Gemeenteblad van Amsterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2024, 444169 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2024, 444169 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Nadere regels behorend bij Verordening Werken in de Openbare Ruimte Amsterdam (2024)
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, gelet op Artikel 149 Gemeentewet,
besluit de bestaande regeling Nadere Regels Werken in de Openbare Ruimte (2021) in te trekken en de volgende regeling vast te stellen:
Nadere Regels behorend bij Verordening Werken in de Openbare Ruimte Amsterdam (2024)
Dit document bevat nadere regels ter uitvoering van de artikelen van de verordening Werken in de Openbare Ruimte (2024) (hierna: de verordening WIOR) in Amsterdam, ofwel de Nadere Regels WIOR (2024). De Nadere Regels zijn vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders … Een ieder is verplicht zich te houden aan de regels uit de verordening WIOR en de Nadere Regels WIOR (2024)
Hoofdstuk 1 bevat naast de inleiding een lijst van gebruikte afkortingen en een definitielijst met uitleg over veelgebruikte termen in de Nadere Regels WIOR.
Hoofdstuk 2 bevat de algemene uitvoeringsvoorschriften werken in de openbare ruimte ex artikel 6 van de verordening WIOR. Dit zijn algemene voorschriften op het gebied van technische uitvoeringswijze, verkeersveiligheid, bereikbaarheid, leefbaarheid, tracébepaling en schadepreventie, waar partijen zich in elk geval altijd aan moeten houden.
Hoofdstuk 3 beschrijft het regie- en coördinatieproces, dat moet worden doorlopen en waarmee de gemeente haar wettelijke regietaak invult en de coördinatie faciliteert. Dit hoofdstuk bevat de regels rond het proces en de overlegorganen ex artikel 5 en de wijze van aanmelding, vergunningaanvraag, melding en kennisgeving ex artikel 9 t/m 15 van de verordening WIOR.
Hoofdstuk 4 bevat de financiële regelingen gekoppeld aan het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte, zoals de verlegregeling voor kabels en leidingen en de kostenverdeling rond gecombineerd uitgevoerde werkzaamheden. Dit zijn allemaal regels ex artikel 23 van de verordening WIOR.
Bijlage 1 is het uitlegschema waarin de verplichte onderlinge afstanden en diepteligging van de kabel- en leidingnetwerken zijn vastgelegd.
Als opgenomen in de verordening WIOR artikel 1 onder e.
Generieke BLVC-voorschriften voor een groot gebied, zoals IJburg. In de BLVC-plannen die verbonden zijn aan specifieke projecten binnen dit gebied, moeten de voorschriften van het kader zijn overgenomen.
Maatregelen als bouwhekken, afzettingen, omleidingsborden, verkeersregelaars, communicatie etc. die worden genomen voor de bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en communicatie bij de uitvoering van werkzaamheden in de openbare ruimte
Als opgenomen in de verordening WIOR artikel 1 onder t.
Van de eerste categorie zijn bomen groter dan 15 meter in volgroeide staat. Van de tweede categorie zijn bomen met een hoogte van 10 – 15 meter in volgroeide staat. Van de derde categorie zijn bomen van 6 – 10 meter in volgroeide staat.
In deze Nadere Regels worden alleen die bouwprojecten bedoeld die leiden tot het aanbrengen van kabel- en leidingnetwerken of het openbreken van het maaiveld in de openbare ruimte.
Bovengrondse objecten < 15 m2 en lager dan 3 meter die onderdeel zijn van kabel- en leidingnetwerken ten behoeve van het functioneren van de kabel- en leidingnetwerken en het doorgeven van energie en data etc, zoals: middenspanningsruimtes (MSR) Point of Presence (PoP) wisselkasten, provisoria (tijdelijke kast) warmteoverdrachtstations (WOS), OAP-kasten, walkasten (meterkast) tbv woonschepen, kasten t.b.v. openbare verlichting, kasten voor Verkeer Regel Installaties (VRI), apparatuurkasten tbv het functioneren van antenne-installaties, laadpalen.
Locatie, vormgeving en beheer van de bovengrondse voorziening maken deel uit van het Tracé-akkoord
Als opgenomen in de verordening WIOR art 1 onder Q.
Winkels, markten, bedrijventerreinen etc. waarbij extra maatregelen aan de uitvoering kunnen worden gesteld ten einde omzetderving en onbereikbaarheid zoveel mogelijk te voorkomen.
De funderingslaag (zandbed) van de weg.
Versnelde achteruitgang van de kwaliteit van verhardingen ten gevolge van het feit dat de verharding opgebroken is geweest.
Distributiekabels en -leidingen
Kabels en leidingen die geen transportfunctie hebben.
In deze Nadere Regels WIOR worden alleen die evenementen bedoeld die door hun grootte of locatie (op of aan het hoofdnet) van invloed kunnen zijn op de stedelijke bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid.
De gemeente in de rol van opdrachtgever valt in deze Nadere Regels onder de definitie van assetbeheerder.
Bomen, wegbedekking/maaiveldverharding, straatmeubilair, riolering plus toebehoren, groenvoorzieningen, openbare verlichting, verkeerregelinstallaties, kunstwerken zoals bruggen, tunnels en walmuur-/kadeconstructie, e.d.
Een periode waarbinnen de gemeente zo min mogelijk werkzaamheden toestaat ten einde de maatschappelijke schade ten gevolge van werkzaamheden zo gering mogelijk te houden. Aan werkzaamheden die binnen de graafluwte periode moeten worden uitgevoerd kunnen daarom extra BLVC-maatregelen worden verbonden.
De verbinding tussen een distributiekabel/-leiding en een perceel of pand
Aan de hand van de coördinatie-aanmelding ex artikel 1 onder k verordening WIOR wordt de impact van het werk en het te doorlopen proces bepaald.
Een, op basis van een voordracht van het Directeuren Overleg Openbare ruimte (DO-OR), door het College van B&W vastgesteld gebied waarbinnen een ontwerpkader is vastgesteld voor de onder- en bovengrondse (openbare)ruimte, inclusief de kabel- en leidingnetwerken en waarbinnen de werkzaamheden in nauwe samenwerking worden uitgevoerd. Aan een IGP kan een regieslot worden verbonden.
Als opgenomen in de verordening WIOR art 1 onder I.
Als opgenomen in de verordening WIOR art 1 onder G.
Degene die in de stad kabel- en leidingnetwerken aanlegt of onderhoudt, in eigendom heeft of, uit naam van de eigenaar, beheert.
Bouwwerk waarvoor andere materialen dan aarde en zand gebruikt zijn, zoals bruggen, viaducten, walmuren, tunnels, sluizen, inclusief toebehoren zoals landhoofden.
Overzicht van initiatieven voor het uitvoeren van werkzaamheden.
Schade (overlast, hinder, tijdverlies, degeneratie maaiveld, etc) door werkzaamheden voor de omgeving, omwonenden, , reizigers etc Termen als etc. proberen te vermijden in definities
Maatschappelijke voorzieningen
Voorzieningen als scholen, Openbaar vervoer ziekenhuizen, overheidsinstellingen met een publieksfunctie etc. waarbij extra voorschriften aan de uitvoering kunnen worden gesteld.
Ambulances, brandweer- en politie(voertuigen).
Als opgenomen in de verordening WIOR art 1 onder H.
