Gemeenteblad van Delft
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Delft | Gemeenteblad 2024, 445333 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Delft | Gemeenteblad 2024, 445333 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Delft 2024
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
tegenprestatie: in opdracht van het college verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAZ. De tegenprestatie is niet gericht op deelname op de arbeidsmarkt (arbeidsinschakeling);
Artikel 4: Besluit tot opgelegde maatregel
Als het college een maatregel oplegt, ontvangt de belanghebbende een besluit. Daarin staat, voor zover dat van toepassing is:
Artikel 7: Hoe de maatregel wordt opgelegd
Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de dag waarop het maatregelbesluit aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt. Tenzij anders is bepaald wordt daarbij uitgegaan van de voor die kalendermaand geldende grondslag. Als over de periode al een maatregel wordt toegepast, wordt de maatregel aansluitend aan deze periode opgelegd.
Hoofdstuk 2: Niet of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Gedragingen van de belanghebbende:
worden onderscheiden in de volgende categorieën:
niet de bereidheid hebben om te verhuizen naar een andere gemeente, indien naar het oordeel van het college er geen andere mogelijkheden zijn voor het verkrijgen, of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid mits de belanghebbende een arbeidsovereenkomst van tenminste één jaar met een beloning die tenminste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende grondslag kan aangaan.
Artikel 10: Hoogte en duur van de maatregel bij het schenden van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9.
In afwijking van het eerste lid volstaat het college, als er sprake is van een gedraging zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder i, van deze verordening, met een schriftelijke waarschuwing, tenzij deze maatregelwaardige gedraging plaatsvindt binnen twee jaar na dagtekening van de beschikking waarmee een eerdere schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 11: Weigeren van de uitkering
Het college kan de uitkering weigeren op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ voor de duur van één maand wanneer belanghebbende inkomsten uit arbeid zou hebben kunnen krijgen, maar die niet krijgt. De hoogte van de weigering is gelijk aan de hoogte van de gemiste inkomsten. De uitkering wordt geweigerd als:
Artikel 12: Zeer ernstige misdragingen
Indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van het maatregelbesluit wegens een gedraging zoals bedoeld in het eerste lid opnieuw schuldig maakt aan een dergelijke gedraging, wordt een verlaging toegepast van 50% van de grondslag gedurende twee maanden. De hoogte van deze maatregel is ten minste gelijk aan de maatregel die eerder werd opgelegd op grond van het eerste lid.
In die gevallen dat belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden na bekendmaking van het maatregelbesluit wegens een gedraging zoals bedoeld in het tweede lid, voor een derde of volgende keer schuldig maakt aan een dergelijke verwijtbare gedraging, wordt de duur van de laatst opgelegde maatregel verdubbeld. De hoogte van deze maatregel is ten minste gelijk aan de maatregel die eerder werd opgelegd op grond van het tweede lid.
Hoofdstuk 3: Handhavingsbeleid
Het college biedt periodiek, maar ten minste eenmaal per vier jaar, aan de gemeenteraad een handhavingsplan aan, met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de IOAW en IOAZ in combinatie met de Participatiewet en de te verwachten resultaten.
Artikel 14: Bevoegdheid college
In die gevallen waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.
Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Als de maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden vóór de datum dat deze verordening is ingegaan, worden besluiten, waaronder de beslissing op bezwaar, genomen met toepassing van deze verordening, tenzij toepassing van de maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2015 gunstiger is voor belanghebbende.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 oktober 2024.
,voorzitter.
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
,griffier.
J. Mimpen
De Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ) schrijven voor dat de Raad voor bepaalde onderwerpen zelf regels moet maken.
Het Rijk heeft de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de IOAW en IOAZ bij gemeenten neergelegd. Dat deed het Rijk met de Wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorzieningen (kortweg: de wet BUIG). Dit is overeenkomstig de Participatiewet.
De gemeenteraad moet regels over het opleggen van maatregelen in een verordening vaststellen. Dit noemt men een ‘maatregelverordening’. Het college heeft hierbij een grote uitvoeringsverantwoordelijkheid.
De gemeente heeft de maatregelverordening IOAW en IOAZ net zo opgesteld als de maatregelverordening voor de Participatiewet. De uitgangspunten die gelden binnen de Participatiewet gelden immers ook binnen de IOAW en IOAZ. Bovendien bestaat er dan zoveel mogelijk rechtsgelijkheid voor alle cliënten die een uitkering ontvangen van de gemeente.
