Nadere Regels Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk 2024 (tweede wijziging)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 maart 2024;

Gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

En gelet op de artikelen 2 lid 4, 3 lid 3, 9 lid 4, 11 lid 5, 16 lid 11, 17 lid 3, 18 lid 4, 19 lid 4, 22 lid 4, 23 en 24 van Verordening maatschappelijke ondersteuning Land van Cuijk 2024.

 

  • 1.

    Vast te stellen de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Land van Cuijk 2024 (tweede wijziging), onder voorbehoud van vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Land van Cuijk 2024 (eerste wijziging) op 19 september 2024;

  • 2.

    In te trekken de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Land van Cuijk 2024.1;

 

Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning

  • 2.

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

  • 3.

    Bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet;

  • 4.

    Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2. eerste lid van de wet;

  • 5.

    Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;

  • 6.

    Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;

  • 7.

    Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;

  • 8.

    Onderzoek: het onderzoek zoals bedoeld in artikel 7 van de Verordening

  • 9.

    Persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de Wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • 10.

    Persoonsgebonden budget (PGB): een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet;

  • 11.

    Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt

  • 12.

    Voorliggende voorziening: al hetgeen tegemoetkomt aan de hulpvraag, al dan niet wettelijk, en voorgaat op een verstrekking van een maatwerkvoorziening;

  • 13.

    Verordening: Verordening Maatschappelijke Ondersteuning van de Gemeente Land van Cuijk 2024

  • 14.

    Ingezetene: cliënt die woonachtig is in de gemeente Land van Cuijk;

  • 15.

    Uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • 16.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Hoofdstuk 2: Procedure melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2 Melding

  • 1.

    Een melding zoals bedoeld in artikel 2 van de Verordening is een verzoek waarin wordt gevraagd om maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de Wet.

  • 2.

    Na ontvangst van de melding wordt uiterlijk binnen 10 werkdagen een afspraak voor een gesprek gemaakt.

Artikel 3 Spoedprocedure

  • 1.

    Als er een melding wordt gemaakt van een situatie waarin direct maatschappelijke ondersteuning nodig is, wordt, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek, een tijdelijke maatwerkvoorziening verstrekt.

  • 2.

    Gedurende deze periode wordt, indien er langer ondersteuning wordt gevraagd, het onderzoek uitgevoerd om zodoende te komen tot een definitief besluit over het al dan niet verstrekken van een maatwerkvoorziening.

Artikel 4 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het College informeert de cliënt over de mogelijkheid van cliëntondersteuning en waar deze verkregen kan worden

  • 2.

    Voor het onderzoek kan cliëntondersteuning ingezet worden om de hulpvraag helder te krijgen en mogelijke oplossingen te inventariseren.

  • 3.

    Als cliëntondersteuning heeft plaatsgevonden worden de resultaten hiervan meegenomen in het onderzoek.

Artikel 5 Algemene voorzieningen

Onder een algemene voorziening zoals bedoeld in de Wet, wordt in ieder geval doch niet limitatief verstaan:

  • Een hulpmiddelenpool, zoals een rolstoel-, scootmobiel-, tillift- of fietspool;

  • De Regiotaxi, voor zover het openbaar vervoer betreft;

  • Ondersteuning door zorgcoöperaties en andere wijk-, buurt- en dorpsinitiatieven;

  • Laagdrempelige inloopvoorzieningen;

  • Een time-out voorziening;

  • Een was- en/of strijkvoorziening;

  • Ondersteuning voor Huishoudelijke Hulp, niet zijnde een maatwerkvoorziening.

Hoofdstuk 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 6 Normering hulp bij het huishouden als maatwerk

Het college biedt mogelijkheden voor maatwerkondersteuning bij het huishouden aan mensen die hierbij beperkingen ondervinden. In bijlage 1 en 2 van deze nadere regels is de richtlijn voor het vaststellen van het recht op huishoudelijke hulp en de omvang van passende dienstverlening opgenomen. We maken hierbij gebruik van het HHM normenkader voor huishoudelijke hulp.

Artikel 7 Sportvoorzieningen als maatwerk

Het college biedt mogelijkheden voor de verstrekking van sporthulpmiddelen of andere sportvoorzieningen aan mensen met beperkingen. In bijlage 3 van deze nadere regels is een richtlijn voor de verstrekking van sportvoorzieningen als maatwerk opgenomen.

Artikel 8 Persoonsgebonden budget (PGB)

Aan het verstrekken van een Persoonsgebonden budget (PGB) zijn, naast de verplichtingen en voorwaarden zoals vermeld in artikel 2.3.6. van de Wet en artikel 11 van de Verordening de volgende aanvullende voorwaarden verbonden:

  • 1.

    De cliënt dient een gemotiveerd verzoek in om voor een Persoonsgebonden budget in aanmerking te komen

  • 2.

    De cliënt dient schriftelijke afspraken met de aanbieder te maken, waaruit in ieder geval blijkt dat het Persoonsgebonden budget veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt besteed

  • 3.

    De afspraken dienen in een zorgovereenkomst te worden opgenomen

  • 4.

    Een maatwerkvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding of een sportvoorziening wordt enkel verstrekt in de vorm van een Persoonsgebonden budget.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een Persoonsgebonden budget voor inzet van hulp vanuit het sociale netwerk moet tijdens het onderzoek door de cliënt worden aangetoond dat:

    • a.

      Het aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan een maatwerkvoorziening in natura;

    • b.

      Er sprake is van overstijging van de gebruikelijke hulp, en;

    • c.

      Er sprake is van langdurige, omvangrijke en frequente ondersteuningsvraag.

Artikel 9 Uitsluitingsgronden Persoonsgebonden budget (PGB)

Naast de algemene uitsluitingsgronden voor een maatwerkvoorziening en de verplichtingen en voorwaarden zoals vermeld in artikel 11 lid 3 van de Verordening, gelden ten aanzien van het Persoonsgebonden budget de volgende specifieke uitsluitingsgronden:

  • 1.

    Indien het vermoeden bestaat dat de cliënt niet in staat is om zelf de besteding van het Persoonsgebonden budget of de verantwoording hiervoor te verzorgen.

  • 2.

    Indien de cliënt bij een eerder toegekende Persoonsgebonden budget zich niet aan de geldende regels en verantwoordelijkheden heeft gehouden en als dit verwijtbaar is.

  • 3.

    Er sprake is van een maatwerkvoorziening die naar verwachting binnen een kort tijdsbestek vervangen moet worden door een andere maatwerkvoorziening

  • 4.

    Een Persoonsgebonden budget voor inzet van hulp vanuit het sociaal netwerk niet aantoonbaar tot betere, effectievere en doelmatiger ondersteuning leidt, dan ondersteuning geleverd door een organisatie/instelling of een ZZP-er;

  • 5.

    De cliënt verzuimt schriftelijke afspraken te overleggen zoals bedoeld in Artikel 11, lid 3 sub a van de Verordening.

Artikel 10 De hoogte van het Persoonsgebonden budget

Naast de in artikel 11 lid 1 van de Verordening opgenomen bepalingen ten aanzien van de hoogte van het Persoonsgebonden budget gelden de volgende aanvullende bepalingen:

  • 1.

    In alle gevallen geldt dat het Persoonsgebonden budget toereikend moet zijn om de benodigde ondersteuning in te kunnen kopen.

  • 2.

    Het college hanteert bij het vaststellen van de hoogte van het Persoonsgebonden budget maximaal het tarief dat bij aanbesteding en gunning aan de zorgaanbieders tot stand is gekomen voor de desbetreffende geïndiceerde categorie.

  • 3.

    Om de hoogte van het Persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een sportvoorziening te kunnen bepalen, overlegt de cliënt tenminste 2 offertes.

  • 4.

    Voor verhuiskosten kan maximaal een bedrag van € 6.000,-- worden toegekend.

  • 5.

    Het College kan bij de beoordeling van de offerte voor verhuiskosten de richtlijnen van het NIBUD hanteren.

  • 6.

    De hoogte van het Persoonsgebonden budget is een bruto budget.

Artikel 11 Uitbetaling van het Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De Sociale Verzekeringsbank (SVB) voert namens het college de betalingen ten laste van het verstrekte Persoonsgebonden budget, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit, met uitzondering van hulpmiddelen.

  • 2.

    De uitbetaling vindt alleen plaats aan aanbieders dan wel hulpverleners waar de cliënt een contract mee heeft afgesloten.

Artikel 12 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget

De gemeente Land van Cuijk heeft, samen met andere gemeenten in de regio, inkoopafspraken gemaakt met Wmo-aanbieders, veelal in afstemming met Centrumgemeente Oss. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamd kwaliteitskader (o.a. voor het PGB). Dit kwaliteitskader onder de naam “Kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-oost” is nader uitgewerkt in bijlage 4 van deze Nadere Regels.

 

Ter borging van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget, gelden de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De cliënt maakt met de zorgaanbieder of hulpverlener van welke hij de maatwerkvoorziening inkoopt, schriftelijke afspraken over de kwaliteit in legt deze vast in het PGB-plan.

  • 2.

    Ten aanzien van de kwaliteit geldt dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening:

    • a.

      Veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt gerealiseerd;

    • b.

      Is afgestemd op de persoonlijke situatie en behoeften van de cliënt en zijn omgeving;

    • c.

      Is afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg, waaronder informele zorg;

    • d.

      Wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;

    • e.

      Voldoet aan alle eisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

  • 3.

    Ten aanzien van de maatwerkvoorziening geldt dat:

    • a.

      Een bewindvoerder niet als vertegenwoordiger kan worden aangemerkt indien hij uitsluitend zorgt voor de financiële regievoering van een cliënt;

    • b.

      Het een cliënt niet is toegestaan de regie over het persoonsgebonden budget uit te besteden aan dezelfde organisatie of persoon die de maatwerkvoorziening levert.

  • 4.

    Indien de maatwerkvoorziening, niet zijnde een hulpmiddel of woningaanpassing, wordt uitgevoerd door een andere zorgaanbieder dan een persoon uit het sociaal netwerk, gelden naast de eisen op grond van het tweede en derde lid de volgende specifieke eisen:

    • a.

      De cliënt en de zorgaanbieder maken gebruik van een PGB-plan waarin doelen, afspraken en evaluatiemomenten worden vastgelegd. Het plan is afgestemd op door het college gestelde doelen en evaluatiemomenten. Uit het plan blijkt de betrokkenheid van de cliënt en het sociaal netwerk;

    • b.

      De zorgaanbieder werkt aantoonbaar aan kwaliteitsverbetering en doet op verzoek verslag aan het college van de voortgang van de ondersteuning;

    • c.

      Er wordt gebruik gemaakt van een meldcode waarin wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden;

    • d.

      De zorgaanbieder meldt iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de levering van de voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar van de GGD Hart van Brabant;

    • e.

      De medewerkers en niet-incidentele vrijwilligers die ingezet worden bij de maatwerkvoorziening beschikken over een Verklaring omtrent gedrag (VOG) voor natuurlijke personen die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze persoon voor de organisatie of ondernemer ging werken;

    • f.

      De zorgaanbieder houdt een klachtensysteem bij en neemt indien nodig aantoonbaar maatregelen.

  • 5.

    Indien de maatwerkvoorziening, niet zijnde een hulpmiddel of woningaanpassing, wordt uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk, gelden naast de eisen op grond van het tweede en derde lid de volgende specifieke eisen:

    • a.

      De cliënt en de persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert, maken gebruik van een PGB-plan waarin doelen, afspraken en evaluatiemomenten worden vastgelegd. Het plan is afgestemd op door het college gestelde doelen en evaluatiemomenten. Uit het plan blijkt de betrokkenheid van de cliënt en het sociaal netwerk;

    • b.

      De persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert doet op verzoek verslag aan het college van de voortgang van de ondersteuning;

    • c.

      De persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert meldt iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de levering van een voorziening direct aan de toezichthoudend ambtenaar van de GGD Hart van Brabant;

    • d.

      Indien het college dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de te leveren maatwerkvoorziening, kan het college bepalen dat de persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert beschikt over een VOG voor natuurlijke personen die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze persoon is gestart met het uitvoeren van de maatwerkvoorziening.

  • 6.

    Het college kan periodiek onderzoek doen naar de voortgang van de resultaten en kwaliteit van de maatwerkvoorziening.

  • 7.

    Bij een Persoonsgebonden budget hoger dan € 25.000, of een lager budget wanneer dat wenselijk geacht wordt, kan het college een aanvullend advies eisen van een inhoudelijk deskundige over het PGB-plan en/of de uitvoering daarvan.

  • 8.

    De kwaliteitseisen worden in de beschikking vastgelegd.

