Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2024

De raad van de gemeente Zevenaar;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 juli 2024;

 

gezien het advies van de Participatieraad Zevenaar van 15 april 2024;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid en zesde lid, 2.1.4a, eerste tot en met derde lid en vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de artikelen 3.8, eerste en tweede lid, en 5.4, eerste en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit WMO 2015 en artikelen 108, tweede lid en 147, eerste lid, van de Gemeentewet;

 

overwegende dat:

 

  • de beleidsvisie sociaal domein 2024-2040 en de daarin aangegeven richting, taken en doelen de uitgangspunten vormen voor het beleidsterrein maatschappelijke ondersteuning;

  • inwoners een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de manier waarop zij leven en deelnemen aan de maatschappij en verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • inwoners die zelf, of samen met personen in hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen;

  • het noodzakelijk is om inwoners te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke-, algemene- of andere voorzieningen;

  • het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen over de invulling van de plicht tot ondersteuning.

besluit vast te stellen de hierna volgende Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2024

 

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2024

 

Paragraaf 1 Begrippen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

      • -

        niet specifiek bedoeld is voor mensen met een beperking;

      • -

        daadwerkelijk beschikbaar is;

      • -

        een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat is tot zelfredzaamheid of participatie; en

      • -

        financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

    • b.

      beleidsregels: (actuele) Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar;

    • c.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar;

    • d.

      eigen bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • e.

      financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld als bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening;

    • f.

      gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015;

    • g.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de inwoner zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

    • h.

      huisgenoot: iedere persoon met wie de inwoner duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie;

    • i.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • j.

      ingezetene: inwoner die hoofdverblijf heeft in de gemeente Zevenaar;

    • k.

      instelling voor opvang: een rechtspersoon die een voorziening voor opvang exploiteert of trajecten voor opvang uitvoert in opdracht van de gemeente Zevenaar;

    • l.

      inwoner: cliënt als bedoeld in de wet;

    • m.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • n.

      nadere regels: (actuele) Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar;

    • o.

      onderzoeksverslag: de schriftelijke weergave van de visie van het college inzake de te leveren ondersteuning, tot stand gekomen op basis van de beoordeling van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 Wmo 2015, waarin de adviezen, verwijzingen en afspraken, alsmede het overleg met de inwoner zijn betrokken, alsmede de beoogde resultaten;

    • p.

      opvang: de volgende voorzieningen:

      • -

        voltijdopvang of 24-uurs verblijf maatschappelijke opvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die dakloos of thuisloos zijn. De 24- uursvoorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse aspecten en eventueel voeding;

      • -

        opvang huiselijk geweld: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, al of niet op een geheim adres, voor mensen met of zonder hun kinderen die gevlucht zijn voor huiselijk geweld of dreiging van relationeel geweld;

      • -

        crisisopvang: tijdelijke voltijdopvang in een crisissituatie door een instelling voor opvang;

      • -

        begeleid wonen: een woonvorm waarbij inwoners die (nog) geen regie hebben over een aantal aspecten van het wonen, in een woning van een instelling voor opvang zelfstandig of in een kleine gemeenschap wonen, begeleiding en/of dagbesteding krijgen, en een bijdrage of huur aan de instelling voor opvang betalen;

      • -

        logeeropvang voor zwerfjongeren: het bieden van dag- en nachtopvang aan dakloze jongeren;

      • -

        dagopvang: het bieden van een verblijf voor de dag, al dan niet met voeding, door een instelling voor opvang;

      • -

        nachtopvang: het bieden van een verblijf voor de nacht, al dan niet met voeding, door een instelling voor opvang;

    • q.

      pgb: een persoonsgebonden budget als bedoeld in de wet;

    • r.

      pgb plan: het verplicht door of namens de inwoner in te dienen plan dat de voorgenomen besteding van een aan te vragen persoonsgebonden budget beschrijft;

    • s.

      tegemoetkoming: forfaitair geld bedrag aan inwoner voor aannemelijke meerkosten verband houdend met zijn beperkingen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie;

    • t.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • u.

      voorliggende voorziening: andere voorziening, niet zijnde een algemeen gebruikelijke voorziening, waarmee geheel of deels aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

    • v.

      wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

  • 2.

    Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

 

Paragraaf 2 Toegang

Artikel 2 Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de inwoner bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding en maakt een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang of beschermd wonen nodig is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld beslist het college na een melding als bedoeld in dit artikel onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor opvang of beschermd wonen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 4 en artikel 2.3.2 Wmo 2015, en de aanvraag van de belanghebbende.

Artikel 3 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat de inwoner een beroep kan doen op gratis onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de inwoner uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de inwoner en, indien van toepassing, zijn mantelzorger of vertegenwoordiger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en de mogelijkheid zich tijdens het gesprek te laten bijstaan.

Artikel 4 Gesprek en onderzoek

  • 1.

    Het college onderzoekt, mede op basis van een gesprek met de inwoner dan wel diens vertegenwoordiger en voor zover mogelijk of nodig met de mantelzorger of familie, in samenspraak met de inwoner of deze in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening die een passende bijdrage levert ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en/of participatie van de inwoner dan wel ter voorziening in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang. In het kader van de wet onderzoekt het college:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner;

    • b.

      welke problemen zich voordoen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • c.

      welke ondersteuning naar aard en omvang nodig en gewenst is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • d.

      de mogelijkheden van inwoner om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de mogelijkheden van inwoner om met mantelzorg of hulp van anderen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • f.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger;

    • g.

      de mogelijkheden van inwoner om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • h.

      de mogelijkheden van inwoner om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • i.

      de mogelijkheid en/of noodzaak om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • j.

      welke bijdrage in de kosten de inwoner met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 of artikel 2.1.4a Wmo 2015 verschuldigd zal zijn; en

    • k.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de inwoner in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de inwoner een persoonlijk plan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. Het college is niet gehouden in te stemmen met de inhoud van het persoonlijk plan, maar dient in voorkomende gevallen aan te geven waarom hiervan wordt af geweken.

  • 3.

    Het college informeert de inwoner over de gang van zaken bij het gesprek, de rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken. De inwoner is gerechtigd tot weigering, in dit geval zal de melding echter worden afgesloten omdat het college dan geen mogelijkheid heeft de noodzaak tot compensatie te onderzoeken.

  • 4.

    Als dit naar het oordeel van het college nodig is voor het onderzoek, kan het college, in het kader van de medewerkingsplicht op grond van de Wmo, de inwoner, zijn mantelzorger, vertegenwoordiger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten, oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 5.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

Artikel 5 Onderzoeksverslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    De inwoner tekent het onderzoeksverslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen twee weken wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 3.

    Als de inwoner tekent voor gezien kan hij daarbij aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

Artikel 6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens de inwoner schriftelijk bij het college worden ingediend.

  • 2.

    Een ondertekend en geretourneerd onderzoeksverslag kan dienen als aanvraag.

 

Paragraaf 3 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 7 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het onderzoeksverslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    De inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die hij ondervindt, voor zover hij deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene of andere (voorliggende) voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 van deze verordening en artikel 2.3.2 Wmo 2015 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin hij in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven; en

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de belanghebbende met psychische of psychosociale problemen en de belanghebbende die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de belanghebbende deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene of andere (voorliggende) voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 en artikel 2.3.2 Wmo 2015 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de belanghebbende in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een inwoner hiervoor niet in aanmerking komt, indien uit het onderzoek van het college blijkt dat:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de ingezetene redelijkerwijs vermijdbaar was, en

    • b.

      de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning voor de inwoner al redelijkerwijs voorzienbaar was en deze daarvoor geen maatregelen heeft getroffen die de hulpvraag overbodig maakt.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte maatwerkvoorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte maatwerkvoorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen;

    • b.

      de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      de eerder verstrekte maatwerkvoorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 6.

    Het college kan nadere- of beleidsregels stellen over de criteria voor maatwerkvoorzieningen.

Artikel 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening voor vervoer

  • 1.