De maatregelen in beide verordeningen zijn zo veel mogelijk gelijk gehouden. De gedragingen die in de Participatiewet concreet zijn beschreven, worden globaler beschreven in de IOAW en IOAZ. De gedragingen die zijn opgenomen in de beide maatregelverordeningen sluiten echter wel aan bij de verplichtingen in de artikelen 13, 20 en 37 van de IOAW en IOAZ.
De uitkeringen die voortvloeien uit de IOAW en IOAZ zijn bruto. In de wet staat de basis (de grondslag) van deze uitkeringen. De maatregel is daarom een brutobedrag. Het nettobedrag dat de gemeente inhoudt, is vrijwel hetzelfde als in de Participatiewet.
Een van de verplichtingen die zowel binnen de Participatiewet als in de IOAW en IOAZ geldt is de informatieplicht. De cliënt moet de gemeente op de hoogte brengen (gevraagd en ongevraagd) van alle informatie die van belang kan zijn voor de uitkering. In het geval van een overtreding van deze verplichting legt het college geen maatregel op, maar een boete. Dit is geregeld in de ‘Wet aanscherping fraude en sanctiemogelijkheden socialezekerheidswetgeving’, en niet in deze verordening. Hiermee wordt een duidelijk signaal afgegeven in de bestrijding van fraude en misbruik met socialezekerheidsuitkeringen.
Het college kan van de belanghebbende een tegenprestatie eisen. Een tegenprestatie zoals bedoeld in de wet staat geheel los van de re-integratie van de belanghebbende. Het is dan ook niet gericht op (toekomstige) arbeidsinschakeling. Dit in tegenstelling tot sociale activering. Het beleid rondom de tegenprestatie is vastgelegd in een aparte Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.
Niet of onvoldoende meewerken aan de geëiste tegenprestatie kan leiden tot een maatregel.
De maatregelen die worden opgelegd in de Participatiewet zijn een belangrijk uitgangspunt. De verplichtingen die gelden binnen de Participatiewet gelden ook binnen de IOAW en de IOAZ. De geüniformeerde verplichtingen uit de Participatiewet zijn niet opgenomen in de IOAW en IOAZ. Toch is ervoor gekozen deze verplichtingen, met de bijbehorende maatregelen ook in deze verordening op te nemen. Ook van de belanghebbende die een uitkering ontvangt in het kader van deze wetten wordt verwacht dat hij er alles aan doet om weer aan het werk te gaan.
Een belangrijk verschil met de Maatregelverordening Participatiewet is dat de zogenaamde ‘geüniformeerde verplichtingen’ niet in de IOAW en IOAZ zijn opgenomen als maatregelwaardige gedragingen. Deze gedragingen zien vooral op het verkrijgen en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Omdat de IOAW en IOAZ deze gedragingen niet als zodanig noemt, zijn alleen de gedragingen opgenomen in de Maatregelverordening IOAW/IOAZ die te herleiden zijn naar gedragingen die wel zijn genoemd in de IOAW en IOAZ.
De maatregelen zijn bedoeld om te zorgen dat belanghebbenden zich aan de plichten houden die bij de uitkering horen.
Het college moet rekening houden met de persoonlijke situatie van een belanghebbende en diens gezin voordat het een maatregel oplegt. Het college houdt rekening met alle omstandigheden, mogelijkheden en financiën van een belanghebbende. Het college probeert zo veel mogelijk een belanghebbende zijn verhaal te laten doen. Het opleggen van een maatregel is dus maatwerk. Dat betekent ook dat de regels die in de maatregelverordening staan niet zonder meer vaststaan. Ze geven een richting aan. Een maatregel kan lager uitvallen, afhankelijk van de persoonlijke situatie van een belanghebbende. Als iemand bijvoorbeeld een bepaald gedrag niet verweten kan worden, kan er geen maatregel opgelegd worden.
Het verlagen of weigeren van de uitkering is afhankelijk van in welke mate iemand de regels niet nakomt. Aan het recht op uitkering is de plicht verbonden om de regels te volgen.In de maatregelverordening spreekt de Raad van ‘het opleggen van een maatregel’, als een belanghebbende niet aan de verplichtingen voldoet. Met de maatregel wil de Raad dat verkeerde gedrag corrigeren.
Het opleggen van een maatregel is niet zomaar een bevoegdheid van het college. Soms is het college op grond van de wet verplicht een maatregel op te leggen bij het schenden van de verplichtingen.
Relatie met re-integratieverordening
Zonder rechten geen plichten, en andersom. De gemeenteraad heeft regels voor het recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling vastgesteld in een verordening: de Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Delft 2023. Die schrijft de wet voor. Ondersteuning bij arbeidsinschakeling is alle hulp die de het college kan bieden om weer aan het werk te kunnen.