Artikel 13 Verantwoording van het Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De verantwoording van het Persoonsgebonden budget wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank, met uitzondering van hulpmiddelen.

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op lid 1, een aanvullende controle uitvoeren op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van het Persoonsgebonden budget.

  • 3.

    In de beschikking wordt opgenomen aan welke verantwoordingseisen voldaan moet worden.

Artikel 14 Bijdragen in de kosten

  • 1.

    De cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd zolang hij gebruikt maakt van de maatwerkvoorziening, met inachtneming van het gestelde in artikel 2.1.4. lid 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 16 van de Verordening.

  • 2.

    In afwijking van 2.1.4a, vierde lid, van de wet bedraagt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening Kleinschalig Collectief Vervoer (GR KCV Regiotaxi) € 0,24 per kilometer en een eenmalige bijdrage van € 1,10 per rit als opstaptarief

  • 3.

    De in het tweede lid vermelde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil 2024 en kunnen ieder opeenvolgend jaar gewijzigd worden aan de hand van ontwikkelingen ten aanzien van de gehanteerde prijsindex (NEA/CPI) vervoerstarieven, en reizigersvolume.

  • 4.

    Als toepassing is gegeven aan een wijziging zoals genoemd in lid 3, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de gewijzigde tarieven.

Hoofdstuk 4: Mantelzorgwaardering

Artikel 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Met toepassing van artikel 23 van de Verordening is het jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente Land van Cuijk vastgelegd in de actuele mantelzorgnota.

Hoofdstuk 5: Tegemoetkoming meerkosten

Artikel 16 tegemoetkoming meerkosten voor personen met een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen

Het college verstrekt geen tegemoetkoming in de meerkosten voor personen met een beperking of chronisch psychische of psychosociale problemen zoals bedoeld in artikel 2.1.7 van de Wet.

Hoofdstuk 6: Kwaliteit, inspraak en slotbepalingen

Artikel 17 Reële kostprijs bij diensten van derden

De gemeente Land van Cuijk heeft, samen met andere gemeenten in de regio, inkoopafspraken gemaakt met Wmo-aanbieders, veelal in afstemming met Centrumgemeente Oss. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamd kwaliteitskader. Dit kwaliteitskader onder de naam “kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-oost” is nader uitgewerkt in bijlage 4 van deze Nadere Regels.

 

Bij een inschrijving met een derde, zoals bedoeld in artikel 18 lid 1 sub b van de Verordening, wordt aan deze derde de eis gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid van dat artikel.

Artikel 18 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Met inachtneming van artikel 19 van de Verordening kunnen naast de aanbieders ook anderen een calamiteit en/of geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de levering van een voorziening, melden aan de toezichthoudend ambtenaar.

Artikel 19 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In de Verordening Adviesraad Sociaal Domein Land van Cuijk 2022 zijn nadere regels vastgesteld over het betrekken van ingezetenen bij het beleid, zoals bedoeld in artikel 22 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Land van Cuijk.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze “Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning Land van Cuijk 2024 (tweede wijziging) ” treden in werking op 1 oktober 2024.

Artikel 21 Intrekking oude beleidsregels en besluit

De eerder vastgestelde Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning in de gemeente Land van Cuijk 2024.1 en de bijbehorende Toelichting Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning, zoals vastgesteld op 5 maart 2024, worden bij de inwerkingtreding van deze ‘Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning Land van Cuijk 2024 (tweede wijziging)’ ingetrokken.

Artikel 22 Citeertitel

Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als “Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning Land van Cuijk 2024 (tweede wijziging)”. Deze nadere regels dienen in samenhang te worden gezien met de Verordening en de toelichting daarop als uitvloeisel van de Wet.

Toelichting Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Land van Cuijk 2024 (tweede wijziging)

Inleiding

Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn de Nadere Regels een verdere uitwerking van de bepalingen in de Verordening. De in de Verordening en de Nadere Regels opgenomen bepalingen hebben betrekking op de procedure melding, onderzoek en aanvraag, de maatwerkvoorziening, het Persoonsgebonden budget, de bijdragen in de kosten en kwaliteit en inspraak. Alleen daar waar nodig zijn er aanvullende regels opgesteld naast de Wet en de Verordening. Dit document kan daarmee niet los worden gezien van datgene wat vastligt in de Wmo en de Verordening. Daar waar gemeente wordt genoemd in de nadere regels, wordt gemeente Land van Cuijk bedoeld.

 

De Nadere Regels ontlenen hun status aan artikel 156 van de Gemeentewet:

“De raad kan aan het college, een door hem ingestelde bestuurscommissie en een deelraad bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet”.

Als Nadere Regels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen. Voor de gemeente zijn deze Nadere Regels evenzeer bindend als de Verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente het beleidskader, zoals neergelegd in Verordening en Nadere Regels wel correct heeft gehanteerd. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Land van Cuijk 2024 (eerste wijziging) is door de gemeenteraad vastgesteld. De Nadere Regels worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.

 

Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen

Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 2: Procedure melding, onderzoek en aanvraag

 

Artikel 2 Melding

Niet alle vragen die binnenkomen bij de FrontOffice zijn meldingen zoals bedoeld in de Wet en de Verordening. Indien het probleem van de cliënt direct met het verstrekken van informatie of een doorverwijzing is verholpen, blijft nader onderzoek achterwege. Zo behoren een verzoek om informatie, een vraag om maatschappelijk werk en eenvoudige vraagverheldering niet altijd tot de procedure van een maatwerkvoorziening.

 

Artikel 3 Spoedprocedure

In spoedeisende gevallen moet de gemeente na de melding direct beslissen tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening (artikel 2.3.3. Wmo 2015). Er is sprake van spoed als de hulpvraag om zorg en ondersteuning binnen 24 tot 48 uur moet worden behandeld. Er wordt dezelfde dag als dat de spoedmelding is binnengekomen opdracht gegeven om zorg of ondersteuning te verlenen. Bij een spoedvraag wordt een spoedindicatie afgegeven die leidt tot het direct inzetten van zorg of ondersteuning. Deze spoedindicatie blijft geldig tot het onderzoek is afgerond, met een maximale duur van drie maanden.

 

Artikel 4 Cliëntondersteuning

Bij cliëntondersteuning gaat het om informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner. Het betreft integrale dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Het doel is regieversterking van de cliënt en zijn omgeving. Een cliëntondersteuner is bijvoorbeeld een ouderenadviseur, welzijnswerker, maatschappelijk werker of medewerker van MEE of OZOZ.

Cliëntondersteuning kan een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daarbij is het uitgangspunt het belang van de cliënt en niet dat van het college. Het kan voorkomen dat cliëntondersteuning toereikend is om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee een maatwerkvoorziening niet nodig is. Een cliëntondersteuner kan de cliënt helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. De cliëntondersteuning dient overigens onafhankelijk te zijn. Dat wil zeggen dat de cliënt ondersteuner moet handelen in het belang van de cliënten. Het betekent ook dat degene die cliënt ondersteuning biedt niet dezelfde persoon kan zijn als die beslist over de toewijzing van een maatwerkvoorziening.

 

Hoofdstuk 3: Maatwerkvoorziening

 

Artikel 5 Algemene voorzieningen

De wet omschrijft algemene voorzieningen als aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Indien een algemene voorziening voorziet in een oplossing van het probleem, dan zet het College geen maatwerkvoorziening in. Een voorbeeld hiervan is het OV-gedeelte van de Regiotaxi, waar iedereen in de gemeente zonder enige toets gebruik van kan maken. Net als in de Wmo-Regiotaxi betreft het vervoer van deur-tot-deur en kunnen verplaatsingshulpmiddelen zoals een (elektrische) rolstoel of rollator worden meegenomen in de taxi (scootmobiel niet, maar wel voor Wmo pashouders). Ook het uitlenen van hulpmiddelen uit een pool is een voorbeeld, waarbij de noodzaak voor het hulpmiddel niet individueel wordt getoetst. In Boxmeer is bijvoorbeeld al een rolstoelpool gerealiseerd op 2 instellingslocaties van Pantein. Zorgcoöperaties of andere buurtinitiatieven, maar ook KBO’s hebben vaak inloopvoorzieningen waar mensen terecht kunnen voor een praatje, bakje koffie, knutselen, kaarten of andere bezigheden. Dit kan voor sommige mensen al voldoende zijn om maatschappelijk te participeren. Met een time-out voorziening wordt een voorziening bedoeld alwaar mensen die daar behoefte aan hebben even afstand kunnen nemen van de thuissituatie. Ook voor huishoudelijke hulp zijn mogelijk in de toekomst ook vormen van laagdrempelige ondersteuning te bieden voor inwoners die hierbij problemen ervaren maar waarbij een maatwerkvoorziening (nog) minder passend is.

 

Artikel 6 Normering hulp bij het huishouden als maatwerk

Hulp bij het huishouden komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten, waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van ondersteuning bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, zo ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. In bijlage 1 en 2 van deze nadere regels is de richtlijn voor het vaststellen van het recht op huishoudelijke hulp en de omvang van passende dienstverlening opgenomen. De in deze bijlage opgenomen beschrijving en geformuleerde normtijden voor hulp bij het huishouden zijn gebaseerd op het HHM Normenkader Huishoudelijke Hulp 2019 en worden volgens jurisprudentie aangemerkt als objectief, onafhankelijk en deugdelijk.

 

Artikel 7 Sportvoorzieningen als maatwerk

Algemene sportvoorzieningen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een zorgbehoefte en zorgvraag bij inwoners. Maar ook kan met sport en beweging binnen maatwerkvoorzieningen een effectievere ondersteuning ontstaan. Om de mogelijkheden en de grenzen aan verstrekkingen van sporthulpmiddelen en voorzieningen beter te borgen is een richtlijn opgesteld. Deze richtlijn is als bijlage 3 toegevoegd aan deze nadere regels.

 

Artikel 8 Persoonsgebonden budget

Dit artikel is een uitwerking van artikel 2.3.6. van de Wet, waarin wordt aangegeven dat de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als Persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen. De cliënt moet in de onderzoeksfase (dan wel bij de melding) expliciet en gemotiveerd zijn voorkeur uitspreken voor een Persoonsgebonden budget boven zorg in natura. Het College beoordeelt uiteindelijk of een Persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Dit vindt onder andere plaats via een beoordeling van de schriftelijke (concept) zorgovereenkomst tussen aanbieder en de cliënt. Vanuit de wet zijn hiervoor een aantal criteria aangegeven, zoals de veiligheid doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de leveren diensten.

 

Artikel 8 lid 5 Verstrekking PGB

Lid 5 sluit aan bij artikel 11 lid 3 sub c van de Verordening, waarbij het Persoonsgebonden budget voor inzet vanuit het sociaal netwerk mogelijk wordt gemaakt. Tot het sociaal netwerk worden personen gerekend uit de huiselijk kring (niet behorend tot het huishouden), zoals buren, vrienden, kennissen, etc. Het inzetten van een Persoonsgebonden budget voor inzet vanuit het sociaal netwerk past feitelijk niet in de werkwijze van de Kanteling, waarin inzet van het sociale netwerk wordt verwacht. In uitzonderlijke gevallen is op basis van maatwerk mogelijk om hiervan af te wijken, zoals bij complexe situaties, of bij situaties waar zorg geleverd wordt vanuit verschillende wetten. In ieder geval moet er sprake zijn van het overstijgen van de gebruikelijke hulp en moet het leiden tot betere, effectievere en doelmatigere ondersteuning.

 

Artikel 9 Uitsluitingsgronden Persoonsgebonden budget

In lid 1 van dit artikel is aangegeven dat er geen Persoonsgebonden budget wordt toegekend indien het vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet in staat is om zelf de besteding van het PGB of de verantwoording hiervoor te verzorgen. Of hiervan sprake is zal uit het onderzoek moeten blijken. Daarbij wordt gekeken of er sprake is van de volgende situaties:

  • a.

    De cliënt is wilsonbekwaam.

  • b.

    De cliënt is bekend met financiële problemen en/of problemen bij de afbetaling.

  • c.

    De cliënt leidt een zwervend bestaan.

  • d.

    De cliënt is bekend met een ziektebeeld waarbij beperkingen naar voren komen in het verantwoordelijkheidsbesef, ziekte-inzicht en/of regelvermogen (bv. dementie, verstandelijke beperking, niet-aangeboren hersenletsel).