    Een inwoner kan voor een maatwerkvoorziening voor vervoer in aanmerking komen wanneer hij vanwege beperkingen, chronisch psychische problemen of psychosociale problemen onvoldoende zelfstandig maatschappelijk kan participeren en daardoor een structureel vervoersprobleem heeft. Er is sprake van een structureel vervoersprobleem als sprake is van meerdere malen per maand een vervoersprobleem, het openbaar vervoer niet gebruikt kan worden of het openbaar vervoer met behulp van loophulpmiddelen niet bereikt kan worden.

  • 2.

    Een vervoersvoorziening is niet bedoeld voor vervoer naar werk of onderwijs. Verder zijn reizen, bestemmingen en reisdoelen uitgesloten waarbij de inwoner gebruik kan maken van eigen kracht of voorliggende voorzieningen.

  • 3.

    Het aantal kilometers dat een inwoner kan reizen met de maatwerkvoorziening collectief vervoer wordt aan de hand van de vervoersbehoefte van de inwoner vastgesteld en kent een maximale hoogte van 1500 kilometer per jaar.

Artikel 9 Begrenzing van het recht op een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Er bestaat geen recht op een maatwerkvoorziening of een pgb als:

    • a.

      op grond van enige andere wettelijke of niet-wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

    • b.

      inwoner op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met een algemeen gebruikelijke voorziening de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      inwoner met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      het een voorziening betreft die de inwoner na de melding en vóór het moment van beschikken (datum besluit) heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij:

      • 1°.

        het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven, of;

      • 2°.

        het college de noodzaak, de mate van compensatie en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan vaststellen;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan de inwoner al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale of technische afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen, of tenzij de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • f.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • g.

      deze als gevolg van de beperking van de inwoner voor zichzelf of voor derden onveilig is, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of niet bevorderlijk is voor de gezondheid, of het functioneren van de inwoner;

    • h.

      de inwoner door zijn gedrag een risico voor de hulpverlening is.

  • 2.

    Er bestaat geen recht op een maatwerkvoorziening of pgb met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie als:

    • a.

      de inwoner geen ingezetene is van de gemeente Zevenaar;

    • b.

      deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om huishoudelijke ondersteuning of begeleiding;

    • c.

      deze noodzakelijk is doordat de inwoner een eerder verstrekte maatwerkvoorziening heeft gebruikt op een wijze die niet voldeed aan de eisen die aan die verstrekking waren verbonden, dan wel die maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt, of;

    • d.

      de waarde van de maatwerkvoorziening in de vorm van een aanpassing niet in redelijke verhouding staat tot de waarde van de (on)roerende zaak.

Artikel 10 Begrenzing van het recht op een maatwerkvoorziening voor wonen

  • 1.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als inwoner niet zijn hoofdverblijf heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • b.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of de slechte of achterstallige staat van het onderhoud;

    • c.

      als de voorziening slechts strekt tot renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld;

    • d.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

    • e.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, niet gelegaliseerde vakantie- en recreatiewoningen, zogenaamde ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • f.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of woonruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • g.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • h.

      indien de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • i.

      indien deze betrekking heeft op een doelgroepen woongebouw. Dat is een woongebouw dat specifiek gericht is op mensen met beperkingen of dat in de praktijk bewoond wordt door een specifieke groep inwoners (zoals 55 plussers) en waarvan vast staat dat de voorziening niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten en waarvan is aangetoond dat de aangevraagde voorziening bij wel voldoen aan die vereisten niet nodig is.

  • 2.

    Indien een woonvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij het normale gebruik van de woning en/of bij het zich verplaatsen in de woning is geïndiceerd, kan het college het primaat van verhuizen toepassen, tenzij de noodzakelijke aanpassings- en verhuiskosten lager zijn dan € 4.000,-.

  • 3.

    Indien de aanpassings- en verhuiskosten hoger zijn dan het in lid 2 genoemde bedrag kan de inwoner er voor kiezen niet te verhuizen, maar de woning met inzet van eigen middelen aan te passen. Hij ontvangt dan een tegemoetkoming ter hoogte van maximaal het in lid 2 genoemde bedrag. Dit op voorwaarde dat hiermee een adequate aanpassing in de huidige woning wordt gerealiseerd conform een door het college opgesteld programma van eisen.

