Gemeenteblad van Rozendaal
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Rozendaal | Gemeenteblad 2024, 446717 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Rozendaal | Gemeenteblad 2024, 446717 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening tot wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023
De raad van de gemeente Rozendaal;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 juni 2024;
gelet op de artikelen 2.1.3, artikel 2.1.4 eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid en artikel 2.1.4a eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 2.1.4b tweede lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8 eerste lid en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
overwegende dat het gewenst is om deze verordening vast te stellen tot wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 omdat er jurisprudentie heeft plaatsgevonden welke gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van deze verordening;
vast te stellen: de verordening tot wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023.
Artikel I Wijziging verordening
De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5 tweede lid komt te luiden:
Als een cliënt zelf hulp en ondersteuning wenst in te kopen met een pgb, dient de cliënt daartoe naast hetgeen onder lid 1 vermeld een pgb-plan in zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening.
Aan artikel 11, tweede lid, wordt een tweetal nieuwe leden toegevoegd:
Artikel 12 lid 6 komt te luiden:
De hoogte van het pgb voor hulp uit het sociaal netwerk zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 bij het bestaan van een dienstbetrekking is gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.
Artikel 12 lid 7 komt te vervallen.
Artikel 14 lid 3 komt te luiden:
De hoogte van de bijdrage voor de in lid 1 en lid 2 genoemde voorzieningen bedraagt voor één of meerdere voorzieningen tezamen het bedrag genoemd in artikel 2.1.4 lid 3 en artikel 2.1.4a lid 4 Wet maatschappelijke ondersteuning per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt tezamen.
De Artikelsgewijze toelichting op artikel 1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1 staat een beperkt aantal definities. Veel definities staan namelijk al in de wet (in artikel 1.1.1) en gelden ook voor deze verordening. Voor de duidelijkheid staan hieronder een aantal belangrijke wettelijke definities:
aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;
algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;
begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;
cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;
cliёntondersteuning : onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;
maatschappelijke ondersteuning:
maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;
sociale netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliёnt een sociale relatie onderhoudt;
vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;
voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;
zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal definities die voor deze verordening van belang zijn. Zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3 lid 3 Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:3 lid 2 Awb).
De Artikelsgewijze toelichting op artikel 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 wordt als volgt gewijzigd:
Dit artikel legt vast dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie.
De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het Sociaal Meldpunt van de gemeente Rheden. De melding kan verder ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.
Een persoon met een hulpvraag die vanuit een andere wet kan worden beantwoord, wordt direct en gericht doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), de Participatiewet en de Wet langdurige zorg (hierna: WLZ). Als een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning bij het verhelderen van zijn ondersteuningsbehoefte, dan wordt de cliënt hierbij ondersteund.
Als uit een ‘lichte toets’ op de inhoud van de melding bij het sociaal meldpunt blijkt dat er passende hulp en ondersteuning geboden kan worden vanuit een in de gemeente beschikbare algemene voorzieningen, dan zal de persoon met een hulpvraag eveneens direct en gericht worden doorverwezen naar deze vorm van hulp en ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan aanbod vanuit de ‘Sociale Basis’ (Incluzio 2022). Dit geldt ook voor de algemene voorziening hulp bij het huishouden waarbij eveneens een ‘lichte toets’ door de gemeente zelf wordt uitgevoerd en dus niet door de aanbieder. Tenzij het college hierover in de toekomst anders besluit.
In lid 2 is de verplichte ontvangstbevestiging vastgelegd (artikel 2.3.2 lid 1 van de wet). Registratie is ook belangrijk, omdat het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag duren.
Het college moet ervoor zorgen dat er voor alle ingezetenen cliëntondersteuning beschikbaar is (artikel 2.2.4 lid 1 van de wet). De cliënt en zijn mantelzorger moeten voor het onderzoek gewezen worden op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning (artikel 2.3.2 lid 3 van de wet).
In lid 3 staat een uitzondering voor spoedeisende gevallen. Het college is verplicht in die gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.
De Artikelsgewijze toelichting op artikel 5 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 wordt als volgt gewijzigd:
Een aanvraag kan niet worden gedaan voordat het onderzoek naar de melding is afgerond, tenzij dit niet binnen zes weken is gebeurd (artikel 2.3.2 lid 9 van de wet). Het college moet binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag een besluit nemen (artikel 2.3.5 lid 2 van de wet).
