Gemeenteblad van Bronckhorst
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Bronckhorst | Gemeenteblad 2024, 43182 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Bronckhorst | Gemeenteblad 2024, 43182 | beleidsregel |
Beleidsregels en financieel besluit sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024
De hoofdstukken volgen de indeling van de verordening sociaal domein 2024. In dit eerste hoofdstuk staan de uitgangspunten en begrippen zoals ze voor alle beleidsregels en het financieel besluit gelden.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst in de vergadering van 16/01/2024
het gezien de ontwikkelingen in de regelgeving, de jurisprudentie en de ervaringen in de uitvoeringspraktijk het noodzakelijk is gebleken deze beleidsregels op onderdelen aan te passen;
Aldus vastgesteld te Bronckhorst op 16/01/2024
1.2 Begrips- en algemene bepalingen
Alle definities die in deze beleidsregels en het financieel besluit worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de bovengenoemde wetgeving en de Verordening Sociaal Domein gemeente Bronckhorst 2024.
Aanvragen die zijn ingediend onder de hiervoor genoemde ingetrokken beleidsregels en financieel besluit en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze nieuwe beleidsregels en financieel besluit, worden afgehandeld krachtens de Beleidsregels en financieel besluit sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 voor zover dit niet in strijd is met de wet.
3. Werken en meedoen in de samenleving
In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die volgen uit de participatiewet en de wet inburgering. In bijlage 4 staat een artikelsgewijze toelichting op de beleidsregels taaleis, in bijlage 5 staat de checklist tegenprestatie.
In de volgende gevallen wordt geen taaltoets afgenomen:
als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal niet op het niveau zoals beschreven in artikel 18 lid 8 van de wet beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op het niveau zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de wet machtig te worden;
Artikel 5 Inhoud van de ondersteuning
Het college stemt de in artikel 5 genoemde ondersteuning af op:
Artikel 7 Niet nakomen verplichtingen
Belanghebbende wordt na uitkomst van de toets waaruit blijkt dat hij niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst binnen een termijn van 8 weken na het bekend worden van de uitkomst van de toets door het college schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden dat belanghebbende niet of in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst.
Als de uitkering van de uitkeringsgerechtigde is verlaagd op grond van artikel 18b Participatiewet en de uitkeringsgerechtigde aantoont weer voldoende inspanningen te verrichten om op het gewenste taalniveau te komen, kan het college dit zien als omstandigheden van de belanghebbende als bedoeld in artikel 18b, zevende lid, Participatiewet en de verlaging stopzetten.
3.2 Beleidsregels tegenprestatie
Artikel 1 Opleggen verplichting
Er wordt alleen een tegenprestatie opgelegd als de belanghebbende langer dan een jaar geen betaald werk heeft verricht. Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de beschikbare onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie en legt dit vast in een beschikking. De tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht. Dit betekent dat de kwaliteiten en bekwaamheden, de persoonlijke situatie en omstandigheden van een belanghebbende in aanmerking moeten worden genomen. Over de vraag of een activiteit naar vermogen kan worden verricht, kan arbeidskundig of arbeids-medisch advies worden ingewonnen.
Artikel 2 Verkrijgen van een tegenprestatie
De belanghebbende aan wie de tegenprestatie wordt opgelegd krijgt de gelegenheid binnen twintig werkdagen zelf een tegenprestatieplek te zoeken. Wanneer de belanghebbende niet binnen twintig werkdagen zelf een tegenprestatieplaats heeft weten te verkrijgen, dan zal, in samenspraak met de belanghebbende, door het college een tegenprestatie worden opgelegd.
Om te waarborgen dat er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt door activiteiten in het kader van de tegenprestatie, wordt bij elke op te leggen tegenprestatie vooraf getoetst of er in dat geval sprake kan zijn van verdringing. Bij deze afweging worden de volgende criteria in acht genomen:
Het moet gaan om activiteiten waar in deze tijd en op deze plaats geen bereidheid is om daar een geldelijke beloning voor te betalen. Deze bereidheid is plaats- en tijdgebonden. Dat betekent dat het noodzakelijk is om regelmatig te evalueren of de werkzaamheden nog steeds additioneel kunnen worden beschouwd.
Het gaat om activiteiten waar evident geen betaling tegenover staat. Het mag daarom niet gaan om activiteiten waarvoor belanghebbende of een ander normaal gesproken betaald wordt of eerder (minder dan een jaar geleden) nog betaald werd. Dit is het geval als eerder bestaande arbeidsplaatsen met vergelijkbare werkzaamheden binnen deze periode zijn wegbezuinigd bij de betreffende organisatie.
Het verrichten van mantelzorg, als bedoeld in artikel 3.5.2 van de Verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst, kan alleen grond bieden om geen tegenprestatie op te leggen als de hulpbehoevende in het bezit is van een indicatie (Wmo of Wlz), waaruit de noodzaak blijkt tot het verrichten van mantelzorg van langer dan 8 uur per week, of als anderszins de noodzaak tot het verrichten van mantelzorg voor langer dan 8 uur is gebleken.
Mocht de belanghebbende reeds vrijwilligerswerk verrichten, dan kunnen die worden beschouwd als activiteiten in het kader van de tegenprestatie. Bij de beoordeling van de vraag of deze activiteiten als tegenprestatie kunnen worden beschouwd, worden de omvang van het reeds bestaande vrijwilligerswerk en de omstandigheden en mogelijkheden van de belanghebbende in overweging genomen. Het uitgangspunt is dat de omvang van het bestaande vrijwilligerswerk maximaal 8 uur per week moet zijn, om als tegenprestatie aangemerkt te worden.