Verzamelbegrip van kosten voor de organisatie en uitvoering van gecombineerde projecten die verdeeld kunnen worden onder de samenwerkende deelnemers:
Onroerende voorzieningen voor en toebehorend aan railgebonden vervoer, zoals rails, bovenleiding en -masten, perrons, haltes, kasten.
Een door de Stadsregisseur afgegeven tijdsperiode voor een gebied of traject waarbinnen partijen op voorhand aangeven of zij wel of niet werkzaamheden hebben uit te voeren, en deze in nauwe samenwerking uitvoeren (ontwerp, financiering, fasering, Tracé-akkoord, BLVC, uitvoering) gevolgd door een periode van 10 jaar graafluwte. Als het regieslot onverhoopt doorbroken moet worden, kunnen extra BLVC-maatregelen worden verlangd om de (maatschappelijke) schade te verminderen.
Het tijdvak waarbinnen de werkzaamheden mogen worden uitgevoerd
Een besluit genomen door de gemeente om tijdelijk (niet langer dan 4 maanden) afzettingen, verkeerstekens en verkeersborden te plaatsen, bijvoorbeeld voor het afzetten van parkeerplaatsen of bij wegwerkzaamheden.
transportkabels en –leidingen zijn kabels en leidingen bestemd voor het transport tussen opwekkingsbronnen/productie-eenheden onderling en van opwekkingsbron/productie-eenheid naar wijkniveau (bijvoorbeeld wijkcentrale, onderstation), waarop niet rechtstreeks huisaansluitingen zijn aangesloten. Voor de volgende soorten kabels en leidingen is specifiek vastgesteld wat als transportkabel of -leiding wordt gedefinieerd:
Als opgenomen in de verordening WIOR artikel 1 onder S
Schema waarin de voorgeschreven onderlinge afstanden en de dekking zijn opgenomen van kabel- en leidingnetwerken
Vergunning / Instemmingsbesluit
In dit document wordt bedoeld de WIOR-vergunning of Instemmingbesluit zoals verleent door de gemeente.
Een besluit als bedoeld in artikel 15 van de Wegenverkeerswet
Procedure om te komen tot een voorstel voor ordening van onder- en bovengrondse kabel- en leidingnetwerken en het in beeld brengen van (gedwongen) verleggingen (ex artikel 21 verordening WIOR) en voor de mogelijkheden tot het verwijderen van ongebruikte kabel- en leidingnetwerken ex artikel 20 verordening WIOR en de mogelijkheden tot het medegebruik maken van reeds aanwezige infrastructuur ex artikel 8 verordening WIOR.
Als opgenomen in de verordening WIOR art 1 onder CC.
Afbakening van de locatie van werkzaamheden van iedere afzonderlijke deelnemer
Terrein waar de werkzaamheden plaatsvinden, inclusief opslag van materiaal en materieel, keten en inclusief bijbehorende afzettingen en bebording.
Als opgenomen in de verordening WIOR art 1 onder F.
Werkgroep Werk in Uitvoering, adviseren over en toetsen van BLVC-plannen.
Hoofdstuk 2. Algemene Uitvoeringsvoorschriften
Dit hoofdstuk bevat algemene uitvoeringsvoorschriften ex. artikel 6 van de verordening Werken in de Openbare Ruimte. Het betreft voorschriften op het gebied van technische uitvoeringswijze, kabel- en leiding tracé’s, inpassing bovengrondse voorzieningen, (verkeers)veiligheid, bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en communicatie en schadepreventie, waar iedere opdrachtgever en/of uitvoerder van werkzaamheden zich altijd aan moet houden. Naast deze algemene voorschriften kan de gemeente per werk nog bijzondere of afwijkende voorschriften stellen, gekoppeld aan de vergunning of het instemmingsbesluit.
Het college kan op basis van de Nadere Regels in specifieke omstandigheden besluiten andere uitvoeringsvoorschriften te stellen als dit voor het behalen van de doelstellingen ex artikel 6 lid 2 WIOR nodig is. Bijvoorbeeld bij het uitvoeren van een integraal gebiedsplan (IGP). In artikel 2.5 zijn deze specifieke omstandigheden opgenomen
2.2. Tijdstip en wijze waarop werkzaamheden in de openbare ruimte plaatsvinden (ex Artikel 6 Verordening WIOR)
Het Handboek ‘Zo Werken Wij In Amsterdam - Op straat’ (ZWIA) is te downloaden https://www.amsterdam.nl/parkeren-verkeer/werken-openbare-ruimte/
Werkzaamheden tussen 19.00 uur en 7.00 uur mogen alleen in geval van technische of maatschappelijke noodzaak plaatsvinden en worden uitgevoerd met zo min mogelijk hinder. De maatregelen voor het tegengaan van hinder en extra communicatie-activiteiten moeten zijn opgenomen en beargumenteerd in het BLVC-plan.
Indien verplaatsing, uitbreiding of verwijdering van gemeentelijke eigendommen, zoals openbare verlichting, riolering, straatmeubilair en railinfrastructuur nodig is, dan dient de initiatiefnemer/vergunninghouder dit tijdig voorafgaande aan de werkzaamheden af te stemmen met de betreffende eigenaar.
2.3. Herstel openbare ruimte (ex Artikel 23 Verordening WIOR)
Het herstel van elementen straatverharding, uitgezonderd sierbestrating en asfalt, in de openbare ruimte wordt uitgevoerd door de initiatiefnemer(s) en wordt afgerekend conform de wijze zoals beschreven in hoofdstuk 4 tenzij door de gemeente anders wordt bepaald bijvoorbeeld bij asfalt of sierbestrating die door de gemeente worden hersteld. Herstel van het maaiveld van groenvoorzieningen vindt plaats door de gemeente.
Uitgangspunt hierbij is dat na herstel geen extra onderhoud benodigd is en er geen sprake is van degeneratie. Dit betekent meestal dat er een groter oppervlakte straatwerk wordt vernieuwd dan de oppervlakte van het opgebroken straatwerk. Het herstel wordt afgerekend op basis van werkelijk gemaakte kosten zoals beschreven in hoofdstuk 4 paragraaf 4.4.
Indien na oplevering en goedkeuring van hersteld straatwerk naar oordeel van de gemeente blijkt dat het herstel van onvoldoende kwaliteit is, dan zal de grondroerder in staat gesteld worden om dit te herstellen. Indien herstel niet tijdig plaatsvindt, onvoldoende is of uitblijft kan de gemeente het herstel laten verrichten door een door de gemeente geselecteerde aannemer. De marktconforme kosten worden vervolgens aan de initiatiefnemer doorberekend.
2.4. Kabel- en leidingnetwerken (ex Artikel 6 Verordening WIOR)
Model dwarsprofiel gemeente Amsterdam
De locatiebepaling, vormgeving en beheer van (bovengrondse) voorzieningen ten behoeve van kabels en leidingen, zoals middenspanningsruimtes, verdeelstations, omvormingsstations, PoP-gebouwtjes, meterkasten en dergelijke gebeurt vanuit het uitgangspunt van een goede ruimtelijke inpassing. De initiatiefnemer dient binnen het coördinatieproces of binnen Plaberum of PBI met de gemeente tot overeenstemming te komen. Locatie, vormgeving en beheer zijn onderdeel van het Tracé-akkoord.
