Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2024-2

De raad van de gemeente Bloemendaal;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 augustus 2024;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

gezien het advies van de commissie Bestuur & Middelen van 12 september 2024;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2024-2

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • c.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • d.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • e.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • f.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • g.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • j.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • k.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • l.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • m.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • n.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • o.

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • p.

    woning: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Woningwet.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag om vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3  

(vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    de houder dit verzoekt;

  • e.

    van de vergunning of ontheffing binnen de daarin gestelde termijn dan wel bij gebreke daarvan binnen één jaar na het onherroepelijk worden daarvan geen gebruik is gemaakt; of

  • f.

    van de vergunning of ontheffing gedurende één jaar na het onherroepelijk worden daarvan geen gebruik is gemaakt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu;

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan zes weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2. Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu

Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

      is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    Dit artikel geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2 Geluidsapparatuur

  • 1.

    Het is verboden geluidsapparatuur, inclusief muziekinstrumenten met geluidsversterking, aanwezig te hebben in de door de burgemeester aangewezen gebieden en locaties, met uitzondering van inrichtingen in de zin van de Wet of het Besluit milieubeheer, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of woningen en bijbehorende erven.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken naar tijd, plaats en soort apparatuur en instrumenten.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op evenementen als bedoeld in hoofdstuk 2 afdeling 7.

 

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4  

(Vervallen)

Artikel 2:5  

(Vervallen)

 

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te (doen) bieden of te (doen) verspreiden, op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Afdeling 4. Vertoningen op de weg

Artikel 2:7  

(vervallen)

Artikel 2:8  

(vervallen)

Artikel 2:9 Straatartiest

  • 1.

    Het is verboden op door de burgemeester aangewezen wegen en tijden op of aan de weg als straatartiest op te treden of muziek ten gehore te brengen.

  • 2.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester op andere dan krachtens het eerste lid aangewezen wegen en tijden als straatartiest op te treden of muziek ten gehore te brengen.

  • 3.

    Het tweede lid geldt niet als:

    • a.

      met ten hoogste twee personen wordt opgetreden;

    • b.

      geen draaiorgels, geluidversterkende apparatuur of slaginstrumenten, zoals trommels, bongo’s en dergelijke worden gebruikt;

    • c.

      het optreden niet langer duurt dan een half uur en

    • d.

      het optreden niet plaatsvindt tussen 18.00 en 09.00 uur.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Afdeling 5. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:10 Voorwerpen op, aan of boven of ander gebruik van de openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan de openbare plaats of een gedeelte daarvan anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    • b.

      als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand; of

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • d.

      door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen en gebruik als wordt voldaan aan de voorwaarden die in het aanwijzingsbesluit zijn gesteld;

    • e.

      het plaatsen van bouwmaterialen als deze zijn uitgezonderd in door het college vastgestelde nadere regels mits wordt voldaan aan de voorwaarden zoals in de nadere regels gesteld;

    • f.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

  • 4.

    De weigeringsgrond, bedoeld in het tweede lid, onder a, is niet van toepassing als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 5.

    De weigeringsgrond, bedoeld in het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 6.

    De weigeringsgrond, bedoeld in het tweede lid, onder c, is niet van toepassing als in de voorkoming van overlast wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 7.

    Het college is bevoegd nadere regels te stellen.

  • 8.

    Op de aanvraag om een vergunning, niet zijnde een omgevingsvergunning, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op werkzaamheden door nutsbedrijven, mits deze werkzaamheden vier weken voor de start van de werkzaamheden bij het bevoegd bestuursorgaan zijn gemeld.

  • 4.

    Het bestuursorgaan kan, in afwijking van het derde lid, bepalen dat er een andere meldingstermijn geldt.

  • 5.

    Het verbod is tevens niet van toepassing op geveltuinen en boomspiegelbeplanting, voor zover deze zijn uitgevoerd overeenkomstig de door het college vastgesteld voorschriften.

  • 6.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;

    • e.

      wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

  •  

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13  

(vervallen)

Artikel 2:14  

(vervallen)

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert dan wel dat de instandhouding van de weg en de bruikbaarheid daarvan wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke

  • 1.

    Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, natuurterreinen dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, natuurterreinen dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19  

(vervallen)

Artikel 2:20  

(vervallen)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 2:22  

(vervallen)

Artikel 2:23  

(vervallen)

 

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • e.

      reguliere sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f;

    • f.

      reguliere activiteiten in een cultureel centrum (zoals dorpshuizen, wijkgebouwen, enz.);

    • g.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39;

    • h.

      activiteiten die in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gebruikelijk zijn.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie en jaarmarkt;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd of recreatieve tocht op of aan de weg;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue;

    • f.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of –gala’s.

  • 3.

    In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan een eendaags evenement waarbij:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;

    • b.

      de activiteiten plaatsvinden tussen 13.00 en 23.00 uur indien de activiteiten worden gehouden op maandag tot en met zaterdag en tussen 13.00 en 22.00 uur indien de activiteiten worden gehouden op zondag;

    • c.

      tijdens de activiteiten niet langer dan tot 22.00 uur achtergrondmuziek ten gehore wordt gebracht;

    • d.

      de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats van een doorgaande weg of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 2m2 per object; en

    • f.

      de activiteiten niet meer dan 2 straten omvatten.

Artikel 2:25 Vergunning evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, als de organisator voorafgaand aan het evenement melding hiervan heeft gedaan middels een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier:

    • bij een evenement met minder dan 50 aanwezigen tenminste 10 werkdagen van tevoren;

    • bij een evenement met tussen de 50 en 100 aanwezigen tenminste 15 werkdagen van tevoren.

  • 4.

    De burgemeester kan, indien het een evenement met minder dan 50 aanwezigen betreft, binnen drie werkdagen na ontvangst van de melding en, indien het een evenement met tussen de 50 en 100 aanwezigen betreft, binnen zes werkdagen na ontvangst van de melding, besluiten een klein evenement te verbieden als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6.

