Gemeenteblad van Land van Cuijk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Land van Cuijk | Gemeenteblad 2024, 432792 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Land van Cuijk | Gemeenteblad 2024, 432792 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Nadere Regels Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk 2024 (tweede wijziging)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 maart 2024;
Gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
En gelet op de artikelen 2 lid 4, 3 lid 3, 9 lid 4, 11 lid 5, 16 lid 11, 17 lid 3, 18 lid 4, 19 lid 4, 22 lid 4, 23 en 24 van Verordening maatschappelijke ondersteuning Land van Cuijk 2024.
Hoofdstuk 3: Maatwerkvoorziening
Artikel 6 Normering hulp bij het huishouden als maatwerk
Het college biedt mogelijkheden voor maatwerkondersteuning bij het huishouden aan mensen die hierbij beperkingen ondervinden. In bijlage 1 en 2 van deze nadere regels is de richtlijn voor het vaststellen van het recht op huishoudelijke hulp en de omvang van passende dienstverlening opgenomen. We maken hierbij gebruik van het HHM normenkader voor huishoudelijke hulp.
Artikel 7 Sportvoorzieningen als maatwerk
Het college biedt mogelijkheden voor de verstrekking van sporthulpmiddelen of andere sportvoorzieningen aan mensen met beperkingen. In bijlage 3 van deze nadere regels is een richtlijn voor de verstrekking van sportvoorzieningen als maatwerk opgenomen.
Artikel 8 Persoonsgebonden budget (PGB)
Aan het verstrekken van een Persoonsgebonden budget (PGB) zijn, naast de verplichtingen en voorwaarden zoals vermeld in artikel 2.3.6. van de Wet en artikel 11 van de Verordening de volgende aanvullende voorwaarden verbonden:
Artikel 9 Uitsluitingsgronden Persoonsgebonden budget (PGB)
Naast de algemene uitsluitingsgronden voor een maatwerkvoorziening en de verplichtingen en voorwaarden zoals vermeld in artikel 11 lid 3 van de Verordening, gelden ten aanzien van het Persoonsgebonden budget de volgende specifieke uitsluitingsgronden:
Artikel 10 De hoogte van het Persoonsgebonden budget
Naast de in artikel 11 lid 1 van de Verordening opgenomen bepalingen ten aanzien van de hoogte van het Persoonsgebonden budget gelden de volgende aanvullende bepalingen:
Artikel 12 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget
De gemeente Land van Cuijk heeft, samen met andere gemeenten in de regio, inkoopafspraken gemaakt met Wmo-aanbieders, veelal in afstemming met Centrumgemeente Oss. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamd kwaliteitskader (o.a. voor het PGB). Dit kwaliteitskader onder de naam “Kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-oost” is nader uitgewerkt in bijlage 4 van deze Nadere Regels.
Ter borging van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget, gelden de volgende voorwaarden:
Indien de maatwerkvoorziening, niet zijnde een hulpmiddel of woningaanpassing, wordt uitgevoerd door een andere zorgaanbieder dan een persoon uit het sociaal netwerk, gelden naast de eisen op grond van het tweede en derde lid de volgende specifieke eisen:
De medewerkers en niet-incidentele vrijwilligers die ingezet worden bij de maatwerkvoorziening beschikken over een Verklaring omtrent gedrag (VOG) voor natuurlijke personen die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze persoon voor de organisatie of ondernemer ging werken;
Indien de maatwerkvoorziening, niet zijnde een hulpmiddel of woningaanpassing, wordt uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk, gelden naast de eisen op grond van het tweede en derde lid de volgende specifieke eisen:
De cliënt en de persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert, maken gebruik van een PGB-plan waarin doelen, afspraken en evaluatiemomenten worden vastgelegd. Het plan is afgestemd op door het college gestelde doelen en evaluatiemomenten. Uit het plan blijkt de betrokkenheid van de cliënt en het sociaal netwerk;
Indien het college dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de te leveren maatwerkvoorziening, kan het college bepalen dat de persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert beschikt over een VOG voor natuurlijke personen die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze persoon is gestart met het uitvoeren van de maatwerkvoorziening.
Hoofdstuk 5: Tegemoetkoming meerkosten
Artikel 16 tegemoetkoming meerkosten voor personen met een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen
Het college verstrekt geen tegemoetkoming in de meerkosten voor personen met een beperking of chronisch psychische of psychosociale problemen zoals bedoeld in artikel 2.1.7 van de Wet.
Hoofdstuk 6: Kwaliteit, inspraak en slotbepalingen
Artikel 17 Reële kostprijs bij diensten van derden
De gemeente Land van Cuijk heeft, samen met andere gemeenten in de regio, inkoopafspraken gemaakt met Wmo-aanbieders, veelal in afstemming met Centrumgemeente Oss. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamd kwaliteitskader. Dit kwaliteitskader onder de naam “kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-oost” is nader uitgewerkt in bijlage 4 van deze Nadere Regels.
Bij een inschrijving met een derde, zoals bedoeld in artikel 18 lid 1 sub b van de Verordening, wordt aan deze derde de eis gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid van dat artikel.
Artikel 18 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Met inachtneming van artikel 19 van de Verordening kunnen naast de aanbieders ook anderen een calamiteit en/of geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de levering van een voorziening, melden aan de toezichthoudend ambtenaar.
Artikel 19 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
In de Verordening Adviesraad Sociaal Domein Land van Cuijk 2022 zijn nadere regels vastgesteld over het betrekken van ingezetenen bij het beleid, zoals bedoeld in artikel 22 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Land van Cuijk.
Deze “Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning Land van Cuijk 2024 (tweede wijziging) ” treden in werking op 1 oktober 2024.
Artikel 21 Intrekking oude beleidsregels en besluit
De eerder vastgestelde Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning in de gemeente Land van Cuijk 2024.1 en de bijbehorende Toelichting Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning, zoals vastgesteld op 5 maart 2024, worden bij de inwerkingtreding van deze ‘Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning Land van Cuijk 2024 (tweede wijziging)’ ingetrokken.
Toelichting Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Land van Cuijk 2024 (tweede wijziging)
Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn de Nadere Regels een verdere uitwerking van de bepalingen in de Verordening. De in de Verordening en de Nadere Regels opgenomen bepalingen hebben betrekking op de procedure melding, onderzoek en aanvraag, de maatwerkvoorziening, het Persoonsgebonden budget, de bijdragen in de kosten en kwaliteit en inspraak. Alleen daar waar nodig zijn er aanvullende regels opgesteld naast de Wet en de Verordening. Dit document kan daarmee niet los worden gezien van datgene wat vastligt in de Wmo en de Verordening. Daar waar gemeente wordt genoemd in de nadere regels, wordt gemeente Land van Cuijk bedoeld.
De Nadere Regels ontlenen hun status aan artikel 156 van de Gemeentewet:
“De raad kan aan het college, een door hem ingestelde bestuurscommissie en een deelraad bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet”.
Als Nadere Regels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen. Voor de gemeente zijn deze Nadere Regels evenzeer bindend als de Verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente het beleidskader, zoals neergelegd in Verordening en Nadere Regels wel correct heeft gehanteerd. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Land van Cuijk 2024 (eerste wijziging) is door de gemeenteraad vastgesteld. De Nadere Regels worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.
Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen
Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 2: Procedure melding, onderzoek en aanvraag
Niet alle vragen die binnenkomen bij de FrontOffice zijn meldingen zoals bedoeld in de Wet en de Verordening. Indien het probleem van de cliënt direct met het verstrekken van informatie of een doorverwijzing is verholpen, blijft nader onderzoek achterwege. Zo behoren een verzoek om informatie, een vraag om maatschappelijk werk en eenvoudige vraagverheldering niet altijd tot de procedure van een maatwerkvoorziening.