Overeenstemming over locatie, vormgeving en beheer van bovengrondse voorzieningen die onder de classificatie ‘groot’ vallen (afwegingskader 3.6) en solo worden uitgevoerd, wordt bereikt in de intakefase van het WIOR-proces. De casemanager Bovengrondse Voorzieningen begeleidt het proces aan de hand van de Routekaart Inpassing bovengrondse nutsvoorzieningen, waarin initiatiefnemer en gemeente tot overeenstemming komen. Na overeenstemming gaat het proces verder met de consultatieronde en verdere stappen (tracé-akkoord-projectaanpak-vergunningaanvraag-uitvoering).
Bovengrondse voorzieningen waarvan locatie, vormgeving en beheer al zijn vastgesteld in het ontwerp (stedebouwkundig plan) in stap 3 van het Plaberum (plan- en besluitvormingsproces ruimtelijke maatregelen) of het ontwerp in stap 4 van het PBI (Plan- en besluitvormingsproces Infrastructuur) én waarbij de casemanager Bovengrondse Voorzieningen actief is betrokken, hoeven niet opnieuw te worden getoetst door de gemeente. Zij worden wél opgenomen in het Tracé-akkoord.
Bovengrondse voorzieningen die onder de categorie ‘middel’ vallen van het afwegingskader 3.6 maar waarvan de locatie en vormgeving al eerder zijn vastgesteld door het stadsdeel(bestuur) vallen onder de categorie klein.
Opties voor een goede inpassing zijn:
(Bovengrondse )Voorzieningen ten behoeve van kabel en leidingnetwerken zijn zoal:
Voor bovengrondse voorzieningen groter dan 15 m2 of hoger dan 3 meter moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. De uitvoering (BLVC) van de werkzaamheden blijft wel altijd onder de verordening WIOR vallen.
Praktische uitgangspunten hierbij en mogelijke maatregelen zijn te vinden in de CROW-publicatie 280 “Infrastructuur en Bomen”.
Boringen en persingen van kabels en leidingen dienen te worden aangelegd op een minimale afstand van 1.00 meter ten opzichte van bestaande distributieleidingen en 0.50 meter ten opzichte van bestaande distributiekabels (zijkant boring en persing tot buitenkant kabel of leiding). Bij transportkabels en -leidingen dient nader overleg met de betreffende assetbeheerder(s) plaats te vinden.
2.5. Afwijken van de algemene uitvoeringsvoorschriften
Als deze algemene voorschriften niet kunnen voorzien in het behalen van de doelstellingen van artikel 6 verordening WIOR of onmogelijk zijn uit te voeren, bijvoorbeeld door te weinig ruimte in onder- en bovengrond, of bij een gebiedsgerichte benadering (IGP) dan kan de gemeente besluiten niet de algemene uitvoeringsvoorschriften te volgen maar in afwijking daarvan afwijkende bijzondere uitvoeringsvoorschriften te bepalen.
Het afwijken van de algemene uitvoeringsvoorschriften is verbonden aan:
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het Amsterdamse WIOR-proces voor werkzaamheden aan de infrastructuur in de openbare ruimte en de bijbehorende overlegorganen ex artikel 5 van de verordening Werken in de Openbare Ruimte.
Binnen het WIOR-proces wordt zowel de coördinatie als de regie op werkzaamheden vormgegeven.
Regie betreft het bepalen van tijd, locatie en wijze van uitvoering van de werkzaamheden zoals die worden opgenomen in vergunning en instemming en waarop tijdens de uitvoering wordt toegezien.
Coördinatie betreft de samenwerking en samenhang van de werkzaamheden van de verschillende opdrachtgevers.
De invulling van de coördinatie vindt sinds 1924 plaats binnen het Amsterdamse Coördinatiestelsel Werken aan de Weg. Het is een netwerk van kennis, overleggen en organisaties aangaande boven- en ondergrondse infrastructurele projecten, bouwprojecten en evenementen in de openbare ruimte. Deelnemende partijen zijn onder andere stedelijke directies, netbeheerders en nood- en hulpdiensten. Deelnemende partijen kunnen door middel van een financiële bijdrage partner worden van het Coördinatiestelsel.
Doel van het Coördinatiestelsel is het minimaliseren van overlast en (maatschappelijke) kosten door werk met werk te maken, een goede inpassing van kabel- en leidingnetwerken het optimaliseren van de BLVC (Bereikbaarheid, Leefbaarheid, Veiligheid en Communicatie) aspecten en een deugdelijk schadeherstel van het maaiveld. De omvang en impact van het werk, het tijdstip en locatie en de vraag of er anderen mee gaan in het werk zijn bepalend voor de te nemen projectstappen en daarmee voor de voorbereidingstijd.
3.3. Rollen en verantwoordelijkheden
In de WIOR-bestaan verschillende verantwoordelijkheden.
Het DB van een stadsdeel verleent de WIOR-vergunning / instemmingsbesluit. De vergunning / instemming wordt verleend op basis van de in het WIOR-proces vastgestelde Tracé-akkoord en BLVC-plan. Bij werkzaamheden die in verschillende stadsdelen plaatsvinden, bepaalt de procesbegeleider welk DB de vergunning of instemming verleent.
3.4. Onderdelen van het WIOR-proces
Grote strategische opgaven moeten vroegtijdig, jaren voor uitvoering, bij Stedelijke Programmering van Stadsregie kenbaar worden gemaakt. Uiteindelijk beslist het DO-OR over de opgaven en wijst Stadsregie een tijdperiode voor uitvoering aan.
De opgaven moeten zo vroeg en spoedig mogelijk worden aangemeld. Zelfs als er nog veel onzekerheden zijn over de uitvoering. Hoe eerder de opgaven kenbaar worden gemaakt, hoe beter de werkzaamheden kunnen worden geprogrammeerd en uiteindelijk uitgevoerd. Nadat Stedelijke Programmering een tijdperiode heeft vastgesteld kan de coördinatie-aanmelding worden gedaan.
De intake start met de coördinatie-aanmelding die voor alle (strategische en niet-strategische) werkzaamheden verplicht is. Voor calamiteiten kan een uitzondering worden gemaakt.
De initiatiefnemer doet de coördinatie-aanmelding op basis van een account wat geldig blijft voor alle andere aanvragen in de toekomst.
Onder het account kan WIOR-proces verder worden doorlopen. Ook de financieel-administratieve handelingen.
Voor het verkrijgen van een account moet contact worden opgenomen met Stadsregie: wior@amsterdam.nl Een account wordt alleen verleend aan net- en assetbeheerders of in hun mandaat aan opdrachtnemers.
Op basis van de coördinatie-aanmelding wordt de samenwerking tussen de net- en assetbeheerders vormgegeven (werk met werk maken etc) en afspraken gemaakt over tracé-akkoord en BLVC-plan, waarna de vergunning of instemming kan worden aangevraagd. Latere aanmelding kan leiden tot lastiger én later inplannen van de werkzaamheden.
Op basis van de coördinatie-aanmelding van een initiatiefnemer:
Doet de casemanager Bovengrondse Voorzieningen aan de hand van de Routekaart Inpassing bovengrondse nutsvoorzieningen een procesvoorstel om te komen tot overeenstemming over locatie, vormgeving, beheer van bovengrondse voorzieningen die onder de classificatie ‘groot’ vallen van het afwegingskader 3.6 alvorens de consultatieronde wordt gestart.
Initiatieven kunnen worden aangemeld als:
Bij het samenvoegen van de verschillende initiatieven kiezen de verschillende initiatiefnemers wie het project gaat organiseren. Vanaf dit moment spreken we van dé initiatiefnemer en mede-initiatiefnemers. De werkzaamheden van de initiatiefnemer ten behoeve van de gecombineerde werkzaamheden vallen onder de (te verdelen) proceskosten.