  • 4.

    De normale of technische afschrijvingstermijn als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub e bedraagt zeven jaar voor hulpmiddelen en tien jaar voor trapliften.

Artikel 11 Duur van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening wordt voor een duur verstrekt.

  • 2.

    Wanneer er sprake is van een blijvende beperking of aandoening waarbij niet aannemelijk is dat de hulpvraag wijzigt, kan het passend zijn om een toekenning voor lange (nader te stellen) duur af te geven.

  • 3.

    Het college beoordeelt voor welke termijn een maatwerkvoorziening verstrekt wordt. Dit is maatwerk en afhankelijk van de volgende factoren:

    • a.

      de beperkingen en leerbaarheid van de inwoner en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

    • b.

      de woonomstandigheden en bij dienstverlening de samenstelling van het huishouden van de inwoner en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

    • c.

      het soort, de omvang en de verstrekkingsvorm van de maatwerkvoorziening.

  • 4.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is om de verstrekking van een maatwerkvoorziening te heroverwegen.

Artikel 12 Beschermd wonen

  • 1.

    Een inwoner met ernstige psychische, psychiatrische of psychosociale problemen kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen indien hij naar het oordeel van het college niet zelfstandig kan wonen en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving, ook niet met ambulante ondersteuning.

  • 2.

    Onder een beschermde woonomgeving als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een woonomgeving waarin:

    • a.

      gegarandeerd is dat de inwoner 24 uur per dag, 7 dagen per week gebruik kan maken van ondersteuning en;

    • b.

      de zorgaanbieder die deze ondersteuning levert een actieve rol speelt in het signaleren van de ondersteuningsnoodzaak dan wel ondersteuningsbehoefte.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen bestaat, afhankelijk van de noodzaak, behoefte van de inwoner en de gekozen wijze van invulling van de maatwerkvoorziening uit:

    • a.

      ondersteuning in natura in de vorm van intramuraal beschermd wonen of;

    • b.

      ondersteuning in natura in de vorm van groepswonen of;

    • c.

      ondersteuning in natura in de vorm van intensieve begeleiding thuis of;

    • d.

      een persoonsgebonden budget voor groepswonen of;

    • e.

      een persoonsgebonden budget voor intensieve begeleiding thuis.

  • 4.

    Voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid onder a. kan een inwoner slechts in aanmerking komen indien het noodzakelijk is dat gekwalificeerde hulpverleners 24 uur per dag, 7 dagen in de week, fysiek in de nabijheid zijn.

  • 5.

    De Verordening van de gemeente Arnhem op het gebied van beschermd wonen is van toepassing.

Artikel 13 Opvang

  • 1.

    Een inwoner kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor opvang indien hij naar het oordeel van het college niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven en:

    • a.

      slachtoffer is geworden of dreigt te worden van huiselijk geweld, of;

    • b.

      dak- of thuisloos is geworden.

  • 2.

    De Verordening van de gemeente Arnhem op het gebied van opvang is van toepassing.

Artikel 14 Inhoud beschikking

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • c.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • d.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is;

    • e.

      informatie over de rechten en plichten van de inwoner op grond van de Wmo 2015 en gemeentelijke regelgeving;

    • f.

      welke rechtsmiddelen tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is;

    • f.

      de termijn waarna de beschikking wordt ingetrokken, zoals vermeld in artikel 25 lid 3;

    • g.

      de voorwaarden voor uitbetaling van het pgb en de wijze van uitbetaling van het pgb;

    • h.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • i.

      informatie over de rechten en plichten van de inwoner op grond van de Wmo 2015 en gemeentelijke regelgeving;

    • j.

      welke rechtsmiddelen tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

Artikel 15 Bruikleen

  • 1.

    Indien het college een voorziening in bruikleen verstrekt dient de inwoner met de gemeente of een door de gemeentelijk ingeschakelde partij een bruikleenovereenkomst te sluiten en zich te houden aan het in die overeenkomst bepaalde.

  • 2.

    Er bestaat geen recht op de voorziening, indien de bruikleenovereenkomst niet tot stand komt.

  • 3.