    Het derde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

  • 7.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8, tweede lid, kan de burgemeester de vergunning weigeren indien:

    • a.

      voor een evenement dat als B of C evenement is geplaatst op de door de Veiligheidsregio Kennemerland vastgestelde evenementenkalender niet minimaal 3 maanden voor de beoogde datum van de beoogde activiteit een volledige aanvraag is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is;

    • b.

      voor een overig evenement niet minimaal 8 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit een volledige aanvraag is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 8.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder f, intrekken, wijzigen of weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning in enig opzicht van slecht levensgedrag is of de wijze van bedrijfsvoering door de organisator of aanvrager een nadelig effect heeft op het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid in de omgeving van het evenement.

  • 9.

    Op de aanvraag om vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement de orde te verstoren.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak en een herdenkingsplechtigheid.

 

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan:

    • a.

      een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt;

    • b.

      een camping of vakantiepark voor zover daarbij sprake is van meer dan 25 standplaatsen.

  • 2.

    Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

  • 3.

    De exploitant is de natuurlijke persoon of de rechtspersoon voor wiens rekening en risico een bedrijf wordt geëxploiteerd.

  • 4.

    De leidinggevende is de natuurlijke persoon die algemene en onmiddellijke leiding geeft aan een bedrijf alsmede de bestuurder van de rechtspersoon voor wiens rekening en risico een bedrijf wordt geëxploiteerd.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:

    • a.

      de woon- of leefsituatie in de omgeving de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b.

      de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • c.

      de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende een nadelig effect heeft op het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid in de omgeving van de openbare inrichting.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het Omgevingsplan.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor de openbare inrichting die zich bevindt in:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum; of

    • d.

      een bedrijfskantine of -restaurant.

  • 5.

    De burgemeester kan de vergunning ook ambtshalve verlenen.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning voor een openbare inrichting intrekken of wijzigen als de exploitant of leidinggevende van de openbare inrichting in enig opzicht van slecht levensgedrag is of de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende een nadelig effect heeft op het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid in de omgeving van de openbare inrichting.

  • 7.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28a Nadere regels openbare inrichtingen

De burgemeester en het college, elk voor zover zij bevoegd zijn, kunnen in het belang van de openbare orde, het woon- en leefklimaat, de veiligheid of de gezondheid nadere regels stellen voor de exploitatie van openbare inrichtingen.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Openbare inrichtingen zijn gesloten tussen 24.00 en 05.00 uur.

  • 2.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers toe te laten of in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 3.

    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

  • 4.

    De burgemeester kan in incidentele gevallen ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 5.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 6.

    Het eerste, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet is voorzien.

  • 7.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30.

Artikel 2:34  

(Vervallen)

 

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft dan wel in verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan personen (werknemers) de mogelijkheid van nachtverblijf wordt verschaft. Onder een inrichting vallen in ieder geval hotels, campings, vakantiehuizen, bed & breakfasts, jachthavens en woningen waarin arbeidsmigranten verblijven.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

  • 1.

    De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgesteld model.

  • 2.

    De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar te overleggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder, is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:38a Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid of de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant;

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan; of

    • c.

      de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken of wijzigen als de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is of de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant een nadelig effect heeft op het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid in de omgeving van de speelgelegenheid

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

 

Afdeling 11. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is, te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5.

    Het college wijst aanplakborden of -zuilen aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    Het is verboden de in het vijfde lid bedoelde aanplakborden of -zuilen te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats of op openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:43a Luilak

Het is tevens verboden om in de nacht van vrijdag op zaterdag vóór Pinksteren tussen 00.00 en 08.00 uur op een openbare plaats of op openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig middel waarmee men een zaak kan besmeuren, zoals kaarsen, boter, olie, zeep, meel, eieren, etc.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op de weg in de nabijheid van een winkel bij zich te hebben of te vervoeren een tas of ander hulpmiddel dat er kennelijk toe is uitgerust om er winkeldiefstal mee te plegen of winkeldiefstal te vergemakkelijken door het buitenwerking stellen en/of houden van detectie- of waarnemingsapparatuur.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing als de werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45  

(Vervallen)

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

    • c.

      straatfeesten en overige activiteiten die plaatsvinden op de weg en waarvoor overeenkomstig artikel 2:25, lid 3, van deze verordening melding is gedaan of op grond van deze verordening vergunning is verleend door de burgemeester.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel:

    • a.

      zich in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als steekwapen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen of in daaraan grenzende voor het publiek openstaande gebouwen of op bij die gebouwen behorende erven messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor messen of voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover het wapens betreft als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie.

Artikel 2:51 Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

(vervallen)

Artikel 2:51a Lachgasverbod

(Vervallen)

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke

Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:52a Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:53  

(vervallen)

Artikel 2:54  

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken of op een openbare plaats een voertuig, vaartuig, woonwagen, tent of een andere vorm van beschutting als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden:

    • a.

      tussen zonsondergang en zonsopgang in door het college aan te wijzen gebieden;

    • b.

      in andere gevallen dan bedoeld onder a voor zover:

      • 1°.

        sprake is van overlast of hinder voor de omgeving;

      • 2°.

        er gevaar is of dreigt voor de omgeving; of

      • 3°.

        het woon- of leefklimaat wordt aangetast.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod geldt niet:

    • a.

      voor vaartuigen en woonboten die een ligplaats innemen waar dit op grond van de Verordening voor vaartuigen en ligplaatsen of het omgevingsplan is toegestaan;

    • b.

      voor woonwagens met een woonbestemming;

    • c.

      op een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd;

    • d.

      op kampeerplaatsen die op grond van artikel 4:31 zijn aangewezen.

Artikel 2:55  

(vervallen)

Artikel 2:56  

(vervallen)

Artikel 2:57 Honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      op een openbare plaats, waaronder de weg, als die hond niet aangelijnd is;

    • c.

      op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b niet van toepassing is.

  • 3.