Herhaling van maatregelwaardig gedrag
In deze verordening staan regels voor herhaaldelijk ‘maatregelwaardig gedrag’. Het kan gebeuren dat het gedrag van een belanghebbende niet verandert nadat het college een maatregel heeft opgelegd voor het gedrag. De klant herhaalt zijn gedrag. Dit heet recidive. Is er binnen 12 maanden sprake van recidive? Dan verhoogt het college de maatregel of verlengt het de duur van de maatregel.
In deze verordening staat slechts een minimummaatregel voor klanten die zich ernstig misdragen tegenover medewerkers van de gemeente. De reden hiervoor is dat het om uiteenlopende soorten gedrag kan gaan. Daarnaast is de oorzaak van dergelijk slecht gedrag belangrijk, dat kan bijvoorbeeld frustratie zijn. Maar iemand kan ook proberen met zijn gedrag te krijgen wat hij wil, bijvoorbeeld geld, of een uitkering. De maatregel moet daarom persoonlijk worden bepaald.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1: Begripsomschrijving
Dit artikel behoeft geen toelichting
Artikel 2: Het opleggen van een maatregel
De gemeente kan alleen een maatregel opleggen als een belanghebbende zijn verplichtingen niet nakomt. Dat zijn de afspraken die in de wet en in de re-integratie-verordening staan waaraan een belanghebbende zich moet houden. In dit artikel staat op basis van welke artikelen in de IOAW of IOAZ de gemeente een maatregel kan opleggen.
Artikel 3: De maatregel opleggen en berekenen
Een belanghebbende krijgt als maatregel altijd een percentage van de uitkering (de grondslag) als korting op de uitkering. Deze korting geldt gedurende een bepaalde vastgestelde periode.
De gemeente legt niet zomaar een maatregel op. De belanghebbende moet daarvoor de spelregels die gelden voor het ontvangen van een uitkering overtreden. Daarbij geldt hoe erger de overtreding en hoe meer dat de belanghebbende kan worden verweten, hoe zwaarder de maatregel. De gemeente houdt daarbij wel rekening met alle feiten en omstandigheden.
Doorgaans legt het college een maatregel op in de toekomst, namelijk nadat het besluit is genomen om een maatregel op te leggen. Kan dat niet, bijvoorbeeld doordat een belanghebbende zijn uitkering al heeft ontvangen of geen uitkering meer ontvangt? Dan kan het college een maatregel ook met terugwerkende kracht opleggen, dus in het verleden. De maatregel wordt dan opgelegd na de gedraging, maar werkt terug.
Artikel 4: Het besluit tot het opleggen van een maatregel
De gemeente informeert een belanghebbende met een besluit over de maatregel. In dit artikel staat wat er in dat besluit moet staan.
Is de belanghebbende het niet eens met de maatregel dan kan hij bezwaar maken. Hoe hij dit kan doen staat ook in het besluit.
Het college moet de belanghebbende altijd informeren over een besluit. Deze eisen staan in de Algemene bestuursrecht (Awb). Het college moet het besluit ook altijd toelichten en uitleggen aan de belanghebbende.
Artikel 5: Het horen van de belanghebbende
De gemeente zal een belanghebbende eerst horen voordat hij of zij een maatregel krijgt. ‘Horen’ betekent dat de gemeente een belanghebbende uitnodigt zijn of haar kant van het verhaal te vertellen. Op zo’n moment kan de gemeente alle omstandigheden laten meewegen in de beslissing. Dit is te lezen in het eerste lid.
Indien de belanghebbende niet ingaat op deze uitnodiging dan zal het college een besluit nemen op basis van hetgeen bij haar bekend is.
In het tweede lid staat dat in welke gevallen de gemeente ervoor kan kiezen om iemand niet te horen. De uitzonderingen onder a en b staan ook in de Awb.
Artikel 6: Maatregel toch niet opleggen
De gemeente kan ervoor kiezen geen maatregel op te leggen als de gemeente een belanghebbende echt niets kan verwijten. Een andere reden om geen maatregel op te leggen, is als het gedrag te lang geleden heeft plaatsgevonden (dat noemt de gemeente: ‘verjaring’).
De gemeente kan de maatregel matigen wanneer er ‘dringende redenen’ zijn. Wat dat betekent, hangt van de situatie af.
Het college laat de belanghebbende per besluit weten dat er een gematigde maatregel wordt opgelegd als er sprake is van dringende redenen. Dat is belangrijk, als de belanghebbende het gedrag herhaalt dat aanleiding gaf tot het opleggen van de gematigde maatregel (recidive).