    Indien de bruikleenovereenkomst eindigt door inname van de voorziening omdat deze niet gebruikt wordt zoals overeengekomen in de bruikleenovereenkomst, kan het college het besluit tot toekenning van de voorziening beëindigen.

 

Paragraaf 4 Persoonsgebonden budget

Artikel 16 Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 Wmo 2015.

  • 2.

    De inwoner kan alleen voor een pgb in aanmerking komen, als hij naar het oordeel van het college al dan niet met hulp van een familielid uit de eerste of tweede graad dan wel curator, bewindvoerder of mentor in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, en in staat kan worden geacht om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren en hij of namens hem een volledig ingevuld pgb plan overlegt.

  • 3.

    In het pgb plan moet in ieder geval opgenomen zijn:

    • a.

      hoe de inwoner zelf of met hulp van iemand uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • c.

      welke maatwerkvoorziening de inwoner met het pgb wil inkopen en wie deze gaat uitvoeren;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de maatwerkvoorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening veilig, inwonergericht en geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      de kosten van de maatwerkvoorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 4.

    De inwoner aan wie een pgb wordt toegekend, kan deze met formele of informele hulp realiseren.

  • 5.

    Een pgb door formele hulp, dat zijn personen die werkzaam zijn voor een zorgaanbieder, als zelfstandige ondernemers dan wel in een andere juridische constructie en die geacht kunnen worden niet of nauwelijks overheadkosten te maken, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      deze staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      deze beschikt over een actuele verklaring omtrent gedrag;

    • c.

      deze beschikt over een adequate opleiding;

    • d.

      deze, voor zover dit voor de aard van de dienstverlening is vereist, beschikt over een voor de beroepsgroep relevante registratie;

    • e.

      deze meewerkt aan een cliëntervaringsonderzoek en/of de daarvoor benodigde informatie verstrekt;

    • f.

      deze de Nederlandse taal spreekt en schrijft.

  • 6.

    Een pgb door informele hulp, dit is hulp die wordt geboden vanuit het sociale netwerk van de inwoner ook als dat personen zijn die voldoen aan de criteria als bedoeld in lid 5, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt;

    • b.

      de geboden ondersteuning passend, adequaat en veilig is;

    • c.

      de persoon uit het sociale netwerk die de ondersteuning gaat verlenen, zich voldoende op de hoogte heeft gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van de ondersteuning verbonden zijn;

    • d.

      er bij de persoon uit het sociale netwerk die de hulp gaat bieden geen sprake is van overbelasting of dreiging daarvan;

    • e.

      de persoon uit het sociale netwerk op basis van opleiding en/of ervaring in staat moet zijn de in de individuele situatie vereiste dienstverlening te realiseren;

    • f.

      de persoon uit het sociale netwerk beschikt over een actuele verklaring omtrent het gedrag, tenzij de persoon een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad is;

    • g.

      deze de Nederlandse taal spreekt en schrijft.

  • 7.

    De inwoner dient ervoor te zorgen dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon die namens deze de ondersteuning moet gaan bieden voldoet aan de in artikel 21 opgenomen kwaliteitseisen.

  • 8.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.6 leden 2 en 5 Wmo 2015 verstrekt het college geen pgb:

    • a.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de inwoner voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte maatwerkvoorziening noodzakelijk was;

    • b.

      als het bieden van een keuze voor een pgb negatieve gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende maatwerkvoorzieningen in natura;

    • c.

      de inwoner geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

    • d.

      de inwoner problematische schulden heeft, een schuldsaneringstraject doorloopt of onder de wet schuldsanering natuurlijke personen valt, tenzij een familielid uit de eerste of tweede graad of de bewindvoerder het volledige beheer van het pgb op zich neemt;

    • e.

      de inwoner door verwijtbaar gedrag onder toezicht staat of een bewindvoerder heeft, tenzij een familielid uit de eerste of tweede graad of de bewindvoerder het volledige beheer van het pgb op zich neemt;

    • f.

      als de (beoogd) gemachtigde of beheerder van het pgb ook de uitvoerder van de ondersteuning is, of op een andere manier betrokken is bij de uitvoerende organisatie, bijvoorbeeld als directeur of bestuurder;

    • g.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, zoals bedoeld in artikel 2.3.3 Wmo 2015 en in artikel 2 lid 3 van deze verordening;

    • h.

      het pgb bestemd is voor besteding in het buitenland.