    De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod, muilkorfgebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chiplezer afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijn-, een muilkorf- of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid of heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van één of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:61  

(vervallen)

Artikel 2:62  

(vervallen)

Artikel 2:63  

(vervallen)

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65  

(vervallen)

 

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan: de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69  

(vervallen)

Artikel 2:70  

(vervallen)

 

Afdeling 13. Consumentenvuurwerk en carbidschieten

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

  • 2.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik consumentenvuurwerk

Het is verboden om, anders dan bedrijfsmatig, consumentenvuurwerk te gebruiken, met uitzondering van fop- en schertsvuurwerk.

Artikel 2:73a Carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in de periode van 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daaropvolgende jaar.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht;

Artikel 2:73b Vervoeren of bij zich hebben van consumentenvuurwerk, carbid of soortgelijke stoffen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 2:73, carbid of soortgelijke stoffen of voorwerpen als bedoeld in artikel 2:73a, te vervoeren of bij zich te hebben, waarvan gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder deze worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zullen worden gebruikt in strijd met het bepaalde in artikel 2:73 en/of 2:73a.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op degene die aannemelijk maakt dat hij het vuurwerk of carbid of soortgelijke stoffen of voorwerpen nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

 

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden of zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74b Sluiting ruimte

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat besluiten tot de gehele of gedeeltelijke sluiting van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 2:30, eerste lid, of artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

  • 3.

    De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf.

  • 4.

    Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5.

    Het is eenieder verboden een gesloten gebouw of erf te bezoeken, in een gesloten gebouw of op een gesloten erf te verblijven of een bezoeker daarin of daarop te laten verblijven zonder toestemming van de burgemeester.

  • 6.

    De burgemeester kan een sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

 

Afdeling 15. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:24, 2:47, 2:48, 2:49, 2:73, 2:73a, 2:73b en 5:34 van deze Verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven om zich gedurende een bepaalde periode niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats te bevinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde bevel geldt gedurende de in de bekendmaking van het bevel genoemde periode die ten hoogste 12 weken kan bedragen.

  • 3.

    De burgemeester kan het bevel als bedoeld in het eerste lid beperken, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 4.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd bevel.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

Artikel 2:80 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      bedrijfsmatige activiteit: activiteit in de uitoefening van een beroep of bedrijf, die niet valt onder de vergunningplicht bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet of de artikelen 2:28 of 3:3;

    • b.

      beheerder: natuurlijk persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteit;

    • c.

      exploitant: natuurlijk persoon of bestuurder van een rechtspersoon of tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De burgemeester kan in het belang van de leefbaarheid, de openbare orde en veiligheid of ter voorkoming van een nadelige beïnvloeding daarvan bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen of bij die gebouwen behorende erven of gebieden aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is.

  • 3.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een door hem aangewezen bedrijfsmatige activiteit uit te oefenen in een door hem aangewezen gebouw, op een bij dat gebouw behorend erf of in een door hem aangewezen gebied.

  • 4.

    De exploitant vraagt de vergunning aan door gebruik te maken van een door de burgemeester vastgesteld formulier, waarbij in elk geval de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      voor welke bedrijfsmatige activiteit de vergunning wordt gevraagd;

    • b.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en beheerder;

    • c.

      het adres en telefoonnummer van de locatie waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend;

    • d.

      het nummer van inschrijving in het Handelsregister;

    • e.

      voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant en beheerder;

    • f.

      voor zover van toepassing, een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant en beheerder gerechtigd zijn om in Nederland arbeid te verrichten;

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over het gebouw of erf te beschikken waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend;

    • h.

      een verklaring omtrent het gedrag van de exploitant en beheerder.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • b.

      als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • d.

      als niet voldaan is aan de bij of krachtens het vierde lid gestelde eisen voor de aanvraag;

    • e.

      als er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • f.

      als het uitoefenen van de bedrijfsmatige activiteit in strijd is met het omgevingsplan of de Wet milieubeheer.

  • 6.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijfsmatige activiteit waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als de bedrijfsmatige activiteit aan de vereisten voldoet.

  • 7.

    Het is verboden het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 8.

    De exploitant of de beheerder ziet erop toe dat in of vanuit het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 9.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning intrekken of wijzigen als de omstandigheden sinds de vergunningverlening zijn gewijzigd, doordat:

    • a.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • b.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten die verband houden met de bedrijfsmatige activiteit of toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    • c.

      er in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit strafbare feiten hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • d.

      er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • e.

      de exploitant de bedrijfsmatige activiteit heeft beëindigd of gewijzigd; of

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

  • 10.

    Als de bedrijfsmatige activiteit in strijd met de vergunning of het verbod wordt uitgeoefend of als een van de situaties bedoeld in het negende lid van toepassing is, kan de burgemeester, onverminderd het bepaalde in artikel 2:74b, een besluit nemen tot sluiting van het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

  • 11.

    De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit tot sluiting aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of erf.

  • 12.

    Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 13.

    Het is eenieder verboden een overeenkomstig het tiende lid gesloten gebouw of erf te betreden of daarin te verblijven.

  • 14.

    De burgemeester kan de sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 15.

    In afwijking van het derde lid geldt het verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit al een onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteit verricht, voor die bestaande activiteit op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of, als dat eerder is, met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering van een door hem aangevraagde of intrekking van een aan hem verleende vergunning.

  • 16.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • b.

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • c.

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • d.

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • e.

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • f.

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • g.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • h.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • i.

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • j.

    raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

  • k.

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • l.

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • m.

    werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

  • 4.

    Een vergunning kan mede voor een seksinrichting worden verleend.

  • 5.

    De vergunning wordt verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld.

  • 6.

    De vergunning wordt voor maximaal 3 jaar verleend.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

Artikel 3:5 Beperking aantal vergunningen

Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning wordt ingediend middels een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

    • h.

      voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • k.

      voor zover van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • l.

      voor zover van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3.