Als er bezwaren worden ingebracht tegen het initiatief dan moeten de initiatiefnemer en de inbrenger(s) van de bezwaren deze gezamenlijk oplossen. De initiatiefnemer legt in overleg met de betreffende assetbeheerder de uiteindelijke overeenstemming schriftelijk vast in de ICT applicatie van het coördinatiestelsel. Als partijen er niet uitkomen intervenieert de gemeente.
In reactie op de aanmelding geven assetbeheerders ook aan of er ongebruikte kabel- en leidingnetwerken in het projectgebied aanwezig zijn. De consultatie is daarmee tevens het Verzoek tot Informatie (VTI) als vastgesteld in de Uitvoeringsafspraken Verwijderen Ongebruikte Telecom (UVOT).
De reactietijd op een initiatief bedraagt 11 werkdagen. Als er binnen die tijd geen reactie wordt gegeven dan zijn de geconsulteerden akkoord en wensen verder geen bemoeienis met het initiatief.
Indieningsvereisten coördinatie-aanmelding:
Bij vergunningplichtige kabel- en leiding werken:
Tracé en werklocatie ingetekend op Oriëntatiemelding KLIC
Bij bovengrondse voorzieningen van kabel- en leidingnetwerken:
De termijn waarop de aanmelding voor start van de werkzaamheden moet worden gedaan is afhankelijk van de complexiteit en of het werk bijvoorbeeld gezamenlijk of solo wordt uitgevoerd.
De onderstaande termijnen zijn minimale termijnen, maar de initiatiefnemer wordt uitgenodigd ook deze altijd zo vroeg mogelijk te melden, eventueel in concept, zodat er voldoende tijd is voor een goede voorbereiding (en daardoor een vlotte uitvoering). De organisatie van werken in de openbare ruimte van Amsterdam vraagt veel aandacht gezien de vele netwerken, de vele belanghebbenden en het intensieve gebruik van de openbare ruimte. Als de voorbereiding is afgerond (bijvoorbeeld voor de inpassing van bovengrondse voorzieningen!) en de stukken zijn op orde kan vergunning of instemming worden aangevraagd.
Tegelijkertijd kunnen werken ook sneller door het WIOR-proces als de situatie zich daarvoor leent. De gemeente streeft naar een efficiënt en effectief proces, met zo kort mogelijke doorlooptijden.
Kern is dat de verlening van vergunning en instemmingsbesluit is gebaseerd op een goede voorbereiding binnen het Coördinatiestelsel. De verder in het proces aan te vragen vergunning en instemming en het beslissen daarop, zijn niet het begin, maar het sluitstuk van de voorbereiding.
De aanmelding van groot gecombineerd WIOR-werk waarbij de initiatiefnemer gaat samenwerken met andere initiatiefnemers gebeurt, ten behoeve van de organisatie van de gezamenlijke uitvoering, minimaal 12 maanden vóór aanvraag vergunning en instemmingsbesluit. Na het correct doorlopen van het WIOR-proces kan de vergunning of instemmingsbesluit worden aangevraagd die op basis van het doorlopen WIOR-proces wordt verleend.
De aanmelding voor groot WIOR-werk dat solo wordt uitgevoerd en definitief kan worden aangemeld gebeurt minimaal acht weken vóór definitieve aanvraag vergunning of instemming (deze wordt immers verleend op basis van het doorlopen WIOR-proces). De behandeltermijn (WIOR-proces) van acht weken kan worden verlengd met ten hoogste acht weken.
De aanmelding voor middelgroot WIOR-werk waarbij de initiatiefnemer gaat samenwerken met andere initiatiefnemers gebeurt, ten behoeve van de organisatie van de gezamenlijke uitvoering, minimaal 6 maanden vóór aanvraag vergunning en instemmingsbesluit. Na het correct doorlopen van het WIOR-proces kan de vergunning of instemmingsbesluit worden aangevraagd die op basis van het doorlopen WIOR-proces wordt verleend.
De aanmelding voor middelgroot WIOR-werk dat solo wordt uitgevoerd en definitief kan worden aangemeld, gebeurt minimaal acht weken vóór definitieve aanvraag vergunning of instemming (deze wordt immers verleend op basis van het doorlopen WIOR-proces). De behandeltermijn (WIOR-proces) van acht weken kan worden verlengd met ten hoogste acht weken.
Projecten die als middelgroot of groot zijn gekwalificeerd en waarbij kabel- en leidingnetwerken worden aangelegd of verlegd, doorlopen de stap ‘ontwerp’. Daarin zijn drie varianten, ’bovengrondse voorzieningen’ ‘solo’ en ‘gecombineerd’.
3.4.3.1 Bovengrondse voorzieningen
Gezien de problematiek van inpassing van bovengrondse voorzieningen dient het ontwerpvoorstel van de bovengrondse voorzieningen die onder de classificatie ‘groot’ vallen (afwegingskader 3.6) te zijn gebaseerd op goedkeuring door de gemeente van locatie, vormgeving en beheer dat is bereikt tijdens de intakefase of in het Plaberum- en PBI-proces. De casemanager van Stadsregie begeleidt dit.
Solo werken (alleen de initiatiefnemer heeft werk) doorlopen de stap ‘ontwerp’ door het indienen van een ontwerpvoorstel aan de gemeente.
Bij gecombineerde werken wordt een wenstracéprocedure doorlopen. De initiatiefnemer kan. mede namens de meegaande initiatiefnemers de wenstracéprocedure inkopen bij het IB of andere ingenieursbureaus.
Tijdens deze wenstracéprocedure stelt de initiatiefnemer, of indien deze is uitbesteed het IB of een ander ingenieursbureau, samen met de betrokken net- en assetbeheerders het ontwerpvoorstel op voor de nieuwe onder- en bovengrondse ordening van de kabel- en leidingnetwerken mede in relatie tot de overige assets.
In het belang van de voortgang van het initiatief worden de volgende doorlooptijden gehanteerd:
Bij werkzaamheden waarin de gemeentelijke assetbeheerder participeert, geeft deze opdracht tot het tot stand komen van de wenstracéprocedure en het opstellen van het uiteindelijke ontwerpvoorstel.
Naast het gezamenlijke ontwerp leent de wenstracéprocedure zich ook voor het onder de initiatiefnemers vaststellen van de verdeelsleutel van de projectkosten, het in beeld brengen van de verleggingen, het opruimen ongebruikte netwerken en het medegebruik.
Informatie over het doorlopen van de wenstracéprocedure is te vinden op de website van de gemeente Amsterdam.
Na goedkeuring van het ontwerp stelt de gemeente een Tracé-akkoord vast. Dit Tracé-akkoord wordt onderdeel van vergunning of instemmingsbesluit.
Ontwerpen voor solo en gecombineerde initiatieven voldoen aan de volgende voorwaarden:
Het ontwerpvoorstel wordt getoetst door de gemeente en bij akkoord wordt een Tracé-akkoord op het ontwerp gegeven.
Het tracé-akkoord is (als van toepassing) tevens het verzoek tot:
Na het verkrijgen van het Tracé-akkoord dient de initiatiefnemer een uitvoeringsplan (BLVC-plan Bereikbaarheid, Leefbaarheid, Veiligheid en Communicatie) in, over de fasering en de wijze van uitvoering. Dit doet hij op basis van de omgevingsscan. Doel is om de omgevingshinder en de (maatschappelijke) schade zo laag mogelijk te houden (zie de algemene uitvoeringsvoorschriften, het handboek ZWIA en de communicatiemogelijkheden). Bij gecombineerde werken doet hij dat namens de mede-initiatiefnemers.
