Gemeenteblad van Rotterdam
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Rotterdam | Gemeenteblad 2024, 453283 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Rotterdam | Gemeenteblad 2024, 453283 | beleidsregel |
Beleidsregels kinderopvang met ve in scholen bij nieuwbouw 2025
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 91, 102 en 108 van de Wet op het primair onderwijs en artikel A.1 van Deel A van Bijlage III van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2021;
het college uitvoering wil geven aan de, in het Nieuw Rotterdams Onderwijsbeleid 2024-2027 en Integraal Huisvestingsplan Onderwijs 2024-2027, vastgestelde wens om aan het bevoegd gezag van scholen voor basisonderwijs in het kader van vervangende nieuwbouw aanvullende huisvestingscapaciteit ter beschikking te stellen ten behoeve van kinderopvang met voorschoolse educatie;
hij wil aangeven in welke situaties, onder welke voorwaarden en op welke wijze hij met dat doel op grond van Bijlage III, Deel A, artikel A.1 van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2021 kan besluiten om de overeenkomstig de verordening vastgestelde ruimtebehoefte hoger vast te stellen, zodat de daardoor beschikbare ruimten kunnen worden ingezet voor kinderopvang met voorschoolse educatie;
Het bepaalde in deze beleidsregels heeft betrekking op aanvragen om beschikbaarstelling van extra m2 BVO ten behoeve van kinderopvang met ve bij vervangende nieuwbouw van basisscholen in een Integraal Huisvestingsplan Onderwijs Rotterdam.
Artikel 3. Aanvraag vermindering capaciteit
Een aanvraag voor het nemen van een besluit tot het verminderen van de vastgestelde capaciteit zoals vastgesteld met de methodiek die is opgenomen in Deel A van Bijlage III van de verordening om de daardoor beschikbaar komende ruimte in te kunnen zetten voor kinderopvang met ve, wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend. De aanvraag is uiterlijk 15 oktober ontvangen van het jaar voorafgaand aan het jaar dat het programma wordt vastgesteld en gelijktijdig met de aanvraag vervangende nieuwbouw voor het desbetreffende schoolgebouw ingediend.
Artikel 4. Kenbaar maken voornemen tot aanvraag
Artikel 8. Afwijzing van de aanvraag
Indien de aanvraag niet voldoet aan één van de vereisten of voorwaarden in deze beleidsregels, wijst het college de aanvraag af.
Aldus vastgesteld op 22 oktober 2024.
Het college van burgemeester en wethouders,
De secretaris,
G.J.D. Wigmans
De burgemeester,
C.J. Schouten
Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl
Bijlage 1: Rekenmodel voor de kostprijsdekkende huur
Sinds 2013 hanteert de gemeente Rotterdam voor het maatschappelijk vastgoed het kostendekkende huur model (KDH). Alle kosten van een vastgoedobject die in enig jaar zijn betaald, moeten worden gedekt door de huur van het betreffende jaar (alleen bij onderhoud wordt het gemiddeld bedrag van meerjaren onderhoudsplanning genomen).
Het kostendekkende huur model wordt gehanteerd om te zorgen dat vanaf begin van een project duidelijk is wat de financiële consequenties zijn van de ontwikkeling en om te voorkomen dat er onderwijsmiddelen worden ingezet voor kinderopvang.
Het eerste deel van de kostprijsdekkende huur bestaat uit de investeringsvergoeding, die het schoolbestuur aan de gemeente overdraagt.
Het tweede deel van de kostprijsdekkende huur bestaat uit de kosten, die het schoolbestuur als eigenaar maakt ten behoeve van de verhuurde ruimte. Dit betreft in ieder geval de kosten voor het onderhoud en de publiekrechtelijke heffingen.
Over servicekosten (zoals energieverbruik, schoonmaak en dergelijke) kan het schoolbestuur afspraken maken met de houder. Deze zijn geen onderdeel van dit rekenmodel.