    Als er een beheerder is aangesteld is het tweede lid, onder a tot en met c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de beheerder een nadelig effect heeft op het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid in de omgeving van het seksbedrijf;

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • i.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1°.

        bepalingen, gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

      • 2°.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3°.

        artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

      • 4°.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 5°.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

      • 6°.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie; of

    • j.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt gelijkgesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • b.

      betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven;

    • g.

      als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot de vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      voor zover van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      voor zover van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      voor zover van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met h;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met het omgevingsplan of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning;

    • j.

      de exploitant of de beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is of de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of beheerder een nadelig effect heeft op het woon- en leefklimaat en de openbare orde in de omgeving van het seksbedrijf.

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

  • 1.

    Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6 tot en met 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

  • 2.

    Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

 

Afdeling 3. Uitoefening seksbedrijf

 

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

  • 1.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 en 06.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

  • 4.

    In het belang van de openbare orde en veiligheid of het voorkomen van een ontoelaatbare aantasting van het woon- en leefklimaat kunnen voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden worden vastgesteld.

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a; en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

  • a.

    nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

  • b.

    in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte

Een werkruimte wordt bij aanvang van het huren voor ten minste 4 aaneengesloten weken verhuurd.

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

      • 1°.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      • 2°.

        de verhuuradministratie;

      • 3°.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

      • 4°.

        de werkroosters van de beheerders;

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:18 Raamprostitutie

(vervallen)

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen in het kader van prostitutie.

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19 kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

 

Afdeling 4. Overige bepalingen

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • c.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • d.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • e.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • f.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • g.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 en 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportuitoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt per dorpskern.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het college kan ten aanzien van een festiviteit voorwaarden stellen met betrekking tot het maximale geluidsniveau of de duur van de festiviteit en kan maatregelen voorschrijven die geluidhinder beperken.

  • 7.

    De houder van de inrichting is verplicht de krachtens het zesde lid gestelde regels na te leven.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    De houder van een inrichting kan een incidentele festiviteit houden waarbij de waarden als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 3.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 4.

    Het aantal dagen of dagdelen per kalenderjaar waarop incidentele festiviteiten voor de strandpaviljoens op het strand gehouden kunnen worden, wordt nader bepaald door het college met een maximum van 12 dagen per kalenderjaar.

  • 5.

    Het aantal dagen of dagdelen waarop incidentele festiviteiten gehouden kunnen worden, bedraagt voor de volgende inrichting categorieën:

    • a)

      Inrichtingen waar een of meer voorzieningen of installaties aanwezig zijn voor het beoefenen van sport, alsmede sportscholen, sporthallen en sportterreinen: 4 per kalenderjaar

    • b)

      Openluchttheater: 12 per kalenderjaar

    • c)

      Overige inrichtingen: 4 per kalenderjaar

  • 6.

    Het is een inrichting genoemd in het vijfde lid onder a, toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van deze festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 7.

    Het college kan, wanneer een incidentele festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als incidentele festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 8.

    Een incidentele festiviteit kan worden gehouden:

    • a)

      tot 24.00 uur op vrijdagen en zaterdagen, of op een andere dag voorafgaand aan een feestdag;

    • b)

      tot 23.00 uur op andere dan onder a genoemde dagen;

    • c)

      tot 0.00 uur indien ontheffing van de sluitingstijd is verleend;

    • d)

      tot 23.00 uur in het geval van een Openluchttheater.

  • 9.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt tijdens incidentele festiviteiten niet meer dan 65 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 10.

    De geluidswaarde genoemd in het negende lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 11.

    Bij het ten gehore brengen van muziek in een inrichting blijven ramen en deuren van de inrichting gesloten en mogen deuren slechts geopend worden voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 12.

    Het college kan ten aanzien van een festiviteit voorwaarden stellen met betrekking tot de duur van de festiviteit en kan maatregelen voorschrijven die geluidhinder beperken.

  • 13.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt tijdens incidentele festiviteiten niet meer dan 80 dB(c), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

Artikel 4:4 Verboden collectieve- en incidentele festiviteiten en aanwijzingen politie en toezichthouders

  • 1.

    Het is verboden een collectieve- of incidentele festiviteit te houden, toe te laten, feitelijk te laten leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het houden van deze festiviteit heeft verboden wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 2.

    Het is verboden aanwijzingen van de politie of toezichthouders niet op te volgen.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, en vijfde lid, van het Besluit binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2.

    Tabel

    7.00-19.00 uur 

    19.00-23.00 uur 

    23.00-7.00 uur 

    LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55d B(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3.

    Voor de duur van drie uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie-en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 4.

    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 5.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Een ontheffing voor het in werking hebben van geluidsapparatuur in de buitenlucht in verband met een besloten feest, wordt slechts verleend tot 24.00 uur.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale omgevingsverordening en op evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening.

 

Afdeling 2 . Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 verbod oplaten ballonnen

Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van helium of andere gassen, niet zijnde een weerballon of bemande ballon, op te laten stijgen.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9  

(vervallen)

 

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

a. bebouwde kom:

de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld overeenkomstig artikel 1, lid 5, van de Boswet (artikel 9.9, lid 1, Wet natuurbescherming).

b. bomen effect analyse:

een standaardbeoordeling van de gevolgen, van bijvoorbeeld voorgenomen bouw- of aanlegwerkzaamheden, voor houtopstand op basis van de richtlijn in de CROW-Kennismodule Bomen.

c. boom:

een houtachtig, opgaand gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 15 centimeter op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld. Een boom kan zowel dood als levend zijn. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In afwijking van het hiervoor gestelde wordt als boom ook aangemerkt een houtachtig, opgaand gewas met een kleinere dwarsdoorsnede, indien sprake is vaneen houtopstand in het kader van een herplant- en instandhoudingsplicht als bedoeld in de artikelen 4:16, 4:18 en 4:19.

d. boomwaarde:

de waarde van een boom, uitgedrukt in geld, zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen) door een bij de NVTB aangesloten Taxateur.

e. dunnen:

het vellen van houtopstand om de overblijvende bomen te laten voortbestaan.