In spoedeisende gevallen moet de gemeente na de melding direct beslissen tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening (artikel 2.3.3. Wmo 2015). Er is sprake van spoed als de hulpvraag om zorg en ondersteuning binnen 24 tot 48 uur moet worden behandeld. Er wordt dezelfde dag als dat de spoedmelding is binnengekomen opdracht gegeven om zorg of ondersteuning te verlenen. Bij een spoedvraag wordt een spoedindicatie afgegeven die leidt tot het direct inzetten van zorg of ondersteuning. Deze spoedindicatie blijft geldig tot het onderzoek is afgerond, met een maximale duur van drie maanden.
Bij cliëntondersteuning gaat het om informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner. Het betreft integrale dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Het doel is regieversterking van de cliënt en zijn omgeving. Een cliëntondersteuner is bijvoorbeeld een ouderenadviseur, welzijnswerker, maatschappelijk werker of medewerker van MEE of OZOZ.
Cliëntondersteuning kan een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daarbij is het uitgangspunt het belang van de cliënt en niet dat van het college. Het kan voorkomen dat cliëntondersteuning toereikend is om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee een maatwerkvoorziening niet nodig is. Een cliëntondersteuner kan de cliënt helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. De cliëntondersteuning dient overigens onafhankelijk te zijn. Dat wil zeggen dat de cliënt ondersteuner moet handelen in het belang van de cliënten. Het betekent ook dat degene die cliënt ondersteuning biedt niet dezelfde persoon kan zijn als die beslist over de toewijzing van een maatwerkvoorziening.
Hoofdstuk 3: Maatwerkvoorziening
Artikel 5 Algemene voorzieningen
De wet omschrijft algemene voorzieningen als aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Indien een algemene voorziening voorziet in een oplossing van het probleem, dan zet het College geen maatwerkvoorziening in. Een voorbeeld hiervan is het OV-gedeelte van de Regiotaxi, waar iedereen in de gemeente zonder enige toets gebruik van kan maken. Net als in de Wmo-Regiotaxi betreft het vervoer van deur-tot-deur en kunnen verplaatsingshulpmiddelen zoals een (elektrische) rolstoel of rollator worden meegenomen in de taxi (scootmobiel niet, maar wel voor Wmo pashouders). Ook het uitlenen van hulpmiddelen uit een pool is een voorbeeld, waarbij de noodzaak voor het hulpmiddel niet individueel wordt getoetst. In Boxmeer is bijvoorbeeld al een rolstoelpool gerealiseerd op 2 instellingslocaties van Pantein. Zorgcoöperaties of andere buurtinitiatieven, maar ook KBO’s hebben vaak inloopvoorzieningen waar mensen terecht kunnen voor een praatje, bakje koffie, knutselen, kaarten of andere bezigheden. Dit kan voor sommige mensen al voldoende zijn om maatschappelijk te participeren. Met een time-out voorziening wordt een voorziening bedoeld alwaar mensen die daar behoefte aan hebben even afstand kunnen nemen van de thuissituatie. Ook voor huishoudelijke hulp zijn mogelijk in de toekomst ook vormen van laagdrempelige ondersteuning te bieden voor inwoners die hierbij problemen ervaren maar waarbij een maatwerkvoorziening (nog) minder passend is.
Artikel 6 Normering hulp bij het huishouden als maatwerk
Hulp bij het huishouden komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten, waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van ondersteuning bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, zo ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. In bijlage 1 en 2 van deze nadere regels is de richtlijn voor het vaststellen van het recht op huishoudelijke hulp en de omvang van passende dienstverlening opgenomen. De in deze bijlage opgenomen beschrijving en geformuleerde normtijden voor hulp bij het huishouden zijn gebaseerd op het HHM Normenkader Huishoudelijke Hulp 2019 en worden volgens jurisprudentie aangemerkt als objectief, onafhankelijk en deugdelijk.
Artikel 7 Sportvoorzieningen als maatwerk
Algemene sportvoorzieningen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een zorgbehoefte en zorgvraag bij inwoners. Maar ook kan met sport en beweging binnen maatwerkvoorzieningen een effectievere ondersteuning ontstaan. Om de mogelijkheden en de grenzen aan verstrekkingen van sporthulpmiddelen en voorzieningen beter te borgen is een richtlijn opgesteld. Deze richtlijn is als bijlage 3 toegevoegd aan deze nadere regels.
Artikel 8 Persoonsgebonden budget
Dit artikel is een uitwerking van artikel 2.3.6. van de Wet, waarin wordt aangegeven dat de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als Persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen. De cliënt moet in de onderzoeksfase (dan wel bij de melding) expliciet en gemotiveerd zijn voorkeur uitspreken voor een Persoonsgebonden budget boven zorg in natura. Het College beoordeelt uiteindelijk of een Persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Dit vindt onder andere plaats via een beoordeling van de schriftelijke (concept) zorgovereenkomst tussen aanbieder en de cliënt. Vanuit de wet zijn hiervoor een aantal criteria aangegeven, zoals de veiligheid doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de leveren diensten.
Artikel 8 lid 5 Verstrekking PGB
Lid 5 sluit aan bij artikel 11 lid 3 sub c van de Verordening, waarbij het Persoonsgebonden budget voor inzet vanuit het sociaal netwerk mogelijk wordt gemaakt. Tot het sociaal netwerk worden personen gerekend uit de huiselijk kring (niet behorend tot het huishouden), zoals buren, vrienden, kennissen, etc. Het inzetten van een Persoonsgebonden budget voor inzet vanuit het sociaal netwerk past feitelijk niet in de werkwijze van de Kanteling, waarin inzet van het sociale netwerk wordt verwacht. In uitzonderlijke gevallen is op basis van maatwerk mogelijk om hiervan af te wijken, zoals bij complexe situaties, of bij situaties waar zorg geleverd wordt vanuit verschillende wetten. In ieder geval moet er sprake zijn van het overstijgen van de gebruikelijke hulp en moet het leiden tot betere, effectievere en doelmatigere ondersteuning.
Artikel 9 Uitsluitingsgronden Persoonsgebonden budget
In lid 1 van dit artikel is aangegeven dat er geen Persoonsgebonden budget wordt toegekend indien het vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet in staat is om zelf de besteding van het PGB of de verantwoording hiervoor te verzorgen. Of hiervan sprake is zal uit het onderzoek moeten blijken. Daarbij wordt gekeken of er sprake is van de volgende situaties:
In deze gevallen heeft de belanghebbende de mogelijkheid de verantwoordelijkheid over te dragen aan een beheerder/curator. Lid 3 ziet onder andere op situaties bij kind voorzieningen, of als er sprake is van een zeer progressieve ziekte
Artikel 10 De hoogte van het Persoonsgebonden budget
Artikel 10 lid 2 Maximumtarief
Het uitgangspunt bij het vaststellen van de hoogte van het Persoonsgebonden budget is dat dit een adequate oplossing moet bieden en niet duurder mag zijn dan de oplossing in natura (artikel 11, lid 1 sub f van de Verordening). Dit betekent dat de hoogte van het budget ook lager kan zijn, dan de tarieven die gehanteerd worden in het kader van de zorg in natura. Daarbij wordt in de Verordening nog het onderscheid gemaakt in het vaststellen van de hoogte van een Persoonsgebonden budget voor het inkopen van de maatwerkvoorziening bij een organisatie/instelling, bij een ZZP-er dan wel via het sociaal netwerk.