Op basis van de impactbepaling tijdens de intake wordt de initiatiefnemer uitgenodigd voor de WWU of krijgt hij een schriftelijke reactie op het BLVC-plan.
Bij de behandeling van het BLVC-plan in de WWU krijgt de initiatiefnemer advies over eventuele aandachtspunten die aan het plan moeten worden toegevoegd.
Bij de behandeling van het plan in de WWU, adviseert de WWU de vergunningverlener (zie ook 3.8) of het plan goed is of niet. Bij geen akkoord kan het plan, na aanpassing, opnieuw geagendeerd worden voor de WWU.
In een BLVC-plan komen (als van toepassing) de volgende zaken aan de orde:
Mogelijke effecten van het werk op de bereikbaarheid en te nemen maatregelen:
Mogelijke effecten van het werk op de leefbaarheid en te nemen maatregelen:
Mogelijke effecten van het werk op de veiligheid en te nemen maatregelen ten aanzien van:
Maatregelen voor de Communicatie:
Voor werken op de plus- en hoofdnetten Infrastructuur gelden specifieke aandachtspunten:
Bij werkzaamheden die veel overlast voor de omgeving en/of voor de weggebruikers veroorzaken, gaat de WWU na of alternatieven als ‘dubbele ploegen’, langere werktijden (7.00 tot 19.00), meer dagen per week werken, projectregie bijzondere werken (PBW), vierkant afsluiten (allemaal vormen van kort- en hevig werken) zijn overwogen. De WWU kan voorwaarden stellen aan de uitvoeringsduur (en daardoor aan de wijze van uitvoering).
Vergunning en instemmingsbesluit aanvragen
Nu Tracé-akkoord en BLVC-plan zijn vastgesteld, kan de initiatiefnemer de vergunning of instemming aanvragen voor hemzelf én de mede-initiatiefnemers.
Bij deze aanvraag hoeven geen nieuwe of aanvullende gegevens te worden versterkt. De aanvraag geschiedt geheel op basis van het account en de tijdens het WIOR-proces gegenereerde gegevens (Tracé-akkoord, BLVC-plan).
De vergunningaanvraag of de aanvraag voor instemming wordt binnen vijf werkdagen behandeld.
Eventueel kan de vergunning of het instemmingsbesluit worden gewijzigd gedurende het verleende tijdvak.
Op basis van de coördinatie-aanmelding (klein werk), vergunning of instemming worden de werkzaamheden uitgevoerd. Tevens vindt dan het herstel van het opengebroken maaiveld plaats.
In deze fase worden er binnen VICTOR twee meldingen gedaan:
Kennisgeving start. De initiatiefnemer bevestigt de start van het werk minimaal drie dagen voor start uitvoering.
Kennisgeving gereed. De initiatiefnemer meldt direct in VICTOR de afronding van de werkzaamheden en relevante informatie over het herstelde maaiveld.
Daarbij wordt in acht genomen dat:
Voor schadekosten die regelmatig optreden kan de gemeente voor deze specifieke schadekosten vastgestelde bedragen in rekening brengen.
Ter voorkoming van schadeclaims moet de initiatiefnemer afwijkingen van de geleverde informatie zo snel mogelijk melden bij de gemeente.
Afhankelijk van de impact van het werk worden er meer of minder stappen in het WIOR-proces doorlopen. De impact van het werk moet op ieder aspect worden bepaald, waarbij de hoogste impact de definitieve classificatie bepaalt. Omdat de situaties per omgeving kunnen verschillen zal de gemeente de specifieke omstandigheden meewegen en op basis daarvan onderbouwd kunnen afwijken van het kader
‘Klein werk’ en calamiteiten moeten vanzelfsprekend worden uitgevoerd volgens de algemene uitvoeringsvoorschriften en overige wet- en regelgeving.
Naast de classificering klein, middel of groot kan het werk bij de aanmelding bij het coördinatiestelsel ook worden geclassificeerd als ‘calamiteit’. Er geldt dan een spoedprocedure van drie dagen. Soms kan de spoedeisendheid dermate groot zijn dat het werk niet direct kan worden aangemeld. De aanmelding moet wel zo spoedig mogelijk plaatsvinden. Er zal dan een toets zijn of het werkelijk een calamiteit betrof en of er alsnog aanvullende maatregelen nodig zijn.
3.7 Functies binnen het WIOR-proces
Aan het doorlopen van de vier stappen in het proces zijn functies verbonden. Belangrijk onderscheid zijn rollen die de regie (vergunning) ondersteunen en rollen vanuit de samenwerking (coördinatie). Als bij een rol staat vermeld dat deze namens de gemeente wordt uitgevoerd, wijst dit op een regierol.
Is verantwoordelijk voor aanmelding en het goed doorlopen van zijn project in voorbereiding en uitvoering. Eén initiatiefnemer kan op verzoek van de mede-initiatiefnemers (de andere partijen die werk uitvoeren binnen het gecombineerde project) het gecombineerde project organiseren. Dat betekent o.a. zorgen voor het opstellen van een ‘wenstracé en het opstellen en indienen van een gezamenlijk BLVC-plan. De kosten hiervoor kunnen worden verrekend met de mede-initiatiefnemers binnen het gecombineerde project.
De initiatiefnemer moet samen met de betrokken assetbeheerder(s) tot overeenstemming komen over de ingebrachte bezwaren. De initiatiefnemer en uitvoerder van de werkzaamheden dragen zorg dat de werkzaamheden op basis van deze (ook schriftelijk vastgelegd in de ict-applicatie van het Coördinatiestelsel ) overeenkomst worden uitgevoerd. Zo verbindt de initiatiefnemer zich bijvoorbeeld om in de bestekken/uitvoeringscontracten bepalingen op te nemen conform de met de net- en assetbeheerder gemaakte afspraken.
3.8 De overleggen binnen het WIOR-proces (ex artikel 5 verordening WIOR)
Betrokkenen moeten vanzelfsprekend met elkaar in overleg zijn. Veel gebeurt in bouwteam-overleggen en wordt via VICTOR ondersteund, maar er zijn ook overleggen die stedelijk georganiseerd zijn om het proces te ondersteunen.
Het Directeuren Overleg Openbare Ruimte (DO-OR).
In het DO-OR zijn de partners van het coördinatiestelsel met impactvolle werkzaamheden in de openbare ruimte vertegenwoordigd. Het DO-OR besluit over de samenwerking, participatie, het commitment op de programmering van de werkzaamheden in de openbare ruimte. Het gaat hierbij over de grote en ingrijpende werkzaamheden die over een langere tijd besproken en vastgesteld worden. Onder ander wordt besproken of werkzaamheden gebiedsgericht of met een integraal gebiedsplan worden uitgevoerd.
Het DO-OR komt eens per zes weken bij elkaar, wordt voorgezeten door de stadsregisseur en ondersteund door Stedelijke Programmering van Stadsregie.
Het Strategisch Overleg van het Coördinatiestelsel Werken aan de Weg
Bespreekt ontwikkelingen en knelpunten rondom werken aan de weg en de samenwerking. Onder auspiciën van het Strategisch Overleg worden gezamenlijke (proces)innovaties geïnitieerd. Alleen partners van het Coördinatiestelsel hebben zitting in het Strategisch Overleg.