Er wordt een overeenkomst gesloten tussen de gemeente Bronckhorst en de organisatie die de activiteiten organiseert. In deze overeenkomst worden in ieder geval afspraken vastgelegd over werkomstandigheden, toezicht en begeleiding op de werkvloer.
Artikel 7 Verzekering en aansprakelijkheid
Het college zorgt dat een belanghebbende bij het uitvoeren van activiteiten in het kader van de tegenprestatie is verzekerd. Het gaat daarbij met name om het afdekken van de risico’s van arbeidsongeschiktheid en aansprakelijkheid. De gemeente is niet aansprakelijk voor een vergoeding of loon voor de verrichte tegenprestatie als de bijstand achteraf wordt teruggevorderd over een periode waarin de verplichting tot tegenprestatie is opgelegd. De tegenprestatie kan in geen enkel opzicht gezien worden als het verrichten van reguliere betaalde werkzaamheden waardoor de gemeente niet aansprakelijk gesteld kan worden voor loon of een vergoeding.
Het college kan aan belanghebbende een vergoeding toekennen voor de gemaakte kosten voor vervoer, voor zover het college dit vervoer noodzakelijk acht voor het kunnen voldoen aan de verplichtingen de verordening en deze beleidsregels. Hierbij hanteert het college de volgende uitgangspunten:
Indien belanghebbende door een medische noodzaak niet kan fietsen en/of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en daardoor noodzakelijk gebruik moet maken van een eigen auto of een auto van een derde, bedraagt de vergoeding vanaf het woonadres € 0.21 per km, (prijspeil 2023) gebaseerd op de richtprijs van de Belastingdienst voor een onbelaste vergoeding per kilometer.
3.3 Beleidsregels Re-integratie participatiewet
Artikel 1 Re-integratietraject/ trajectplan
Het college zal bij het bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling zoveel mogelijk individueel maatwerk betrachten. In nauwe samenspraak met de belanghebbende wordt de inhoud van het re-integratie traject bepaald met als doel de kortste weg naar betaald werk te realiseren en uitstroom uit de uitkering te bewerkstellingen.
De gemeente biedt maximaal het aantal beschutte werkplekken aan, dat het Rijk de gemeente opdraagt als bedoeld in artikel 3.4.5 van de Verordening Sociaal Domein Gemeente Bronckhorst.
In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die volgen uit de Jeugdwet en de wet Voor- en vroegschoolse educatie. In bijlage 1 staat het kader Uitgangspunten gebruikelijke zorg ouder(s) voor kinderen.
Voor de beschrijving van de gebruikelijke zorg wordt verwezen naar bijlage 1 ‘Uitgangspunten gebruikelijke zorg ouder(s) voor kinderen’ die integraal deel uitmaken van deze beleidsregels.
Bij de inzet van ondersteuning uit het gezin/netwerk wordt naast de gebruikelijke gezinstaken geen extra beroep gedaan op mantelzorgers onder de 18 jaar.
De gemeente Bronckhorst wil deelname aan peuteropvang met voorschoolse educatie van alle kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar faciliteren. Hiervoor is de subsidieregeling VVE-Peuteropvang in het leven geroepen. Deze regeling richt zich op subsidies voor het uitvoeren van kwalitatief hoogwaardige VVE-peuteropvang in de gemeente Bronckhorst. Aangezien de subsidie zich richt op kindcentra, en niet op inwoners, is deze regeling geen onderdeel van deze beleidsregels, maar is deze apart vastgesteld.
5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die volgen uit de wet maatschappelijke ondersteuning. In bijlage 2 staan de normen voor hulp bij de huishouding.
Artikel 1. Hulp bij het huishouden
De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden is uitgesplitst in twee categorieën, namelijk:
Voor het normenkader hulp bij het huishouden voor het indiceren van deze hulp wordt verwezen naar bijlage 2 ‘Normenkader hulp bij het huishouden’ die integraal deel uitmaakt van deze beleidsregels.
Bij de beoordeling van de noodzaak voor de inzet van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de cliënt, zijn situatie met huisgenoten en zijn sociale omgeving. Daarnaast wordt gekeken naar wat redelijkerwijs van de cliënt en zijn sociale netwerk mag worden verwacht en waar een beroep kan worden gedaan op algemene- en algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid:
Uitgangspunt is de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Inwoners hebben een eigen verantwoordelijkheid in de keuzes die zij maken wat betreft het wonen, daarbij rekening houdend met voorziene omstandigheden. Ondanks dat hier rekening mee gehouden is kan het voorkomen dat door veranderende omstandigheden ondersteuning nodig is in de vorm van een woonvoorziening.
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 5.2.1. lid 4 van de Verordening Sociaal Domein gemeente Bronckhorst blijkt dat de inwoner alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:
redelijkerwijs niet van tevoren had kunnen voorzien of had kunnen voorkomen;
van de inwoner niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer de inwoner verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de inwoner of zijn huisgenoten dat de inwoner niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.
Verhuis- en herinrichtingskosten:
Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen zijn algemeen gebruikelijk waarvoor gereserveerd moet worden. Voor voorzienbare verhuizingen wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt.