Zie tabel 1 en 2 voor schematische weergave, het werkelijke berekeningsmodel is op te vragen via de afdeling Vastgoed van de gemeente Rotterdam.
Bijlage 2: Rekenmodel voor de investeringsvergoeding aan de gemeente
De investeringsvergoeding die aan de gemeente wordt afgedragen, wordt berekend op basis van de investeringskosten en de exploitatiekosten, die ten laste van de gemeente komen. Dit zijn in ieder geval de onroerendzaakbelasting (OZB) en kosten van verzekering.
Tabel 2 Rekenmodel voor de investeringsvergoeding aan de gemeente
Op basis van artikel 91, eerste lid, van de wet is elke gemeente verplicht te voorzien in de huisvesting van basisscholen. In de verordening is uitgewerkt hoe het college invulling geeft aan die verantwoordelijkheid, en hoe voorzieningen in de huisvesting worden toegekend.
In Rotterdam bestaat de wens om extra m2 BVO voor kinderopvang met ve te realiseren bij vervangende nieuwbouw van basisschoolgebouwen. Op die manier draagt de gemeente bij aan locaties waar kinderen tot en met de basisschool kunnen worden opgevangen, ve-aanbod kunnen krijgen en onderwijs genieten. Hiervoor is nodig dat onder een dak kinderopvang, voorschoolse educatie en basisonderwijs aanwezig zijn. Het college kiest ervoor om deze wens te gaan realiseren bij nieuw te bouwen schoolgebouwen. Omdat het realiseren van capaciteit voor huisvesting van kinderopvang met ve buiten de wettelijke taak van de gemeente valt, is daarvoor een extra investering nodig.
Deze beleidsregels voorzien in de mogelijkheid om op verzoek van een schoolbestuur, bij een samenwerking tussen een basisschool en kinderopvang, bij vervangende nieuwbouw meer m2 BVO te bekostigen, dan strikt genomen ten behoeve van het onderwijs nodig is, zodat deze m2 BVO gebruikt kunnen worden voor kinderopvang met ve. In beginsel wordt het hele schoolgebouw, dus inclusief de extra m2 BVO voor kinderopvang met ve, als onderwijsruimte aangemerkt. Vervolgens zal het college besluiten om de capaciteit van een schoolgebouw voor het basisonderwijs te verminderen, zodat daarmee de ‘vrijgekomen’ extra m2 BVO kan worden gebruikt voor kinderopvang met ve.
In deze beleidsregels geeft het college aan hoe het van zijn bevoegdheid op grond van artikel A.1 van bijlage III, van de verordening gebruik maakt. Deze beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op het verminderen van capaciteit van een nieuw te bouwen basisschoolgebouw ten behoeve van extra m2 BVO voor kinderopvang met ve.
Het (voor)financieren van extra m2 BVO ten behoeve van kinderopvang met ve betekent dat de gemeente een extra en onverplichte bijdrage levert aan de stichtingskosten voor een nieuw schoolgebouw. Daarom wordt in deze beleidsregels als voorwaarde gesteld dat het bevoegd gezag hiervoor een investeringsvergoeding afdraagt aan de gemeente. Deze vergoeding is gebaseerd op bedragen die rechtstreeks gerelateerd zijn aan de extra kosten of het verlies van inkomsten voor de gemeente die de toestemming voor het verhuren van een deel van het schoolgebouw aan een organisatie voor kinderopvang met zich brengt.
De extra kosten omvatten in ieder geval de kapitaallasten verbonden aan de extra investering op basis van annuïteiten, zakelijke lasten (ozb) en verzekeringspremie. In bijlage 1 is een model opgenomen voor het berekenen van een kostprijs dekkende huur en in bijlage 2 is een model opgenomen voor het berekenen van de investeringsvergoeding.
De investeringsvergoeding die het bevoegd gezag aan de gemeente dient te betalen komt ten goede aan onderwijshuisvesting; deze middelen worden door de gemeente geherinvesteerd in onderwijshuisvesting.