Het Strategisch Overleg komt jaarlijks vier maal bij elkaar, wordt voorgezeten door de stadsregisseur en ondersteund door Stadsregie.
Het Strategisch Overleg kan toestemming verlenen voor het opzetten van een ‘Buitengewoon Coördinatieoverleg’.
Buitengewoon Coördinatieoverleg.
Sommige gebieden vragen door hun complexiteit en veelheid van werkzaamheden om extra samenwerking en sturing. Dit is vooral het geval bij het toepassen van het gebiedsgericht werken en binnen een door de stadsregisseur uitgegeven regieslot. Voor deze gebieden wordt, na toestemming van het Strategisch Overleg, een Buitengewoon Coördinatieoverleg opgezet, waarbinnen de nauwe samenwerking tussen de opdrachtgevers (initiatiefnemers) wordt vormgegeven.
Bouwprojecten hebben een flinke weerslag op de locaties van kabel- en leidingnetwerken. Door projectontwikkelaars in een vroeg stadium de plannen te laten bespreken met de netbeheerders en de assetbeheerders, worden faalkosten voorkomen en kunnen de mogelijkheden en de onmogelijkheden van bouw-/infrastructuurprojecten en ondergrondse ordening worden afgestemd.
Het Planvormingsoverleg komt tweewekelijks bij elkaar en wordt voorgezeten door een adviseur van Stadsregie en tevens ondersteund door Stadsregie. De procesbegeleider adviseert initiatiefnemers om op basis van hun aanmelding al niet deel te nemen aan het overleg.
Overleg Bovengrondse Voorzieningen
Complexe aanvragen voor bovengrondse voorzieningen worden onder voorzitterschap van de casemanager Bovengrondse Voorzieningen in dit 3 wekelijkse overleg behandeld.
WWU (Werkgroep Werk in Uitvoering)
BLVC-plannen van ingrijpende werkzaamheden die bijvoorbeeld plaatsvinden op de corridors, hoofd- en plusnetten worden besproken in de WWU. De WWU toetst deze plannen. Na het door de vaststelling van het BLVC-plan (en in bezit van een tracé-akkoord) kan vergunning of instemming worden aangevraagd.
Tijdens de uitvoering en het herstellen (herstraten) van het maaiveld kunnen knelpunten optreden over wijze van uitvoering, oplevering verdichte grond, het niet tijdig melden etc. Structurele knelpunten worden in dit overleg tussen gemeente en de partners van het Coördinatiestelsel besproken.
In het WIOR-proces kunnen operationele knelpunten optreden. Deze worden in dit overleg tussen gemeente en de partners van het Coördinatiestelsel besproken en hier worden oplossingsrichtingen opgesteld. Meer strategische vraagstukken worden voorgelegd aan het Strategisch Overleg.
3.9 Helpdesk en bemiddeling bij conflicten in samenwerking
De coördinatie van werkzaamheden gaat niet altijd vanzelfsprekend goed. Projecten kunnen in elkaars vaarwater zitten. Verschillende oorzaken kunnen eraan ten grondslag liggen dat er problemen ontstaan waar de betrokken partijen zelf geen oplossing voor vinden.
Indien partijen vragen hebben over de verordening en/of de Nadere Regels WIOR of de toepassing hiervan in de praktijk, dan kan men hiermee terecht bij Stadsregie. Gestelde vragen worden zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken beantwoord.
Stadsregie kan eventueel (bijvoorbeeld in situaties waarin een project al is afgerond en zich derhalve niet meer in een projectfase bevindt) als onpartijdig adviseur worden geraadpleegd door partners van het Coördinatiestelsel.
Hierbij is de procedure als volgt:
Hoofdstuk 4. Financiële regelingen
Dit hoofdstuk beschrijft de financiële regelingen met betrekking tot werk in de openbare ruimte. Algemene financiële regels zijn weergegeven in paragraaf 4.2. Paragraaf 4.3 gaat in op de aan het Coördinatiestelsel gerelateerde aspecten waaronder de verdeelsleutel bij gecombineerd werk. Paragraaf 4.4 bespreekt de financiële afhandeling bij schade aan de openbare ruimte. Paragraaf 4.5 geeft ten slotte de verlegregeling.
Als een deelnemende partij van het Coördinatiestelsel niet akkoord gaat met de door een andere partij verzonden factuur dan dient er overleg plaats te vinden. Deelnemende partijen streven er naar om in onderling overleg tot een oplossing te komen en geschillen niet bij de rechter te laten komen, tenzij de betrokken partijen het erover eens zijn dat dit de enige oplossing is.
4.3.2 Kostenverdeling project-kosten bij gecombineerd werk
Hieronder staan de uitgangspunten en de procedure die gelden voor gecombineerde werkzaamheden.
Uitgangspunten kostenverdeling project-kosten bij gecombineerd werk:
De initiatiefnemer coördineert de werkzaamheden. De specifieke kosten ten behoeve van de gezamenlijke voorbereiding en uitvoering, bijvoorbeeld: het namens het gecombineerde project bijwonen van overleggen, organiseren samenwerking, het opstellen BLVC-plan en de BLVC maatregelen tijdens de uitvoering. Dubbele kosten voor de initiatiefnemers worden hiermee voorkomen en initiatiefnemers hebben hier gezamenlijk baat van. Iedere partij draagt de kosten (met name menskracht, uren) voor de eigen bijdrage in dit coördinatieproces.
Procedure kostenverdeling Projectkosten bij gecombineerd werk:
Wanneer er gedurende het project extra BLVC-kosten moeten worden gemaakt die voor verdeling over alle betrokken partijen in aanmerking komen en die vooraf niet waren voorzien (bijvoorbeeld het inzetten van (extra) verkeersregelaars op advies van de WWU), dan worden alle betrokken partijen hiervan zo spoedig mogelijk door de initiatiefnemer op de hoogte gesteld.
4.3.3 Kostenverdeling gevolgen werkzaamheden in vuile grond
Bij een gecombineerd werk waarin de gemeente meegaat tbv werkzaamheden waarbij de wegverharding wordt vervangen, draagt de gemeente voor het (bovenste) deel van de bodem waarin de gemeente werkt (het CUnet), de kosten voor nader bodemonderzoek en de kosten ten gevolge van bodemverontreiniging of grond die door puin of bodemgesteldheid niet voldoende verdichtbaar is.
Alle overige kosten komen voor rekening van het project, zoals bijvoorbeeld vertragingskosten en terugplaatsen geschikte grond.
4.4 Herstel schade openbare ruimte (ex Artikel 26 verordening WIOR)
4.4.1 Berekening tarief standaard wegverhardingen
De gemeente hanteert marktconforme tarieven en legt deze telkens het eind van het kalenderjaar voor het aan de partners van het Coördinatiestelsel.
Het tarief betreft de beheerkosten, degeneratiekosten en onderhoudskosten. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer(s), die zelf zorg dragen voor herstel. Garantie wordt binnen het tarief afgekocht Het tarief en de opbouw zullen jaarlijks worden geëvalueerd en indien noodzakelijk worden bijgesteld.
4.4.3 Berekening tarief wegverhardingen, niet zijnde elementenverhardingen
Wegverhardingen zoals bijvoorbeeld sierbestrating, half verhardingen, natuursteen verhardingen en asfalt vallen niet onder het standaard tarief.