Artikel 10 lid 2, 3 en 4 Hoogte PGB
Daar het college geen zorg in natura heeft ingekocht voor verhuizingen/ verhuiskosten en voor sportvoorzieningen, kan hiervoor alleen een PGB worden verstrekt. Om in alle redelijkheid de kosten hiervan te kunnen vaststellen, dient de cliënt tenminste van 2 leveranciers een offerte voor een geschikte voorziening te overleggen. Dan geldt dat de goedkoopst compenserende oplossing, dus de offerte met het laagste bedrag, als basis wordt genomen om de hoogte van het PGB te bepalen. De kosten van verhuizen kunnen daarnaast worden getoetst aan de richtlijnen van het NIBUD, zoals dat bijvoorbeeld ook gebeurt vanuit de Participatiewet. Het NIBUD is een gerenommeerde organisatie op dat gebied. Van een verhuisbedrijf kan een offerte worden gevraagd, maar van bijkomende kosten m.b.t. de herhuisvesting is dat niet altijd mogelijk. De richtlijnen van het NIBUD kunnen dan uitkomst bieden, met name in de gevallen dat het college en de cliënt geen overeenstemming vinden over de hoogte van de verhuiskosten.
In de beschikking wordt de hoogte van het bruto Persoonsgebonden budget opgenomen. Een bruto budget wil zeggen dat de eigen bijdrage niet is ingehouden op het vastgestelde budget en dat het ook niet betaald mag worden uit het budget. De cliënt krijgt hiervoor een aparte beschikking en factuur van het CAK.
Artikel 11 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is bij wet aangewezen om namens het college de uitbetaling en het beheer van het Persoonsgebonden budget uit te voeren. Hierbij vindende betalingen aan de zorgverleners op declaratiebasis plaats. Dit wordt het trekkingsrecht genoemd.
Het trekkingsrecht maakt het mogelijk om alle betalingen aan zorgverleners vooraf te controleren. De SVB maakt inzichtelijk wat de bestedingen zijn en wat het resterende budget is. Budget dat niet wordt besteed, betaalt de SVB na afloop van het jaar terug aan de gemeente.
Artikel 12 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget
De gemeente Land van Cuijk heeft, samen met andere gemeenten in de regio, inkoopafspraken gemaakt met Wmo-aanbieders, veelal in afstemming met Centrumgemeente Oss. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamd kwaliteitskader. Dit kwaliteitskader biedt aanbieders helderheid over een kwalitatief goede ondersteuning en kwaliteitsontwikkeling in de Wmo. Dit zodat de geboden ondersteuning goed aansluit bij de ondersteuningsvraag van de inwoner. Dit kwaliteitskader onder de naam “kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-oost” is nader uitgewerkt in bijlage 4 van deze Nadere Regels en dient ter uitwerking van de artikelen 11 en 17 van de Verordening Wmo (zie ook de toelichting bij artikel 17).
De algemene kwaliteitseisen uit de Wmo 2015 en de eisen uit de Wmo-verordening zijn rechtstreeks van toepassing op de (zorg)aanbieders die door gemeenten zijn gecontracteerd (zorg in natura) en niet op de met een PGB ingekochte ondersteuning. Bij een PGB krijgt de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het PGB inkoopt en daarmee de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de ondersteuning. PGB-leveranciers van voorzieningen of ondersteuning zijn derhalve niet rechtstreeks door de gemeenten aan te spreken op de geleverde kwaliteit. De Wmo 2015 bevat wel de mogelijkheid voor de gemeente om kwaliteitseisen bij de PGB-ondersteuning te stellen.
Voordat een PGB wordt toegekend, dient de gemeente zich ervan te vergewissen dat de budgethouder in staat is om zijn PGB-rechten op verantwoorde wijze te kunnen uitoefenen én dat er voldoende waarborgen zijn dat de kwaliteit van de ingekochte ondersteuning goed is. De regels in artikel 12 hebben als doel om ook de kwaliteit van maatwerkvoorzieningen die middels een PGB worden ingekocht ook zoveel mogelijk te borgen. Niet op de laatste plaats ter bescherming van de cliënt en zijn veiligheid.
Met lid 2 wordt geregeld dat de kwaliteitseisen die gelden voor zorg in natura (in grote lijnen) ook van toepassing zijn op een PGB.
Met lid 3 wordt geregeld dat de (financiële) regie en de uitvoering van het PGB worden gescheiden. Dit ter bescherming van de cliënt en voorkoming van misbruik van het PGB.
In lid 4 en 5 heeft het college specifieke kwaliteitseisen gesteld ten aanzien van een PGB voor ondersteuning (dit heeft dus geen betrekking op hulpmiddelen etc.). Dit zijn eisen die met de aanbieders in natura in de contracten zijn geregeld. Het college vindt het belangrijk om hierin zoveel mogelijk één lijn te trekken. Er wordt wel onderscheid gemaakt tussen professionele (onderneming of zzp-er) en niet professionele ondersteuning (sociaal netwerk). Van professionele aanbieders kunnen verdergaande kwaliteitseisen worden verlangd dan van het sociaal netwerk. Zo stellen we bij ondersteuning door een professional het hebben van een VOG verplicht en is dit bij iemand uit het sociaal netwerk een optie. Dat laatste wil zeggen dat het college per geval onderzoekt of het noodzakelijk is dat een VOG wordt overlegd. Dat kan afhankelijk zijn van de beperkingen van de cliënt (heeft hij zelf de regie?) en de aard van de ondersteuning. Bij huishoudelijke verzorging vanuit het sociaal netwerk zal minder snel om een VOG worden gevraagd dan bij individuele ondersteuning of dagbesteding.
In lid 7 is geregeld dat indien er sprake is van een hoog budget het college de mogelijkheid heeft om een aanvullend advies te vragen. Hierbij is het mogelijk om een deskundige een check in de onderzoeksfase te laten doen, of om in een later stadium een controle te laten doen op de resultaten en een juiste inzet van het Persoonsgebonden budget.
Artikel 13 Verantwoording van het persoonsgebonden budget
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 14 Bijdragen in de kosten
In dit artikel is bepaald dat de bijdrage verschuldigd is zolang er gebruik wordt gemaakt van de maatwerkvoorziening. In de Wet is geregeld dat de bijdrage nooit meer kan zijn dan de kostprijs van de maatwerkvoorziening. Zodra het totaal aan eigen bijdragen de kostprijs van de voorziening heeft geëvenaard, is de eigen bijdrage dus niet meer verschuldigd en kan de cliënt gebruik blijven maken van de voorziening.
In artikel 16 van de Verordening is geregeld hoe de kostprijs voor de maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald. Dit met als doel om deze vormen van maatschappelijke ondersteuning zo toegankelijk mogelijk te houden.
Hoofdstuk 4: Mantelzorgwaardering
Artikel 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 5: Tegemoetkoming meerkosten
Artikel 16 tegemoetkoming meerkosten voor personen met een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen.
In de Verordening is bepaald dat het College nadere regels kan vaststellen omtrent deze tegemoetkoming. Het College heeft er voor gekozen om niet letterlijk artikel 2.1.7 van de Wet te volgen en is eraan gehouden om dit toe te lichten. Vanuit het minimabeleid is er voor inwoners met een laag inkomen – tot 120% van de toepasselijke bijstandsnorm – de mogelijkheid om deel te nemen aan een collectieve zorgverzekering.
Hoofdstuk 6: Kwaliteit, inspraak en slotbepalingen
Artikel 17 Reële kostprijs bij diensten van derden
De gemeente Land van Cuijk heeft, samen met andere gemeenten in de regio, inkoopafspraken gemaakt met Wmo-aanbieders, veelal in afstemming met Centrumgemeente Oss. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamd kwaliteitskader. Dit kwaliteitskader biedt aanbieders helderheid over een kwalitatief goede ondersteuning en kwaliteitsontwikkeling in de Wmo. Dit zodat de geboden ondersteuning goed aansluit bij de ondersteuningsvraag van de inwoner. Dit kwaliteitskader onder de naam “kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-oost” is nader uitgewerkt in bijlage 4 van deze Nadere Regels en dient ter uitwerking van de artikelen 11 en 17 van de Verordening Wmo (zie ook de toelichting bij artikel 12).