Geen voorziening in de vorm van woningaanpassing wordt getroffen als:
Bezoekbaar of logeerbaar maken van een woning:
Wanneer de inwoner in een instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt logeerbaar gemaakt worden. Enkel in geval van aantoonbaar co-ouderschap kunnen twee woningen logeerbaar worden gemaakt wanneer de inwoner regelmatig bij beide ouders/verzorgers woont. Onder regelmatig verstaan we een logeerfrequentie van minimaal 18 dagen per jaar per adres.
Dubbele woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting elders in verband met het aanpassen van de huidige of nog te betrekken woning wordt vastgesteld op de huurkosten van de tijdelijk te betrekken woonruimte.
Artikel 3. Rolstoelvoorziening
Rolstoelen voor incidenteel en kortdurend gebruik (half jaar) worden in principe niet verstrekt. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de thuiszorgwinkel.
Een sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het dagelijks verplaatsen. Als de inwoner zonder de sportrolstoel zijn/haar sport niet kan beoefenen en de kosten hoger zijn dan de gebruikelijke kosten voor een soortgelijke sport, kan een sportrolstoel worden verstrekt. Bij verstrekking van een sportrolstoel in de vorm van een persoonsgebonden budget vallen de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering onder het vastgestelde tarief.
Artikel 4. Vervoersvoorziening
Bij het vaststellen van de noodzaak van een vervoersvoorziening wordt gekeken naar de noodzaak om deel te nemen aan het leven van alledag.
Voor collectief vraagafhankelijk vervoer geldt een maximum af te geven kilometers per jaar.
Voor het collectief vervoer geldt een jaarlijkse drempelbijdrage (zie financieel besluit).
Nieuwe gebruikers; het jaarbedrag wordt berekend aan de hand van de maand waarin de toekenning wordt verstuurd; € 5,- voor iedere resterende maand van het jaar. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking voor de 15e van de maand wordt verstuurd. De totale bijdrage wordt ineens in rekening gebracht;
Tijdelijke gebruiker; deze categorie betaalt afhankelijk van de duur van de indicatie een bedrag in de kosten, op basis van € 5,- per maand. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking voor de 15e van de maand wordt verstuurd. De totale bijdrage wordt in één keer in rekening gebracht.
5.2 Mantelzorg en mantelzorgwaardering
Bij de inzet van ondersteuning uit het gezin/netwerk wordt naast de gebruikelijke gezinstaken geen extra beroep gedaan op mantelzorgers onder de 18 jaar.
Algemene lijn in deze beleidsregels is dat de regelgeving strikt wordt toegepast en dat de eigen verantwoordelijkheid van ouders/leerlingen en zelfredzaamheid van de leerlingen wordt benadrukt.
Als ouders recht hebben op kilometervergoeding voor het gebruik van eigen auto, wordt de kortste route volgens ANWB- routeplanner per auto aangehouden.
Voor de berekening per fiets, wordt de kortste route volgens ANWB- routeplanner per fiets aangehouden.
Artikel 2 Vaststellen reistijd
Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer vindt plaats op basis van OV9292, via 0900-9292 of www.9292ov.nl
Artikel 3 Vaststellen kosten openbaar vervoer
Het vaststellen van de kosten van het openbaar vervoer vindt plaats op basis van OV9292, via 099-9292 of www.9292ov.nl
Bij de beoordeling om vast te stellen of een eigen bijdrage verschuldigd is, wordt het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het schooljaar, waarvoor de ouder(s) aanvragen, gehanteerd. Hiervoor moeten inkomensverklaringen ingeleverd worden. Deze kunnen
zelf worden gedownload in ‘Mijn Belastingdienst’. Bij een structurele inkomensdaling van minimaal 15% kan het peiljaar verlegd worden en van een ander jaar worden uitgegaan. Als gedurende het schooljaar sprake is van een inkomensdaling kan geen peiljaarverlegging meer worden toegepast. Peiljaarverlegging moet schriftelijk worden aangevraagd. Alle overige inkomensdalingen (scheiding, schuldsanering, etc.) moeten schriftelijk aangevraagd worden. Bij de beoordeling zal bezien worden of gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule.
Artikel 5. Begeleiding in het leerlingenvervoer
Veel leerlingen kunnen ondanks hun lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke handicap prima onder begeleiding van een volwassene fietsen of gebruik maken van het openbaar vervoer.
Artikel 7. Medische noodzaak van aangepast vervoer
Wanneer wordt aangegeven dat een leerling gebruik moet maken van aangepast vervoer op grond van een handicap, kan ter onderbouwing een medische verklaring worden opgevraagd. Onder verklaring verstaan wij:
Artikel 8. Bevorderen zelfstandigheid leerlingen
Wij vinden het belangrijk dat leerlingen, wanneer het in hun eigen kunnen ligt, zelfstandig leren reizen. Daarvoor kunnen wij ouders ondersteunen door de inzet van de combinatiefunctionarissen. Zij begeleiden de leerlingen met het zelfstandig fietsen en/of reizen met het openbaar vervoer. Voor een vergoeding valt te denken aan de aanschaf van een tweedehands elektrische fiets en het verstrekken van een ‘Voor Elkaar Pas’ van Arriva.