Het staat de gemeente vrij om voor deze wegverhardingen herstel tarieven vast te stellen, conform de berekeningsmethodiek van de standaardtarieven en op basis van onderbouwde en marktconforme uitvoeringskosten, hierbij inbegrepen de zgn. BLVC kosten (maatregelen voor bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en communicatie bij de uitvoering van de werkzaamheden)
Voor de doorberekening van overige herstelkosten (bijvoorbeeld groenvoorzieningen, bruggen, walmuren, trambanen) is geen overeengekomen berekeningssystematiek van standaardtarieven voorhanden. De doorberekening van de aan de vergunninghouder te rekenen kosten geschiedt middels onderstaande werkwijze.
De uitvoeringskosten bestaan uit personeelskosten, transportkosten, kosten van materiaal en uitvoeringskosten
De onderhoudskosten dienen ter dekking van het onderhouden van het herstelde straatwerk gedurende het eerste jaar na herstel.
De degeneratiekosten dienen ter dekking van het feit dat de bestrating, als gevolg van de opbreking, eerder dan gebruikelijk toe is aan groot onderhoud dan wel vernieuwing.
De beheerkosten dienen ter dekking van de kosten van toezicht op de uitvoering van het herstel, waaronder inbegrepen:
4.5 Verlegregeling Amsterdam (ex Artikel 21 verordening WIOR)
4.5.1 Afbakening en begripsomschrijving
Deze verlegregeling beschrijft de kosten die de gemeente, ter uitvoering van artikel 21 lid 2a van de verordening Werken in de Openbare Ruimte, aan de kabel- en leidingbeheerder vergoedt voor het uitvoeren van gedwongen verleggingen, waaronder wordt verstaan het nemen van maatregelen, zoals het verplaatsen van kabel- en leidinginfrastructuur, die nodig zijn voor het uitvoeren van gemeentewerken.
Transportkabels en –leidingen zijn kabels en leidingen bestemd voor het transport tussen opwekkingsbronnen/productie-eenheden onderling en van opwekkingsbron/productie-eenheid naar wijkniveau (bijvoorbeeld wijkcentrale, onderstation), waarop niet rechtstreeks huisaansluitingen zijn aangesloten. Voor de volgende soorten kabels en leidingen is specifiek vastgesteld wat als transportkabel of –leiding wordt gedefinieerd:
Indien de kabel- en leidingbeheerder niet kan aantonen op welke datum vergunning werd verleend, dan wel op welke datum het leggen en/of plaatsen is voltooid, wordt er voor de toepassing van deze verlegregeling van uitgegaan dat de betreffende kabel- en leidinginfrastructuur ouder is dan 15 jaar, dan wel 30 jaar of ouder is indien het transportkabels- en leidingen betreft.
In afwijking van het onder 1 en 2 van deze paragraaf bepaalde is geen vergoeding verschuldigd indien in de voor de aanleg van de kabel- en leidinginfrastructuur verleende vergunning expliciet vermeld wordt dat binnen de termijn van 15 jaar, of 30 jaar indien het transportkabels- en leidingen betreft, verlegging ervan wordt voorzien, waarbij deze te verwachten verlegging duidelijk en niet uitsluitend in algemene termen dient te zijn omschreven.
In afwijking van het onder 1 en 2 van deze paragraaf bepaalde vergoedt de gemeente 100% van de werkelijk gemaakte kosten indien:
het gaat om gedwongen verleggingen die uitsluitend worden veroorzaakt door particuliere initiatieven waarbij geen gemeentelijk belang aan de orde is en waarbij de gemeente, indien en voor zover dat in haar macht lag, heeft nagelaten aan de kabel- en leidingbeheerder een zakelijk recht te verlenen dan wel de betreffende particulier te verplichten de verlegging of verplaatsing aan de kabel- en leidingbeheerder te vergoeden. Voorbeelden van bedoelde particuliere initiatieven zijn het aanbrengen van een lift aan een bestaand gebouw, het veranderen van gevels, kleine rooilijnoverschrijdingen, het uitgeven van kleine stukjes (snipper)groen en dergelijke.
het gaat om in het kader van de gedwongen verlegging gemaakte herbestratings¬kosten. In de meeste gevallen waarbij sprake is van gedwongen verleggingen gaat het om zogenaamde ‘gecombineerde werken’ waarbij de gemeente zelf zorg draagt voor herbestrating en dus zelf de kosten daarvan voor haar rekening neemt.
Indien vanwege de gemeentelijke werkzaamheden sprake is van meerdere (tijdelijke) verleggingen van dezelfde kabel- en leidinginfrastructuur, is op de eerste tijdelijke verlegging deze verlegregeling van toepassing en komen de kosten van de overige verleggingen ten laste van de gemeente, tenzij hierover tijdens de planvormings- of voorbereidingscoördinatie tussen de gemeente en de kabel- en leidingbeheerder andere afspraken zijn gemaakt.
Het hiervoor onder 9 bepaalde geldt niet indien het gaat om:
werkzaamheden aan kunstwerken, zoals bruggen, waarin de kabel- en leidinginfrastructuur is verwerkt en waarbij de uitvoeringswijze onherroepelijk met zich meebrengt dat de kabel- en leidinginfrastructuur tijdelijk buiten het kunstwerk moet worden gebracht en hiervoor geen ander definitief tracé beschikbaar is.
In deze gevallen worden de totale verlegkosten van alle benodigde tijdelijke verleggingen vergoed op grond van de leeftijd van de oorspronkelijke kabel- en leidinginfrastructuur, volgens de hiervoor onder 1 en 2 weergegeven tabellen.
4.5.4 Werkelijk gemaakte kosten
Onder materiaalkosten wordt verstaan kosten van bedrijfseigen materialen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen kabel- en leidinginfrastructuur. Hieronder wordt in elk geval verstaan de kosten van kabel- en/of leidingcomponenten, kosten van werkbouwkundige en civieltechnische materialen, alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht.
Gedurende de wenstracéprocedure geeft de netbeheerder aan de gemeente op basis van het gekozen alternatief een inschatting van de te verwachten werkelijke kosten van gedwongen verleggingen, zodanig dat de gemeente de te verwachten vergoeding voor de gedwongen verleggingen kan meenemen in de planvorming, (bestuurlijke) besluitvorming en voorbereiding van de gemeentelijke werkzaamheden.
Voor gemeentelijke werkzaamheden ten gevolge van stedebouwkundige plannen en/of ten behoeve van het bouwrijp maken van gronden en voor grote infrastructurele werkzaamheden geldt dat het overleg begint in het Planvormingsoverleg. De afspraken op basis van de behandeling in het Planvormingsoverleg worden overgenomen in de wenstracéprocedure.
4.5.6 Geschillen over de kostenvergoeding
Een geschil over de door de gemeente te betalen vergoeding zal in geen geval mogen leiden tot vertraging van werkzaamheden. De gemeente zal in die gevallen waarin nog geen overeenstemming is over de vergoeding door de gemeente en waarin B&W nog geen besluit hieromtrent hebben genomen, op voorlopige basis 50% van de door de kabel- en leidingbeheerder schriftelijk onderbouwde kosten, waarop de kabel- en leidingbeheerder op basis van deze verlegregeling recht meent te hebben, aan de kabel- en leidingbeheerder vergoeden. Na het besluit door B&W, of indien van toepassing, na afhandeling van het bezwaar en beroep hiertegen, vindt de definitieve verrekening plaats tussen de gemeente en de kabel- en leidingbeheerder.
De oude regeling Nadere Regels WIOR (2021) wordt ingetrokken zodra de nieuwe regeling Nadere Regels WIOR (2024) in werking treden.