Op grond van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is het College gehouden om diensten die het van derden inkoopt tegen een reële prijs in te kopen. Deze prijs moet in goede verhouding staan tot de kwaliteit van de dienst. In plaats van zelf reële prijzen vast te stellen bij een inschrijving, kan het College ervoor kiezen om van de derde die de dienst levert te eisen dat hij deze tegen een reële prijs aanbiedt (artikel 5.4 lid 4 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Het College maakt gebruik van deze bevoegdheid. Dat wil zeggen dat het College van de derde eist dat deze bij een inschrijving een prijs hanteert waarbij rekening is gehouden met de kosten van de beroepskracht, redelijke overheadkosten, kosten voor niet productieve uren, reis- en opleidingskosten, indexatie en overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen. Bovendien moet de derde bij de prijsstelling rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, alsmede met de continuïteit in de hulpverlening. Zie verder ook de (uitgebreidere) toelichting op artikel 18 van de Verordening.
Artikel 18 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 19 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het betrekken van ingezetenen bij het beleid, zoals bedoeld in artikel 22 van de Verordening. De nadere regels over het betrekken van ingezetenen zijn vastgelegd in de Verordening Adviesraad Sociaal Domein gemeente Land van Cuijk 2022.
De ingangsdatum van deze nadere regels.
Artikel 21 Intrekking oude nadere regels
De eerder vastgestelde Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning worden per
BIJLAGE 1 Richtlijn voor het vaststellen van recht op hulp bij het huishouden
Als ondersteuning door het college bij het schoonhouden van het huis noodzakelijk blijkt, kan een maatwerkvoorziening Huishoudelijke hulp worden toegekend. Om de totale omvang van de ondersteuning te bepalen wordt de benodigde ondersteuningstijd van verschillende resultaten vastgesteld. Deze resultaten zijn:
Het huis is schoon en leefbaar: Een huis is schoon en leefbaar als het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Met ‘schoon’ bedoelen we: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. ‘Leefbaar’ staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken hier geen onderdeel van uit.
Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening Huishoudelijke hulp, maken we gebruik van het HHM Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019. In meerdere gevallen heeft de rechtbank en uiteindelijk ook de CRvB (10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835) het onderzoek dat door bureau HHM en KPMG Plexus is uitgevoerd, beoordeeld als ‘objectief, onafhankelijk en deugdelijk’. Daarmee voldoet het aan de criteria die eerder door de Raad zijn gesteld en kan het worden benut voor onderbouwing van de in te zetten omvang van de Huishoudelijke hulp door een gemeente.
Onderzocht wordt of met oplossingen uit het voorliggend veld de noodzaak van ondersteuning door het college kan worden weggenomen of verminderd. Hierbij kan gedacht worden aan de inzet van hulpmiddelen (zoals een lichte handstofzuiger/ robotstofzuiger), het gebruik van een glazenwasser of een particuliere schoonmaakhulp, een wasservice of maaltijdondersteuning vanuit de Zvw.
Het college toetst of algemene voorzieningen, zoals een wasservice, passend zijn door in het gesprek na te gaan of:
Het normenkader gaat uit van 125 minuten per week in de ‘gemiddelde situatie’ bij volledige overname. Wanneer inwoners als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding. Als zij minder ondersteuning nodig hebben, dan wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van eigen kracht, gebruikelijke hulp en het netwerk.
Basisuren schoon en leefbaar huis in de gemiddelde situatie
De basisuren richten zich op het uitvoeren van het lichte en zware schoonmaakwerk. Denk aan het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van ramen, vloeren en sanitair en bedden verschonen. Uit objectief, onafhankelijk onderzoek is gebleken dat er 125 minuten per week nodig is om het resultaat ‘Schoon en leefbaar huis’ te behalen in een ‘gemiddelde situatie’. Hieronder verstaan we:
Persoonlijke opvattingen van inwoners of hulpen kunnen soms anders zijn dan waarop dit normenkader is gebaseerd. In die gevallen is het normenkader leidend, omdat deze op basis van onderzoek bij en met vele inwoners en in afstemming met diverse deskundigen tot stand is gekomen.
Het normenkader betreft de voor de hulp beschikbare totale tijd, inclusief de indirecte tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, interactie met de inwoner en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. De activiteiten benodigd voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis staan in bijlage 2. Een activiteit kan in het ene huishouden meer tijd kosten dan in het andere. De inwoner is vrij de uren naar eigen inzicht in te zetten voor het realiseren van het resultaat ‘Schoon en leefbaar huis’. De inwoner stemt zelf met de door hem/haar gekozen aanbieder af met welke taken met welke frequentie dit wordt ingevuld.
Meer en minder inzet schoon en leefbaar huis
Niet iedere inwoner past in deze omschrijving van de gemiddelde situatie. Voor inwoners waarbij de gemiddelde situatie niet van toepassing is, kunnen invloedsfactoren worden meegewogen. Deze invloedsfactoren kunnen leiden tot ‘meer inzet’ of ‘minder inzet’. Daarmee wordt voor iedere inwoner maatwerk gerealiseerd. De aanwezigheid van de bepaalde kenmerken leidt niet automatisch tot meer inzet. Het is steeds de vraag de aan consulent of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon, waardoor meer inzet nodig is.
De volgende invloedsfactoren kunnen maken dat meer of minder ondersteuningstijd nodig is:
Mogelijkheden inwoner zelf: de fysieke mogelijkheden van de inwoner om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt de trainbaarheid en leerbaarheid van de bewoner mee.
Dit kan op twee manieren uitwerken:
Er wordt eerst onderzocht of inwoner via de eigen mogelijkheden, het eigen netwerk en de eigen kracht in combinatie met de basisuren in staat is (een deel van) het noodzakelijke hoger niveau van hygiëne of schoonmaken te realiseren. Van de inwoner wordt verwacht dat maatregelen getroffen worden om de extra inzet te beperken, zoals het inschakelen van een incontinentieverpleegkundige en/of het saneren van de woning.
Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers: de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de inwoner en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.
Samenstelling van het huishouden: het aantal personen en de leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet persé extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij (noodzakelijkerwijs) gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke zorg). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.
Inrichting, bewerkelijkheid en omvang van de woning.
Extra inzet voor kenmerken van de woning worden alleen in uitzonderlijke situaties toegekend. Van de inwoner wordt verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door zorg te dragen dat de woning toegankelijk, praktisch ingericht, opgeruimd en onderhouden is. Een voorbeeld hiervan is het beperken van beeldjes, fotolijstjes en andere losse accessoires op plekken die regelmatig gestoft moet worden. In extreme situaties waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt, kan extra (tijdelijk) inzet nodig zijn. Bijvoorbeeld tijdelijk wanneer er sprake is van hoarding, wanneer er ondersteuning is ingezet. Ook kan extra inzet nodig zijn door bouwkundige en externe factoren. Bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes. Een grote woning kan, maar hoeft niet persé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken.
Schoon linnen- en beddengoed en schone kleding
Ondersteuning ten behoeve van dit resultaat wordt geboden als de inwoner een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van het linnen- en/of beddengoed en kleding. De verzorging van de was, zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied omvat het machinaal wassen, laten drogen en opvouwen van kleding en linnen- en beddengoed.
Tijdens het gesprek met de inwoner worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Er wordt binnen dit resultaatgebied gekeken naar wat de inwoner zelf nog kan en in welke mate het netwerk ondersteuning kan bieden. Daarbij kan gedacht worden aan de vraag of de inwoner met behulp van de mensen om hem of haar heen kan zorgen voor schone en draagbare kleding. Is er bijvoorbeeld een familielid of zijn buren bereid de was wekelijks te doen? Als sprake is van een gezonde huisgenoot valt dit resultaat vrijwel altijd onder de reikwijdte van gebruikelijke zorg en biedt het college geen ondersteuning.
Verwacht mag worden dat de inwoner beschikt over een wasmachine. Als die er niet is, behoort het realiseren van een wasmachine tot de verantwoordelijkheid van de inwoner. Daarnaast wordt van de inwoner verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger. Van betrokkene wordt tevens verwacht dat hij/zij redelijkerwijs al het mogelijke heeft gedaan om het ontstaan van extra zware was te beperken. Bijvoorbeeld door het gebruik van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten.