Artikel 9. Wisselende schooltijden
Het kan voorkomen dat de leerlingen te maken krijgen met wisselende schooltijden. Bijvoorbeeld in de opstartfase, om aan een nieuwe school te wennen, maar ook in het voortgezet onderwijs vanwege wisselende lesroosters. Dat betekent dat aangepast vervoer op wisselende tijden en afwijkende tijden niet wordt verzorgd. De gemeente wil het aangepast vervoer afstemmen op het begin en einde van de schooldag, zoals genoemd in de schoolgids. Hiermee sluit de uitvoering aan op de regelgeving. Uitzonderingen worden gemaakt voor leerlingen die dit vanwege hun structurele handicap niet kunnen volbrengen.
Een gehandicapte leerling die aangepast vervoer naar een reguliere school voor voortgezet onderwijs krijgt, en die eerder klaar is dan in het schoolrooster is aangegeven, mag maximaal 2 lesuren inclusief de aansluitende pauze wachten als de taxi later op die dag nog een leerling op moet halen.
Artikel 10. Vervoer bij tijdelijk verblijf in een andere gemeente
Het komt voor dat leerlingen uit andere gemeenten in het kader van jeugdzorg tijdelijk worden opgevangen bij pleegouders in onze gemeente. Het omgekeerde komt ook voor, namelijk dat leerlingen uit onze gemeente tijdelijk ergens anders verblijven. De gemeente Bronckhorst wil leerlingen die in een crisissituatie in onze gemeente verblijven tegemoet komen en hen de mogelijkheid bieden om hun oude school te bezoeken. Aanvragen om vervoer bij crisissituaties behandelen we met voorrang en laten we zo snel mogelijk ingaan. Gemeenten uit de regio werken met een overgangsperiode van 6 weken waarin de oorspronkelijke gemeente van herkomst de kosten voor vervoer voor haar rekening neemt.
Deze uitzondering geldt niet, indien het voorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van ouder(s) ergens anders verblijft.
In alle andere situaties dat een leerling ergens anders verblijft, geldt dat het leerlingenvervoer moet worden aangevraagd bij de gemeente waar de leerling feitelijk verblijft.
Aanvragen worden alleen gehonoreerd als er sprake is van regelmaat en structuur in het verblijf op beide adressen.
Artikel 12. Vervoer naar een opvangadres na schooltijd, anders dan het woonadres.
Leerlingenvervoer is uitsluitend bedoeld voor vervoer naar en van school. In bepaalde gevallen staat het college vervoer toe naar een opvangadres na schooltijd, anders dan het woonadres. Vervoer van school naar een opvangadres na schooltijd is mogelijk als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Er geldt een kilometer grens van 6 km.
Een leerling die naar de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool gaat, waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare basisschool gaat, krijgt voor de bekostiging van leerlingenvervoer maximaal de vergoeding voor openbaar vervoer. Daarnaast wordt er een eigen bijdrage (drempelbedrag) of als dat van toepassing is een naar eigen bijdrage naar financiële draagkracht opgelegd.
Van deze niet gehandicapte kinderen mag vanaf de leeftijd van 9 jaar verwacht worden dat ze zelfstandig kunnen fietsen.
In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die volgen uit de participatiewet en de wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
7.1 Beleidsregels Maatschappelijke participatie en toeslagen
Artikel 1. Inkomensgrens doelgroep
Binnen de Verordening sociaal domein Gemeente Bronckhorst is opgenomen dat de gemeente bijzondere bijstand verstrekt. In afwijking op de wet geldt dat voor alleenstaande ouders 90 % van de op dat moment geldende bijstandsnorm voor gehuwden geldt, zoals bedoeld in artikel 21 onderdeel b van de wet. De kostendelersnorm is hier niet van toepassing.
Artikel 2. Bijzondere bijstand
In artikel 35 van de wet is de mogelijkheid geregeld om een inwoner individuele bijzondere bijstand te verstrekken.
Artikel 3. Recht op individuele inkomenstoeslag
Het college verleent een inwoner op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in de Verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 in artikel 7.3, deze beleidsregels en artikel 36 van de wet.
Artikel 4. Hoogte inkomenstoeslag
In aanvulling op artikel 7.3.2. lid 1 van de Verordening sociaal domein Bronckhorst 2024 bedraagt de hoogte van de individuele inkomenstoeslag
Artikel 5. Zicht op inkomensverbetering inkomenstoeslag
Het college beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval of de inwoner geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Hierbij neemt het college in ieder geval in aanmerking:
De inwoner die inkomsten uit arbeid ontvangt onder de inkomensgrens voor de individuele inkomenstoeslag en bewust kiest voor een deeltijdbaan, maar wel potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren, wordt geacht zicht op inkomensverbetering te hebben.
Artikel 6. Vaststelling hoogte inkomen inkomenstoeslag
Wanneer de inwoner 3 jaar of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een bijstandsuitkering, hoeft hij geen bewijsstukken aan te leveren. Het inkomen kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de inwoner die aanwezig zijn bij de gemeente.
In andere gevallen moet het inkomen van de inwoner gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan:
Hierop zijn de volgende uitzonderingen mogelijk:
De noodzaak tot het opvragen van aanvullende of andere gegevens zal per aanvraag verschillen. Als de inwoner gedurende de referteperiode heeft gewerkt bij dezelfde werkgever, kan worden nagegaan of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens op Suwinet. Bij iemand met wisselende inkomsten bij verschillende werkgevers of bij een zelfstandige is dat moeilijker. Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt echter bij de inwoner. Die moet aannemelijk maken dat hij gedurende de 3 jaar voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen onder de voor hem of haar geldende inkomensgrens. Kan de inwoner dat niet voldoende, dan wordt de aanvraag afgewezen.