  • 9.

    Een pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers voor hun pgb-beheerstaken;

    • b.

      kosten voor administratie of coördinatie van het pgb;

    • c.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • d.

      reiskosten van de zorgaanbieder;

    • e.

      de bijdrage in de kosten die de inwoner verschuldigd is;

    • f.

      een vrij besteedbaar bedrag / vrijwilligersvergoeding;

    • g.

      crisishulp / crisisopvang;

    • h.

      voorzieningen waarvoor een collectieve voorziening aanwezig is;

    • i.

      hulp of ondersteuning die zonder toestemming van het college daartoe in het buitenland wordt afgenomen;

    • j.

      andere kosten dan het leveren van de ondersteuning.

Artikel 17 Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb voor een zaak:

    • a.

      wordt gebaseerd op een door de inwoner opgesteld pgb plan waarin de wijze van besteding van het pgb wordt toegelicht;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede maatwerkvoorzieningen van derden te betrekken, indien nodig aangevuld met een bedrag voor onderhoud en verzekering;

    • c.

      is het bedrag van de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura bij de aanbieder waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten; of

    • d.

      is het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende maatwerkvoorziening geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2.

    Onverminderd wat in het vorige lid is bepaald, wordt bij het bepalen van de hoogte van het pgb voor een zaak ook rekening gehouden met een reële termijn voor de technische afschrijving.

  • 3.

    Als de inwoner een met het pgb aangeschafte zaak binnen de afschrijvingstermijn niet meer gebruikt:

    • a.

      wordt de restwaarde van de voorziening verrekend met een nieuw toe te kennen pgb;

    • b.

      wordt bij een eventueel nieuw toe te kennen pgb het pgb voor onderhoud, reparatie en indien verplicht een WA-verzekering voor de nog niet verstreken termijn verrekend met het nieuw toe te kennen bedrag.

  • 4.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Zie artikel 16 leden 5 en 6 voor wat we verstaan onder formele- en informele hulp.

  • 5.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp is gelijk aan maximaal 90 procent van de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening in natura op 1 januari van het kalenderjaar waarin de pgb is aangevraagd, tenzij op basis van het pgb plan van de inwoner passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 6.

    Een pgb voor formele hulp wordt jaarlijks vastgesteld waarbij, indien van toepassing, een indexering wordt toegepast gelijk aan de indexering voor de goedkoopst adequate voorziening in natura.

  • 7.

    De hoogte van het pgb informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantietoeslag en tegenwaarde van de verlofuren. Dit is voor:

    • a.

      huishoudelijke ondersteuning: het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren;

    • b.

      begeleiding: het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg 30 (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

  • Als op basis van het pgb plan van de inwoner passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht, wordt de pgb hoogte daarop gebaseerd.

  • 8.

    De hoogte van een pgb voor beschermd wonen is bepaald op basis van de verordening en nadere regels van de gemeente Arnhem.

  • 9.

    De hoogte van het pgb voor vervoer wordt bepaald op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, waarbij het uitgangspunt geldt dat 1500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd of maximaal 750 kilometer per jaar als men zich in de directe woonomgeving zelfstandig met een vervoer(shulp)middel of met gebruikmaking van een voorliggende vervoersvoorziening kan verplaatsen.

  • 10.

    De hoogte van het pgb voor vervoer van en naar groepsbegeleiding wordt bepaald op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van de dichtst bij de woning van de inwoner gelegen geschikte locatie en rekening houdende met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de inwoner belemmeren.

  • 11.

    Het college legt in de nadere regels de tarieven vast die voortvloeien uit dit artikel en die gehanteerd worden bij het vaststellen van een pgb.

Artikel 18 Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Het college kan, zoals bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking- of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben.

  • 2.

    Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie een inwoner een financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening verstrekken voor zover hiermee naar oordeel van het college een passende en voldoende compenserende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie, zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven en het om één van de volgende voorzieningen gaat:

    • a.

      verhuis- en herinrichtingskosten tot maximaal € 4.000,-;

    • b.

      vervoerskosten per eigen auto, als dit vervoer niet algemeen gebruikelijk is en de inwoner geen gebruik kan maken van het openbaar- of het collectief vervoer. De tegemoetkoming wordt gebaseerd op de op dat moment geldende algemeen gebruikelijke belastingvrije kilometervergoeding met een maximum van 1500 kilometer per jaar;

    • c.

      autoaanpassingskosten voor een periode van ten minste zeven jaar tot maximaal € 6.065,63. De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt onder de volgende voorwaarden:

      • I.

        de inwoner is in het bezit van een eigen auto en is de bestuurder;

      • II.

        de inwoner is aangewezen op een vervoersvoorziening voor de korte én middellange afstand;

      • III.

        er wordt naast de tegemoetkoming voor de autoaanpassing geen andere vervoersvoorzieningen verstrekt voor de korte en middellange afstand;

      • IV.

        alleen de door of namens het college vastgestelde noodzakelijke aanpassingen komen tot genoemd maximum voor vergoeding in aanmerking, met uitzondering van algemeen gebruikelijke aanpassingen, zoals bijvoorbeeld een automaat;

      • V.

        uitbetaling vindt plaats binnen twaalf maanden na de verzenddatum van de toekenningsbeschikking, na inlevering van de facturen en een kopie van de noodzakelijke aanpassingen zoals vastgesteld door of namens het college en van het nieuwe rijbewijs;

    • d.

      aanschaf- en onderhoudskosten voor een sportvoorziening voor een periode van ten minste 3 jaar tot maximaal € 3.010,67;

    • e.

      bezoek baar maken van een woning, eenmalige kosten tot maximaal € 4.000,-.

    • f.

      kosten voor een woningsanering of vervanging van vloerbedekking in verband met rolstoelgebruik wordt bepaald aan de hand van de afschrijvingstermijn van de noodzakelijk te vervangen vloerbedekking en gordijnen in woonkamer en slaapkamer en bedraagt het volgende percentage van de kosten:

      • I.

        100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

      • II.

        75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

      • III.

        50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

      • IV.

        25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is;

  • waarbij voor te vervangen zaken ouder dan 8 jaar er geen tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over de gevallen waarin een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, de berekening van de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.

 

Paragraaf 5 Eigen bijdrage

Artikel 19 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een inwoner is een eigen bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of een pgb, zolang de inwoner van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt voor een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner is de eigen bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders; en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een inwoner.

  • 3.

    Een inwoner kan een eigen bijdrage verschuldigd zijn voor het gebruik van algemene voorzieningen. Zodra dit van toepassing is, worden deze hier vermeld.

Artikel 20 Hoogte eigen bijdrage

  • 1.

    De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening en een pgb bedraagt niet meer dan de kostprijs tot aan ten hoogste het landelijk maximaal vastgestelde bedrag die de Wmo 2015 en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor de ongehuwde inwoner of de gehuwde inwoners tezamen stellen.

  • 2.

    De inwoner betaalt een eigen bijdrage voor het gebruik van het collectief vervoer. Dit is een ritbijdrage waarvan de hoogte gebaseerd is op de ritbijdrage die passagiers jonger dan 65 jaar moeten betalen bij deelname aan het regulier openbaar vervoer. De bijdrage per rit bestaat uit een opstaptarief en een kilometertarief voor de reisafstand tot 25 km en wordt betaald aan de vervoerder.

  • 3.

    De hoogte van de eigen bijdrage overstijgt niet de kostprijs:

    • a.

      de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt;

    • b.

      de kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

    • c.

      de kostprijs van een algemene voorziening is gelijk aan de kosten die het college voor de betreffende voorziening per inwoner maakt.

  • 4.

    Voor de eigen bijdrage voor beschermd wonen en opvang zijn artikel 2.1.4a, vijfde lid van de wet, hoofdstuk 3 van het uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de verordening van Arnhem voor beschermd wonen of opvang van toepassing.

  • 5.