Strijken wordt zonder medische noodzaak niet geïndiceerd omdat dit in de vorm van strijkvrije kleding en voorzieningen zoals de strijkservice kan worden opgelost.
Van de inwoner wordt in principe verwacht dat hij/zij met op eigen kracht, met behulp van gebruikelijke zorg/ het netwerk, algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen de boodschappen doet. Verschillende supermarkten bezorgen boodschappen aan huis. Daarnaast zijn er in Land van Cuijk vrijwilligers actief die kunnen ondersteunen met het (samen) doen van de boodschappen. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen wordt ondersteuning door het college bezien. Bijvoorbeeld wanneer de inwoner vanwege een medische oorzaak voor de dagelijkse levensbehoeften aangewezen is op een groot aantal verschillende winkels waardoor de bezorgkosten niet door de inwoner te dragen zijn. De taken bestaat uit het een maal per week opstellen van een boodschappenlijst, het doen van de boodschappen en het opruimen van de boodschappen.
Het klaarzetten of bereiden van primaire levensbehoeften
Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig 1 keer per dag 2 broodmaaltijden worden bereid en 1 keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet. De taken bestaan uit: tafel dekken, eten en drinken eventueel opwarmen en klaarzetten, afruimen, afwassen of vaatwasser inruimen/uitruimen.
Tijdens het gesprek met de inwoner worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan betrokkene op eigen kracht of met hulp van de mensen om hem heen een maaltijd verzorgen? Is er een huisgenoot aanwezig of een van de buren in staat een maaltijd klaar te zetten of op te warmen? Ook wordt er in het onderzoek gekeken of voorliggende of Algemene voorzieningen zoals kant en klaar maaltijden van de supermarkt, de maaltijd op een (basis)ontmoetingsplek, maaltijdbezorging aan huis etc. oplossingen bieden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de inwoner aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering of Wet langdurige zorg. Indien dit er niet of onvoldoende tot de noodzakelijke oplossing leidt, kan ondersteuning door het college worden bezien.
Zorgverzekering Kant en klaar maaltijden van de supermarkt, de maaltijd op een (basis)ontmoetingsplek, maaltijdbezorging aan huis. |
|
Thuis zorgen voor minderjarige kinderen
Het zorgen voor kinderen is een taak van ouder en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en (het organiseren van de noodzakelijke) verzorging van zijn of haar kinderen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van een van de ouders de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een definitieve oplossing. Een indicatie wordt afgegeven om ouder(s) of verzorger(s) de mogelijkheid te bieden in een oplossing te voorzien. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de inwoner aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo. De zorg voor kinderen omvat het wassen, douchen, aankleden, verschonen van luiers en het voeden van baby's. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat. Tijdens het gesprek met de inwoner worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Zijn er algemene, collectieve of overige voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de inwoner op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem heen zorgen voor de kinderen?
De zorg voor kinderen kan bestaan uit de volgende activiteiten: wassen, aankleden, eten geven, structuur bieden, was verzorgen, kamers opruimen, eten maken, tasjes school klaarmaken, meer tijd huishoudelijke taken, brengen naar school/crèche, naar bed brengen, afstemmen met andere hulp/informele zorg, afstemming/sociaal contact.
Regie op gestructureerd huishouden
Regie bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer de inwoner niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. De hulp heeft signalerende, aansturende en regietaken. De ondersteuning bestaat uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Waaronder het opslaan en beheer van levensmiddelen. Voor de hulp geldt een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren (en doorgeven aan de gemeente) van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij de inwoner. Waaronder het bewaken of het nog verantwoord is dat de inwoner zelfstandig woont. De hulp dient de inwoner zoveel mogelijk te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de inwoner.
Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de inwoner verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt (bijv. een terminale situatie) of als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelvermogen, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Regie bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt niet ingezet wanneer de inwoner een Wmo-indicatie voor individuele begeleiding heeft. Dit omdat individuele begeleiding gericht is op de algehele zelfredzaamheid in het dagelijks leven van de inwoner, waar het huishouden onderdeel van uitmaakt.
Ondersteunen met advies, instructie en voorlichting
Een andere vorm van regie is het ondersteunen met advies, instructie en voorlichting gericht op het aanleren van praktisch vaardigheden in het huishouden. Bijvoorbeeld als een partner net is weggevallen. Soms is het dan praktisch hiervoor aan de (vaak al vertrouwde) huishoudelijke hulp voor een aantal weken extra tijd toe te kennen. Deze ondersteuning is altijd van korte duur. De taken bestaan uit het aanleren en samen uitvoeren van de activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis en de wasverzorging. In uitzonderlijke situaties wordt ook ondersteuning ingezet voor het aanleren en samen uitvoeren van activiteiten gericht op boodschappen en maaltijden.
BIJLAGE 2 Activiteiten schoon en leefbaar huis
BIJLAGE 3 Richtlijn voor sportvoorzieningen als maatwerk
Het behoeft geen betoog dat sporten bijdraagt aan een gezonde levensstijl. Daarnaast heeft deelname aan sportieve activiteiten een belangrijke plaats in het maatschappelijk leven. Sporten is een vorm van recreatie, het verbindt mensen en is een activiteit gericht op maatschappelijke participatie.
Vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) zijn gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning van hun inwoners op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang. Het gaat hierbij zowel om het voorkomen als wel om het bieden van voorzieningen aan inwoners die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben. De Wmo beoogt dat iedereen kan meedoen aan de maatschappij en zo veel mogelijk zelfstandig kan blijven wonen. In het bijzonder geldt dit voor mensen met een beperking en/of chronische, psychische of psychosociale problemen.
Steeds meer gemeenten hebben in hun Wmo-beleid oog voor de kracht van sport en bewegen. Want algemene sportvoorzieningen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een zorgbehoefte en zorgvraag bij inwoners. Maar ook kan met sport en bewegen binnen maatwerkvoorzieningen een effectievere ondersteuning ontstaan. Het Wmo-beleid wordt in samenhang met andere beleidsterreinen vormgegeven, zoals met het sportbeleid en gezondheidsbeleid.
De uitdaging om via laagdrempelige algemene sportvoorzieningen participatie en eigen kracht van inwoners te versterken en zo zware en dure zorg en ondersteuning te voorkomen spreekt breed aan. Gezondheid, participatie en zelfredzaamheid zijn hierin sleutelbegrippen. Sport en bewegen kan bijdragen aan een gezonde leefomgeving, of dat nou een buurt, wijk of een dorp is. De kans op onder meer lichamelijke aandoeningen, sociaal isolement en sociaal emotionele klachten wordt met sport en bewegen verlaagd.
Sportverenigingen – en ook andere sportaanbieders- kunnen een belangrijke verbindende rol vervullen. Zij treden in buurten en wijken op als belangrijke ontmoetingsplek, met een onmiskenbare bindende factor tussen mensen van verschillende generaties, achtergronden en persoonlijke situaties. Niet alleen draagt dit bij aan de sociale samenhang, maar ook aan zelfredzaamheid. Doordat mensen onderdeel uitmaken van het netwerk van hun sportaanbieder, wordt het aantal sociale contacten groter. Hierop kan eventueel een beroep worden gedaan als dat nodig is. Het stimuleren en in stand houden van vrijwilligerswerk bij sportverenigingen zorgt er bovendien niet alleen voor dat sportverenigingen kunnen blijven bestaan, maar ook geeft het mensen meer invulling aan hun eigen meedoen.