Ook wordt opgemerkt, dat net als bij bijzondere bijstand inkomsten pas in aanmerking mogen worden genomen als de inwoner daarover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Rekening moet worden gehouden met executoriaal beslag, WSNP (Wet Schuldsanering natuurlijke personen) en minnelijke schuldregelingen.
Artikel 7. Peildatum vermogenstoets inkomenstoeslag
Met het oog op de vermogenstoets wordt het vermogen in aanmerking genomen waardoor de inwoner op de peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Hiermee wordt een praktische oplossing geboden met betrekking tot de vermogenstoets. Deze wordt toegepast met betrekking tot het vermogen op de peildatum zodat niet behoeft te worden nagegaan of een inwoner op geen enkel moment tijdens de referteperiode over vermogen heeft beschikt boven de vermogensgrens.
Wanneer uit voorhanden zijnde gegevens blijkt dat in de referteperiode over een aanzienlijk vermogen is beschikt, wat uit het oogpunt van bijstandsverlening niet te rechtvaardigen is, kan de toeslag worden geweigerd. Ook het vermogen in de vorm van een eigen woning wordt meegenomen en getoetst aan artikel 34 van de Participatiewet. Artikel 50 van de Participatiewet (bijstand in de vorm van een lening in verband met een eigen woning) is niet van toepassing op de individuele inkomenstoeslag. Voor het bepalen van de waarde van de woning wordt de WOZ-waarde aangehouden.
Overigens heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de uitvoeringstechnische complicaties erkend en stemt ermee in dat slechts wordt vastgesteld wat het vermogen is geweest op de peildatum.
Artikel 8. Individuele vaststelling van de peildatum inkomenstoeslag
Bij elke afzonderlijke aanvraag wordt vastgesteld op welke datum het recht op individuele inkomenstoeslag is ontstaan. Dit kan elke dag van het jaar zijn.
Artikel 10. Gehuwden/gezamenlijke huishouding inkomenstoeslag
Uitgangspunt is, dat het recht op individuele inkomenstoeslag gehuwden/samenwonenden gezamenlijk toekomt. Indien de inwoner op de peildatum, de datum waarop de periode van 3 jaar afloopt, voor de Participatiewet als gehuwd/gezamenlijke huishouding worden aangemerkt, moeten beide inwoners voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 Participatiewet.
Als één van beide partners niet voldoet aan deze voorwaarden, hebben beide geen recht op individuele inkomenstoeslag. De situatie waarin één van de gehuwden is uitgesloten op de peildatum, vanwege de wet, artikel 11 (gelijkstelling aan een Nederlander, rechtmatig verblijf in Nederland) of artikel 13, eerste lid, van de wet
Dan komt de rechthebbende partner in aanmerking voor de hoogte, die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Het kan voorkomen dat een inwoner in de referteperiode van 3 jaar één of meerdere partners heeft gehad. Beoordeeld dient dan te worden wat de totale inkomsten over genoemde periode zijn geweest, dus inclusief eventuele inkomsten van ex-partners.
-Als op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner is uitgesloten op grond van artikel 11 of 13 van de wet, dan kan de andere partner wel recht hebben op individuele inkomenstoeslag van een alleenstaande(ouder). Omdat de inwoner wel beschouwd dient te worden als gehuwde, dient wel het gezinsinkomen te worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel b. van de wet. Ook het inkomen en vermogen van de niet rechthebbende echtgenoot zal aan de eis van artikel 36 van de wet moeten voldoen.
-Als op de peildatum bij gehuwden/partners met en gezamenlijke huishouding één partner niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 36, hebben beide partners geen recht.
-Als de inwoner in de referteperiode meerdere partners heeft gehad, dienen de inkomsten en het vermogen van die partners te worden meegenomen in de inkomenstoets.
Artikel 10. Verblijf in het buitenland inkomenstoeslag
Als de periode van 3 jaar door een kort verblijf in het buitenland wordt onderbroken, staat dat toekenning van individuele inkomenstoeslag niet in de weg. Wanneer het verblijf in het buitenland het gestelde in artikel 13, eerste lid, onder d. van de participatiewet (de gebruikelijke vakantieduur) overschrijdt is dit geen reden om de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag af te wijzen. Wel dient over deze periode aangetoond te worden, of men geen hoger inkomen heeft genoten, dan 130% van de bijstandsnorm.
Kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar van ouders/verzorgers met een laag inkomen en vermogen komen in aanmerking voor het kindpakket zodat deze kinderen kunnen meedoen in de maatschappij net als kinderen die niet in een gezin met een laag inkomen opgroeien.
Voor het kindpakket komen in aanmerking de kinderen van ouders/verzorgers die:
een inkomen hebben minder dan 130% van de geldende bijstandsnorm als bedoeld in Hoofdstuk 3 – Algemene bijstand, paragraaf 3.2 – Normen van de Participatiewet exclusief vakantiegeld. Het inkomen is het nettobedrag per maand exclusief vakantiegeld en reiskostenvergoeding woon-werkverkeer. Bij wisselende inkomsten wordt het inkomen vastgesteld op basis van het gemiddelde van de laatste 3 maanden voorafgaande aan de aanvraag. Voor ouders die zelfstandig ondernemer zijn wordt het inkomen vastgesteld op basis van de meest recente definitieve belastingaanslag en;
een vermogen hebben dat minder bedraagt dan de geldende bedragen van de vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 34, lid 3 van de Participatiewet. Bij de vaststelling van het vermogen wordt voor de bezittingen alleen uitgegaan van de lopende en spaarrekeningen van de ouders en inwonende kinderen tot 18 jaar. Koopwoning, auto/motor/caravan/boot, waardepapieren, enzovoort tellen niet mee. Met schulden wordt alleen rekening gehouden als deze aantoonbaar en opeisbaar zijn of;
Artikel 4. Aanvraag en beschikking
De ouders/verzorgers vragen het kindpakket aan via het product Kindpakket op de website www.bronckhorst.nl. Zij kunnen een papieren aanvraag indienen als een digitale aanvraag niet mogelijk is.