In deze gevallen heeft de belanghebbende de mogelijkheid de verantwoordelijkheid over te dragen aan een beheerder/curator. Lid 3 ziet onder andere op situaties bij kind voorzieningen, of als er sprake is van een zeer progressieve ziekte

 

Artikel 10 De hoogte van het Persoonsgebonden budget

 

Artikel 10 lid 2 Maximumtarief

Het uitgangspunt bij het vaststellen van de hoogte van het Persoonsgebonden budget is dat dit een adequate oplossing moet bieden en niet duurder mag zijn dan de oplossing in natura (artikel 11, lid 1 sub f van de Verordening). Dit betekent dat de hoogte van het budget ook lager kan zijn, dan de tarieven die gehanteerd worden in het kader van de zorg in natura. Daarbij wordt in de Verordening nog het onderscheid gemaakt in het vaststellen van de hoogte van een Persoonsgebonden budget voor het inkopen van de maatwerkvoorziening bij een organisatie/instelling, bij een ZZP-er dan wel via het sociaal netwerk.

 

Artikel 10 lid 2, 3 en 4 Hoogte PGB

Daar het college geen zorg in natura heeft ingekocht voor verhuizingen/ verhuiskosten en voor sportvoorzieningen, kan hiervoor alleen een PGB worden verstrekt. Om in alle redelijkheid de kosten hiervan te kunnen vaststellen, dient de cliënt tenminste van 2 leveranciers een offerte voor een geschikte voorziening te overleggen. Dan geldt dat de goedkoopst compenserende oplossing, dus de offerte met het laagste bedrag, als basis wordt genomen om de hoogte van het PGB te bepalen. De kosten van verhuizen kunnen daarnaast worden getoetst aan de richtlijnen van het NIBUD, zoals dat bijvoorbeeld ook gebeurt vanuit de Participatiewet. Het NIBUD is een gerenommeerde organisatie op dat gebied. Van een verhuisbedrijf kan een offerte worden gevraagd, maar van bijkomende kosten m.b.t. de herhuisvesting is dat niet altijd mogelijk. De richtlijnen van het NIBUD kunnen dan uitkomst bieden, met name in de gevallen dat het college en de cliënt geen overeenstemming vinden over de hoogte van de verhuiskosten.

 

Artikel 10 lid 6 Richtlijnen

In de beschikking wordt de hoogte van het bruto Persoonsgebonden budget opgenomen. Een bruto budget wil zeggen dat de eigen bijdrage niet is ingehouden op het vastgestelde budget en dat het ook niet betaald mag worden uit het budget. De cliënt krijgt hiervoor een aparte beschikking en factuur van het CAK.

 

Artikel 11 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is bij wet aangewezen om namens het college de uitbetaling en het beheer van het Persoonsgebonden budget uit te voeren. Hierbij vindende betalingen aan de zorgverleners op declaratiebasis plaats. Dit wordt het trekkingsrecht genoemd.

Het trekkingsrecht maakt het mogelijk om alle betalingen aan zorgverleners vooraf te controleren. De SVB maakt inzichtelijk wat de bestedingen zijn en wat het resterende budget is. Budget dat niet wordt besteed, betaalt de SVB na afloop van het jaar terug aan de gemeente.

 

Artikel 12 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget

De gemeente Land van Cuijk heeft, samen met andere gemeenten in de regio, inkoopafspraken gemaakt met Wmo-aanbieders, veelal in afstemming met Centrumgemeente Oss. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamd kwaliteitskader. Dit kwaliteitskader biedt aanbieders helderheid over een kwalitatief goede ondersteuning en kwaliteitsontwikkeling in de Wmo. Dit zodat de geboden ondersteuning goed aansluit bij de ondersteuningsvraag van de inwoner. Dit kwaliteitskader onder de naam “kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-oost” is nader uitgewerkt in bijlage 4 van deze Nadere Regels en dient ter uitwerking van de artikelen 11 en 17 van de Verordening Wmo (zie ook de toelichting bij artikel 17).

 

De algemene kwaliteitseisen uit de Wmo 2015 en de eisen uit de Wmo-verordening zijn rechtstreeks van toepassing op de (zorg)aanbieders die door gemeenten zijn gecontracteerd (zorg in natura) en niet op de met een PGB ingekochte ondersteuning. Bij een PGB krijgt de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het PGB inkoopt en daarmee de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de ondersteuning. PGB-leveranciers van voorzieningen of ondersteuning zijn derhalve niet rechtstreeks door de gemeenten aan te spreken op de geleverde kwaliteit. De Wmo 2015 bevat wel de mogelijkheid voor de gemeente om kwaliteitseisen bij de PGB-ondersteuning te stellen.

 

Voordat een PGB wordt toegekend, dient de gemeente zich ervan te vergewissen dat de budgethouder in staat is om zijn PGB-rechten op verantwoorde wijze te kunnen uitoefenen én dat er voldoende waarborgen zijn dat de kwaliteit van de ingekochte ondersteuning goed is. De regels in artikel 12 hebben als doel om ook de kwaliteit van maatwerkvoorzieningen die middels een PGB worden ingekocht ook zoveel mogelijk te borgen. Niet op de laatste plaats ter bescherming van de cliënt en zijn veiligheid.

 

Met lid 2 wordt geregeld dat de kwaliteitseisen die gelden voor zorg in natura (in grote lijnen) ook van toepassing zijn op een PGB.

Met lid 3 wordt geregeld dat de (financiële) regie en de uitvoering van het PGB worden gescheiden. Dit ter bescherming van de cliënt en voorkoming van misbruik van het PGB.

In lid 4 en 5 heeft het college specifieke kwaliteitseisen gesteld ten aanzien van een PGB voor ondersteuning (dit heeft dus geen betrekking op hulpmiddelen etc.). Dit zijn eisen die met de aanbieders in natura in de contracten zijn geregeld. Het college vindt het belangrijk om hierin zoveel mogelijk één lijn te trekken. Er wordt wel onderscheid gemaakt tussen professionele (onderneming of zzp-er) en niet professionele ondersteuning (sociaal netwerk). Van professionele aanbieders kunnen verdergaande kwaliteitseisen worden verlangd dan van het sociaal netwerk. Zo stellen we bij ondersteuning door een professional het hebben van een VOG verplicht en is dit bij iemand uit het sociaal netwerk een optie. Dat laatste wil zeggen dat het college per geval onderzoekt of het noodzakelijk is dat een VOG wordt overlegd. Dat kan afhankelijk zijn van de beperkingen van de cliënt (heeft hij zelf de regie?) en de aard van de ondersteuning. Bij huishoudelijke verzorging vanuit het sociaal netwerk zal minder snel om een VOG worden gevraagd dan bij individuele ondersteuning of dagbesteding.

In lid 7 is geregeld dat indien er sprake is van een hoog budget het college de mogelijkheid heeft om een aanvullend advies te vragen. Hierbij is het mogelijk om een deskundige een check in de onderzoeksfase te laten doen, of om in een later stadium een controle te laten doen op de resultaten en een juiste inzet van het Persoonsgebonden budget.

 

Artikel 13 Verantwoording van het persoonsgebonden budget

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 14 Bijdragen in de kosten

In dit artikel is bepaald dat de bijdrage verschuldigd is zolang er gebruik wordt gemaakt van de maatwerkvoorziening. In de Wet is geregeld dat de bijdrage nooit meer kan zijn dan de kostprijs van de maatwerkvoorziening. Zodra het totaal aan eigen bijdragen de kostprijs van de voorziening heeft geëvenaard, is de eigen bijdrage dus niet meer verschuldigd en kan de cliënt gebruik blijven maken van de voorziening.

In artikel 16 van de Verordening is geregeld hoe de kostprijs voor de maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald. Dit met als doel om deze vormen van maatschappelijke ondersteuning zo toegankelijk mogelijk te houden.

 

Hoofdstuk 4: Mantelzorgwaardering

 

Artikel 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 5: Tegemoetkoming meerkosten

 

Artikel 16 tegemoetkoming meerkosten voor personen met een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen.

In de Verordening is bepaald dat het College nadere regels kan vaststellen omtrent deze tegemoetkoming. Het College heeft er voor gekozen om niet letterlijk artikel 2.1.7 van de Wet te volgen en is eraan gehouden om dit toe te lichten. Vanuit het minimabeleid is er voor inwoners met een laag inkomen – tot 120% van de toepasselijke bijstandsnorm – de mogelijkheid om deel te nemen aan een collectieve zorgverzekering.

 

Hoofdstuk 6: Kwaliteit, inspraak en slotbepalingen

 

Artikel 17 Reële kostprijs bij diensten van derden

De gemeente Land van Cuijk heeft, samen met andere gemeenten in de regio, inkoopafspraken gemaakt met Wmo-aanbieders, veelal in afstemming met Centrumgemeente Oss. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamd kwaliteitskader. Dit kwaliteitskader biedt aanbieders helderheid over een kwalitatief goede ondersteuning en kwaliteitsontwikkeling in de Wmo. Dit zodat de geboden ondersteuning goed aansluit bij de ondersteuningsvraag van de inwoner. Dit kwaliteitskader onder de naam “kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-oost” is nader uitgewerkt in bijlage 4 van deze Nadere Regels en dient ter uitwerking van de artikelen 11 en 17 van de Verordening Wmo (zie ook de toelichting bij artikel 12).

 

Op grond van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is het College gehouden om diensten die het van derden inkoopt tegen een reële prijs in te kopen. Deze prijs moet in goede verhouding staan tot de kwaliteit van de dienst. In plaats van zelf reële prijzen vast te stellen bij een inschrijving, kan het College ervoor kiezen om van de derde die de dienst levert te eisen dat hij deze tegen een reële prijs aanbiedt (artikel 5.4 lid 4 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Het College maakt gebruik van deze bevoegdheid. Dat wil zeggen dat het College van de derde eist dat deze bij een inschrijving een prijs hanteert waarbij rekening is gehouden met de kosten van de beroepskracht, redelijke overheadkosten, kosten voor niet productieve uren, reis- en opleidingskosten, indexatie en overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen. Bovendien moet de derde bij de prijsstelling rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, alsmede met de continuïteit in de hulpverlening. Zie verder ook de (uitgebreidere) toelichting op artikel 18 van de Verordening.

 

Artikel 18 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 19 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Het betrekken van ingezetenen bij het beleid, zoals bedoeld in artikel 22 van de Verordening. De nadere regels over het betrekken van ingezetenen zijn vastgelegd in de Verordening Adviesraad Sociaal Domein gemeente Land van Cuijk 2022.

 

Artikel 20 Inwerkingtreding

De ingangsdatum van deze nadere regels.

 

Artikel 21 Intrekking oude nadere regels

De eerder vastgestelde Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning worden per

deze datum ingetrokken.

 

Artikel 22 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

BIJLAGE 1 Richtlijn voor het vaststellen van recht op hulp bij het huishouden

 

Huishoudelijke Hulp

Als ondersteuning door het college bij het schoonhouden van het huis noodzakelijk blijkt, kan een maatwerkvoorziening Huishoudelijke hulp worden toegekend. Om de totale omvang van de ondersteuning te bepalen wordt de benodigde ondersteuningstijd van verschillende resultaten vastgesteld. Deze resultaten zijn:

  • Het huis is schoon en leefbaar: Een huis is schoon en leefbaar als het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Met ‘schoon’ bedoelen we: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. ‘Leefbaar’ staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken hier geen onderdeel van uit.

  • De inwoner beschikt over schoon linnen- en beddengoed en schone kleding

  • De bewoner beschikt over primaire levensbehoeften en maaltijden

  • Er wordt gezorgd voor minderjarige kinderen

  • Er is sprake van regie over het doen van het huishouden

Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening Huishoudelijke hulp, maken we gebruik van het HHM Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019. In meerdere gevallen heeft de rechtbank en uiteindelijk ook de CRvB (10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835) het onderzoek dat door bureau HHM en KPMG Plexus is uitgevoerd, beoordeeld als ‘objectief, onafhankelijk en deugdelijk’. Daarmee voldoet het aan de criteria die eerder door de Raad zijn gesteld en kan het worden benut voor onderbouwing van de in te zetten omvang van de Huishoudelijke hulp door een gemeente.

 

Onderzocht wordt of met oplossingen uit het voorliggend veld de noodzaak van ondersteuning door het college kan worden weggenomen of verminderd. Hierbij kan gedacht worden aan de inzet van hulpmiddelen (zoals een lichte handstofzuiger/ robotstofzuiger), het gebruik van een glazenwasser of een particuliere schoonmaakhulp, een wasservice of maaltijdondersteuning vanuit de Zvw.