Indien inwoners niet op eigen kracht of samen met anderen tot voldoende zelfredzaamheid en participatie in staat zijn, kunnen zij een beroep doen op maatwerkvoorzieningen. In de uitvoering van de Wmo -bijvoorbeeld bij dagbesteding, beschermd wonen of maatschappelijke opvang- ontstaan kansen als zorg- en maatschappelijke organisaties en sportaanbieders samenwerkingsrelaties aangaan. Deze samenwerkingsverbanden kunnen ertoe bijdragen dat inwoners met een beperking bijvoorbeeld een zinvolle dagbesteding vinden (deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten of vrijwilligerswerk). Maar het kan ook bijdragen aan herstel of rehabilitatiedoelen, persoonlijke ontplooiing en tegengaan van isolement. Een belangrijke meerwaarde van een sportieve dag invulling bij sportaanbieders is dat inwoners met een beperking (weer) meer onderdeel gaan uitmaken van de maatschappij en deel gaan uitmaken van het netwerk van hun sportaanbieder.
Binnen de Wmo-verordening zijn er mogelijkheden voor de verstrekking van sporthulpmiddelen aan mensen die door aantoonbare beperkingen onvoldoende kunnen participeren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de verstrekking van een sportrolstoel. Ook andere sportvoorzieningen kunnen onderdeel uitmaken van de afwegingen bij de gemeente voor het verstrekken van een maatwerkvoorzieningen. De behoefte om een bepaalde sport te beoefenen in relatie tot (andere vormen van) participatie en de individuele omstandigheden zijn de basis om (mogelijk) invulling te geven aan een sportvoorziening voor het beoefenen van een bepaalde sport. Bij de afwegingen in dit kader worden o.a. de volgende punten betrokken:
In voorkomende gevallen mag van de aanvrager worden verwacht dat hij/zij enige (diepliggende) motivatie laat zien waaruit blijkt dat de gevraagde sportvoorziening een wezenlijke bijdrage levert aan het oplossen van zijn/haar participatieprobleem in het ontmoeten van medemensen.
Het is overduidelijk dat sporten in teamverband leidt tot het fysiek ontmoeten van medemensen en het kunnen aangaan van sociale verbanden met hen. Echter het is niet uitgesloten dat het beoefenen van een individuele sport ook kan leiden tot het ontmoeten van medemensen, zij het niet altijd fysiek. Denk bijvoorbeeld aan een clubblad waaruit vervolgens virtuele contacten ontstaan of misschien af en toe bijeenkomsten worden georganiseerd.
Hoewel een sportvoorziening de maatschappelijke participatie van de aanvrager aantoonbaar kan vergroten, wil dat niet zeggen dat de gevraagde voorziening moet worden verleend. Iemand kan immers ook al op andere manieren participeren en daarvoor niet zijn aangewezen op ook nog een sportvoorziening. Hierbij past een afweging van redelijkheid en proportionaliteit. Daarmee zijn er wel degelijk grenzen aan de verstrekking van gevraagde sportvoorzieningen in de Wmo.
Het kunnen sporten op hoog niveau valt niet onder de maatwerkverstrekkingen en voorzieningen in de Wmo.
Om binnen de Wmo te profiteren van de positieve effecten van sport, geldt wel als voorwaarde dat de sport- en beweegactiviteiten in fysiek en sociaal opzicht toegankelijk zijn voor kwetsbare burgers. Samenwerking tussen zorg- en maatschappelijke organisaties is nodig om drempels voor inwoners met een beperking weg te nemen, ook als het gaat om het benutten van de meerwaarde van algemene sportvoorzieningen.
BIJLAGE 4 Kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-Oost
Dit kwaliteitskader van de Wmo regio Brabant Noordoost-Oost (BNO-O) is een bijlage bij de nadere regels Wmo ter uitwerking van de artikelen 11 en 17 van de Verordening Wmo. Het kwaliteitskader preciseert aan welke eisen de Wmo-ondersteuning moet voldoen. Het vormt de basis om met elkaar te werken aan kwalitatief goede ondersteuning en kwaliteitsontwikkeling, zodat de ondersteuning goed aansluit bij de ondersteuningsvraag van de inwoner.
In dit kader zijn de eisen opgenomen die de regio stelt aan de kwaliteit van de volgende Wmo-ondersteuning:
Het kader is van toepassing op alle zorgaanbieders, zowel Zorg in Natura(ZIN)-aanbieders als PGB-aanbieders.
De aanbieders die een overeenkomst met de gemeente hebben, stemmen via de overeenkomst in met de eisen.
Bij inkoop via een PGB toetst de gemeente de cliënt op de PGB-vaardigheden. De budgethouder maakt afspraken met de zorgaanbieder en moet beoordelen en beargumenteren of de geleverde ondersteuning passend en kwalitatief goed is en of er een veilige situatie is. De gemeente kan periodiek controleren op de voortgang van de resultaten en kwaliteit van de ondersteuning.
Team Contractmanagement en Inkoop
Team Contractmanagement en Inkoop Wmo regio BNO-O gaat over het contractmanagement met de aanbieders in de regio BNO-O. De contractmanagers toetsen voorafgaande aan de contractering en tijdens de contractbezoeken de kwaliteit van de aanbieders. Team Contractmanagement en Inkoop bespreekt ook de kwaliteit met PGB-aanbieders beschermd wonen en wonen met ondersteuning. De gemeenten gaan over de verstrekkingen van de overige persoonsgebonden budgetten (PGB).
De gemeente Oss is gemandateerd voor de doorontwikkeling en uitvoering van het Wmo toezicht voor de regio BNO-O. De volgende toezichthouders zijn door het college van burgemeester en wethouders aangewezen:
De taak van Toezicht is een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de geleverde Wmo-ondersteuning in de regio Brabant Noordoost-Oost. Deze taak mag breed opgevat worden. Kwaliteit wordt omschreven als: “de vraag of de geboden hulp, ondersteuning of voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is”. Het betreft toezicht op de kwaliteit en rechtmatigheid. De toezichthouder hanteert verschillende instrumenten om te toetsen, zoals documentonderzoek, observatie, interviews met cliënten, medewerkers en externe samenwerkingspartners, onderzoek van personeels- en cliëntdossiers, onderzoek zorgovereenkomst SVB en aanvullende afspraken, gesprek vertegenwoordiger cliënt.
Dit kwaliteitskader bestaat uit twee onderdelen en een bijlage.
Dit onderdeel gaat over de kwaliteitseisen die gelden voor zowel zorg in natura als de ondersteuning die is ingekocht met een PGB en die wordt geboden door een andere zorgaanbieder dan een persoon uit het sociaal netwerk (formeel PGB). De kwaliteitseisen zijn onderverdeeld in zes thema’s:
Elk thema is uitgewerkt in een aantal eisen. Per eis is aangegeven waar de gemeenten onder andere naar kijken om te beoordelen of deze eis behaald wordt.
In een aparte kolom is aangegeven op welke vorm van ondersteuning de eis van toepassing is. Onder Beschermd wonen wordt in dit document ook Wonen met ondersteuning verstaan. In een aparte kolom is aangegeven of een eis ziet op ondersteuning ingekocht met PGB.
Dit onderdeel bevat de kwaliteitseisen voor de ondersteuning die is ingekocht met een PGB en die wordt geboden door een persoon uit het sociaal netwerk.