f. hakhout:

één of meer boomvormers, die na te zijn geveld opnieuw uitgroeien vanuit de stronk.

g. houtopstand:

hakhout, een houtwal of één of meer bomen of boomvormers.

h. houtwal:

een aarden wal begroeid met bomen en struiken, die een lijnvormig element in het landschap vormt.

i. Iepenspintkever:

het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus.

j. Iepziekte:

de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau).

k. kappen:

het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand.

l. kandelaberen/kandelaren:

het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen.

m. knotten:

het terugsnoeien van de kroon tot de knot.

n. rooien:

het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van de houtopstand.

o. snoeien:

het inkorten of verwijderen van takken.

p. toppen:

het snoeien van de bovenkant van de kroon

q. vellen:

dunnen, rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen, kandelaren, knotten en toppen, en overigens het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand tot gevolg kunnen hebben.

r. verplanten:

het verplaatsen van een boom.

Artikel 4:11 Kapverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:18;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • d.

      het onderhoud dat deel uitmaakt van een meerjarenonderhouds- of beheersplan, dat als zodanig vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk is goedgekeurd;

    • e.

      houtopstand die gelegen is buiten de door de gemeenteraad vastgestelde bebouwde kom volgens de Boswet / Wet natuurbescherming, onderdeel Houtopstanden, tenzij de houtopstand binnen een tuin- of erfbestemming is gelegen of een zelfstandige eenheid vormt die:

      • -

        ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

      • -

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is ook niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

Artikel 4:12 Aanvraag vergunning

De vergunning moet schriftelijk en gemotiveerd, onder bijvoeging van een situatieschets, worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

Artikel 4:13 Weigeringsgronden

In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van houtopstand:

  • a.

    natuur- en milieuwaarden;

  • b.

    landschappelijke waarden;

  • c.

    cultuurhistorische waarden;

  • d.

    waarden van stads- en dorpsschoon;

  • e.

    waarden voor recreatie en leefbaarheid;

  • f.

    beeldbepalende waarden;

  • g.

    waarde voor behoud van de overblijvende houtopstand

  • h.

    dendrologische waarden.

Artikel 4:14 Waardevolle bomen

(vervallen)

Artikel 4:15 Standaardvoorschriften van niet-gebruik

  • 1.

    Aan de vergunning als bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, verbindt het bevoegd gezag het standaardvoorschrift, dat van de vergunning feitelijk geen gebruik wordt gemaakt:

    • a.

      binnen 4 weken na bekendmaking van het besluit, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 16.79, vijfde lid, van de Omgevingswet;

    • b.

      in het geval van verplanten van houtopstanden: buiten het verplantseizoen, jaarlijks van 15 maart tot en met 15 november.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd afwijken van het in het eerste lid onder a en b genoemde voorschrift.

Artikel 4:16 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald binnen welke termijn na de herplant, en op welke wijze, niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3.

    Tot aan de vergunning tot vellen te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan, indien andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  • 4.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen aanwijzingen behoren ter bescherming van nabijgelegen houtopstand.

  • 5.

    Voor het geval herplanten ruimtelijk niet tot de mogelijkheden behoort kan het bevoegd gezag in plaats van een herplantvoorschrift aan de vergunning het voorschrift verbinden, dat de vergunninghouder ter compensatie van het vellen van de houtopstand een vergoeding stort in het gemeentelijk Bomenfonds, dat tot doel heeft de instandhouding en de uitbreiding van het bomenbestand in de gemeente te dienen.

  • 6.

    Het bevoegd gezag kan regels vaststellen met betrekking tot het bepalen van de hoogte van de vergoeding als bedoeld in het vijfde lid en baseert daarbij de vergoeding op de boomwaarde van de te vellen houtopstand.

Artikel 4:17 Vervaltermijn vergunning

  • 1.

    De vergunning tot vellen als bedoeld in deze verordening vervalt indien daarvan niet binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning gebruik is gemaakt.

  • 2.

    In het geval het een vergunning voor het vellen van meer dan één boom betreft, is de vergunning voor alle bomen slechts één jaar geldig, ook als in fasen geveld wordt of één boom of enkele bomen al geveld zijn.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd besluiten om de vergunning met maximaal een jaar te verlengen als verlenging binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning wordt aangevraagd.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd afwijken van de in lid 1 bepaalde vervaltermijn.

Artikel 4:18 Herplantplicht

  • 1.

    Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant, en op welke wijze, niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3.

    Voor het geval herplanten ruimtelijk niet tot de mogelijkheden behoort kan het bevoegd gezag in plaats van het opleggen van een herplant- of instandhoudingsplicht aan de zakelijk gerechtigde op de grond, waarop de tenietgegane houtopstand zich bevindt dan wel degene die uit andere hoofde tot het treffen van deze voorzieningen bevoegd is, de verplichting tot het storten van een vergoeding als bedoeld in artikel 4:16, vijfde lid, opleggen.

  • 4.

    Het bepaalde in artikel 4:16, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:19 Instandhoudingsplicht

  • 1.

    Degene die krachtens zakelijk recht, of degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken, is verplicht om werkzaamheden en maatregelen die een bedreiging voor het voortbestaan van houtopstand veroorzaken (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden of bronnering) bij het bevoegd gezag te melden.

  • 2.

    Degene die werkzaamheden uitvoert of laat uitvoeren is verplicht om tijdens deze werkzaamheden in de omgeving van zowel particuliere als publieke bomen beschermende maatregelen te nemen, zowel ondergronds (bijvoorbeeld bij riolerings-, straat- en kraanwerkzaamheden), als bovengronds (bijvoorbeeld bij bouw- en sloopwerkzaamheden). Het bevoegd gezag kan maatregelen opleggen of nadere voorwaarden stellen ter bescherming van houtopstanden.1

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, naar het oordeel van het bevoegd gezag in situaties zoals bedoeld in lid 1 en 2, in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • a.

      een bomen effect analyse op te stellen en ter goedkeuring aan te bieden aan het bevoegd gezag;

    • b.

      overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 4:20 Schadevergoeding

(Vervallen)

Artikel 4:21 Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek is voor bomen, heesters en heggen nihil.