 

Het college toetst of algemene voorzieningen, zoals een wasservice, passend zijn door in het gesprek na te gaan of:

  • de algemene voorziening ook daadwerkelijk beschikbaar is, zijn er bijvoorbeeld geen wachtlijsten

  • de algemene voorziening adequate compensatie biedt

  • de inwoner in staat is dit financieel te dragen

Het normenkader gaat uit van 125 minuten per week in de ‘gemiddelde situatie’ bij volledige overname. Wanneer inwoners als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding. Als zij minder ondersteuning nodig hebben, dan wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van eigen kracht, gebruikelijke hulp en het netwerk.

 

Basisuren schoon en leefbaar huis in de gemiddelde situatie

De basisuren richten zich op het uitvoeren van het lichte en zware schoonmaakwerk. Denk aan het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van ramen, vloeren en sanitair en bedden verschonen. Uit objectief, onafhankelijk onderzoek is gebleken dat er 125 minuten per week nodig is om het resultaat ‘Schoon en leefbaar huis’ te behalen in een ‘gemiddelde situatie’. Hieronder verstaan we:

 

  • 1.

    Een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen

  • 2.

    Wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap

  • 3.

    Er zijn geen hulp- of geleidehonden aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen

  • 4.

    De inwoner kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak.

  • 5.

    De inwoner heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd.

  • 6.

    Er is geen ondersteuning vanuit de eigen leefeenheid, mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers mogelijk bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd.

  • 7.

    Er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de bewoner die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn.

  • 8.

    De woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.

Persoonlijke opvattingen van inwoners of hulpen kunnen soms anders zijn dan waarop dit normenkader is gebaseerd. In die gevallen is het normenkader leidend, omdat deze op basis van onderzoek bij en met vele inwoners en in afstemming met diverse deskundigen tot stand is gekomen.

 

Het normenkader betreft de voor de hulp beschikbare totale tijd, inclusief de indirecte tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, interactie met de inwoner en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. De activiteiten benodigd voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis staan in bijlage 2. Een activiteit kan in het ene huishouden meer tijd kosten dan in het andere. De inwoner is vrij de uren naar eigen inzicht in te zetten voor het realiseren van het resultaat ‘Schoon en leefbaar huis’. De inwoner stemt zelf met de door hem/haar gekozen aanbieder af met welke taken met welke frequentie dit wordt ingevuld.

 

Meer en minder inzet schoon en leefbaar huis

Niet iedere inwoner past in deze omschrijving van de gemiddelde situatie. Voor inwoners waarbij de gemiddelde situatie niet van toepassing is, kunnen invloedsfactoren worden meegewogen. Deze invloedsfactoren kunnen leiden tot ‘meer inzet’ of ‘minder inzet’. Daarmee wordt voor iedere inwoner maatwerk gerealiseerd. De aanwezigheid van de bepaalde kenmerken leidt niet automatisch tot meer inzet. Het is steeds de vraag de aan consulent of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon, waardoor meer inzet nodig is.

De volgende invloedsfactoren kunnen maken dat meer of minder ondersteuningstijd nodig is:

  • a.

    Kenmerken inwoner

    • Mogelijkheden inwoner zelf: de fysieke mogelijkheden van de inwoner om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt de trainbaarheid en leerbaarheid van de bewoner mee.

    • Beperkingen en belemmeringen van de inwoner die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. De hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is door de gevolgen van de problematiek, zijn leidend. Niet de problematiek als zodanig. De problematiek dient medisch aantoonbaar te zijn.

Dit kan op twee manieren uitwerken:

  • 1.

    Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremoren, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).

  • 2.

    Het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Ter voorkoming van problemen bij de cliënt voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem, COPD in combinatie met een allergie/huisstofmijt.

Er wordt eerst onderzocht of inwoner via de eigen mogelijkheden, het eigen netwerk en de eigen kracht in combinatie met de basisuren in staat is (een deel van) het noodzakelijke hoger niveau van hygiëne of schoonmaken te realiseren. Van de inwoner wordt verwacht dat maatregelen getroffen worden om de extra inzet te beperken, zoals het inschakelen van een incontinentieverpleegkundige en/of het saneren van de woning.

 

  • Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers: de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de inwoner en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.

  • b.

    Kenmerken huishouden

    • Samenstelling van het huishouden: het aantal personen en de leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet persé extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij (noodzakelijkerwijs) gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke zorg). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.

    • Hulp- of geleidehonden: door de aanwezigheid van een of meer erkende hulp- of geleidehonden in het huishouden, kan door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen.

  • c.

    Kenmerken woning

    • Inrichting, bewerkelijkheid en omvang van de woning.

      Extra inzet voor kenmerken van de woning worden alleen in uitzonderlijke situaties toegekend. Van de inwoner wordt verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door zorg te dragen dat de woning toegankelijk, praktisch ingericht, opgeruimd en onderhouden is. Een voorbeeld hiervan is het beperken van beeldjes, fotolijstjes en andere losse accessoires op plekken die regelmatig gestoft moet worden. In extreme situaties waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt, kan extra (tijdelijk) inzet nodig zijn. Bijvoorbeeld tijdelijk wanneer er sprake is van hoarding, wanneer er ondersteuning is ingezet. Ook kan extra inzet nodig zijn door bouwkundige en externe factoren. Bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes. Een grote woning kan, maar hoeft niet persé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken.

Resultaat: schoon en leefbaar huis

Basis inwonersituatie

Bij volledige overname

125 minuten

Minder inzet

Eigen mogelijkheden inwoner of netwerk

  • Stof afnemen middenniveau + algemeen opruimen

  • Overig ‘licht huishoudelijk werk’

  • Hulp netwerk/ gebruikelijke hulp

 

 

  • -

    15 minuten

     

  • -

    15/30 minuten

  • -

    15 of meer minuten

Kenmerken die kunnen leiden tot meer inzet

Beperkingen en belemmeringen (Meer vervuiling en/of hoger niveau van hygiëne vereist)

  • Enig extra inzet

  • Veel extra inzet

 

 

 

+ 30 minuten

+ 60 minuten

Veel extra inzet is in het algemeen aan de orde als een tweede werkmoment per week van de hulp noodzakelijk is.

Samenstelling huishouden

+/-

Afwegen noodzaak meer inzet door extra vervuiling/ ondersteuningsbehoefte versus minder inzet door aanwezigheid eigen kracht en/of gebruikelijke hulp

Extra kamer in gebruik als slaapkamer

+ 18 minuten

Extra kamer niet in gebruik als slaapkamer

+ 5 minuten

Extra inzet vanwege vervuiling door hulp- of geleidehond

+ 15 minuten

Omvang, inrichting of bewerkelijkheid van de woning

+ 15 minuten

Alleen in uitzonderlijke situaties.

In minuten per week

 

Schoon linnen- en beddengoed en schone kleding

Ondersteuning ten behoeve van dit resultaat wordt geboden als de inwoner een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van het linnen- en/of beddengoed en kleding. De verzorging van de was, zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied omvat het machinaal wassen, laten drogen en opvouwen van kleding en linnen- en beddengoed.

 

Tijdens het gesprek met de inwoner worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Er wordt binnen dit resultaatgebied gekeken naar wat de inwoner zelf nog kan en in welke mate het netwerk ondersteuning kan bieden. Daarbij kan gedacht worden aan de vraag of de inwoner met behulp van de mensen om hem of haar heen kan zorgen voor schone en draagbare kleding. Is er bijvoorbeeld een familielid of zijn buren bereid de was wekelijks te doen? Als sprake is van een gezonde huisgenoot valt dit resultaat vrijwel altijd onder de reikwijdte van gebruikelijke zorg en biedt het college geen ondersteuning.

 

Verwacht mag worden dat de inwoner beschikt over een wasmachine. Als die er niet is, behoort het realiseren van een wasmachine tot de verantwoordelijkheid van de inwoner. Daarnaast wordt van de inwoner verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger. Van betrokkene wordt tevens verwacht dat hij/zij redelijkerwijs al het mogelijke heeft gedaan om het ontstaan van extra zware was te beperken. Bijvoorbeeld door het gebruik van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten.

 

Strijken wordt zonder medische noodzaak niet geïndiceerd omdat dit in de vorm van strijkvrije kleding en voorzieningen zoals de strijkservice kan worden opgelost.

 

Resultaat: schoon linnen- en beddengoed en schone kleding

Voorliggend, o.a.:

Wasservice

-

Gemiddelde situatie bij noodzaak tot overname

Was 1-p huishouden

35 minuten

Was 2-p huishouden

43 minuten

Strijken 1 of 2-p huishouden (in uitzonderlijke situaties)

20 minuten

Minder inzet

Eigen mogelijkheden inwoner

-/- 17 minuten

Meer inzet

Extra wasmachine per week t.g.v. beperkingen en belemmeringen

16 minuten

In minuten per week

 

Boodschappen

Van de inwoner wordt in principe verwacht dat hij/zij met op eigen kracht, met behulp van gebruikelijke zorg/ het netwerk, algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen de boodschappen doet. Verschillende supermarkten bezorgen boodschappen aan huis. Daarnaast zijn er in Land van Cuijk vrijwilligers actief die kunnen ondersteunen met het (samen) doen van de boodschappen. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen wordt ondersteuning door het college bezien. Bijvoorbeeld wanneer de inwoner vanwege een medische oorzaak voor de dagelijkse levensbehoeften aangewezen is op een groot aantal verschillende winkels waardoor de bezorgkosten niet door de inwoner te dragen zijn. De taken bestaat uit het een maal per week opstellen van een boodschappenlijst, het doen van de boodschappen en het opruimen van de boodschappen.

 

Resultaat: De inwoner beschikt over primaire levensbehoeften

Voorliggend, o.a.:

Boodschappenservices

Overname boodschappen

+ 51 minuten

Eigen mogelijkheden inwoner/ netwerken

-/- 10 minuten

In minuten per week

 

Het klaarzetten of bereiden van primaire levensbehoeften

Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig 1 keer per dag 2 broodmaaltijden worden bereid en 1 keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet. De taken bestaan uit: tafel dekken, eten en drinken eventueel opwarmen en klaarzetten, afruimen, afwassen of vaatwasser inruimen/uitruimen.

 

Tijdens het gesprek met de inwoner worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan betrokkene op eigen kracht of met hulp van de mensen om hem heen een maaltijd verzorgen? Is er een huisgenoot aanwezig of een van de buren in staat een maaltijd klaar te zetten of op te warmen? Ook wordt er in het onderzoek gekeken of voorliggende of Algemene voorzieningen zoals kant en klaar maaltijden van de supermarkt, de maaltijd op een (basis)ontmoetingsplek, maaltijdbezorging aan huis etc. oplossingen bieden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de inwoner aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering of Wet langdurige zorg. Indien dit er niet of onvoldoende tot de noodzakelijke oplossing leidt, kan ondersteuning door het college worden bezien.

 

Resultaat: Het klaarzetten van primaire levensbehoeften

Voorliggend, o.a.:

Zorgverzekering Kant en klaar maaltijden van de supermarkt, de maaltijd op een (basis)ontmoetingsplek, maaltijdbezorging aan huis.

1 x 2 broodmaaltijden

20 minuten per dag

Warme maaltijd

20 minuten per dag

 

Thuis zorgen voor minderjarige kinderen

Het zorgen voor kinderen is een taak van ouder en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en (het organiseren van de noodzakelijke) verzorging van zijn of haar kinderen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van een van de ouders de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een definitieve oplossing. Een indicatie wordt afgegeven om ouder(s) of verzorger(s) de mogelijkheid te bieden in een oplossing te voorzien. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de inwoner aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo. De zorg voor kinderen omvat het wassen, douchen, aankleden, verschonen van luiers en het voeden van baby's. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat. Tijdens het gesprek met de inwoner worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Zijn er algemene, collectieve of overige voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de inwoner op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem heen zorgen voor de kinderen?

De zorg voor kinderen kan bestaan uit de volgende activiteiten: wassen, aankleden, eten geven, structuur bieden, was verzorgen, kamers opruimen, eten maken, tasjes school klaarmaken, meer tijd huishoudelijke taken, brengen naar school/crèche, naar bed brengen, afstemmen met andere hulp/informele zorg, afstemming/sociaal contact.

 

Resultaat: Er wordt gezorgd voor minderjarige kinderen

Kindzorg

Op maat (tijdelijk)

 

Regie op gestructureerd huishouden

Regie bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer de inwoner niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. De hulp heeft signalerende, aansturende en regietaken. De ondersteuning bestaat uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Waaronder het opslaan en beheer van levensmiddelen. Voor de hulp geldt een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren (en doorgeven aan de gemeente) van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij de inwoner. Waaronder het bewaken of het nog verantwoord is dat de inwoner zelfstandig woont. De hulp dient de inwoner zoveel mogelijk te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de inwoner.