In de beleidsregels is onder meer als voorwaarde gesteld dat sprake moet zijn van een aantoonbare samenwerkingsrelatie tussen schoolbestuur en houder, en is als eis gesteld dat een houder zich bereid moet verklaren om tenminste 15 jaar gevestigd te zijn in het nieuw te bouwen schoolgebouw.
Voor onderwijsgebouwen op het grondgebied van de gemeente kunnen schoolbesturen op grond van de verordening een aanvraag indienen voor onder meer het bekostigen van voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen, zoals: nieuwbouw en vervangende nieuwbouw. Het betreft hier een aanvraag tot opname van een voorziening op het huisvestingsprogramma (HVP). Voor de uitvoering van de op het HVP geplaatste voorzieningen dient het schoolbestuur de meest actuele versie van de Leidraad Bouwprojecten Onderwijs te volgen (zie artikel 13, eerste lid, van de verordening).
Het kan zo zijn dat een schoolbestuur de wens heeft om een samenwerking aan te gaan met een houder en in hetzelfde schoolgebouw kinderopvang met ve aan te bieden. Het schoolbestuur zal dan op grond van deze beleidsregel een aanvraag moeten doen voor vermindering van capaciteit ten behoeve van kinderopvang met ve. Het schoolbestuur maakt al kenbaar van deze beleidsregels gebruik te willen maken bij de aanvraag bouwvoorbereidingskrediet.
De aanvraag om vermindering van de capaciteit wordt gelijktijdig gedaan met de aanvraag van de voorziening vervangende nieuwbouw. In de aanvraag voor vervangende nieuwbouw moet kenbaar worden gemaakt dat ook de aanvraag tot vermindering van de capaciteit is gedaan.
Als het college positief besluit op zowel de aanvraag van de voorziening als de aanvraag tot vermindering van de capaciteit, zorgt hij voor een uitvoeringsovereenkomst tussen het college en het bevoegd gezag waarin de afspraken en voorwaarden worden vastgelegd.
In artikel 1 zijn onder meer de begrippen die van belang zijn voor de uitvoering van deze beleidsregels gedefinieerd.
Zo is het begrip “school” gedefinieerd, met als gevolg dat uitsluitend aanvragen van scholen voor basisonderwijs voor een vermindering van capaciteit op grond van deze beleidsregels in aanmerking komen. Verder is in de definitie van het begrip “school” opgenomen dat een school alles is wat onder één BRIN-nummer valt (het nummer dat scholen meekrijgen in het basisregister instellingen van het ministerie van OCW).
Het begrip “bevoegd gezag” is eveneens zo gedefinieerd dat uitsluitend een aanvraag van een bevoegd gezag van een school zoals bedoeld in de beleidsregels – dus uitsluitend van een school voor basisonderwijs - voor inwilliging in aanmerking komt.
Deze beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op vervangende nieuwbouw, niet op renovatie of uitbreiding. Het project dient te zijn opgenomen in een Integraal Huisvestingsplan Onderwijs Rotterdam (IHP).
Aanvragen die buiten de reikwijdte van de beleidsregels vallen, worden afgewezen.
Het bevoegd gezag van een school kan een aanvraag indienen. De aanvraag wordt gelijktijdig ingediend met de aanvraag van de voorziening vervangende nieuwbouw voor het onderwijshuisvestingsprogramma.
Het college gaat uitsluitend over tot vermindering van capaciteit ten behoeve van extra m2 voor kinderopvang met ve als het bevoegd gezag daar een aanvraag voor doet. Voor de eisen die aan een aanvraag worden gesteld, is aangesloten bij artikel 6 van de verordening.
Artikel 4 Kenbaar maken voornemen tot aanvraag
Bij de aanvraag van het bouwvoorbereidingskrediet maakt het bevoegd gezag duidelijk dat het, in samenwerking met een houder, gebruik wil maken van deze beleidsregel.