    De eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening opvang wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal administratiekantoor (het CAK).

  • 6.

    Een eigen bijdrage is niet verschuldigd:

    • a.

      in de situaties genoemd in artikel 3.8 lid 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • b.

      voor de financiële tegemoetkomingen zoals genoemd in artikel 18 van de verordening;

    • c.

      als de maatwerkvoorziening gerealiseerd wordt in een woongebouw waarvan de woning van de inwoner onderdeel uitmaakt, en voor zover de voorziening betrekking heeft op het toe- en doorgankelijk maken van het woongebouw.

 

Paragraaf 6 Kwaliteit en veiligheid

Artikel 21 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken en de regionaal overeengekomen kwaliteitseisen.

  • 2.

    Met een pgb bekostigde bedrijfsmatig verleende hulp, ondersteuning of zorg moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als gecontracteerde hulp, ondersteuning of zorg.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 4.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 22 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en;

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan, onder verantwoording aan de gemeenteraad, het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • I.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • II.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • III.

        onderhoud van de voorziening, en

      • IV.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 23 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

 

Paragraaf 7 Herziening, intrekking, terugvordering en controle

Artikel 24 Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik

  • 1.

    Het college informeert inwoners of hun vertegenwoordiger over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat de inwoner langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

Artikel 25 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een inwoner aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet beëindigen, herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de inwoner niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de inwoner niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of;

    • e.

      de inwoner de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt;

    • f.

      de inwoner is overleden.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 5.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    Als het college een beslissing op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, van de wet heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de inwoner opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de inwoner en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 7.

    De inwoner, die eigenaar of mede-eigenaar is van een woning en aan wie een woonvoorziening is toegekend, dient bij een verkoop van deze woning binnen de periode van 10 jaar na de toekenning van de maatwerkvoorziening:

    • a.

      deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden, en;

    • b.

      de kosten van de woonvoorziening, minus de bijdrage in de kosten, terug te betalen;

  • 8.

    Het college kan nadere regels stellen voor de in het zevende lid bedoelde terugbetaling.

Artikel 26 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een inwoner een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 24, tweede lid.

  • 3.

    Het college stelt de inwoner schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 27 Onderzoek kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid

  • 1.

    Het college kan, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoek doen naar het gebruik van of besteding van maatwerkvoorzieningen, pgb’s en tegemoetkomingen met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en de recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2.

    Het college wijst ter uitvoering van het eerste lid een toezichthouder aan om misbruik en oneigenlijk gebruik van individuele en overige voorzieningen op te sporen, te bestrijden en tegen te gaan.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot in dit artikel bedoelde onderzoek.

 

Paragraaf 8 Waardering mantelzorgers

Artikel 28 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van inwoners in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college, of bij een door het college aangewezen organisatie, voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    Het college bepaalt, na afstemming met de gemeenteraad, bij nadere regels waaruit de jaarlijkse waardering voor mantelzorgers van inwoners in de gemeente bestaat.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van inwoners in de gemeente.

 

Paragraaf 9 Klachten en medezeggenschap

Artikel 29 Klachtenregeling

  • 1.

    Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van inwoners die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van inwoners ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    De aanbieder draagt er zorg voor dat de informatie over de klachtbehandeling voldoende kenbaar is voor de inwoners van zijn organisatie.

  • 4.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders.

Artikel 30 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van inwoners over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle door de aanbieder aangeboden voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders.

Artikel 31 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente, onder andere via de Participatieraad Zevenaar, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen van de gemeente, waaronder de Participatieraad Zevenaar, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

 

Paragraaf 10 Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 32 Overgangsrecht

  • 1.

    Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2023, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2023 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2023, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 33 Rest- en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening indien onverkorte toepassing daarvan leidt tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 34 Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt, na bekendmaking, in werking op 1 oktober 2024.

  • 2.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2023 wordt per gelijke datum als bedoeld in het eerste lid ingetrokken.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar 2024.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Zevenaar in zijn openbare vergadering van 25 september 2024.

De griffier,

C. Steenbergen

De voorzitter,

Drs. L.J.E.M. van Riswijk

Naar boven