 

Overnemen van regie

Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de inwoner verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt (bijv. een terminale situatie) of als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelvermogen, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Regie bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt niet ingezet wanneer de inwoner een Wmo-indicatie voor individuele begeleiding heeft. Dit omdat individuele begeleiding gericht is op de algehele zelfredzaamheid in het dagelijks leven van de inwoner, waar het huishouden onderdeel van uitmaakt.

 

Ondersteunen met advies, instructie en voorlichting

Een andere vorm van regie is het ondersteunen met advies, instructie en voorlichting gericht op het aanleren van praktisch vaardigheden in het huishouden. Bijvoorbeeld als een partner net is weggevallen. Soms is het dan praktisch hiervoor aan de (vaak al vertrouwde) huishoudelijke hulp voor een aantal weken extra tijd toe te kennen. Deze ondersteuning is altijd van korte duur. De taken bestaan uit het aanleren en samen uitvoeren van de activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis en de wasverzorging. In uitzonderlijke situaties wordt ook ondersteuning ingezet voor het aanleren en samen uitvoeren van activiteiten gericht op boodschappen en maaltijden.

 

Resultaat: Er is sprake van regie over het doen van het huishouden

Samen met inwoner organiseren van huishoudelijke taken

+ 30 minuten

Advies, instructie en voorlichting

+ Maximaal 90 minuten (tijdelijk)

Inminuten per week

BIJLAGE 2 Activiteiten schoon en leefbaar huis

 

Schoon en leefbaar huis

Woonkamer

Slaapkamer(s)

Keuken

Badkamer en toilet

Hal

Afnemen nat en droog

Stof afnemen laag/ midden/ hoog incl. tastvlakken en luchtfilter

 

Deuren/ deurposten nat afdoen incl. deurlichten

 

Zitmeubels afnemen (droog/nat)

 

Radiatoren reinigen

Stof afnemen laag/ midden/ hoog incl. tastvlakken en luchtfilter

 

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

 

Radiatoren reinigen

Deuren/ deurposten nat afdoen incl. deurlichten

 

Radiatoren reinigen

Deuren/ deurposten nat afdoen incl. deurlichten

 

Radiatoren reinigen

Stof afnemen laag/ midden/ hoog incl. tastvlakken en luchtfilter

 

Deuren/ deurposten nat afdoen incl. deurlichten

 

Radiatoren reinigen

Stofzuigen en dweilen

Stofzuigen

 

Dweilen

Stofzuigen

 

Dweilen

Stofzuigen

 

Dweilen

Stofzuigen

 

Dweilen

 

Trap stofzuigen (binnenshuis)

Ramen en gordijnen

Gordijnen wassen

 

Lamellen/ jaloezieën reiniging

 

Ramen binnenzijde wassen

Gordijnen wassen

 

Lamellen/ jaloezieën reiniging

 

Ramen binnenzijde wassen

Gordijnen wassen

 

Lamellen/ jaloezieën reiniging

 

Ramen binnenzijde wassen

Gordijnen wassen

 

Lamellen/ jaloezieën reiniging

 

Ramen binnenzijde wassen

Bed verschonen

Bed verschonen

 

Matras draaien

Keuken schoonmaken

Keukenblok en –apparatuur (buitenzijde)

 

Afval opruimen

 

Keukenkastjes (binnenzijde)

 

Koelkast (binnenzijde)

 

Oven/ magnetron

 

Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid)

 

Afzuigkap reinigen (binnenzijde)

 

Bovenkant keukenkastjes

 

Tegelwand (los van keukenblok)

Sanitair schoonmaken

Badkamer schoonmaken (incl. stofzuigen en dweilen)

 

Toilet schoonmaken

 

Tegelwand badkamer afnemen

Opruimen

Opruimen

Opruimen

 

BIJLAGE 3 Richtlijn voor sportvoorzieningen als maatwerk

 

  • 1.

    Visie op sporten

Het behoeft geen betoog dat sporten bijdraagt aan een gezonde levensstijl. Daarnaast heeft deelname aan sportieve activiteiten een belangrijke plaats in het maatschappelijk leven. Sporten is een vorm van recreatie, het verbindt mensen en is een activiteit gericht op maatschappelijke participatie.

 

Vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) zijn gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning van hun inwoners op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang. Het gaat hierbij zowel om het voorkomen als wel om het bieden van voorzieningen aan inwoners die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben. De Wmo beoogt dat iedereen kan meedoen aan de maatschappij en zo veel mogelijk zelfstandig kan blijven wonen. In het bijzonder geldt dit voor mensen met een beperking en/of chronische, psychische of psychosociale problemen.

 

  • 2.

    Wmo -beleid

Steeds meer gemeenten hebben in hun Wmo-beleid oog voor de kracht van sport en bewegen. Want algemene sportvoorzieningen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een zorgbehoefte en zorgvraag bij inwoners. Maar ook kan met sport en bewegen binnen maatwerkvoorzieningen een effectievere ondersteuning ontstaan. Het Wmo-beleid wordt in samenhang met andere beleidsterreinen vormgegeven, zoals met het sportbeleid en gezondheidsbeleid.

 

  • 3.

    Algemene sportvoorziening

De uitdaging om via laagdrempelige algemene sportvoorzieningen participatie en eigen kracht van inwoners te versterken en zo zware en dure zorg en ondersteuning te voorkomen spreekt breed aan. Gezondheid, participatie en zelfredzaamheid zijn hierin sleutelbegrippen. Sport en bewegen kan bijdragen aan een gezonde leefomgeving, of dat nou een buurt, wijk of een dorp is. De kans op onder meer lichamelijke aandoeningen, sociaal isolement en sociaal emotionele klachten wordt met sport en bewegen verlaagd.

 

Sportverenigingen – en ook andere sportaanbieders- kunnen een belangrijke verbindende rol vervullen. Zij treden in buurten en wijken op als belangrijke ontmoetingsplek, met een onmiskenbare bindende factor tussen mensen van verschillende generaties, achtergronden en persoonlijke situaties. Niet alleen draagt dit bij aan de sociale samenhang, maar ook aan zelfredzaamheid. Doordat mensen onderdeel uitmaken van het netwerk van hun sportaanbieder, wordt het aantal sociale contacten groter. Hierop kan eventueel een beroep worden gedaan als dat nodig is. Het stimuleren en in stand houden van vrijwilligerswerk bij sportverenigingen zorgt er bovendien niet alleen voor dat sportverenigingen kunnen blijven bestaan, maar ook geeft het mensen meer invulling aan hun eigen meedoen.

 

  • 4.

    Sport en bewegen binnen maatwerkvoorzieningen

Indien inwoners niet op eigen kracht of samen met anderen tot voldoende zelfredzaamheid en participatie in staat zijn, kunnen zij een beroep doen op maatwerkvoorzieningen. In de uitvoering van de Wmo -bijvoorbeeld bij dagbesteding, beschermd wonen of maatschappelijke opvang- ontstaan kansen als zorg- en maatschappelijke organisaties en sportaanbieders samenwerkingsrelaties aangaan. Deze samenwerkingsverbanden kunnen ertoe bijdragen dat inwoners met een beperking bijvoorbeeld een zinvolle dagbesteding vinden (deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten of vrijwilligerswerk). Maar het kan ook bijdragen aan herstel of rehabilitatiedoelen, persoonlijke ontplooiing en tegengaan van isolement. Een belangrijke meerwaarde van een sportieve dag invulling bij sportaanbieders is dat inwoners met een beperking (weer) meer onderdeel gaan uitmaken van de maatschappij en deel gaan uitmaken van het netwerk van hun sportaanbieder.

Binnen de Wmo-verordening zijn er mogelijkheden voor de verstrekking van sporthulpmiddelen aan mensen die door aantoonbare beperkingen onvoldoende kunnen participeren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de verstrekking van een sportrolstoel. Ook andere sportvoorzieningen kunnen onderdeel uitmaken van de afwegingen bij de gemeente voor het verstrekken van een maatwerkvoorzieningen. De behoefte om een bepaalde sport te beoefenen in relatie tot (andere vormen van) participatie en de individuele omstandigheden zijn de basis om (mogelijk) invulling te geven aan een sportvoorziening voor het beoefenen van een bepaalde sport. Bij de afwegingen in dit kader worden o.a. de volgende punten betrokken:

  • Kan de aanvrager al voldoende participeren in het ontmoeten van medemensen?

  • En zo nee, worden de mogelijkheden tot participatie bevorderd of behouden met het toekennen van de voorziening?

  • Zijn er ook andere mogelijkheden die leiden tot een vergelijkbaar resultaat.

In voorkomende gevallen mag van de aanvrager worden verwacht dat hij/zij enige (diepliggende) motivatie laat zien waaruit blijkt dat de gevraagde sportvoorziening een wezenlijke bijdrage levert aan het oplossen van zijn/haar participatieprobleem in het ontmoeten van medemensen.

 

Het is overduidelijk dat sporten in teamverband leidt tot het fysiek ontmoeten van medemensen en het kunnen aangaan van sociale verbanden met hen. Echter het is niet uitgesloten dat het beoefenen van een individuele sport ook kan leiden tot het ontmoeten van medemensen, zij het niet altijd fysiek. Denk bijvoorbeeld aan een clubblad waaruit vervolgens virtuele contacten ontstaan of misschien af en toe bijeenkomsten worden georganiseerd.

 

  • 5.

    Grenzen aan het verstrekken van sportvoorzieningen in de Wmo .

Hoewel een sportvoorziening de maatschappelijke participatie van de aanvrager aantoonbaar kan vergroten, wil dat niet zeggen dat de gevraagde voorziening moet worden verleend. Iemand kan immers ook al op andere manieren participeren en daarvoor niet zijn aangewezen op ook nog een sportvoorziening. Hierbij past een afweging van redelijkheid en proportionaliteit. Daarmee zijn er wel degelijk grenzen aan de verstrekking van gevraagde sportvoorzieningen in de Wmo.

 

Het kunnen sporten op hoog niveau valt niet onder de maatwerkverstrekkingen en voorzieningen in de Wmo.

 

  • 6.

    Samenwerking

Om binnen de Wmo te profiteren van de positieve effecten van sport, geldt wel als voorwaarde dat de sport- en beweegactiviteiten in fysiek en sociaal opzicht toegankelijk zijn voor kwetsbare burgers. Samenwerking tussen zorg- en maatschappelijke organisaties is nodig om drempels voor inwoners met een beperking weg te nemen, ook als het gaat om het benutten van de meerwaarde van algemene sportvoorzieningen.

 

BIJLAGE 4 Kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-Oost

 

Dit kwaliteitskader van de Wmo regio Brabant Noordoost-Oost (BNO-O) is een bijlage bij de nadere regels Wmo ter uitwerking van de artikelen 11 en 17 van de Verordening Wmo. Het kwaliteitskader preciseert aan welke eisen de Wmo-ondersteuning moet voldoen. Het vormt de basis om met elkaar te werken aan kwalitatief goede ondersteuning en kwaliteitsontwikkeling, zodat de ondersteuning goed aansluit bij de ondersteuningsvraag van de inwoner.

 

In dit kader zijn de eisen opgenomen die de regio stelt aan de kwaliteit van de volgende Wmo-ondersteuning:

  • Individuele ondersteuning

  • Gespecialiseerde dagbesteding

  • Kortdurend verblijf

  • Beschermd wonen en Wonen met ondersteuning.

Het kader is van toepassing op alle zorgaanbieders, zowel Zorg in Natura(ZIN)-aanbieders als PGB-aanbieders.

De aanbieders die een overeenkomst met de gemeente hebben, stemmen via de overeenkomst in met de eisen.

Bij inkoop via een PGB toetst de gemeente de cliënt op de PGB-vaardigheden. De budgethouder maakt afspraken met de zorgaanbieder en moet beoordelen en beargumenteren of de geleverde ondersteuning passend en kwalitatief goed is en of er een veilige situatie is. De gemeente kan periodiek controleren op de voortgang van de resultaten en kwaliteit van de ondersteuning.

 

Team Contractmanagement en Inkoop

Team Contractmanagement en Inkoop Wmo regio BNO-O gaat over het contractmanagement met de aanbieders in de regio BNO-O. De contractmanagers toetsen voorafgaande aan de contractering en tijdens de contractbezoeken de kwaliteit van de aanbieders. Team Contractmanagement en Inkoop bespreekt ook de kwaliteit met PGB-aanbieders beschermd wonen en wonen met ondersteuning. De gemeenten gaan over de verstrekkingen van de overige persoonsgebonden budgetten (PGB).

 

Wmo Toezicht

De gemeente Oss is gemandateerd voor de doorontwikkeling en uitvoering van het Wmo toezicht voor de regio BNO-O. De volgende toezichthouders zijn door het college van burgemeester en wethouders aangewezen:

  • 1.