In lid 1 staat eerst dat een aanvraag door of namens een cliënt of diens gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger kan worden gedaan. Bij een wettelijk vertegenwoordiger gaat het bijvoorbeeld om een mentor of om een ouder of voogd bij een minderjarige. De formele eis van machtiging of vertegenwoordiging is gesteld, omdat het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb.
Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier of in de vorm van een door de cliënt ondertekend verslag, kan het college buiten behandeling laten. Cliënt krijgt wel eerst de kans zijn aanvraag aan te vullen.
In lid 2 staat dat als een cliënt een aanvraag wil doen voor een persoonsgebonden budget (pgb) dat deze naast een aanvraagformulier of een ondertekend verslag (zie lid 1), ook een pgb-plan moet indienen bij de aanvraag. Het pgb-plan moet worden opgesteld aan de hand van het door het college ter beschikking gestelde format zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening en in artikel 2 van de nadere regels Wmo en jeugdwet. Een aanvraag die niet is ingediend met een pgb-plan en gebruikmaking van een aanvraagformulier of in de vorm van een door de cliënt ondertekend verslag, kan het college buiten behandeling laten.
Cliënt krijgt wel eerst de kans zijn aanvraag aan te vullen.
De Artikelsgewijze toelichting op artikel 6 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 6 Criteria voor een maatwerkvoorziening
In dit artikel zijn de algemene criteria beschreven die gelden om een maatwerkvoorziening te kunnen krijgen. Allereerst moet duidelijk zijn dat sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie. Daarnaast moet duidelijk zijn dat oplossingen die de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp en algemeen gebruikelijke voorzieningen, niet toereikend zijn om de beperkingen te compenseren.
Het college verstrekt geen voorziening die al eerder zijn verstrekt als de cliënt verweten kan worden dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onoplettendheid (lid 4). Dus niet als de cliënt geen schuld treft. Hier speelt de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt een rol. Als bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden. Als vervolgens brand uitbreekt en blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, kan op dat moment geen beroep op de Wmo worden gedaan.
Voorzieningen die het college op grond van deze verordening verstrekt, moeten zowel adequaat als de goedkoopste voorziening zijn (lid 5). Met adequaat wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat ze de voorziening meer adequaat maken, vergoedt het college niet. De bruikbaarheid van een voorziening wordt niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald, maar is ook afhankelijk van de gebruiker. Ook is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is.
Voor het kwaliteitsniveau wordt aangesloten bij een verantwoord niveau, maar ook niet meer dan dat. Als de cliënt een adequate voorziening wil die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, kan de cliënt eventueel kiezen voor een pgb en de extra kosten van de duurdere voorziening zelf te betalen.
Uit lid 7 volgt dat de te verstrekken maatwerkvoorziening voor vervoer voldoende passend is als deze de cliënt in staat stelt tot lokale verplaatsingen (zie CRvB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1961 en CRvB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1972). Het college hoeft dus geen rekening te houden met een bovenregionale vervoersbehoefte (CRvB 9-5-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1487). Het college mag volstaan met een voorziening of een combinatie van voorzieningen, waarmee een cliënt 1.500 kilometer per jaar kan reizen (CRvB 29-02-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7463, CRvB 06-06-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7705, Rechtbank Noord-Nederland 25-7-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3496). Als de cliënt een hogere vervoersbehoefte heeft, dan is het aan de cliënt om dit aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen.
De Artikelsgewijze toelichting op artikel 7 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 wordt als volgt gewijzigd:
Dit artikel noemt de situaties waarin het college kan besluiten om geen maatwerkvoorziening te verstrekken. Enkele weigeringsgronden worden hieronder verder toegelicht.
Uit de wet blijkt niet dat andere wetten voorliggend zijn of dat de aanspraak op een andere wettelijke regeling kan leiden tot een afwijzing van de Wmo aanvraag. Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, als daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5 lid 3 en 4 van de wet).
Als cliënt een andere wettelijke regeling kan aanspreken, wordt dit gezien als een vorm van eigen kracht. Vandaar dat in deze bepaling expliciet is geregeld dat het college geen maatwerkvoorziening toekent als een andere wettelijke regeling in de ondersteunings-behoefte kan voorzien.
Het college kan alleen rekening houden met een voorziening op grond van een andere wet (een voorliggende voorziening), als de cliënt daar echt aanspraak op heeft. Er is geen sprake van een voorliggende voorziening als de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen of als vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (zie ook CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 WMO en CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 WMO).
Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is. Alleen als vastgesteld is dat er sprake is van een medische en/of psychische beperking waardoor een cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag kan vanuit de Wmo een voorziening worden toegekend. Hierbij speelt de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau) een belangrijke rol om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn. Ook anti-revaliderende werking van een gevraagde voorziening kan een afwijzingsgrond zijn. Dit is het geval als de gevraagde voorziening niet als doeltreffend kan worden aangemerkt, omdat deze voorziening niet is gericht op het opheffen of verminderen van de beperkingen.
Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening realiseert of aankoopt en daarna pas een beroep op de gemeente doet. Als de voorziening is gerealiseerd voor de melding, dan bestaan er eigenlijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake was van een acute noodsituatie, waardoor cliënt niet in staat was om eerst contact te zoeken met de gemeente.
Is de voorziening na de melding, maar voor de aanvraag of het besluit daarop gerealiseerd, dan kan het college de voorziening weigeren als de noodzaak, adequaatheid en passendheid van die voorziening en de gemaakte kosten achteraf niet meer beoordeeld kan worden. Dat is alleen anders als van tevoren contact is gezocht en het college expliciet toestemming heeft gegeven voor de aankoop/realisering van de gevraagde voorziening.
Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizingen of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen. Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het door zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Deze bepaling biedt dan een grond om geen voorziening toe te kennen.
Er mag niet van een cliënt gevraagd worden dat hij reserveert of andere maatregelen treft om te voorkomen dat toekomstige onzekere gebeurtenissen in zijn gezondheidstoestand door het ouder worden, leiden tot een beroep op de Wmo (CRvB 22-08-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603).
Het college kan alleen een maatwerkvoorziening toekennen als deze langdurig noodzakelijk is. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen in een terminaal ziektestadium. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerkend is in beide situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, op het moment van de aanvraag onomkeerbaar is. Er is dus geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. Hierbij is de prognose dus van groot belang. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag het college meestal van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, met periodes van verbetering en terugval, kan meestal uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt een belangrijke rol bij de vraag of er een langdurige noodzaak is voor de betreffende voorziening.
Voor langere tijd betekent in ieder geval dat als vaststaat dat de beperkingen tijdelijk zijn, bijvoorbeeld door een ongeluk, geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Cliënt kan dan meestal een beroep doen op hulpmiddelen via de zorgverzekeraar in het kader van de Zorgverzekeringswet. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig verschilt per situatie.
Het is, afhankelijk van de situatie, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Of als de ondervonden problemen komen door achterstallig onderhoud of doordat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de cliënt goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder weg te laten nemen.
Op basis van deze bepaling hoeft het college geen woningen aan te passen aan de beperkingen van een tijdelijk verblijvende bewoner. Wel moet de gemeente in deze situaties voldoen aan haar compensatieplicht. Dit kan door het bieden van een alternatieve oplossing, zoals een verhuiskostenvergoeding. Het categorisch uitsluiten van aanpassingen in woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning, is toegestaan volgens rechtbankuitspraken (ECLI:NL:RBARN:2008:BH0126 en ECLI:NL:RBROE:2010:BM6304).
Als er in de verlaten woning geen problemen werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen. Cliënt is dan dus verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de belangrijkste oorzaak van de ondervonden problemen.
Deze bepaling is vooral van toepassing op situaties de cliënt verhuist zonder specifieke reden. Er wordt een uitzondering gemaakt als er een belangrijke reden voor de verhuizing is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het accepteren van werk in een andere regio. De beoordeling of er een belangrijke reden is, is afhankelijk van een afweging van alle belangrijke feiten en omstandigheden. Bij een belangrijke reden kan er alleen een voorziening worden toegekend, als cliënt in redelijkheid niet zelf voor een oplossing had kunnen zorgen (zie ook ECLI:NL:CRVB:2012:BW6810).
Als een cliënt verhuist, moet hij zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat cliënt een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond is het belangrijk dat de gemeente zicht heeft op de aangepaste of eenvoudig aan te passen woningvoorraad. Daarnaast moet de gemeente inwoners goed informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat cliënt wel/niet is verhuisd naar de meest geschikte woning. De bewijslast keert om als cliënt al is verhuisd en dan pas contact met de gemeente opneemt over mogelijke aanpassingen. Het is dan aan de cliënt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning beschikbaar was (zie ook ECLI:NL:CRVB:2019:2951).