Artikel 7: Hoe de maatregel wordt opgelegd
Het college legt een maatregel zo snel mogelijk op (‘lik op stuk’). De belanghebbende krijgt dan ook zo snel mogelijk na het verwijtbare gedrag bericht van het college.
Is de uitkering al betaald? Dan zou de gemeente de uitkering over een deel van de maand opnieuw moeten bekijken. Dat is heel omslachtig. De gemeente lost dit anders op. Door de maatregel op te leggen met ingang van de eerste van de volgende kalendermaand.
De maatregel moet wel effectief zijn. Daarvoor is het nodig dat de gemeente een maatregel snel nadat het gedrag plaatsvond, oplegt.
In het vierde lid staat het volgende. Heeft de gemeente een maatregel opgelegd? En kan zij deze niet innen omdat een belanghebbende geen uitkering meer heeft? De gemeente kan dan besluiten de maatregel alsnog op te leggen als een belanghebbende binnen één jaar opnieuw een uitkering ontvangt. Een belanghebbende ontvangt in deze gevallen een brief waarin dit staat. De gemeente neemt het werkelijke besluit pas als een belanghebbende daadwerkelijk weer een beroep doet op een uitkering.
Artikel 8: Samenloop van gedragingen
Een belanghebbende kan op hetzelfde moment meerdere verplichtingen niet nakomen. Dan geldt de regeling voor samenloop.
Overtreedt een belanghebbende meerdere regels tegelijk? Dan geldt het gedrag waarvoor de zwaarste maatregel geldt.
Wanneer een echtpaar - dus allebei - verschillende regels overtreedt door verwijtbaar gedrag, dan geldt ook de regeling van samenloop. Ook dan geldt het gedrag waarvoor de zwaarste maatregel wordt opgelegd. Het echtpaar krijgt dus samen een maatregel en niet apart.
Hoofdstuk 2: Niet of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 9: Indeling in categorieën
Werkt een belanghebbende niet of niet genoeg mee om (weer) aan het werk gaan? Het (maatregelwaardig)gedrag dat daarbij hoort deelt de gemeente in 3 categorieën in. De ernst van het maatregelwaardig gedrag bepaalt in welke categorie een belanghebbende valt. Hoe meer het gedrag echt concreet bijdraagt aan het niet (weer) aan het werk gaan, hoe zwaarder de categorie.
Bij het opleggen van verplichtingen/maatregelen houdt de gemeente zoveel mogelijk rekening met de persoonlijke situatie van een belanghebbende.
De eerste categorie omvat verschillende maatregelwaardige gedragingen, welke zich met name richten op het niet meewerken met het maken van afspraken of het niet nakomen van gemaakte afspraken. Deze afspraken hebben als doel om de belanghebbende weer aan het werk te helpen.
Hieronder worden de onderdelen van de eerste categorie waar nodig toegelicht:
Sub c bepaalt dat het belangrijk is dat de gemeente weet of iemand ziek is. Daarvoor heeft de gemeente regels opgesteld die aan iedereen kenbaar worden gemaakt. Een belanghebbende moet zich houden aan de regels over ziek- en betermelding. De belanghebbende moet ook meewerken aan onderzoeken naar de mogelijkheden om (weer) aan het werk te gaan. Een belanghebbende mag zich niet ten onrechte ziekmelden. Hij moet ook meewerken aan een controle van de ziekmelding.
Sub d De belanghebbende moet ook meewerken aan onderzoeken naar de mogelijkheden om (weer) aan het werk te gaan. Zoals bijvoorbeeld een medisch onderzoek naar mogelijke beperkingen.
Als deze verplichtingen uit de eerste categorie niet worden nagekomen, wordt er een maatregel van de eerste categorie opgelegd.
Dit geldt ook voor afspraken die het college maakt met een cliënt om op een bepaald moment contact op te nemen met de gemeente. Dit kan mondeling aan de balie, maar ook schriftelijk of telefonisch. Ook dit soort gevallen wordt aangemerkt als een vorm van het niet nakomen van afspraken. Het verwijtbaar niet nakomen van dit soort afspraken wordt gezien als maatregelwaardig gedrag binnen categorie 1.
Tot de tweede categorie behoort het niet meewerken aan verplichtingen in het kader van de tegenprestatie. Dit is de enige gedraging die binnen de IOAW en IOAZ overeenkomt met de gedragingen in de tweede categorie van de Participatiewet.