    Toezichthouder GGD Hart voor Brabant (GGD HvB) voor toezicht op calamiteiten en geweldsincidenten.

  • 2.

    Toezichthoudend ambtenaar Wmo (namens alle gemeenten in regio BNO-O) voor algemeen Wmo toezicht op kwaliteit en rechtmatigheid bij gecontracteerde, gesubsidieerde en PGB-aanbieders (zowel signaal gestuurd (reactief) als risico gestuurd (proactief)).

De taak van Toezicht is een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de geleverde Wmo-ondersteuning in de regio Brabant Noordoost-Oost. Deze taak mag breed opgevat worden. Kwaliteit wordt omschreven als: “de vraag of de geboden hulp, ondersteuning of voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is”. Het betreft toezicht op de kwaliteit en rechtmatigheid. De toezichthouder hanteert verschillende instrumenten om te toetsen, zoals documentonderzoek, observatie, interviews met cliënten, medewerkers en externe samenwerkingspartners, onderzoek van personeels- en cliëntdossiers, onderzoek zorgovereenkomst SVB en aanvullende afspraken, gesprek vertegenwoordiger cliënt.

 

Opbouw kwaliteitskader

Dit kwaliteitskader bestaat uit twee onderdelen en een bijlage.

 

Onderdeel A:

Dit onderdeel gaat over de kwaliteitseisen die gelden voor zowel zorg in natura als de ondersteuning die is ingekocht met een PGB en die wordt geboden door een andere zorgaanbieder dan een persoon uit het sociaal netwerk (formeel PGB). De kwaliteitseisen zijn onderverdeeld in zes thema’s:

  • Veiligheid van de cliënt

  • Doelmatig, doeltreffend en cliëntgericht

  • Afstemming op de reële behoefte van de cliënt en andere vormen van zorg of hulp

  • Deskundigheid van de professional

  • Kwaliteitsbeheersing

  • Overige eisen

Elk thema is uitgewerkt in een aantal eisen. Per eis is aangegeven waar de gemeenten onder andere naar kijken om te beoordelen of deze eis behaald wordt.

In een aparte kolom is aangegeven op welke vorm van ondersteuning de eis van toepassing is. Onder Beschermd wonen wordt in dit document ook Wonen met ondersteuning verstaan. In een aparte kolom is aangegeven of een eis ziet op ondersteuning ingekocht met PGB.

 

Onderdeel B:

Dit onderdeel bevat de kwaliteitseisen voor de ondersteuning die is ingekocht met een PGB en die wordt geboden door een persoon uit het sociaal netwerk.

 

Bijlage: Dit onderdeel beschrijft extra eisen voor ondersteuning en deskundigheid

 

  • A.

    EISEN AANBIEDER EN ONDERSTEUNING ZORG IN NATURA EN FORMEEL PGB

VEILIGHEID VAN DE CLIENT

De veiligheid van de cliënt is gewaarborgd bij de geboden voorziening.

De relatie tussen cliënt en medewerker is voor de cliënt vertrouwd en stabiel, de medewerker neemt de privacy in acht en de medewerker onderneemt actie bij gesignaleerde onveiligheid in de situatie van cliënt.

Eis

Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar?

Geldt voor ZIN 1

Geldt voor

PGB

1.1

De aanbieder onderkent en beperkt veiligheidsrisico’s voor de cliënt.

  • De aanbieder heeft de veiligheidsrisico’s voor cliënt in kaart gebracht, besproken met cliënt, opgenomen in het cliëntdossier en zij vormen onderdeel van de evaluaties.

  • De aanbieder neemt in samenspraak met de cliënt maatregelen om de veiligheidsrisico’s waar mogelijk te verkleinen of uit te sluiten. 

  • De aanbieder treedt bij acute onveiligheid actief op.

  • De aanbieder biedt slechts begeleiding aan cliënten, van wie de problematiek past bij het aanbod en expertise van de aanbieder.

  • Uit het cliëntdossier blijkt dat besproken is of en welke begeleiding bij medicatiegebruik nodig is.

V

V

1.2

Ruimtes waar cliënten worden opgevangen zijn veilig en hygiënisch. De locatie is ingericht voor de doelgroep en in overeenstemming met de voor de functie relevante bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Bouwbesluit.

  • De aanbieder zorgt voor voldoende aantoonbare veiligheidsmaatregelen indien verschillende doelgroepen op één locatie verblijven.

  • De ruimte voldoet aan veiligheids- en hygiëne eisen.

  • De ruimte is voorzien van preventie-/brandpreventiemiddelen.

  • Indien vereist is er een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik aanwezig.

  • De ruimte is rolstoeltoegankelijk en geschikt voor cliënten die er in het kader van de ondersteuning gebruik van willen maken.

  • De ruimte is in overeenstemming met de voor de functie relevante bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Bouwbesluit.

BW en DB2

BW en DB

1.3

De aanbieder toont aan dat de zorg voor cliëntveiligheid goed is geborgd door het hebben, toepassen en continu onderhouden van beleid op dit terrein.

  • Er is binnen de organisatie een methode geïmplementeerd waarmee in kaart wordt gebracht welke veiligheidsrisico’s er bestaan.

  • De professional werkt volgens relevante veiligheidsprotocollen, zoals een protocol ‘omgaan met suïcidedreiging’ en een protocol ‘omgaan met agressie’. Deze protocollen zijn bij de werknemers bekend en worden up-to-date gehouden.

BW

BW

1.4

De aanbieder zet ter ondersteuning van cliënten uitsluitend medewerkers, stagiaires en vrijwilligers3 in die beschikken over een Verklaring omtrent gedrag (VOG), gericht op het screeningsprofiel ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’.

Voor medewerkers die in dienst treden, geldt dat de VOG op het moment van indiensttreding niet ouder mag zijn dan 3 maanden. De eis van 3 maanden geldt voor zittende medewerkers niet. Als de aanbieder vermoedt dat een medewerker niet voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, eist hij dat binnen 4 weken een nieuwe VOG door de medewerker wordt aangevraagd en overgelegd. Als de VOG er niet (op tijd) komt, dient de aanbieder zo snel mogelijk maatregelen te nemen om cliënten te beschermen.

Indien de aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, geldt deze eis ook voor de onderaannemer. De VOG is ook verplicht voor bestuurders van aanbieders.

  • Alle bestuurders, werknemers, stagiaires en vrijwilligers die ingezet worden bij de ondersteuning zijn in het bezit van de vereiste VOG. De VOG is opgenomen in het personeelsdossier.

  • Bij nieuwe medewerkers is de VOG niet ouder dan 3 maanden.

V

V

1.5

De privacy van de cliënt is gewaarborgd.

  • De aanbieder beschikt over een vastgelegd privacybeleid dat voldoet aan wet- en regelgeving.

  • Medewerkers zijn aantoonbaar op de hoogte van de van toepassing zijnde privacyregels en handelen hiernaar.

  • De aanbieder geeft of vraagt alleen informatie aan derden over de cliënt, nadat de cliënt is geïnformeerd, en indien nodig schriftelijk toestemming heeft gegeven.

  • De aanbieder geeft binnen de organisatie slechts toegang tot de gegevens van cliënten aan medewerkers voor wie dit noodzakelijk is voor het uitoefenen van hun taak.

V

V

1.6

Bij aanmelding van cliënt/cliëntsysteem voert de professional altijd een kindcheck uit, waarin de professional toetst:

  • of er jeugdbeschermingsmaatregelen zijn;

  • de gezagsverhoudingen binnen het gezin;

  • of er kinderen mee komen en of er kinderen niet mee komen;

  • de veiligheidssituatie van kinderen die niet meekomen.

  • De aanbieder legt het uitvoeren van een kindcheck vast in het cliëntdossier.

BW

BW

1.7

De aanbieder/medewerker van aanbieder bij wie de ondersteuning met een PGB wordt ingekocht, mag geen vertegenwoordiger van cliënt zijn ten aanzien van de zaken die te maken hebben met het beheer van het PGB zoals financiën, contract zorgverlener en kwaliteit.

Nvt

V

 

Nr. 2

DOELMATIG, DOELTREFFEND EN CLIENTGERICHT

In samenwerking met de cliënt is een trajectplan opgesteld, waaruit blijkt welke ondersteuning wordt geboden en wat de ondersteuningsbehoeften en de daaraan gekoppelde doelen en resultaten van de cliënt zijn. Ook wordt de ondersteuning regelmatig besproken, geëvalueerd en bijgesteld. De ondersteuning verloopt vervolgens zoals afgesproken om de eigen regie en zelfredzaamheid van de cliënt te stimuleren.

Eis

Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar?

Geldt voor ZIN4

Geldt voor PGB

2.1

De aanbieder geeft aantoonbaar invulling aan het proces van de ‘regie bij de Cliënt’:

  • Aanbieder informeert de cliënt/sociaal netwerk over:

    • -

      de ondersteuningsmogelijkheden

    • -

      de keuzevrijheid van de cliënt

    • -

      indien nodig, het recht op (onafhankelijke) cliëntondersteuning

  • Aanbieder betrekt de cliënt/sociaal netwerk bij

    • -

      de invulling van de ondersteuning

    • -

      het opstellen/bijstellen van de doelen en acties in het trajectplan

    • -

      de evaluatie

  • De cliënt (of zijn wettelijk vertegenwoordiger) en zijn naasten zijn aantoonbaar betrokken bij het opstellen van de doelen en acties in het trajectplan.

  • Uit het trajectplan/de evaluatie blijkt dat, en op welke datum, het trajectplan/de evaluatie besproken is met de cliënt en/of zijn wettelijk vertegenwoordiger en dat ermee is ingestemd.

  • De eigen regie en zelfredzaamheid van de cliënt wordt gestimuleerd.

  • Indien nodig, is cliënt op de hoogte gebracht van het recht op (onafhankelijke) cliëntondersteuning en is dit vastgelegd in het cliëntdossier.

V

V

2.2

De aanbieder legt doelen en afspraken met de cliënt schriftelijk vast in een trajectplan. In het trajectplan wordt minimaal ingegaan op:

  • De situatieschets van cliënt

  • De hulpvraag, wensen en doelen van de cliënt

  • De omschrijving van de doelen waaraan wordt gewerkt, aansluitend bij de beschikking en de hulpvraag van de cliënt. Deze doelen zijn SMART geformuleerd

  • Concrete activiteiten hoe aan doelen wordt gewerkt, wanneer en met wie en, indien van toepassing, wie casusregisseur is

  • Hoe de cliënt/sociaal netwerk/mantelzorg betrokken is bij het opstellen en bijstellen van de doelen en acties in het trajectplan

  • Hoe de cliënt het trajectplan beheert

  • Hoe invulling wordt gegeven aan een periodieke evaluatie van het trajectplan (minimaal 1 keer per jaar en eerder wanneer nodig)

Het trajectplan wordt zo nodig bijgesteld en bijstelling leidt tot aanpassing van de ondersteuning van cliënt.

Op verzoek van de medewerker toegang verstrekt aanbieder een evaluatieverslag.

  • De professional werkt voor iedere cliënt met een trajectplan en legt dit vast in het cliëntdossier.

  • Het trajectplan bevat concreet geformuleerde doelen en acties, die met elkaar samenhangen en gericht zijn op het vergroten van de eigen regie en de zelfredzaamheid van de cliënt en op maatschappelijke participatie.

  • De geformuleerde doelen in het trajectplan zijn in overeenstemming met de beschikking, afgegeven door de gemeente, en passend bij de situatie en hulpvraag.

  • De ondersteuning is aanvullend op wat in de eigen omgeving geleverd kan worden. De wijze waarop het sociaal netwerk/mantelzorg betrokken is wordt vastgelegd.

  • Alle activiteiten en acties (zoals contact en afspraken met derden) rondom de cliënt zijn opgenomen in het cliëntdossier.

  • Het plan wordt regelmatig besproken met de cliënt en diens netwerk en zo nodig bijgesteld. Het plan geeft aan wanneer en hoe dit gebeurt en is passend bij de aard van de indicatie.

  • Indien de ondersteuning afwijkt van het trajectplan, heeft aanbieder dit besproken met de cliënt en, indien van toepassing, zijn of haar sociale netwerk en is dit geregistreerd.

V

V

2.3

Er is een passend aanbod van activiteiten en ondersteuning gericht op de doelen die passen bij de hulpvraag van de cliënt. Er is voldoende continuïteit in de verleende ondersteuning.

  • Het aanbod van ondersteuning is gericht op het werken aan doelen die passen bij de hulpvraag, trajectplan en beschikking. Bijv.

