beroepen in de gezondheidszorg en beschermt patiënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. Op grond van de Wet BIG zijn bepaalde zorgverleners verplicht zich in te schrijven in het BIG-register.

Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering, bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.

Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de Participatie-wet. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

Cliëntondersteuning: professionals of vrijwilligers die met u mee kunnen denken over zorg en ondersteuning. Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).

Dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een speciale school voor basisonderwijs gaat, dan is de dichtstbijzijnde school de school in het samenwerkingsverband waarop het kind eerst zat, of een andere speciale school voor basisonderwijs binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.

Effect: het resultaat.

Eigen kracht: eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen.

Financiële buffer: het vermogen boven de vermogensgrens uit artikel 34, lid 3 van de Participatiewet, dat past bij de leefsituatie. Vermogen is de waarde van geld en bezittingen.

Forfaitaire en wettelijke loonkostensubsidie: loonkostensubsidie gaat om het verschil tussen de loonwaarde en het wettelijk minimumloon. Het betreft mensen die minder verdienen dan het wettelijk minimumloon. Forfaitaire loonkostensubsidie gaat om maximaal 50% loonkostensubsidie, voor een periode van 6 maanden als iemand in dienst treedt vanuit een uitkering. Wettelijke loonkostensubsidie betreft maximaal 70% van het minimumloon.

Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Hierdoor wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.

Gebruikelijke ondersteuning: de ondersteuning die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot/ partner, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld. Onder gebruikelijke ondersteuning kan ook gebruikelijke zorg vallen. Gebruikelijke zorg is de zorg die gezinsleden normaal aan elkaar geven binnen het huishouden, omdat ze samen verantwoordelijk zijn voor dat huishouden.

Gecertificeerde instelling (GI): een instelling die de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering uitvoert.

Gedrag(en): het geheel van acties en reacties van een persoon.

Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem.

HHM-normenkader: een normenkader voor huishoudelijke ondersteuning, opgesteld door het bureau HHM. In dit normenkader is uitgewerkt hoeveel professionele inzet er gemiddeld nodig is voor de verschillende soorten werkzaamheden die onder de huishoudelijke ondersteuning vallen.

Inkomen: het inkomen, uit artikel 32, lid 1 van de Participatiewet. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6) dan wordt onder inkomen verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het inkomen wordt dan gemeten over het peiljaar (artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs).

Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 10.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen. Instelling(en): een organisatie die bedrijfsmatig zorg of ondersteuning verleent.

Inrichtingsnorm: andere vorm van bijstand voor inwoners die in een inrichting verblijven en een aantal andere bestaanskosten niet hebben.

Inwonerparticipatie: de mogelijkheid als inwoner om mee te praten met het beleid van de gemeente voor het eventueel aanpassen en verbeteren hiervan.

Inwoner(s): de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om:

  • 1.

    Wmo-ondersteuning, dan betreft het de ingezetene van de gemeente als bedoeld in artikel 1.2.1 Wmo en de ingezetene van Nederland die zich bij de gemeente meldt voor maatschappelijke opvang of beschermd wonen;

  • 2.

    jeugdhulp, dan betreft het de jeugdige die zijn woonplaats in de gemeente heeft op grond van artikel 1.1

  • 3.

    Jeugdwet;

  • 4.

    schuldhulpverlening, dan betreft het degene die in de basisregistratie personen van de gemeente als ingezetene is ingeschreven.

Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die ondersteuning van de gemeente heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer daar heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor ondersteuning door de gemeente.

IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Jeugdhulp: ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Jongere(n): als het gaat om de Jeugdwet: de jeugdige, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Als het om werk en inkomen gaat: personen die jonger zijn dan 27 jaar.

Jongerenwerk: activiteiten die bij Stichting Welzijn Lochem worden georganiseerd. Stichting Welzijn Lochem is de plek en het netwerk van jongeren voor jongeren waar inspirerende en nuttige activiteiten worden georganiseerd. De jongerenwerkers helpen bij het proces van zelforganisatie door jongeren, ouders, vrijwilligers, maatschappelijke partners en ondernemers. De jongerenwerkers werken nauw samen met ‘t Baken, politie, Boa’s, scholen, en hulpverleners.

Kind(eren): de minderjarige (0-18 jaar).

Kostendelersnorm: de kostendelersnorm is onderdeel van de Participatiewet (Pw) en gaat er vanuit dat als meer mensen op hetzelfde adres wonen, zij de woonkosten kunnen delen.

Kortdurend verblijf: Kortdurend verblijf is het verblijf in een instelling voor een korte periode van de persoon waar de mantelzorger voor zorgt.

Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg) verzekeringen.

Llv: de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden, dat wil zeggen de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.

Mantelzorger(s): langdurig, vrijwillig en onbetaald zorgverlening aan een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, (schoon)ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze zorg wordt niet-beroepsmatig verleend voor minimaal 8 uur per week en langer dan 3 maanden.

Maatwerkvoorziening: ondersteuning die is afgestemd op de persoonlijke situatie van de inwoner.

Medewerker(s): de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt. Melding(en): het kenbaar maken van een ondersteuningsvraag aan de gemeente.

Normale dagelijkse activiteiten: noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo.

Ondersteuning:

  • 1.

    ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, artikel 36 van de IOAW en artikel 36 van de IOAZ;

  • 2.

    bijstand als bedoeld in artikel 7 Participatiewet;

  • 3.

    een uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ;

  • 4.

    inkomensondersteuning op grond van de artikelen 108, eerste lid, en 147, eerste lid, Gemeentewet;

  • 5.

    maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo;

  • 6.

    jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • 7.

    schuldhulpverlening als bedoeld in artikel 1 van de Wgs; of

  • 8.

    een vervoersvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 6 (vervoer naar school).