7.3 Beleidsregels tegemoetkoming eigen risico zorgverzekering
Voor de tegemoetkoming van een deel van het wettelijk verplicht minimum eigen risico komen in aanmerking personen die:
Een inkomen hebben minder dan 130 % van de geldende bijstandsnorm (als bedoeld in hoofdstuk 3 van de participatiewet– Algemene bijstand, paragraaf 3.2 – Normen van de Participatiewet exclusief vakantiegeld). Het inkomen is het nettobedrag per maand exclusief vakantiegeld en reiskostenvergoeding woon-werkverkeer. Bij wisselende inkomsten wordt het inkomen vastgesteld op basis van het gemiddelde van de laatste 3 maanden voorafgaande aan de aanvraag. Voor rechthebbenden die zelfstandig ondernemer zijn wordt het inkomen vastgesteld op basis van de meest recente definitieve belastingaanslag en;
Artikel 4. Aanvraag en beschikking
De inwoner vraagt de tegemoetkoming eigen risico aan via het product Tegemoetkoming eigen risico zorgverzekering op de website www.bronckhorst.nl. Er kan een papieren aanvraag ingediend worden als een digitale aanvraag niet mogelijk is.
7.4 Beleidsregels schuldhulpverlening
Artikel 2. Aanbod schuldhulpverlening
Binnen vier weken vindt het eerste gesprek plaats waarin de hulpvraag wordt vastgesteld.
Indien sprake is van een bedreigende situatie vindt binnen drie werkdagen het eerste gesprek plaats waarin de hulpvraag wordt vastgesteld. Onder bedreigende situatie wordt verstaan gedwongen woningontruiming, beëindiging van de levering van gas, elektra of water of opzegging dan wel ontbinding van de zorgverzekering.
Er geldt een wettelijke termijn waarbinnen de gemeente na het eerste gesprek over de hulpvraag moet besluiten of iemand voor een schuldenregeling in aanmerking komt. De beslistermijn is bepaald op acht weken, gelet op de bestaande praktijk en de uitvoerbaarheid. Daarbij is het streven om de feitelijke beslistermijn voor de inwoner zo kort mogelijk te houden.
Belanghebbende doet aan het college op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schuldhulpverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject.
Artikel 4. Weigeren en beëindigen
Indien belanghebbende niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals neergelegd in artikel 3, leden 1 en 2, kan het college besluiten om schuldhulpverlening te weigeren dan wel te beëindigen.
Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, kan het college besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening als:
Artikel 6. Recidive-hernieuwde aanvraag
Als minder dan 1 jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoek is ingediend, door belanghebbende een traject schuldregeling succesvol is doorlopen (minnelijk en/of wettelijk), kan een aanvraag schuldhulpverlening worden geweigerd met uitzondering van het geven van informatie, advies en/of een doorverwijzing.
kan een aanvraag schuldhulpverlening worden geweigerd met uitzondering van het geven van informatie, advies en/of een doorverwijzing.
In dit hoofdstuk staan de voorwaarden voor verstrekking en besteding van een persoonsgebonden budget.
Artikel 1. Voorwaarden aan inwoner
Naast de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 8.3.1 in de Verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen, zijn de aanvullende voorwaarden van toepassing:
Hoofdstuk 2. Persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming
Artikel 2. Hoogte eenmalige financiële tegemoetkoming
Artikel 3. Hoogte persoonsgebonden budget begeleiding
** We volgen hiermee de recente uitspraken van De Centrale Raad van Beroep (CRvB) over het vaststellen van het bedrag voor een pgb voor de inhuur van iemand uit het sociale netwerk.
Dit zijn bruto bedragen. De PGB-houder is zelf verantwoordelijk voor het opnieuw vastleggen van deze tarieven met de informele ondersteuner.
Hoofdstuk 4. Eigen bijdrage collectief vervoer
Artikel 6. Eigen bijdrage collectief vervoer
Voor het collectief vervoer geldt een eigen bijdrage van € 60,- per jaar;
Nieuwe gebruikers; het jaarbedrag wordt berekend aan de hand van de maand waarin de toekenning wordt verstuurd; € 5,- voor iedere resterende maand van het jaar. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking voor de 15e van de maand wordt verstuurd. De totale bijdrage wordt ineens in rekening gebracht;
Tijdelijke gebruiker; deze categorie betaalt afhankelijk van de duur van de indicatie een bedrag in de kosten, op basis van € 5,- per maand. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking voor de 15e van de maand wordt verstuurd. De totale bijdrage wordt in één keer in rekening gebracht.