    • -

      Er is ondersteuning bij de dagbesteding;

    • -

      De ondersteuning is gericht op:

      • -

        Aanleren/behouden van dagstructuur en ritme;

      • -

        Handhaven en bevorderen van het zo zelfstandig mogelijk functioneren;

      • -

        Voorkomen van achteruitgang in fysieke, cognitieve en sociaal- emotionele vaardigheden;

      • -

        Ontwikkelingsgerichte activiteiten, gericht op het hoogst haalbare per cliënt (toeleiding naar vrijwilligerswerk, arbeidsmatige dagbesteding of (begeleid) werk);

      • -

        Gezondheid bevorderende activiteiten;

      • -

        Ontlasten van mantelzorgers.

  • De professional signaleert veranderende mogelijkheden bij de cliënt en past de ondersteuning hierop aan.

V

V

2.4

Bij Gespecialiseerde dagbesteding:

  • Er is aantoonbaar voldoende toezicht.

  • Er is aantoonbaar voldoende toezicht: de verhouding tussen het aantal cliënten en deskundige medewerkers is passend bij de doelgroep en de indicatie.

DB5

DB

2.5

De aanbieder toont aan dat cliënt integrale ondersteuning ontvangt. Er is aandacht voor alle leefgebieden, waaronder: wonen, werk, dagbesteding, inkomen, sociale en maatschappelijke participatie, psychische en fysieke gezondheid, leefstijl, hobby’s, vrije tijd, het sociale netwerk, veiligheid en justitie. Met cliënt zijn op alle voor hem/haar relevante leefgebieden doelen bepaald en afspraken gemaakt.

  • Er is een passend aanbod van ondersteuning/activiteiten per cliënt gericht op het stimuleren en bevorderen van het zelf verrichten van algemene dagelijkse levensverrichtingen, zelfredzaamheid en regie voeren over het eigen leven.

BW

BW

2.6

De aanbieder werkt zoveel als mogelijk met vaste contactpersonen voor cliënt voor de duur van het traject.

BW

BW

2.7

De cliënt wordt respectvol bejegend en zijn rechten worden gewaarborgd.

  • De bejegening van de cliënt door de professional is passend en correct.

  • De cliënt ervaart betrokkenheid, vertrouwen en begrip.

    De aanbieder waarborgt de rechten van de cliënt.

V

V

2.8

De aanbieder meet minimaal één keer per twee jaar individuele cliëntervaringen. De aanbieder neemt de volgende vijf vragen op in de vragenlijst:

  • Wat vind ik van de kwaliteit van ondersteuning?

  • Past de ondersteuning die ik krijg bij mijn hulpvraag?

  • Kan ik door de ondersteuning beter de dingen doen die ik wil doen?

  • Kan ik mij door de ondersteuning beter redden?

  • Heb ik door de ondersteuning een betere kwaliteit van leven?

Aanbieder toont aan dat hij aantoonbaar verbeteringen doorvoert op basis van de uitkomsten van de meting van individuele cliëntervaringen.

 

De aanbieder stelt de centrumgemeente Oss één maal per twee jaar het meest recente cliënttevredenheidsonderzoek beschikbaar, inclusief de hieruit voortvloeiende verbeterplannen.

  • De aanbieder onderzoekt minimaal één keer per twee jaar of cliënten tevreden zijn over de ondersteuning en over de kwaliteit van de organisatie en stelt daarbij de vereiste vragen.

  • De aanbieder legt de resultaten van het onderzoek vast in een rapportage en beschrijft daarbij wat de verbeteringen zijn die zij doorvoeren aan de hand van het onderzoek.

V

Nvt

2.9

De aanbieder toont aan op welke wijze hij invulling geeft aan het gedachtegoed van ‘instroom, doorstroom en uitstroom’ in de ondersteuning en het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie, het behouden daarvan of vertragen van de achteruitgang daarin.

  • De aanbieder brengt jaarlijks schriftelijk de in-, door- en uitstroom in beeld. Hij geeft daarbij aan hoeveel cliënten geen Wmo-ondersteuning meer nodig hebben of waarvan dit is afgeschaald (niet PGB)

  • De aanbieder geeft in trajectplannen en evaluaties onderbouwd aan of doelen al dan niet behaald zijn.

V

Deels PGB

2.10

De aanbieder toont aan dat vroegtijdige uitval wordt geanalyseerd.

  • De aanbieder brengt jaarlijks schriftelijk in beeld hoeveel vroegtijdige uitval er heeft plaats gevonden en wat de oorzaak daarvan is.

  • De aanbieder neemt verbetermaatregelen als blijkt dat vroegtijdige uitval is te voorkomen.

  • De aanbieder geeft in trajectplannen en evaluaties, indien van toepassing, een analyse van de vroegtijdige uitval.

V

Nvt

 

Nr. 3

De voorziening is AFGESTEMD op de reële behoefte van de cliënt en andere vormen van zorg of hulp.

Eis

Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar?

Geldt voor ZIN6

Geldt voor PGB

3.1

De aanbieder zorgt voor ondersteuning in samenhang met andere hulp. In overleg met andere betrokken (professionele) partijen wordt vastgelegd welke professional de casusregisseur is.

  • De professional heeft voldoende kennis van de lokale sociale kaart (verzameling van hulpverleningsinstanties op het gebied van bijvoorbeeld welzijn, gezondheidszorg, (sociale) organisatie en ondersteuning) in de gemeente (en aangrenzende gemeenten) waar de organisatie is gevestigd/ondersteuning wordt geboden. De professional weet de kennis van de sociale kaart waar mogelijk toe te passen. Dit blijkt uit het cliëntdossier.

  • De ondersteuning is aanvullend op wat in het eigen netwerk geleverd kan worden.

  • De professional zorgt dat hij beschikt over relevante informatie van overige hulpverleners en informeert hen binnen de wettelijke kaders over relevante gegevens en bevindingen zodat gezamenlijk verantwoorde ondersteuning, hulp, zorg en behandeling gegeven kan worden.

  • De professional maakt, in samenspraak met de cliënt, duidelijke afspraken met overige betrokken hulp- en zorgverleners over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de geboden ondersteuning aan cliënt. Dit is vastgelegd in het cliëntdossier.

  • De professional stemt, in samenspraak met de cliënt, regelmatig, minimaal één keer per jaar, het trajectplan af met de overige betrokken hulp- en zorgverleners. Dit is vastgelegd in het cliëntdossier.

  • De professional werkt samen met andere partijen in de keten van voor- en natraject. Hij zorgt voor een goede aansluiting en een zorgvuldige overdracht en legt dit vast in het cliëntdossier. De aanbieder blijft verantwoordelijk voor de verlening van de ondersteuning zolang er geen begin is gemaakt met verlening van de alternatieve ondersteuning.

V

V

3.2

De aanbieder betrekt, indien van toepassing, met toestemming van de cliënt, de mantelzorger(s) bij het opstellen van het trajectplan voor cliënt, maakt daarbij gebruik van de ervaringsdeskundigheid van de mantelzorger(s) en neemt in het trajectplan op welke informele zorg (mantelzorg) wordt ingezet. Bij een signaal van dreiging tot overbelasting van de mantelzorger verwijst de aanbieder de mantelzorger via een zorgvuldige overdracht door naar voor de mantelzorger passende ondersteuning.

  • De professional gaat na of mantelzorgers ingezet kunnen worden en legt dit vast in het cliëntdossier.

  • De professional heeft aandacht voor de belangen en belastbaarheid van mantelzorgers. Zo nodig verwijst de aanbieder naar passende ondersteuning voor de mantelzorger en legt dit vast in het cliëntdossier.

V

V

 

Nr. 4

DESKUNDIGHEID VAN DE PROFESSIONAL

De ondersteuning is van goede kwaliteit en wordt verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard. De medewerker heeft de vereiste kennis, houding en vaardigheden om passende ondersteuning in te zetten bij de betreffende doelgroep.

Eis

Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar?

Geldt voor ZIN7

Geldt voor PGB

4.1

De aanbieder toont aan dat professionals (betaald en onbetaald) aantoonbaar beschikken en blijven beschikken over de deskundigheid en vakbekwaamheid die nodig is voor het leveren van de ondersteuning en past bij de professionele standaard van de branche. Dit betekent dat het opleidingsniveau en de werkervaring van het in te zetten personeel passen bij de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en indien van toepassing, een bijdrage leveren aan een structurele verbetering van zijn zelfredzaamheid en participatie. Dit geldt ook voor onderaannemers, ingehuurd personeel en zelfstandigen.

Eventuele specifieke extra eisen per ondersteuningsvorm zijn vermeld in bijlage II.

  • Professionals zijn in het bezit van een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie. Dit is terug te vinden in het personeelsdossier.

  • Professionals hebben competenties en vaardigheden die in lijn liggen met de professionele standaard en die aansluiten bij wat de doelgroep nodig heeft, en houden deze op peil. Dit is terug te vinden in het personeelsdossier.

  • Professionals handelen volgens de professionele standaard.

  • Professionals handelen volgens de afspraken zoals beschreven in protocollen, richtlijnen en handreikingen.

  • Professionals kunnen zo nodig voldoende expertise raadplegen.

  • Professionals kunnen zo nodig opschalen naar iemand met de vereiste deskundigheid.

  • De vereiste professionals zijn aanwezig/kunnen aanwezig zijn gedurende de vereiste tijd.

  • Er zijn voldoende deskundige professionals beschikbaar, afgestemd op de aanwezige cliënten en actuele ondersteuningsvragen.

  • Professionals kennen de grenzen van hun vakgebied.

  • Professionals verwijzen de cliënt, zo nodig en in overleg met de oorspronkelijke verwijzer door.

  • De aanbieder zorgt voor passende bij- en nascholing om de benodigde deskundigheid te kunnen leveren.

V

V

4.2

De aanbieder heeft een optimale balans tussen de inzet van professionals, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers. Deze balans is afgestemd op de aanwezige cliënten en de actuele ondersteuningsvragen. Inzet van niet professionele medewerkers (vrijwilligers/ stagiaires/ ervaringsdeskundigen) vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van een deskundig en vakbekwame medewerker.

  • De niet professionele inzet staat in redelijke verhouding tot de professionele inzet.

  • De aanbieder laat niet professionele medewerkers adequaat begeleiden door een medewerker die daarvoor bekwaam en bevoegd is.

V

V

4.3

In gemeenten waar het AVE-model is ingevoerd, handelt de professional conform dit model.

  • De aanbieder stelt al zijn medewerkers op de hoogte van het AVE-model en de bijbehorende afspraken.

V

Nvt

 

Nr. 5

KWALITEITSBEHEERSING

De aanbieder zet passende instrumenten in om de kwaliteit van de organisatie systematisch te beheren en te verbeteren.

Eis

Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar?

Geldt voor ZIN8

Geldt voor PGB

5.1

De aanbieder toont aan dat hij werkt met een voor zijn branche geldend kwaliteitskeurmerk of een kwaliteitssysteem dat de kwaliteit van ondersteuning aantoonbaar moet bewaken, beheersen en verbeteren.

  • De kwaliteit wordt systematisch geborgd door middel van een voor de branche geldend kwaliteitskeurmerk (bijv. HKZ, ISO 9001) of door het aantoonbaar werken met een kwaliteitssysteem. Dit kwaliteitssysteem is een schriftelijk kwaliteitsplan waarmee de kwaliteit in de organisatie duurzaam is geborgd en up-to-date gehouden wordt.

  • De aanbieder schept voorwaarden voor een cultuur gericht op leren en verbeteren. Deze voorwaarden zijn terug te vinden in een kwaliteitsplan.

V

V

5.2

De aanbieder meldt iedere calamiteit9 en ieder geweldsincident 10 dat zich heeft voorgedaan bij de uitvoering van de ondersteuning binnen twee werkdagen aan de toezichthoudende ambtenaar van de GGD Hart voor Brabant. De aanbieder handelt conform de factsheet Melding van calamiteiten en geweld Wmo en het protocol van de GGD, te vinden via https://www.ggdhvb.nl/professionals/ik-wil-iets-melden/meldpunt-toezicht-wmo

Na deze melding informeert de aanbieder de centrumgemeente.

Aanbieder leert van incidenten.

  • De aanbieder hanteert een adequaat meldingssysteem voor calamiteiten en incidenten.

  • De aanbieder neemt zo nodig verbetermaatregelen n.a.v. de incidentmeldingen.

V

V

5.3

De aanbieder hanteert voor zijn medewerkers aantoonbaar een meldcode waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Deze meldcode draagt er toe bij dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

De aanbieder bevordert aantoonbaar de kennis en het gebruik van de meldcode.