Ondersteuning in natura: ondersteuning of zorg die de gemeente voor de inwoner inzet.

Ondersteuning-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.

  • 1.

    Als het gaat om een voorziening in het kader van de Wmo: een maatwerkvoorziening (in natura of als pgb).

  • 2.

    Als het gaat om een voorziening in het kader van de Participatiewet: een voorziening bij de arbeidsinschakeling die speciaal op de inwoner is afgestemd of bijzondere bijstand.

  • 3.

    Als het gaat om schuldhulpverlening als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening: op de inwoner afgestemde ondersteuning bij het aflossen van schulden.

  • 4.

    Als het gaat om een voorziening in het kader van de Jeugdwet: een voorziening die op een jongere of zijn ouders is afgestemd als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.

Ondersteuningsvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.

Ondertoezichtstelling: een maatregel van de rechter als de veiligheid en ontwikkeling van een kind ernstig wordt bedreigd.

Onderwijssoort: het soort onderwijs dat het kind nodig heeft gelet op zijn lichamelijke of geestelijke situatie. Openbaar vervoer: openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart). Daaronder valt ook een buurtbus.

Opstapplaats: plaats die is aangewezen door de gemeente, vanaf waar het kind (de leerling) gebruik kan maken van het vervoer naar school.

Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jongere.

Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.

Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar begint, waarvoor een vervoersvoorziening voor leerlingenvervoer wordt aangevraagd.

Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn.

Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart de gewenste ondersteuning wordt geïnventariseerd. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.

Pgb: persoonsgebonden budget.

Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de ondersteuning die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke ondersteuning gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die ondersteuning gewaarborgd worden.

PlusOV: verzorgt openbaar vervoer van deur tot deur in de gemeente Lochem en is bedoeld voor mensen die om welke reden dan ook geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer.

Pw: Participatiewet.

Programma van eisen bouwkundige ingrepen: een PvE is een gedetailleerd document waarin specifieke eisen, waaronder functionele en technische eisen en verwachtingen zijn vastgelegd. Het dient als leidraad voor alle betrokken partijen en biedt een set van eisen waaraan het te ontwikkelen product of aanpassing moet voldoen.

Raamovereenkomst: een overeenkomst tussen de gemeenten uit de zorgregio Midden IJssel / Oost Veluwe over de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo.

Reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 10 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 10 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor openbaar vervoer of aangepast vervoer.

Richting: godsdienstige of levensbeschouwelijke richting.

Samenwerkingsverband:

  • 1.

    voor het primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs; of

  • 2.

    voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Samenwonenden: degenen die een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.

School: basisschool, speciale school voor basisonderwijs, of school waar speciaal of voortgezet onderwijs wordt gegeven.

SKJ: Stichting Kwaliteitsregister Jeugd. Dat is het beroepsregister voor jeugdprofessionals in Nederland.

Sociaal domein: een verzameling van wetten op het gebied van jeugd, onderwijs, zorg, werk, inkomen, schulden en inburgering welke door de gemeente worden uitgevoerd voor het welzijn van inwoners. Speciaal onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

Uitkering(en): de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.

Uitkeringsnorm: de maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

Vavo-onderwijs: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

Vergoeding(en): vergoeding van kosten. In het kader van hoofdstuk 6 (vervoer naar school): de gehele of gedeeltelijke bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 Wet op het primair onderwijs, artikel 4 Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.

Verordening: bundeling van regels die door de gemeenteraad van Lochem zijn vastgesteld.

Voorliggende voorziening(en): een voorziening op grond van een andere regeling of van een andere organisatie. Gaat het om bijstand, dan wordt ermee bedoeld een voorziening als bedoeld in artikel 5 onderdeel e van de Participatiewet.

Voogdijmaatregel: het gezag over een minderjarig kind wordt door iemand dan de ouder uitgevoerd.

Voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op het Voortgezet onderwijs.

Voorziening(en): ondersteuning in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag, of een combinatie daarvan.

VSO (voortgezet speciaal onderwijs): is voor leerlingen die specialistische ondersteuning nodigen hebben, die het regulier onderwijs niet kan bieden.

Wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet kinderopvang, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra.

Wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon, bedoeld in de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor personen jonger dan 21 jaar: het leeftijdsgebonden minimumloon op grond van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

WIZ-indicatie: staat voor Wet langdurige zorg en is er voor mensen die dag en nacht zorg nodig hebben. Zij kunnen zelf niet (altijd) goed hulp inroepen, waardoor er soms gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.

Wlz-instelling: een instelling die zorg verleent op grond van de Wet langdurige zorg.

Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Wmo-ondersteuning: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.

Woning: de woonruimte waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6), dan is de woning de plaats waar het kind structureel (over een langere periode) en feitelijk verblijft.

Wsw: Wet sociale werkvoorziening.

Wvggz: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.

WSNP-traject: staat voor Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Het is een traject waaraan inwoners met problematische schulden kunnen deelnemen om schuldenvrij te worden.

Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de normale dagelijkse activiteiten en het voeren van een gestructureerd huishouden, als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.

Zorgproduct: een verzamelnaam van verschillende vormen van zorg binnen de Jeugdwet en de Wmo.

Zorgproductenboek: een beschrijving van elk zorgproduct en de eisen die daarbij komen kijken.

Naar boven