De startnotitie bij het bouwvoorbereidingskrediet moet dan aangevuld worden met de relevante gegevens. Indien het college het voornemen serieus en kansrijk acht, verzoekt het de mogelijkheid van kinderopvang met ve in de voorbereidingsfase verder mee te nemen in de businesscase en de planvorming. Bij het kenbaar maken van het voornemen tot het doen van een aanvraag, wordt gevraagd de startnotitie aan te vullen met gegevens waaruit het voornemen en de behoefte aan kinderopvang met ve blijkt. Een deel van deze gegevens moet bij de aanvraag ook ingediend worden. In de toelichting bij artikel 5 wordt verder ingegaan op de gevraagde gegevens.
Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag van de voorziening vervangende nieuwbouw voor het onderwijshuisvestingsprogramma kenbaar dat er een aanvraag is gedaan om vermindering van de capaciteit.
In dit artikel is aangegeven wat in ieder geval bij de aanvraag moet worden gevoegd. Zo moet onder andere het aantal geprognosticeerde leerlingen worden opgegeven. Voor het bepalen van het aantal leerlingen is aangesloten bij het aantal leerlingen op basis waarvan de ruimtebehoefte voor een school wordt vastgesteld, zoals bepaald in artikel B.1.1, tweede lid, artikel B.1.2, eerste lid en artikel B.1.3, eerste lid, Deel B, Bijlage III van de verordening.
Voor de in artikel 5, onderdeel h, gevraagde verklaring wordt een format ontwikkeld. Deze wordt toegevoegd aan de Leidraad Bouwprojecten Onderwijs. De verklaring wordt door zowel het bevoegd gezag als de houder waarmee een samenwerking wordt aangegaan ondertekend.
Het in artikel 5, onderdeel i, bedoelde aantoonbare tekort binnen een straal van 500m rondom het nieuwe schoolgebouw kan op verschillende manieren worden aangetoond. Dit kan bijvoorbeeld door te laten zien dat er geen andere kinderopvang met ve zit; er een behoefte is aan meer ve-plekken, omdat er bij bestaande ve-locaties wachtlijsten zijn of er behoefte is aan andersoortige ve plekken etc.
Artikel 5, onderdeel j, bevat een eis over de hoogte van de huurprijs die een bevoegd gezag in rekening brengt bij de houder van het kindercentrum. Uit de Wet markt en overheid vloeit voort dat (tenminste) een kostprijs dekkende huurprijs moet worden gerekend. Uit het staatssteunrecht vloeit voort dat (tenminste) een marktconforme huurprijs in rekening moet worden gebracht. Daarom is voorgeschreven dat de houder (minimaal) marktconforme huur moet afdragen, welke in ieder geval niet lager mag zijn dan een kostprijs dekkende huur. Op deze manier worden eventuele juridische risico’s zoveel mogelijk gemitigeerd.
Artikel 6 Staffel voor extra m2 ten behoeve van kinderopvang met ve
Het geprognosticeerd aantal leerlingen bepaalt of en zo ja, hoeveel extra m2 ten behoeve van kinderopvang met ve de gemeente zal voorfinancieren. Het totale deel van de kinderopvang met ve blijft ‘economisch eigendom’ van de gemeente, waardoor het kinderopvangdeel én het schooldeel vallen onder het claimrecht van de gemeente zoals bedoeld in artikel 110, vierde lid, van de wet.
In dit artikel is de procedure op hoofdlijnen beschreven. Het college kan overgaan tot het verminderen van de vastgestelde capaciteit als er (1) een aanvraag is gedaan die voldoet aan de daaraan gestelde eisen, (2) waaronder dat de aanvraag is gedaan door het bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs (zie daarvoor ook artikel 1 van de beleidsregels met de definitie van “bevoegd gezag” en de definitie van “school”), (3) de school op basis van de staffel in aanmerking komt voor vermindering van de capaciteit ten behoeve van extra m2 voor kinderopvang met ve en (4) op basis van de (volledige en correcte) aanvraag naar het oordeel van het college met zekerheid vaststaat dat de extra m2 daadwerkelijk zal worden ingezet voor kinderopvang met ve en voldoet aan de eisen in artikel 5 en de voorwaarden in artikel 7.