  • Binnen de organisatie is een meldcode vastgesteld die voldoet aan de wettelijke voorwaarden.

  • Professionals zijn aantoonbaar op de hoogte van de meldcode en handelen hiernaar.

V

V

5.4

De aanbieder heeft aantoonbaar een effectieve, laagdrempelige interne en externe klachten- en/of geschillenregeling en maakt duidelijk kenbaar aan cliënten hoe zij een klacht 11 kunnen indienen. Dit betekent dat de cliënt op eenvoudige wijze zijn klacht kenbaar kan maken en dat het voor de cliënt helder is wat er met de klacht wordt gedaan.

 

Bij Zorg in Natura: De aanbieder levert één maal per jaar een totaalrapportage aan van ontvangen klachten over de dienstverlening naar aard en oorzaak met verbeterpunten volgens een vastgesteld format (te vinden via www.pleio.nl, groep Bestuurlijk aanbesteden Wmo Brabant Noordoost-Oost).

  • De aanbieder heeft een interne en externe klachten en/of geschillenregeling.

  • Cliënten zijn op de hoogte van de klachten en/of geschillenregeling.

  • Aanbieder koppelt de afhandeling van de klacht terug aan cliënt en legt dit vast in het cliëntdossier.

  • De aanbieder treft zo nodig verbetermaatregelen n.a.v. klachten.

V

Deels PGB

5.5

Cliënten hebben medezeggenschap over de manier waarop de ondersteuning wordt georganiseerd en uitgevoerd. De aanbieder zorgt ervoor dat de informatie over medezeggenschap voldoende kenbaar is bij cliënten.

  • De aanbieder beschikt over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de cliënten van belang zijn.

  • De aanbieder zorgt ervoor dat de informatie over medezeggenschap voldoende kenbaar is bij cliënten.

  • Cliënten kunnen daadwerkelijk de medezeggenschap uitoefenen.

V

Nvt

5.6

De aanbieder meldt de inzet van een onderaannemer en welke onderdelen van de ondersteuning door de onderaannemer worden uitgevoerd.

  • Indien de aanbieder gebruik maakt van onderaannemer(s) zijn deze gemeld.

V

Nvt

 

Nr. 6

OVERIGE EISEN

Deze eisen hebben te maken met integriteit en continuïteit van dienstverlening.

Eis

Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar?

Geldt voor ZIN 12

Geldtvoor PGB

6.1

De aanbieder informeert de centrumgemeente Oss direct bij:

  • 1.

    financiële problemen

  • 2.

    het in gevaar zijn van de continuïteit en/of kwaliteit van diensten

V

Nvt

6.2

Er bestaan geen integriteitstwijfels ten aanzien van de aanbieder en eigenaar/bestuurder en aan hen gelieerde vennootschappen (voor verdere uitwerking zie bijlage I).

  • Bij Zorg in Natura: Gedragsverklaring aanbesteden die niet ouder is dan 2 jaar

V

V

6.3

De aanbieder verleent actief alle benodigde medewerking aan een onderzoek van de toezichthouders zoals de gemeentelijke toezichthouder en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en geeft opvolging aan aanbevelingen die uit deze onderzoeken voortkomen.

V

V

6.4

De aanbieder is verplicht de gemeenten te informeren via zorginkoop@oss.nl over ieder onderzoek bij de aanbieder of bij een door hem voor de uitvoering van de ondersteuning ingeschakelde onderaannemer naar de kwaliteit/veiligheid van de voorziening door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of door een toezichthouder van een gemeente anders dan van de gemeenten in de regio Brabant Noordoost-Oost. Deze informatieplicht geldt indien er sprake is van een onderzoek naar aanleiding van een signaal over onvoldoende kwaliteit/veiligheid of rechtmatigheid.

 

Als de aanbieder een verbeterplan moet opstellen om volledig te voldoen aan wet- en regelgeving en/of om risico’s beter te beheersen, stuurt de aanbieder een kopie van dit verbeterplan onmiddellijk naar de gemeente.

V

V

 

  • B.

    EISEN PGB-AANBIEDER SOCIAAL NETWERK

Eis

1.1

De ondersteuning is veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht.

1.2

De ondersteuning is afgestemd op de persoonlijke situatie en behoeften van de cliënt en zijn omgeving.

1.3

De ondersteuning wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren.

1.4

De ondersteuning voldoet aan alle eisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

1.5

De cliënt maakt samen met de persoon die de ondersteuning gaat bieden een plan waarin doelen, afspraken en evaluatiemomenten worden vastgelegd. Het plan is afgestemd op door de gemeente gestelde doelen en evaluatiemomenten. Uit het plan blijkt de betrokkenheid van de inwoner en het sociaal netwerk.

1.6

De persoon die de ondersteuning biedt, doet op verzoek verslag aan de gemeente over de voortgang van de ondersteuning.

1.7

Als de gemeente dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de ondersteuning, kan de gemeente bepalen dat de persoon die de ondersteuning biedt beschikt over een VOG die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze persoon is gestart met het bieden van ondersteuning.

1.8

De persoon die de ondersteuning levert meldt iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de uitvoering van de ondersteuning binnen twee werkdagen aan de toezichthoudende ambtenaar van de GGD Hart voor Brabant en handelt conform de factsheet Melding van calamiteiten en geweld Wmo en het protocol van de GGD, te vinden via https://www.ggdhvb.nl/professionals/ik-wil-iets-melden/meldpunt-toezicht-wmo

1.9

De persoon die de ondersteuning levert mag niet tevens het administratief beheer van het persoonsgebonden budget doen.

1.10

De persoon die de ondersteuning levert verleent actief alle benodigde medewerking aan een onderzoek van de toezichthouder en verstrekt alle benodigde informatie.

1.11

De persoon die de ondersteuning levert is verplicht de gemeenten te informeren via zorginkoop@oss.nl over ieder onderzoek naar de kwaliteit/veiligheid van de ondersteuning door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of door een toezichthouder van een gemeente anders dan van de gemeenten in de regio Brabant Noordoost-Oost. Deze informatieplicht geldt indien er sprake is van een onderzoek naar aanleiding van een signaal over onvoldoende kwaliteit/veiligheid of rechtmatigheid.

 

Bijlage I: Extra eisen ondersteuning en deskundigheid

 

BESCHERMD WONEN

 

  • I.

    Beschermd wonen met 24-uurs fysieke aanwezigheid van geschoold personeel, dat ingezet wordt bij niet planbare ondersteuning:

    • De aanbieder kan aantoonbaar voldoende expertise raadplegen op het gebied van psychiatrie en gedragsdeskundigheid binnen de eigen instelling dan wel door middel van vastgelegde afspraken met een andere instelling.

    • Er is 24 uurs fysieke aanwezigheid van geschoold personeel, in de nacht in de vorm van een slaap en/of waakdienst, waarbij personeel direct fysiek nabij en benaderbaar is door de cliënt. Dit personeel kan binnen 5 minuten bij cliënt aanwezig zijn vanuit de fysieke aanwezigheid op locatie, bijvoorbeeld in het geval van gegroepeerde woningen of bij een grote locatie vanuit elders op het terrein.

    • Onder geschoold personeel wordt verstaan medewerkers op minimaal MBO-4 niveau met een zorginhoudelijke opleiding gericht op de doelgroep binnen de instelling. Onder een zorginhoudelijke opleiding op minimaal MBO-4 niveau wordt verstaan:

      • -

        MBO Agogisch medewerker GGZ- niveau 4

      • -

        MBO verpleegkundige GGZ - niveau 4

      • -

        MBO Vakopleiding woonbegeleiding - niveau 4

      • -

        MBO Sociaal Maatschappelijke Hulp - niveau 4

        of een vergelijkbare opleiding.

    • Het personeel moet daarnaast de mogelijkheid hebben om op te schalen naar een minimaal HBO geschoolde professional, BIG- geregistreerd (indien BIG-registratie voor het specialisme van toepassing is), met specialistische kennis van psychiatrische problematiek. Deze professional hoeft niet aanwezig te zijn binnen de instelling.

  • II.

    Beschermd wonen met overdag fysieke aanwezigheid van geschoold personeel en ‘s nachts op afroep binnen 30 minuten, dat ingezet wordt bij niet planbare ondersteuning:

    • Er is overdag fysieke aanwezigheid van geschoold personeel op locatie voor de niet planbare zorg, in de nacht is er op afroep geschoold personeel beschikbaar dat, indien noodzakelijk, fysiek binnen 30 minuten op locatie kan komen en tevens goed bereikbaar is. Telefonische bereikbaarheid is niet afdoende.

      Fysieke aanwezigheid overdag: er is begeleiding bij het opstarten van de dag tot (ten minste) aanvang van de avond zodat cliënten kunnen rekenen op ondersteuning bij ADL indien noodzakelijk. Begeleiding dient passend te zijn bij de ondersteuningsbehoefte van de doelgroep. Indien gedurende de dag alle cliënten afwezig zijn i.v.m. dagbesteding, is aanwezigheid van begeleiding niet verplicht.

    • Onder geschoold personeel wordt verstaan medewerkers op minimaal MBO-4 niveau met een zorginhoudelijke opleiding gericht op de doelgroep binnen de instelling. Onder een zorginhoudelijke opleiding op minimaal MBO-4 niveau wordt verstaan:

      • -

        MBO Agogisch medewerker GGZ- niveau 4

      • -

        MBO verpleegkundige GGZ - niveau 4

      • -

        MBO Vakopleiding woonbegeleiding - niveau 4

      • -

        MBO Sociaal Maatschappelijke Hulp - niveau 4

        of een vergelijkbare opleiding.

    • Het personeel moet daarnaast de mogelijkheid hebben op te schalen naar een minimaal HBO geschoolde professional met kennis van psychiatrische problematiek. Deze professional hoeft niet aanwezig te zijn binnen de instelling.

WONEN MET ONDERSTEUNING:

 

Wonen met ondersteuning, dat ingezet wordt als de ondersteuningsvraag van cliënt planbaar is doordat cliënt in staat is om de vraag uit te stellen:

Naast geplande ondersteuning moet cliënt, in noodsituaties en in geval van incidenten, kunnen rekenen op directe ondersteuning. Dit betekent dat de aanbieder goed bereikbaar is en in geval van noodsituaties en incidenten binnen 30 minuten fysiek op locatie aanwezig kan zijn.

 

Bijlage II: Integriteit

 

  • 1.

    Er bestaan geen integriteitstwijfels ten aanzien van de aanbieder en eigenaar/bestuurder en aan hen gelieerde vennootschappen inhoudende dat zij 5 jaar voor het sluiten van de overeenkomst/PGB-zorgovereenkomst:

    • niet betrokken zijn geweest bij een strafbaar feit of strafbare overtredingen hebben begaan;

    • geen verdachten van strafbare feiten zijn geweest of daarvoor zijn veroordeeld;

    • geen bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd hebben gekregen;

    • geen bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd hebben gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

    • zich niet in het maatschappelijk en/of zakelijk verkeer onaanvaardbaar hebben gedragen;

    • zich niet schuldig hebben gemaakt aan ongeoorloofde afspraken;

    • medewerkers van de gemeenten geen persoonlijke voordelen hebben gegund met als doel om orders of overeenkomsten te krijgen of te houden.

  • 2.

    De aanbieder, directie, medewerkers en door aanbieder eventueel in te zetten derden zijn verplicht om zich gedurende de looptijd van de overeenkomst/PGB-zorgovereenkomst integer te gedragen en er mogen geen integriteitstwijfels bestaan of ontstaan. De integriteit van de aanbieder is in ieder geval geschonden of er bestaan integriteitstwijfels indien:

    • De aanbieder en zijn bestuur en/of directie strafbare feiten en/of overtredingen hebben gepleegd, medegepleegd of daaraan medeplichtig zijn of daarvan verdacht zijn of feiten hebben begaan die in het maatschappelijk verkeer als maatschappelijk onaanvaardbaar worden aangemerkt;

    • Sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de aanbieder en/of zijn bestuur en/of directie in relatie staan tot strafbare feiten;

    • Sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen dat de aanbieder op enige wijze bedragen aan de bedrijfsvoering onttrekt ter aanwending van voor de branche niet-gebruikelijke, dan wel niet-integere, dan wel niet-marktconforme, dan wel niet ter ondersteuning van de bedrijfsvoering, bedoelde uitgaven;

    • Sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de aanbieder en/of zijn bestuur en/of directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een (zakelijk) samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

    • Sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van een overeenkomst/PGB-zorgovereenkomst door de aanbieder en/of zijn bestuur en/of directie een strafbaar feit is gepleegd of een overtreding is begaan.

Naar boven