Artikel 4:22 Bestrijding van iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen ter plaatse te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontbast iepen-hout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 4:22a Bestrijding van overige boomziekten

  • 1.

    Indien zich op een terrein houtopstand bevindt die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar oplevert van verspreiding van een boomziekte, gevaar voor de volksgezondheid of voor vermeerdering van ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn conform de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen voorzieningen te treffen, waardoor die dreiging (de verspreiding van de boomziekte of van de ziekteverspreiders zoals insecten) wordt weggenomen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag gevelde houtopstanden of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een soort betreft die de desbetreffende ziekte of ziekteverspreider kan verspreiden.

Artikel 4:22b Bestrijding overlastgevende en gevaarlijke planten

De grondeigenaar of degene die een recht op gebruik van de grond heeft, is verplicht de grond te zuiveren van:

  • a.

    invasieve exotische planten zoals opgenomen in de Unielijst;

  • b.

    overige door het college aangewezen overlastgevende en gevaarlijke planten.

Artikel 4:23 Bescherming publieke houtopstand

  • 1.

    Het is verboden om houtopstanden, die publiek eigendom zijn, te beschadigen, te bekladden, te beplakken of daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens de door het bevoegd gezag opgedragen taken.

  • 2.

    Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het bevoegd gezag.

Artikel 4:24 Gemaakte kosten

Alle eventuele kosten voortkomende uit de bepalingen, genoemd in deze afdeling, komen voor rekening van de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel voor degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is.

 

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:25 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:29 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 4:26  

(vervallen)

Artikel 4:27 Vergunningplicht handelsreclame

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging, voorwerp of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning weigeren:

    • a.

      indien de handelsreclame hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      indien de handelsreclame geen relatie heeft met de bestemming of het feitelijke gebruik van de onroerende zaak, of met het gedeelte daarvan waarop de reclame is of wordt aangebracht, tenzij het handelsreclame van tijdelijke aard betreft of het om een door het bevoegd gezag aangewezen onroerende zaak gaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op bouwwerken. Het bepaalde in artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet geldt onverkort.

Artikel 4:27a Vergunningplicht wijzigen gevelkleur en stuken gevel

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de kleur van gevels voor zover zichtbaar vanaf de weg van zich op deze zaak bevindende opstallen te wijzigen, op de gevels schilderingen aan te brengen, of de gevels te stuken dan wel te gedogen dat zulks plaatsvindt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet wanneer voorschriften op grond van de Omgevingswet, de Woningwet, de Erfgoedwet dan wel de krachtens die wetten vastgestelde verordeningen van toepassing zijn.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd wanneer de gevelkleur(en), het stukwerk of gevelschildering(en) hetzij op zichzelf hetzij in verband met de woonomgeving niet voldoet(n) aan redelijke eisen van welstand.

Artikel 4:28  

(vervallen)

 

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:29 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:30 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap;

    • b.

      stads- of dorpsgezicht;

    • c.

      het woonklimaat in de directe leefomgeving.

Artikel 4:31 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:30, eerste lid niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:30, vierde lid.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1  

(vervallen)

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen op de weg voor het herstellen, slopen, verhuren, verkopen of verhandelen

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van het college een voertuig op de weg te parkeren met het kennelijke doel dit voertuig te herstellen, te slopen, te verhuren, te verkopen dan wel te verhandelen.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een voertuig waarvan de gebreken eenvoudig te herstellen zijn en dit herstel niet langer vergt dan één uur, gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de vergunning als bedoeld in het eerste lid:

    • a.

      in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      in het belang van de veiligheid van het publiek;

    • c.

      in het belang van de doorstroming van het verkeer;

    • d.

      ter voorkoming van onevenredig ruimtegebruik.

  • 5.

    Het college kan in de nadere regels als bedoeld in het vierde lid in elk geval een maximum stellen aan het aantal aanbieders waaraan een vergunning wordt verleend of het aantal voertuigen waarvoor vergunning wordt verleend. Hierbij kan het college onderscheidt maken naar categorie en type voertuig.

  • 6.

    Onverminderd artikel 1:8 van deze verordening kan het college de vergunning weigeren op grond van de belangen zoals genoemd in het vierde lid.

  • 7.

    Het college weigert de vergunning in ieder geval indien een maximum als bedoeld in het vijfde lid is vastgesteld en dit maximum is bereikt.

  • 7.

    Het college kan wegen of weggedeelten aanwijzen waarop het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is.

  • 8.

    Het college kan wegen of weggedeelten aanwijzen waar het ook met vergunning verboden is om voertuigen op de weg te parkeren in verband met de doelen zoals benoemd in het eerste lid.

Artikel 5:3  

(vervallen)

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, magazijnwagen, aanhangwagen of ander soortgelijk voertuig datuitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden is bestemd en/of wordt gebruikt, met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of het uiterlijk aanzien van de gemeente, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het is verboden een kampeerwagen, caravan, vouwwagen of ander soortgelijk voertuig dat voor de recreatie is bestemd en/of wordt gebruikt, met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of het uiterlijk aanzien van de gemeente, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod, met uitzondering voor kampeermiddelen, ontheffing verlenen.

  • 4.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 5.

    Op de aanvraag om ontheffing is artikel 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de aanvraag om ontheffing is artikel 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren, in verband met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan wegen of weggedeelten aanwijzen waar het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de aanvraag om ontheffing is artikel 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5:11  

(vervallen; wordt geregeld in artikel 5:33)

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg, fietsen of bromfietsen langer dan één maand onbeheerd op dezelfde locatie te laten staan.

 

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2.

    Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring; of

    • b.

      door instellingen met het keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving, als uiterlijk veertien werkdagen vóór de inzameling of werving digitaal melding wordt gedaan bij het college onder vermelding van het doel waarvoor en de tijdsperiode waarin wordt ingezameld; of

    • c.

      door een andere door het college aangewezen instelling.