Aldus vastgesteld te Bronckhorst op 16/01/2024
Burgemeester en wethouders van gemeente Bronckhorst.
de secretaris,
M.J.J. Rommers
de burgemeester,
M.A.J. van der Tas
BIJLAGE 2 - Normenkader voor hulp bij het huishouden
Indien nodig in het kader van zelfredzaamheid en participatie aan de samenleving krijgt de cliënt een maatwerkvoorziening Hulp bij Huishouden toegekend. Deze maatwerkvoorziening leidt tot het resultaat een schoon en leefbaar huis.
Bij het bepalen van de benodigde omvang van de maatwerkvoorziening wordt bekeken welke activiteiten die onderdeel uitmaken van het huishouden moeten worden overgenomen door een huishoudelijke hulp.
Hierbij maken we gebruik van normtijden. Deze normtijden zijn een op een gebaseerd op de onafhankelijke en objectieve onderzoeken die hiernaar zijn gedaan door onderzoeksbureau KPMG en onderzoeksbureau HHM voor de gemeenten Utrecht, Amsterdam, Hoorn en voor de gezamenlijke gemeenten in Twente.
Bij deze normtijden is sprake van gemiddelde tijden voor bepaalde groepen van activiteiten. Door optellen van deze normtijden ontstaat een totale beschikbare tijd, die toereikend is om het gewenste resultaat gedurende het jaar te realiseren. Hierbij spreken de hulp en de cliënt gezamenlijk af wanneer wat wordt gedaan. Dit betreft zowel structurele als incidentele activiteiten.
Vertrekpunt is een ‘gemiddelde cliëntsituatie’ met een één- of meerpersoons huishouden. Waarbij de cliënt wel algemene eenvoudige opruimactiviteiten kan doen (zoals de tafel opruimen, doekje over aanrecht halen, wastafel een keer afvegen, en dergelijke), maar verder geen lichte of zware huishoudelijke werkzaamheden.
Aanvullend hierop kan ook gehele of gedeeltelijke overname door de hulp van de wasverzorging nodig zijn.
De benodigde inzet wordt op maat toegekend: als minder overname van activiteiten nodig is, wordt minder tijd ingezet, als door omstandigheden in de cliëntsituatie meer inzet van tijd nodig is, wordt dat ook gedaan. De basis-inzet voor lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden is 105 uur op jaarbasis (ongeveer 2 uur per week).
Meer inzet van tijd kan nodig zijn omdat extra vaak moet worden schoongemaakt, doordat door aandoeningen of beperkingen van de cliënt de woning vaker moet worden schoongemaakt.
Meer inzet van tijd kan ook nodig zijn omdat extra goed moet worden schoongemaakt, doordat sprake is van luchtwegproblemen, allergie of dergelijke.
De bepaling van de benodigde inzet voor HbH vindt plaats middels een Zorgplan, dat tijdens het onderzoek c.q. tijdens het keukentafelgesprek met de cliënt wordt ingevuld.
Alle onderdelen van dit zorgplan en de afwegingen die daarbij van toepassing zijn, zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Het Zorgplan maakt onderdeel uit van het verslag dat tijdens het keukentafelgesprek wordt gemaakt door de sociaal consulent en wordt gekoppeld aan de beschikking.
De maatwerkvoorziening HbH omvat het schoon en leefbaar houden van de dagelijks in gebruik zijnde ruimten in de woning: woonkamer, keuken, gang, badkamer, slaapkamer, toilet.
Als meer slaap-/logeerkamers in de woning aanwezig zijn, dan is het afhankelijk van de mate van gebruik hiervan hoeveel extra tijd daarvoor wordt toegekend. In de navolgende tabel is dit uitgewerkt. Deze tijden zijn gebaseerd op genoemde onderzoeken.
Het onderhouden van de buitenruimte en glasbewassing buiten hoort niet tot de maatwerkvoorziening HbH. Dit regelt de cliënt op een andere wijze of daarvoor kan deze gebruik maken van de HHT-regeling.
Overige ruimten als een garage, zolder, studeerkamer, hobbyruimte vallen niet onder de maatwerkvoorziening HbH. Hiervoor kan de cliënt desgewenst gebruik maken van de mogelijkheid om extra uren schoonmaak in te kopen via de HHT-regeling.
In principe wordt HbH-1 ingezet als maatwerkvoorziening HbH.
Indien de cliëntsituatie vereist dat ook regievoering ten aanzien van het huishouden plaatsvindt, dan wordt voor de gehele omvang van de indicatie HbH-2 ingezet.
Een bijzondere situatie van de cliënt kan voor de sociaal consulent altijd aanleiding zijn om tot een bijzondere inzet van HbH te komen, als ondersteuningsbehoefte van de cliënt niet met de al aangegeven mogelijkheden kan worden opgevangen.
Tabel normtijden + opslag-/afslagmogelijkheden voor licht en zwaar huishoudelijk werk en de wasverzorging:
Het betreft hier hulpvragen van cliënten die zich melden bij het Sociaal Team. Het gaat niet over bepalingen jeugdhulp door het gedwongen kader, Veilig Thuis en rechtstreeks door de (huis)arts verwezen cliënten naar zorgaanbieders.
Met professional wordt bedoeld: consulent, medewerker, e.d. die werkzaam is in de in de toegang en met cliënten de hulpvraag verkent en beoordeelt.
Schema Bouwstenen, ZRM of GOM (Gezonde Ontwikkeling Matrix (jeugd)
Zie “gebruikelijke zorg” in beleidsregels indien dit is omschreven door de gemeente.