Bijlage: Dit onderdeel beschrijft extra eisen voor ondersteuning en deskundigheid
De veiligheid van de cliënt is gewaarborgd bij de geboden voorziening. De relatie tussen cliënt en medewerker is voor de cliënt vertrouwd en stabiel, de medewerker neemt de privacy in acht en de medewerker onderneemt actie bij gesignaleerde onveiligheid in de situatie van cliënt. |
||||
Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar? |
Geldt voor ZIN 1 |
|||
De aanbieder onderkent en beperkt veiligheidsrisico’s voor de cliënt. |
|
|||
Ruimtes waar cliënten worden opgevangen zijn veilig en hygiënisch. De locatie is ingericht voor de doelgroep en in overeenstemming met de voor de functie relevante bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Bouwbesluit. |
|
BW en DB2 |
||
De aanbieder toont aan dat de zorg voor cliëntveiligheid goed is geborgd door het hebben, toepassen en continu onderhouden van beleid op dit terrein. |
|
|||
De aanbieder zet ter ondersteuning van cliënten uitsluitend medewerkers, stagiaires en vrijwilligers3 in die beschikken over een Verklaring omtrent gedrag (VOG), gericht op het screeningsprofiel ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’. Voor medewerkers die in dienst treden, geldt dat de VOG op het moment van indiensttreding niet ouder mag zijn dan 3 maanden. De eis van 3 maanden geldt voor zittende medewerkers niet. Als de aanbieder vermoedt dat een medewerker niet voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, eist hij dat binnen 4 weken een nieuwe VOG door de medewerker wordt aangevraagd en overgelegd. Als de VOG er niet (op tijd) komt, dient de aanbieder zo snel mogelijk maatregelen te nemen om cliënten te beschermen. Indien de aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, geldt deze eis ook voor de onderaannemer. De VOG is ook verplicht voor bestuurders van aanbieders. |
|
|||
|
||||
Bij aanmelding van cliënt/cliëntsysteem voert de professional altijd een kindcheck uit, waarin de professional toetst:
|
|
|||
De aanbieder/medewerker van aanbieder bij wie de ondersteuning met een PGB wordt ingekocht, mag geen vertegenwoordiger van cliënt zijn ten aanzien van de zaken die te maken hebben met het beheer van het PGB zoals financiën, contract zorgverlener en kwaliteit. |
DOELMATIG, DOELTREFFEND EN CLIENTGERICHT In samenwerking met de cliënt is een trajectplan opgesteld, waaruit blijkt welke ondersteuning wordt geboden en wat de ondersteuningsbehoeften en de daaraan gekoppelde doelen en resultaten van de cliënt zijn. Ook wordt de ondersteuning regelmatig besproken, geëvalueerd en bijgesteld. De ondersteuning verloopt vervolgens zoals afgesproken om de eigen regie en zelfredzaamheid van de cliënt te stimuleren. |
||||
Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar? |
Geldt voor ZIN4 |
|||
De aanbieder geeft aantoonbaar invulling aan het proces van de ‘regie bij de Cliënt’:
|
|
|||
De aanbieder legt doelen en afspraken met de cliënt schriftelijk vast in een trajectplan. In het trajectplan wordt minimaal ingegaan op:
Het trajectplan wordt zo nodig bijgesteld en bijstelling leidt tot aanpassing van de ondersteuning van cliënt. Op verzoek van de medewerker toegang verstrekt aanbieder een evaluatieverslag. |
|
|||
Er is een passend aanbod van activiteiten en ondersteuning gericht op de doelen die passen bij de hulpvraag van de cliënt. Er is voldoende continuïteit in de verleende ondersteuning. |
Bij Gespecialiseerde dagbesteding:
|
|
DB5 |
||
De aanbieder toont aan dat cliënt integrale ondersteuning ontvangt. Er is aandacht voor alle leefgebieden, waaronder: wonen, werk, dagbesteding, inkomen, sociale en maatschappelijke participatie, psychische en fysieke gezondheid, leefstijl, hobby’s, vrije tijd, het sociale netwerk, veiligheid en justitie. Met cliënt zijn op alle voor hem/haar relevante leefgebieden doelen bepaald en afspraken gemaakt. |
|
|||
De aanbieder werkt zoveel als mogelijk met vaste contactpersonen voor cliënt voor de duur van het traject. |
||||
De cliënt wordt respectvol bejegend en zijn rechten worden gewaarborgd. |
|
|||
De aanbieder meet minimaal één keer per twee jaar individuele cliëntervaringen. De aanbieder neemt de volgende vijf vragen op in de vragenlijst:
Aanbieder toont aan dat hij aantoonbaar verbeteringen doorvoert op basis van de uitkomsten van de meting van individuele cliëntervaringen. De aanbieder stelt de centrumgemeente Oss één maal per twee jaar het meest recente cliënttevredenheidsonderzoek beschikbaar, inclusief de hieruit voortvloeiende verbeterplannen. |
|
|||
De aanbieder toont aan op welke wijze hij invulling geeft aan het gedachtegoed van ‘instroom, doorstroom en uitstroom’ in de ondersteuning en het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie, het behouden daarvan of vertragen van de achteruitgang daarin. |
|
|||
De aanbieder toont aan dat vroegtijdige uitval wordt geanalyseerd. |
|
De voorziening is AFGESTEMD op de reële behoefte van de cliënt en andere vormen van zorg of hulp. |
||||
Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar? |
Geldt voor ZIN6 |
|||
De aanbieder zorgt voor ondersteuning in samenhang met andere hulp. In overleg met andere betrokken (professionele) partijen wordt vastgelegd welke professional de casusregisseur is. |
|
|||
De aanbieder betrekt, indien van toepassing, met toestemming van de cliënt, de mantelzorger(s) bij het opstellen van het trajectplan voor cliënt, maakt daarbij gebruik van de ervaringsdeskundigheid van de mantelzorger(s) en neemt in het trajectplan op welke informele zorg (mantelzorg) wordt ingezet. Bij een signaal van dreiging tot overbelasting van de mantelzorger verwijst de aanbieder de mantelzorger via een zorgvuldige overdracht door naar voor de mantelzorger passende ondersteuning. |
|
DESKUNDIGHEID VAN DE PROFESSIONAL De ondersteuning is van goede kwaliteit en wordt verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard. De medewerker heeft de vereiste kennis, houding en vaardigheden om passende ondersteuning in te zetten bij de betreffende doelgroep. |
||||
Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar? |
Geldt voor ZIN7 |
|||
De aanbieder toont aan dat professionals (betaald en onbetaald) aantoonbaar beschikken en blijven beschikken over de deskundigheid en vakbekwaamheid die nodig is voor het leveren van de ondersteuning en past bij de professionele standaard van de branche. Dit betekent dat het opleidingsniveau en de werkervaring van het in te zetten personeel passen bij de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en indien van toepassing, een bijdrage leveren aan een structurele verbetering van zijn zelfredzaamheid en participatie. Dit geldt ook voor onderaannemers, ingehuurd personeel en zelfstandigen. Eventuele specifieke extra eisen per ondersteuningsvorm zijn vermeld in bijlage II. |
|
|||
De aanbieder heeft een optimale balans tussen de inzet van professionals, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers. Deze balans is afgestemd op de aanwezige cliënten en de actuele ondersteuningsvragen. Inzet van niet professionele medewerkers (vrijwilligers/ stagiaires/ ervaringsdeskundigen) vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van een deskundig en vakbekwame medewerker. |
|
|||
In gemeenten waar het AVE-model is ingevoerd, handelt de professional conform dit model. |
|
De aanbieder zet passende instrumenten in om de kwaliteit van de organisatie systematisch te beheren en te verbeteren. |
||||
Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar? |
Geldt voor ZIN8 |
|||
De aanbieder toont aan dat hij werkt met een voor zijn branche geldend kwaliteitskeurmerk of een kwaliteitssysteem dat de kwaliteit van ondersteuning aantoonbaar moet bewaken, beheersen en verbeteren. |
|
|||
De aanbieder meldt iedere calamiteit9 en ieder geweldsincident 10 dat zich heeft voorgedaan bij de uitvoering van de ondersteuning binnen twee werkdagen aan de toezichthoudende ambtenaar van de GGD Hart voor Brabant. De aanbieder handelt conform de factsheet Melding van calamiteiten en geweld Wmo en het protocol van de GGD, te vinden via https://www.ggdhvb.nl/professionals/ik-wil-iets-melden/meldpunt-toezicht-wmo |
|
|||