Het college past de staffel toe op het geprognosticeerde aantal leerlingen dat gebruik zal maken van het nieuw te bouwen schoolgebouw. Dat betekent dat leerlingen die weliswaar vallen onder hetzelfde bevoegd gezag, maar onderwijs genieten op een andere locatie, niet meetellen voor de toepassing van de staffel. Het gaat uitsluitend om de leerlingen die in het nieuw te bouwen gebouw onderwijs zullen gaan genieten.
In artikel 7 zijn de voorwaarden beschreven waaraan moet worden voldaan, om voor (voor)financiering van extra m2 ten behoeve van kinderopvang met ve in aanmerking te komen.
In artikel 7, eerste lid, wordt onder meer als voorwaarde gesteld dat sprake moet zijn van een aantoonbaar tekort aan kinderopvang met ve. Zie hiervoor de toelichting op artikel 5.
In artikel 7, tweede lid, wordt gevraagd om een aantoonbare samenwerking om de doorgaande lijn te garanderen.
In artikel 7, derde lid, wordt tot uitdrukking gebracht dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan als enkel kinderopvang wordt aangeboden, zonder dat daarbij ook ve wordt aangeboden.
In artikel 7, vierde lid, is verder een voorwaarde opgenomen over de geschiktheid van de locatie waar de vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd. Denkbaar is dat bepaalde locaties onvoldoende geschikt blijken om extra m2 te realiseren voor kinderopvang met ve. Gedacht kan worden aan locaties waar onvoldoende fysieke ruimte is om te voldoen aan de vereisten, die bij of krachtens de onderwijswetgeving en de kinderopvangwetgeving zijn gesteld voor de omvang van de buitenspeelplaats. Of waar bijvoorbeeld het omgevingsplan geen kinderopvang toelaat. In dat geval zal het college de aanvraag afwijzen.
In artikel 7, vijfde lid, is bepaald dat de houder al minimaal twee jaar moet worden gesubsidieerd voor ve door het college. Dit brengt tot uitdrukking dat het dus moet gaan om een bestaande houder, die voldoende ervaring heeft met ve. Deze voorwaarde is opgenomen om meer zekerheid te hebben over de kwaliteit en continuïteit.
Artikel 9 Wijziging in gebruik ruimte
De melding moet ook worden gedaan als het ve programma is gestopt en dus sprake is van kinderopvang zonder ve.
Dit artikel moet ervoor zorgen dat zowel door het schoolbestuur als door de gemeente tijdig kan worden nagedacht over een andere invulling van de extra oppervlakte.
Artikel 10 Uitvoeringsovereenkomst
De vereisten in dit artikel zijn erop gericht de intenties van het schoolbestuur en de gemeente vast te leggen voorafgaand aan de investering door de gemeente. De gemeente wil zoveel mogelijk zekerheid hebben dat de kinderopvang met ve er ook daadwerkelijk gaat komen.
Een van de aspecten in de overeenkomst is het leegstandsrisico. Bij het eindigen van de huurovereenkomst heeft het schoolbestuur een jaar de tijd een andere houder te zoeken. Wordt deze niet gevonden, dan wordt de capaciteit weer verhoogd met de kinderopvangmeters. Er ontstaat dan voor onderwijs vorderbare leegstand in het gebouw.
Voor verhuur voor kinderopvang met ve is toestemming van het college nodig. Deze toestemming zal in beginsel worden gegeven, indien een aanvraag op grond van deze beleidsregels wordt ingewilligd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-453283.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.