Mogelijke instrumenten: lijst gebruikelijke zorg jeugd, GOM, ZRM, VIR, stappenplan Meldcode. Risico taxatie instrumenten gedragslijsten, Veiligheidsplan, kindcheck, Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming e.d. Volwassenen??
Zie ook tabel gemiddelde tijden begeleiding indien aanwezig bij de gemeente
In de verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 is een begrippenlijst opgenomen (hoofdstuk 13). In aanvulling op deze begrippenlijst zijn hieronder de volgende begrippen opgenomen die relevant zijn in de beleidsregels:
Schuldhulpverlening: het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg.
BIJLAGE 4 - Artikelsgewijze toelichting beleidsregels taaleis
Artikel 1. Aantonen kennis Nederlandse taal
De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast ligt bij de belanghebbende.
Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan worden uitgegaan dat betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit de basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.
Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:
* een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands op de cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);
* een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands op de cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);
* een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;
* een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.
Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:
* een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;
* een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Oriëntatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);
* een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;
* een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;
* een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen). Omdat de taaleis gericht is op de arbeidsinschakeling, kan bijvoorbeeld het CV van de belanghebbende ook aanknopingspunten bieden om te beoordelen of de belanghebbende de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst.
Lid 1: Als een uitkeringsgerechtigde niet kan bewijzen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst, neemt het college een taaltoets af. Allereerst wordt de lees- en schrijfvaardigheid getoetst. Indien de betrokkene deze twee onderdelen niet haalt, hoeven de andere onderdelen niet getoetst te worden.
Lid 2: De toets die het college laat afnemen om te beoordelen of de vaardigheden in de Nederlandse taal voldoende door de betrokkene beheerst worden, voldoet aan de regels die in het Besluit taaltoets Participatiewet zijn vastgelegd.
Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit. De genoemde vormen zijn niet limitatief.
In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.
Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:
Bij aantoonbaar geleverde inspanning:
* Belanghebbende heeft minimaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolgd bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk, en
* Minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd, of
* Via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.
Een leerprobleem dat vastgelegd is in een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexieverklaring.
Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen.
Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.
Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan door een medisch of psychologisch advies is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing), elke vorm van verwijtbaarheid.
Sub e t/m h: Behoeft geen toelichting.
Artikel 4. Vorm van de ondersteuning
In lid 1 wordt het doel van de ondersteuning aangegeven, namelijk het binnen drie jaar bereiken van het taalniveau zoals bedoeld in artikel 18b Participatiewet. Hierbij is de term “minimaal” gebruikt om het bereiken van een hoger taalniveau niet uit te sluiten.
Ondersteuning geschiedt bij voorkeur middels informeel leren (bijvoorbeeld via een bibliotheek of taalmaatje).
In lid 2 wordt onder sub a een periode van drie jaar aangegeven om bij de diagnose een tijdscomponent in te bouwen. Onder diagnose wordt zowel het onderzoek door de gemeentelijke medewerker verstaan als ook een eventueel in te schakelen externe deskundige.
Artikel 5. Inhoud van de ondersteuning
De Wet Taaleis is geen op zichzelf staande wet, maar maakt onderdeel uit van de Participatiewet. Omdat de gemeente geen extra budget krijgt voor de uitvoering van de wet, anders dan een budget voor het afnemen van toetsen, dient bij het bepalen van de actieve ondersteuning aangesloten te worden bij het gemeentelijke re-integratie- en educatiebeleid.
Los van de soort ondersteuning als bedoeld in artikel 6, worden in dit artikel groepen beschreven die niet ondersteund hoeven te worden. Dat kan zijn omdat zij zelf in staat zijn Nederlands te leren of omdat zij op basis van een andere wetgeving (leerplicht of inburgering) al verplicht zijn om Nederlands te leren. Of als zij maar kort in Nederland zullen zijn.
Artikel 7. Niet nakomen verplichtingen
Als de uitkomst van de toets onvoldoende is, moet het college de uitkeringsgerechtigde binnen 8 weken na de uitkomst van de toets schriftelijk op de hoogte brengen van het redelijk vermoeden dat de uitkeringsgerechtigde niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst. Vanaf deze schriftelijke kennisgeving vindt in beginsel de verlaging van de uitkering plaats, tenzij de uitkeringsgerechtigde zich bereid verklaart binnen een maand vanaf de kennisgeving te starten met een taaltraject, de afspraken uit het taalplan nakomt, slechts tijdelijk in Nederland verblijft of als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De schriftelijke kennisgeving kan indien gewenst mondeling worden toegelicht.
Bij de beoordeling of de verwijtbaarheid volledig ontbreekt als bedoeld in artikel 18b, zesde lid, Participatiewet, kunnen in ieder geval de volgende omstandigheden meespelen:
* Belanghebbende is ontheven of vrijgesteld voor zijn inburgeringsplicht en deze omstandigheden zijn nog onverkort van toepassing;
*Belanghebbende heeft ondanks voldoende inspanningen, (nog) niet het vereiste taalniveau bereikt;
* Belanghebbende was vanwege persoonlijke omstandigheden niet in staat om te voldoen aan de inspanningsverplichting.
Deze artikelen spreken voor zich.
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing als er recht op algemene bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. De belanghebbende dient zich in te spannen om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.
Belangrijk: de taaleis geldt alleen voor algemene bijstand en niet voor bijzondere bijstand. Dit omdat de taaleis is bedacht met het oog op de arbeidsinschakeling (en de arbeidsinschakeling wordt niet beoogd bij bijzondere bijstand).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-43182.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.