De aanbieder hanteert voor zijn medewerkers aantoonbaar een meldcode waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Deze meldcode draagt er toe bij dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De aanbieder bevordert aantoonbaar de kennis en het gebruik van de meldcode. |
|
|||
De aanbieder heeft aantoonbaar een effectieve, laagdrempelige interne en externe klachten- en/of geschillenregeling en maakt duidelijk kenbaar aan cliënten hoe zij een klacht 11 kunnen indienen. Dit betekent dat de cliënt op eenvoudige wijze zijn klacht kenbaar kan maken en dat het voor de cliënt helder is wat er met de klacht wordt gedaan. Bij Zorg in Natura: De aanbieder levert één maal per jaar een totaalrapportage aan van ontvangen klachten over de dienstverlening naar aard en oorzaak met verbeterpunten volgens een vastgesteld format (te vinden via www.pleio.nl, groep Bestuurlijk aanbesteden Wmo Brabant Noordoost-Oost). |
|
|||
Cliënten hebben medezeggenschap over de manier waarop de ondersteuning wordt georganiseerd en uitgevoerd. De aanbieder zorgt ervoor dat de informatie over medezeggenschap voldoende kenbaar is bij cliënten. |
|
|||
De aanbieder meldt de inzet van een onderaannemer en welke onderdelen van de ondersteuning door de onderaannemer worden uitgevoerd. |
|
Deze eisen hebben te maken met integriteit en continuïteit van dienstverlening. |
||||
Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar? |
Geldt voor ZIN 12 |
|||
De aanbieder informeert de centrumgemeente Oss direct bij:
|
||||
Er bestaan geen integriteitstwijfels ten aanzien van de aanbieder en eigenaar/bestuurder en aan hen gelieerde vennootschappen (voor verdere uitwerking zie bijlage I). |
|
|||
De aanbieder verleent actief alle benodigde medewerking aan een onderzoek van de toezichthouders zoals de gemeentelijke toezichthouder en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en geeft opvolging aan aanbevelingen die uit deze onderzoeken voortkomen. |
||||
De aanbieder is verplicht de gemeenten te informeren via zorginkoop@oss.nl over ieder onderzoek bij de aanbieder of bij een door hem voor de uitvoering van de ondersteuning ingeschakelde onderaannemer naar de kwaliteit/veiligheid van de voorziening door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of door een toezichthouder van een gemeente anders dan van de gemeenten in de regio Brabant Noordoost-Oost. Deze informatieplicht geldt indien er sprake is van een onderzoek naar aanleiding van een signaal over onvoldoende kwaliteit/veiligheid of rechtmatigheid. Als de aanbieder een verbeterplan moet opstellen om volledig te voldoen aan wet- en regelgeving en/of om risico’s beter te beheersen, stuurt de aanbieder een kopie van dit verbeterplan onmiddellijk naar de gemeente. |
De ondersteuning is veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht. |
|
De ondersteuning is afgestemd op de persoonlijke situatie en behoeften van de cliënt en zijn omgeving. |
|
De ondersteuning wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren. |
|
De ondersteuning voldoet aan alle eisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. |
|
De cliënt maakt samen met de persoon die de ondersteuning gaat bieden een plan waarin doelen, afspraken en evaluatiemomenten worden vastgelegd. Het plan is afgestemd op door de gemeente gestelde doelen en evaluatiemomenten. Uit het plan blijkt de betrokkenheid van de inwoner en het sociaal netwerk. |
|
De persoon die de ondersteuning biedt, doet op verzoek verslag aan de gemeente over de voortgang van de ondersteuning. |
|
Als de gemeente dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de ondersteuning, kan de gemeente bepalen dat de persoon die de ondersteuning biedt beschikt over een VOG die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze persoon is gestart met het bieden van ondersteuning. |
|
De persoon die de ondersteuning levert meldt iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de uitvoering van de ondersteuning binnen twee werkdagen aan de toezichthoudende ambtenaar van de GGD Hart voor Brabant en handelt conform de factsheet Melding van calamiteiten en geweld Wmo en het protocol van de GGD, te vinden via https://www.ggdhvb.nl/professionals/ik-wil-iets-melden/meldpunt-toezicht-wmo |
|
De persoon die de ondersteuning levert mag niet tevens het administratief beheer van het persoonsgebonden budget doen. |
|
De persoon die de ondersteuning levert verleent actief alle benodigde medewerking aan een onderzoek van de toezichthouder en verstrekt alle benodigde informatie. |
|
De persoon die de ondersteuning levert is verplicht de gemeenten te informeren via zorginkoop@oss.nl over ieder onderzoek naar de kwaliteit/veiligheid van de ondersteuning door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of door een toezichthouder van een gemeente anders dan van de gemeenten in de regio Brabant Noordoost-Oost. Deze informatieplicht geldt indien er sprake is van een onderzoek naar aanleiding van een signaal over onvoldoende kwaliteit/veiligheid of rechtmatigheid. |
Bijlage I: Extra eisen ondersteuning en deskundigheid
Beschermd wonen met 24-uurs fysieke aanwezigheid van geschoold personeel, dat ingezet wordt bij niet planbare ondersteuning:
Er is 24 uurs fysieke aanwezigheid van geschoold personeel, in de nacht in de vorm van een slaap en/of waakdienst, waarbij personeel direct fysiek nabij en benaderbaar is door de cliënt. Dit personeel kan binnen 5 minuten bij cliënt aanwezig zijn vanuit de fysieke aanwezigheid op locatie, bijvoorbeeld in het geval van gegroepeerde woningen of bij een grote locatie vanuit elders op het terrein.
Het personeel moet daarnaast de mogelijkheid hebben om op te schalen naar een minimaal HBO geschoolde professional, BIG- geregistreerd (indien BIG-registratie voor het specialisme van toepassing is), met specialistische kennis van psychiatrische problematiek. Deze professional hoeft niet aanwezig te zijn binnen de instelling.
Beschermd wonen met overdag fysieke aanwezigheid van geschoold personeel en ‘s nachts op afroep binnen 30 minuten, dat ingezet wordt bij niet planbare ondersteuning:
Er is overdag fysieke aanwezigheid van geschoold personeel op locatie voor de niet planbare zorg, in de nacht is er op afroep geschoold personeel beschikbaar dat, indien noodzakelijk, fysiek binnen 30 minuten op locatie kan komen en tevens goed bereikbaar is. Telefonische bereikbaarheid is niet afdoende.
Fysieke aanwezigheid overdag: er is begeleiding bij het opstarten van de dag tot (ten minste) aanvang van de avond zodat cliënten kunnen rekenen op ondersteuning bij ADL indien noodzakelijk. Begeleiding dient passend te zijn bij de ondersteuningsbehoefte van de doelgroep. Indien gedurende de dag alle cliënten afwezig zijn i.v.m. dagbesteding, is aanwezigheid van begeleiding niet verplicht.
Wonen met ondersteuning, dat ingezet wordt als de ondersteuningsvraag van cliënt planbaar is doordat cliënt in staat is om de vraag uit te stellen:
Naast geplande ondersteuning moet cliënt, in noodsituaties en in geval van incidenten, kunnen rekenen op directe ondersteuning. Dit betekent dat de aanbieder goed bereikbaar is en in geval van noodsituaties en incidenten binnen 30 minuten fysiek op locatie aanwezig kan zijn.
De aanbieder, directie, medewerkers en door aanbieder eventueel in te zetten derden zijn verplicht om zich gedurende de looptijd van de overeenkomst/PGB-zorgovereenkomst integer te gedragen en er mogen geen integriteitstwijfels bestaan of ontstaan. De integriteit van de aanbieder is in ieder geval geschonden of er bestaan integriteitstwijfels indien:
Sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen dat de aanbieder op enige wijze bedragen aan de bedrijfsvoering onttrekt ter aanwending van voor de branche niet-gebruikelijke, dan wel niet-integere, dan wel niet-marktconforme, dan wel niet ter ondersteuning van de bedrijfsvoering, bedoelde uitgaven;
Sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de aanbieder en/of zijn bestuur en/of directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een (zakelijk) samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-432792.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.