De Artikelsgewijze toelichting op artikel 8 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 wordt als volgt gewijzigd:
Het college moet zorgvuldig onderzoek doen. Soms zal hiervoor specifieke deskundigheid nodig zijn en mag een specifiek deskundig oordeel en advies niet ontbreken. Denk bijvoorbeeld aan een medisch of ergonomisch advies. Het college moet ervoor zorgen dat die deskundigheid gewaarborgd is. Ook als er verschil van mening tussen het college en de cliënt bestaat over de medische beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie, is door een onafhankelijk medisch deskundig adviseur noodzakelijk.
De Artikelsgewijze toelichting op artikel 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 wordt als volgt gewijzigd:
De wet noemt in artikel 2.3.6. een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Het college toetst of aan deze criteria is voldaan. Daarbij maakt het college gebruik van het in artikel 10 genoemde budgetplan. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt als de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6 lid 2 onderdeel b van de wet).
In lid 2 zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is namelijk alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke voorziening.
In Lid 3 staat aangegeven dat alles wat vanuit het pgb door de pgb houder betaald wordt ook verantwoord dient te worden. Dit betekent ook dat er alleen uitbetalingen vanuit het toegekende pgb gedaan mogen worden welke zijn afgesproken in de beschikking zoals die is toegekend vanuit de gemeente.
Lid 4 bepaalt dat het mogelijk is voor het college om de SVB te vragen om tijdelijk geen of gedeeltelijk geen pgb uit te laten betalen aan een budgethouder. Dat kan het college alleen doen als het college vermoed dat geld uit het pgb ten onrechte besteed wordt aan iets wat niet mag.
De Artikelsgewijze toelichting op artikel 12 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 wordt als volgt gewijzigd:
In dit artikel staat hoe het college de hoogte van een pgb vaststelt (zoals verplicht op basis van artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel b van de wet). Een op basis van deze berekeningswijze vastgesteld budget moet de cliënt in staat stellen de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren van derden te betrekken (artikel 2.3.6 lid 1 van de wet). Daarbij geldt dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten hiervan hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura (artikel 2.3.6 lid 5 onderdeel a van de wet).
Met de berekeningswijze in deze verordening wordt de hoogte van een pgb voor een groot deel bepaald door wat het de gemeente zou kosten als het de betreffende maatwerkvoorziening in natura zou verstrekken. Als in een individueel geval aantoonbaar is dat de berekeningswijze leidt tot een pgb-hoogte waarmee de cliënt niet in staat is de benodigde maatschappelijke ondersteuning van derden te betrekken, wordt er in dat geval van de tarieven afgeweken (lid 9). Als op basis van het pgb-plan vaststaat dat de benodigde voorziening voor een lager tarief kan worden ingekocht, wordt het tarief juist naar beneden vastgesteld (lid 8).
Voor zzp’ers (lid 5) wordt een lager tarief gehanteerd dan voor een instelling (lid 4), vanwege de lagere overheadkosten.
Ook voor hulp uit het sociale netwerk kan de gemeente in de verordening voorwaarden stellen aan het tarief (artikel 2.3.6 lid 4 van de wet). Bij hulp uit het sociale netwerk kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht.
Welke personen aangemerkt mogen worden als behorende tot het sociaal netwerk is vastgelegd in artikel 1.1.1 van de wet (Wmo 2015). In veel gevallen gaat het om personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Er is geen sprake van hulp uit het sociale netwerk als er voorafgaand aan de hulpverlening geen contacten waren tussen cliënt en de hulpverlener. Dat de hulpverlener in afwachting van het besluit van het college tegen zeer geringe betaling hulp heeft verleend en niet staat ingeschreven bij de KvK, maakt niet dat sprake is van sociale contacten en dus hulp uit het sociale netwerk.
Als er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen de budgethouder en de hulpverlener uit het sociaal netwerk die diensten verleend dan is het sociaal netwerktarief hiervoor sinds 1 oktober 2023 gebaseerd op de uurlonen uit de CAO waarvoor beroepsmatige zorg of dienstverleners betaald worden. Bijvoorbeeld bij hulp in de huishouding of begeleiding is dit de CAO VVT. Naast een uurloon wordt er ook in de berekening uurtarief pgb meegenomen het vakantiegeld en betaling van vakantie uren volgens de betreffende CAO.
Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Als ook hiervoor een pgb wordt aangevraagd, is voor het college van belang dat gewaarborgd is dat de in te kopen voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt (artikel 2.3.6 lid 2 onderdeel c van de wet). Hierbij weegt het college mee of de voorziening in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt (artikel 2.3.6 lid 3 van de wet).
De Artikelsgewijze toelichting op artikel 14 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 14 Abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
Het college mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen. In dit en het volgende artikel zijn de regels over deze bijdrage in de kosten opgenomen.
Hierin is vastgelegd dat een eigen bijdrage verschuldigd is voor Wmo voorzieningen die vanuit de gemeente verstrekt worden via een beschikking. Deze bijdrage is verschuldigd zolang er gebruik wordt gemaakt van de voorziening. Hier wordt mee bedoeld dat een eigen bijdrage verschuldigd is gedurende de tijd dat een cliënt 'in zorg' gemeld staat bij de aanbieder. De eigen bijdrage is niet langer meer verschuldigd op het moment dat de gemeente een 'einde zorg' bericht heeft ontvangen van de aanbieder.
Het college kan ook voor het gebruik van een algemene voorziening (behalve voor cliëntondersteuning) een bijdrage in de kosten van de gebruiker vragen. Als de gemeente dit wenst, dan moet dit in de verordening worden geregeld. Dit lid benoemd een algemene voorziening waarbij een financiële eigen bijdrage gevraagd wordt. Uit de wet volgt dat het abonnementstarief verplicht is voor algemene voorzieningen waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen de cliënt en de hulpverlener. Bij een duurzame hulpverleningsrelatie gaat het in belangrijke mate om persoonlijke hulpverlening, is arbeid verreweg de grootste kostencomponent, is de continuïteit van de band tussen cliënt en hulpverlener belangrijk voor de ondersteuning van de cliënt en wordt er langdurig gebruik gemaakt van de voorziening. Bij de algemene voorziening Hulp bij het huishouden is sprake van een duurzame hulpverleningsrelatie en heeft de gemeente ervoor gekozen het abonnementstarief te hanteren.
Voor maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen geldt het abonnementstarief. De hoogte van dit tarief is landelijk vastgesteld en is te vastgelegd in artikel 2.1.4 lid 3 en artikel 2.1.4a lid 4 Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Het CAK stelt de eigen bijdrage vast en int deze.
Op grond van de wet en het uitvoeringsbesluit is er voor een rolstoel en kindvoorzieningen met uitzondering van woningaanpassingen geen bijdrage verschuldigd. De gemeente heeft daarnaast besloten ook voor een voorziening in de verhuis- en herinrichtingskosten en voor bemoeizorg geen bijdrage te vragen.
Vervoer kan op grond van het uitvoeringsbesluit worden uitgezonderd van het abonnementstarief. In dit artikel is dit geregeld voor collectief vervoer. Reden voor deze uitzondering is dat er bij deze vorm van vervoer per rit lage prijzen worden gevraagd en het gebruik in veel gevallen incidenteel is. Er is daarom een afzonderlijke bepaling opgenomen over de hoogte van de bijdrage in de kosten voor het vervoer.
Sinds de invoering van het abonnementstarief, hoeft er niet meer voor alle voorzieningen gecontroleerd te worden of de bijdrage de kostprijs te boven gaat. In lid 6 is geregeld voor welke voorzieningen deze controle nog wel geldt. In lid 7, lid 8 en lid 9 is uitgelegd hoe de kostprijs tot stand komt.
Aan jeugdigen tot 18 jaar kan alleen een bijdrage in de kosten worden opgelegd voor een woningaanpassing. Voorwaarde voor het kunnen vragen van deze bijdrage, is dat dit door de gemeenteraad in de verordening is bepaald.
De Artikelsgewijze toelichting op artikel 20 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 20 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin staat dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daardoor aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
De tegemoetkoming kan op aanvraag worden verstrekt. De beslissing op een dergelijke aanvraag is een (subsidie)beschikking. De bepalingen in de Awb, onder andere over bezwaar en beroep en subsidies, zijn hierop van toepassing.
Verstrekking van de tegemoetkoming is mogelijk voor kosten voor medisch afval en voor een maaltijdservice. Een tegemoetkoming is alleen mogelijk voor ingezetenen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en een minimuminkomen (aan te tonen met de Gelrepas). Het college heeft de verstrekking van de tegemoetkoming in de meerkosten uitgewerkt in de nadere regels.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-446717.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.