  • 4.

    Op de aanvraag om vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen).

 

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g , van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats als bedoeld in artikel 5.17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college te venten.

  • 2.

    De vergunning voor het venten kan slechts worden verleend op werkdagen en op zaterdagen tussen 10.00 en 18.00 uur.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

  • 4.

    Op de aanvraag om vergunning is artikel 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:15 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het tweede lid.

 

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

    • b.

      vaste standplaats: een standplaats die wordt ingenomen voor een periode van minimaal één maand of voor een periode korter dan één maand, voor meer dan twee perioden per jaar;

    • c.

      incidentele standplaats: een standplaats die wordt ingenomen voor een kortere periode dan één maand en voor niet meer dan twee perioden per jaar.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor standplaatsen die tijdelijk, rond Kerst en oud- en nieuwjaar, door winkeliers direct grenzend aan hun winkel worden ingenomen.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4.

    Met het oog op de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, de bescherming van het milieu en de belangen genoemd in het derde lid, kan het college nadere regels stellen met betrekking tot het innemen of hebben van een standplaats.

  • 5.

    Op de aanvraag om vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21  

(vervallen)

 

Afdeling 5. Snuffelmarkten

(corresponderende APV-afdeling uit het VNG-model niet overgenomen)

 

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:25  

(vervallen; geregeld in de Verordening voor vaartuigen en ligplaatsen)

Artikel 5:26  

(vervallen; geregeld in de Verordening voor vaartuigen en ligplaatsen)

Artikel 5:27  

(vervallen; geregeld in de Verordening voor vaartuigen en ligplaatsen)

Artikel 5:28  

(vervallen)

Artikel 5:29  

(vervallen)

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:31a Bescherming waterbodem en magneetvissen

  • 1.

    Het is verboden in of bij openbaar water te baggeren, te dreggen of te steken in de waterbodem, alsmede te vissen naar voorwerpen en/of stoffen met behulp van magneten of enige techniek met een vergelijkbare werking.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is artikel 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Afdeling 7. Crossterreinen en verkeer in natuurgebieden, parken, plantsoenen en dergelijke

Artikel 5:32  

(vervallen)

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden, parken, plantsoenen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden, voor degene die daartoe niet bevoegd is, zich te bevinden buiten de wegen en paden van voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen, groenstroken of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen, met uitzondering van grasvelden.

  • 2.

    Het is verboden, voor degene die daartoe niet bevoegd is, te rijden of zich te bevinden buiten de wegen van voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen, groenstroken of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen en grasvelden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 4.

    Het verbod in het tweede lid geldt niet voor motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het tweede lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het tweede lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 5.

    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 6.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste en tweede lid.

Artikel 5:33a Bescherming van natuurgebieden, wandelparken en dergelijke

  • 1.

    Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond verboden om met meer dan drie honden tegelijk nader door het college aan te wijzen gebieden te betreden, dan wel met meer dan drie honden te verblijven in nader door het college aan te wijzen gebieden.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde aan te wijzen gebieden betreffen gebieden die krachtens artikel 2:57, tweede lid zijn aangewezen als gebied waar het aanlijngebod voor honden niet geldt.

 

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 5:34a Verbod op het gebruik van wensballonnen

  • 1.

    Het is verboden zogenoemde wensballonnen door middel van hete lucht afkomstig van vuur op te laten.

  • 2.

    Onder een wensballon wordt mede verstaan elk voorwerp dat door middel van open vuur opstijgt en zonder sturing wegdrijft.

 

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35  

(vervallen)

Artikel 5:36  

(vervallen)

Artikel 5:37  

(vervallen)

 

Afdeling 10. Toezicht op het Noordzeestrand

Artikel 5:38 Belemmeren doorgang

Het is verboden een vaartuig, voertuig, zeil- of surfplank, strandstoel of enig ander voorwerp op zodanige wijze langs de waterlijn te plaatsen, te laten liggen of te laten staan, dat daardoor de vrije doorgang voor het verkeer wordt belemmerd.

Artikel 5:39 Gevaarzetting

Het is verboden in het onmiddellijk langs het voor het strand gelegen zee gedeelte op zodanige wijze te varen, zich door een vaartuig te laten voorttrekken of van een zeil- of surfplank gebruik te maken, dat daardoor gevaar kan ontstaan.

Artikel 5:40 Vaartuigen op het strand

  • 1.

    Het is verboden een vaartuig:

    • a.

      op het strand te hebben;

    • b.

      op het strand te brengen;

    • c.

      zich daarmee van het strand af in zee te begeven; of

    • d.

      zich daarmee in zee binnen 1000 meter van de kustlijn te begeven of te varen.

  • 2.

    Onder het in dit artikel bedoelde vaartuig zijn niet begrepen opblaasboten en kano's, mits aan deze vaartuigen geen motor kan worden bevestigd.

  • 3.

    Voor zover het in dit artikel bedoelde vaartuig een snelle motorboot als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement is, dient dit te voldoen aan het bepaalde in de artikelen 8.01 tot en met 8.05 van het Binnenvaartpolitiereglement, met uitzondering van vaartuigen behorende tot of voor hulpverlening in gebruik van de hulpverleningsdiensten en Vrijwillige Bloemendaalse Reddingsbrigade.

  • 4.

    Het college kan personen en instellingen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt.

  • 5.

    Het college kan delen van het strand aanwijzen, waar een activiteit als bedoeld in het eerste lid voor bepaalde vaartuigen met ontheffing van het college is toegestaan.

  • 6.

    Een ontheffing als bedoeld in het vijfde lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      het beperken en voorkomen van overlast;

    • c.

      het uiterlijk aanzien van het strand; of

    • d.

      de veiligheid van personen en goederen.