De derde categorie bevat enkele zwaardere gedragingen die ervoor zorgen dat iemand niet aan het werk kan gaan. Hierbij kan gedacht worden aan het weigeren om bepaalde verplichtingen na te komen waardoor iemand geen werk kan krijgen, zoals ingeschreven staan bij een uitzendbureau. Ook valt hieronder gedrag waardoor de stap naar werk, al dan niet bewust, wordt belemmerd.
Hierbij kan worden gedacht aan het niet behalen van bepaalde diploma’s die nodig zijn om weer aan het werk te kunnen gaan (sub d). Ook kan worden gedacht aan het weigeren van gebruikelijke werkkleding die nodig is voor het krijgen van een baan (sub e).
Artikel 10: De hoogte en de duur van de maatregel bij het schenden van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9
In dit lid staan de standaardmaatregelen voor de 3 categorieën die hierboven staan. De standaardmaatregelen gelden voor het niet of onvoldoende meewerken aan het (weer) aan het werk gaan.
Een schriftelijke waarschuwing wordt niet als een maatregel gezien.
Herhaalt een belanghebbende het verwijtbare gedrag binnen een jaar? Dan wordt de maatregel verzwaard.
De eerste keer dat een belanghebbende verwijtbaar gedrag laat zien waarvoor hij of zij een maatregel krijgt, noemt de gemeente: de ‘eerste verwijtbare gedraging’. De duur van een jaar gaat in op het moment dat het besluit is bekendgemaakt. Dat is de datum van verzending.
Ook bij recidive beoordeelt de gemeente hoe ernstig de overtreding is, hoe verwijtbaar iemand is en de persoonlijke omstandigheden.
Artikel 11: weigeren van de uitkering
De IOAZ en IOAZ kennen een aantal gedragingen waarvoor het college geen maatregel kan opleggen. In plaats daarvan moet het college de uitkering, al dan niet gedeeltelijk, weigeren. Dit is aan de orde wanneer belanghebbende bewust zijn baan verliest of geen baan krijgt, terwijl hij daar wel zich op had.
De hoogte van de weigering is gelijk aan de hoogte van de inkomsten die de belanghebbende had kunnen krijgen als hij de baan wel had behouden of gekregen.
Artikel 12 : Zeer ernstige misdragingen
De gemeente verstaat onder ‘zeer ernstige misdragingen’ diverse soorten agressief gedrag. Het gaat om verwijtbaar, opzettelijk gedrag. En ook van gedrag dat normaal gesproken als onacceptabel gezien wordt.
Dit betekent dat (zeer) agressief gedrag tegenover bestuurders en medewerkers van de gemeente, aanleiding is voor het opleggen van een maatregel (zie ook art. 20, tweede lid, van de IOAW en/of IOAZ).
Stelt de gemeente een maatregel vast wanneer een belanghebbende zich ernstig heeft misdragen? Dan moet de gemeente daarbij de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van een belanghebbende meenemen.
Hoofdstuk 3: Handhavingsbeleid
In artikel 35, eerste lid onder b van de IOAW en IOAZ staat dat de gemeente verplicht is om bij verordening regels vast te stellen om te voorkomen dat een belanghebbende ten onrechte bijstand ontvangt. Dit kan met een aparte verordening. De gemeente Delft kiest ervoor om deze regels op te nemen in deze verordening, omdat er ook al over maatregelen bij fraude wordt gesproken.
In de verordening staat ook dat bij fraude de gemeente het totale benadelingsbedrag opeist van een belanghebbende.
Het college kan extra kosten in rekening brengen die het maakt bij het terugvorderen van ten onrechte verstrekte bijstand. Denk hierbij aan administratiekosten.
Artikel 14: Bevoegdheid college
Wanneer een situatie niet is geregeld in de verordening, dan neemt het college op basis van dit artikel alsnog een besluit.
Het is mogelijk dat het toepassen van deze verordening zeer ongewenste gevolgen heeft. Dit artikel regelt dat het college in bijzondere gevallen kan besluiten om ten gunste van de belanghebbende af te wijken van deze verordening. Wat deze bijzondere gevallen zijn, is niet te omschrijven.
Zodra deze verordening is ingegaan, wordt een op te leggen maatregen beoordeeld aan de hand van de nieuwe verordening. Ook als de gedraging heeft plaatsgevonden voordat deze verordening is ingegaan. Dit is alleen anders als er volgens de oude verordening een minder zware maatregel zou worden opgelegd. In dat geval wordt bij de beoordeling van een gedraging die plaatsvond voordat deze verordening in werking is getreden, een maatregel opgelegd volgens de oude verordening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-445333.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.