Aldus vastgesteld in het college van B&W de vergadering van 16 juli 2024,
De burgemeester
Femke Halsema
De gemeentesecretaris
Peter Teesink
Toelichting op de regeling Nadere Regels WIOR
Voorschriften van de verordening WIOR
De WIOR reguleert alle werkzaamheden in de openbare ruimte:
Doel van de Nadere Regels WIOR
Aan de verordening zijn Nadere Regels verbonden. Op hoofdlijnen zijn in de Nadere Regels de volgende onderwerpen opgenomen:
Hierin zijn de indieningsvereisten voor het verkrijgen van vergunning en instemmingsbesluit opgenomen en het proces en de rollen, taken en verantwoordelijkheden vastgelegd waarmee de regie en de coördinatie tot stand komt. Tevens zijn vastgelegd de overlegorganen en een beschrijving van het coördinatieproces per type werkzaamheden.
Bijlage 2 Voorschriften herstel verhardingen Amsterdam
Vanaf medio 2024 worden in Amsterdam opbrekingen hersteld door de nuts- en telecompartijen. Hieronder de eisen en randvoorwaarden die gelden bij dit herstel.
Het betreft herstel van elementenverhardingen. Asfalt en sierbestrating (natuursteen en niet standaard patronen zoals bijv. Dam) wordt definitief hersteld door gemeente. Uitgangspunt is dat de situatie van de ondergrond, de verharding en groenvoorzieningen (gras, struiken) teruggebracht dient te worden in de bestaande staat. Groenvoorzieningen worden o.b.v. verrekening werkelijke kosten hersteld door gemeente.
Het herstel van wegen, voet- en fietspaden dient direct na voltooiing van het werk te worden uitgevoerd. In overleg met Stadswerken, afdeling Infra en Civiel, team HOOR, kan hier zo nodig van worden afgeweken. Totdat de weg geheel is hersteld dient de netbeheerder of hersteller de afzettingen en verkeersvoorzieningen in stand te houden. De hersteller dient het werk gereed te melden.
Kwaliteit herstel verhardingen
Uitgangspunt is dat voor herstel van elementenverhardingen geldt dat deze conform de aangetroffen staat terug gebracht dienen te worden. Tenzij met de toezichthouder HOOR van de gemeente anders is overeengekomen geldt dat alle weer aangebrachte elementenverhardingen ten opzichte van de ongeroerde elementen vlak bestraat dienen te worden. Binnen het weer aangebrachte straatwerk mogen geen oneffenheden voorkomen. Het straatwerk dient onder hetzelfde profiel en verband te worden bestraat als voor de werkzaamheden aanwezig was. Uitgevoerd straatwerk dient te worden afgetrild en ingeveegd met brekerzand.
Indien de toezichthouder HOOR constateert dat de herstelde verharding niet aan de gestelde eisen voldoet, zal hij de hersteller daarvan in kennis stellen. Dit vindt uiterlijk plaats de dag van herstel of de dag daarna. Daarna heeft de hersteller de gelegenheid om dit binnen vijf werkdagen te herstellen. Indien de kwaliteit dan nog niet voldoet aan de gestelde eisen zal gemeente herstel uitvoeren en in rekening brengen bij betreffende netbeheerder.
Opbrekingen in asfalt- en overige gesloten verhardingen dienen door de netbeheerder/ hersteller tijdelijk te worden dichtgeblokt met door gemeente aan te leveren betonklinkers, tenzij met de toezichthouder HOOR anders is overeengekomen. Opgebroken funderingsmateriaal mag teruggeplaatst worden onder de voorwaarde dat dit materiaal niet vermengd is met zand of grond. Is dit wel het geval dan dient dit afgevoerd en vervangen te worden. Opgebroken gebonden funderingen (hydraulisch) dienen altijd afgevoerd en vervangen te worden.
(funderingsmateriaal; menggranulaat is een korrelvormige bouwstof die wordt verkregen door het breken en zeven van beton- en metselwerkpuin. Hydraulisch (meng)granulaat is een mengsel van menggranulaat en hydraulisch slakmateriaal)
Nieuwe menggranulaat, steenkorrel aanbrengen van 30 cm dik tot 15 cm onder bovenkant maaiveld. Straatlaag (zandbed) aanbrengen tot 10 cm onder bovenkant maaiveld.
Na het afwerken van de bestrating mag geen puin, grond, zand en/of afval van de werkzaamheden op het werk meer voorkomen.
Stortbonnen en of leverbonnen voor bijvoorbeeld zand en steenkorrel, dienen beschikbaar gesteld te worden aan de toezichthouder HOOR. Dit zowel bij asfalt- als opbrekingen in elementenverhardingen.
Bestratingsmaterialen en straatmeubilair
Opbreken van verhardingen dient zorgvuldig te gebeuren, breuk van materialen moet voorkomen worden. Alle bestratingsmaterialen, trottoirbanden, opsluitbanden, palen, banken, enz. dienen in oorspronkelijke staat en onbeschadigd te worden teruggebracht. Gemeente levert vervangend materiaal indien nodig. Te leveren materialen dienen tijdig bij de toezichthouder HOOR aangegeven te worden. Wanneer blijkt dat er meer dan 5% breuk in de uit te breken bestrating voorkomt dan dient de opbrekende partij dit voor de aanvang van de werkzaamheden te melden bij de toezichthouder HOOR. Deze zorgt dan voor levering van de benodigde materialen.
Aanvullen: grondlagen terugplaatsen in aangetroffen staat en om de 20 cm verdichten. Bij vermenging van grondlagen deze afvoeren en nieuw materiaal aanvoeren. De grondroerder dient de stortbon over te dragen aan de toezichthouder HOOR.
De sondeerwaarde van de aanvullingen onder verhardingen dient na verdichting ten minste 95% te bedragen van de sondeerwaarde zoals deze voorafgaand aan de werkzaamheden op- of op korte afstand van de sleuf wordt aangetroffen referentiewaarde.
De controle op het aanvullen en verdichten van de sleuven dient plaats te vinden door of namens de grondroerder. De grondroerder dient de referentiewaarden en de gemeten sondeerwaarden vast te leggen. De metingen dienen verricht te worden met een (hand)sondeerapparaat of met een nucleaire verdichtingsmeter (of eventueel door middel van de proctorproef). Indien de toezichthouder HOOR hierom vraagt dient de grondroerder de meetgegevens te overleggen. Op aanwijzing van de toezichthouder HOOR dient de grondroerder steekproeven uit te voeren. De toezichthouder kan ook zelf steekproeven (laten) uitvoeren.
Indien de toezichthouder HOOR constateert dat de aanvulling c.q. verdichting niet aan de gestelde eisen voldoet, zal hij de grondroerder daarvan in kennis stellen. Daarna heeft de grondroerder de gelegenheid om dit binnen vijf werkdagen te herstellen. Eventueel te treffen BLVC maatregelen komen ten laste van de grondroerder/ hersteller.
Indien de oorzaak van slechte verdichtingsresultaten is, dat de uitgekomen grond niet voor aanvulling/verdichting geschikt is dient deze afgevoerd te worden. De grondroerder dient dan nieuwe voor aanvulling benodigde grond en/of zand op het werk te leveren en opnieuw te verwerken. Daarna vindt wederom een controle door de toezichthouder plaats.
Stortbonnen van af te voeren grond dienen beschikbaar gesteld te worden aan de toezichthouder HOOR.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-444169.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.