Artikel 5:41 Varen op zee

Het is verboden op zee met een vaartuig, bestemd voor recreatieve doeleinden, te varen:

  • a.

    bij onweer;

  • b.

    bij mistdampen op zee, waardoor het zicht minder is dan 200 meter;

  • c.

    indien, voor zover het vaartuig een snelle motorboot is, zoals bedoeld in het Binnenvaartpolitie-reglement, niet wordt voldaan aan het bepaalde in de artikelen 8.01 tot en met 8.05 van het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 5:42 Levensgevaar

  • 1.

    Het is verboden op door het college met het oog op levensgevaar aangewezen plaatsen aan het strand in zee te vertoeven, te baden of te zwemmen.

  • 2.

    Het is verboden aan het strand in zee te vertoeven, te baden of te zwemmen, of van het strand af met pleziervaartuigen in zee te gaan, indien en gedurende de tijd dat dit door een ambtenaar van de politie in verband met sterke vloed, stormweer of andere bijzondere omstandigheden, met het oog op levensgevaar, is verboden.

  • 3.

    Het is verboden op de in het eerste lid aangewezen plaatsen en gedurende de tijd, dat het in het vorige lid bedoelde verbod van kracht is, op of nabij het strand aan derden bad benodigdheden of een pleziervaartuig te verstrekken.

Artikel 5:43 Het oprichten en/of hebben van een bedrijf op het strand

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan het strand enige inrichting, anders als bedoeld in de Alcoholwet, of bedrijf op te richten of te hebben.

Artikel 5:44 Het voor gebruik aanbieden van voorwerpen of dieren op het strand

  • 1.

    Het is verboden op of nabij het strand:

    • a.

      een vaartuig, hetzij geheel, hetzij per plaats, een strandstoel, een ligstoel, een tent, een paard, een ezel, een muildier, een muilezel of enig ander dier aan het publiek te huur of tegen vergoeding voor gebruik aan te bieden;

    • b.

      zich heen en weer te bewegen of post te vatten met het kennelijke doel een vaartuig, hetzij geheel, hetzij per plaats, een paard, een ezel, een muildier, een muilezel of enig ander dier aan het publiek te huur of tegen vergoeding voor gebruik aan te bieden.

  • 2.

    Het college kan personen en instellingen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt naar soort voorwerp of dier.

  • 3.

    Het college kan delen van het strand aanwijzen, waar een activiteit als bedoeld in het eerste lid met ontheffing van het college is toegestaan. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt naar soort voorwerp of dier.

  • 4.

    Een ontheffing als bedoeld in het derde lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      het beperken en voorkomen van overlast;

    • c.

      het uiterlijk aanzien van het strand; of

    • d.

      de veiligheid van personen en goederen.

Artikel 5:45 Verbod op het strand te rijden

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders op het voor publiek toegankelijke strand:

    • a.

      een motorvoertuig of een bromfiets te berijden of te hebben;

    • b.

      in het tijdvak van 15 mei tot 15 september, tussen 09.00 en 18.00 uur, zich op een in beweging zijnde zeilvoertuig te bevinden of een fiets te berijden.

    • c.

      In het tijdvak van 15 mei tot 15 september, tussen 09.00 en 18.00 uur, met rij- of trekdieren te rijden of deze aldaar te hebben.

  • 2.

    Het college kan personen en instellingen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt.

  • 3.

    Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      het beperken en voorkomen van overlast;

    • c.

      het uiterlijk aanzien van het strand; of

    • d.

      de veiligheid van personen en goederen.

Artikel 5:46 Sportbeoefening en vliegeren op het strand

  • 1.

    Het is verboden op het voor publiek toegankelijke strand en in het onmiddellijk langs het voor het strand gelegen zee gedeelte enig spel of sport uit te voeren indien daarvan gevaar of overlast voor personen, dan wel beschadiging van goederen te duchten is.

  • 2.

    Het is verboden op het strand, met uitzondering van het strandgedeelte tussen de strandpalen 61.000 en 61.750, te vliegeren met vliegers, die door middel van één lijn op een gevaarlijke wijze worden bestuurd of door middel van twee of meer lijnen kunnen worden bestuurd.

Artikel 5:47 Aanwijzing plaats geschikt voor ongeklede openbare recreatie

Het strand vanaf strandpaal 59.500 tot 100 meter vóór strandafgang Duin en Kruidberg en het strand 100 meter na strandafgang Duin en Kruidberg tot de gemeentegrens van de gemeente Velsen is geschikt als plaats voor ongeklede openbare recreatie, als bedoeld in artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht.

 

Afdeling 11. Veiligheid in het duingebied

Artikel 5:48 Verbod gebruik metaaldetectoren

  • 1.

    Het is verboden in daartoe door de burgemeester aangewezen gebieden een metaaldetector of enig ander voorwerp, kennelijk bedoeld voor het opsporen van explosieven, wapens, munitie en dergelijke, te gebruiken of voor gebruik voorhanden te hebben.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. De ontheffing kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in verband met de veiligheid van personen of goederen;

    • c.

      ter bescherming van de woon- of leefomgeving.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor de politie, het Explosieven Opruiming Commando (EOC) van het Ministerie van Defensie, voor de door het EOC aangewezen bedrijven en voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Beoordelingsrichtlijn Conventionele Explosieven (BRL-OCE).

Hoofdstuk 6. Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het of bij krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a, van de Wet op de economische delicten van toepassing bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10 eerste lid, 2:11 eerste lid, als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit, 2:12 eerste lid en 4:11 eerste lid.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de in afdeling 12 van hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen.

  • 4.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • -

      de buitengewoon opsporingsambtenaren;

    • -

      de controleur bijzondere wetten;

    • -

      de medewerkers bouw- en woningtoezicht;

    • -

      de ambtenaren van de politie als bedoeld in artikel 141 onder b, van het Wetboek van Strafvordering.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe verordening en intrekking oude verordening

  • 1.

    De Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2024 wordt ingetrokken met ingang van het in het tweede lid bedoelde tijdstip.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de eerstvolgende dag na die van publicatie.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2024-2.

Vastgesteld door de raad op 26 september 2024

voorzitter,

griffier,

Naar boven