Gemeenteblad van Wijdemeren
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Wijdemeren | Gemeenteblad 2024, 420194 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Wijdemeren | Gemeenteblad 2024, 420194 | beleidsregel |
Handboek kabels en leidingen Wijdemeren
Binnen de gemeente nemen burgemeester en wethouders een besluit op een aanvraag tot het uitvoeren van werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van (ondergrondse) infrastructuren (kabels of leidingen), conform de vigerende Algemene verordening ondergrondse infrastructuren (AVOI). De mandatering van medewerkers van de gemeente voor de afhandeling van de instemmings- of vergunningaanvragen en ingediende meldingen en voor de handhaving van het beleid is vastgelegd in de mandaatregeling van de gemeente.
Als beheerder van de openbare ruimte voert de gemeente de regie en coördinatie bij de aanleg van kabels of leidingen van netbeheerders. De coördinatie heeft als doel zorg te dragen voor de veiligheid, de beperking van overlast, het bevorderen van het voorkomen van schade en het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte. Voor een goede uitoefening van deze taken hebben burgemeester en wethouders nadere regels vastgelegd in dit Handboek kabels en leidingen Wijdemeren (verder het Handboek). Het Handboek is vastgesteld door burgemeester en wethouders als nadere regel, ter uitwerking van de AVOI. Het Handboek is van toepassing op alle werkzaamheden ten behoeve van de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels of leidingen in de openbare ruimte van de gemeente. Over de regelgeving uit het Handboek is altijd nader overleg mogelijk met de gemeente om tot overeenstemming te komen inzake tijd, plaats en wijze van uitvoering van de werkzaamheden van een grondroerder, waarbij voor beide partijen de regels van redelijkheid en billijkheid gelden.
In dit Handboek zijn onder andere uniforme richtlijnen, voorwaarden en eisen gesteld ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden.
Het Handboek bestaat uit twee hoofdthema’s:
Rangorde van wetten, verordeningen en het Handboek kabels en leidingen:
Parallel aan bovenstaande regelgeving gelden eventuele privaatrechtelijke overeenkomsten.
1.1. Spoedeisende werkzaamheden
Let op: Ook in geval van spoedeisende werkzaamheden of calamiteiten moeten alle aspecten uit dit Handboek zoveel als mogelijk in acht genomen of opgevolgd worden.
Als dit vanwege het spoedeisende karakter van de werkzaamheden niet mogelijk is of de gebruikelijke voorafgaande melding van de werkzaamheden niet gedaan kan worden geldt:
2. BEGRIPSBEPALINGEN, ROLVERDELING EN VERWIJZINGEN
De begripsbepalingen van de AVOI zijn hier ook van toepassing tenzij daarvan nadrukkelijk wordt afgeweken door het bepaalde in dit hoofdstuk. Ze zijn hier nogmaals beschreven ten behoeve van de leesbaarheid van het Handboek in de praktijk.
2.2.1. Gemeente, netbeheerder, grondroerder
In de praktijk kan een rolverdeling bestaan tussen de netbeheerder en de grondroerder. Soms worden die twee rollen door een en dezelfde partij vervuld.
De gemeente handelt in het algemeen veel zaken rechtstreeks af met de grondroerder, maar de netbeheerder is ook aansprakelijk en verantwoordelijk voor het (doen) opvolgen van de bepalingen in dit Handboek. Dit geldt met name als er gebruik wordt gemaakt van (een) grondroerder(s) die middels een machtiging werkzaamheden verricht(en) voor de netbeheerder.
De gemeente behoudt zich desondanks wel het recht voor om in dringende gevallen ook handhavingsmaatregelen rechtstreeks met de grondroerder af te handelen en de netbeheerder daarvan zo snel mogelijk in kennis te stellen.
2.2.2. Gemeentelijke toezichthouder-, specialist- en coördinator kabels en leidingen
De gemeentelijke organisatie rondom kabels en leidingen is verdeeld over drie rollen. Deze rollen zijn toegewezen aan één of meerdere medewerkers van de gemeente. Het is mogelijk dat bij afwezigheid van personen de rollen door andere personen overgenomen worden.
In dit Handboek wordt op diverse onderdelen verwezen naar normen en richtlijnen die van toepassing zijn op de uit te voeren werkzaamheden. Hieronder volgt een beknopte omschrijving:
NEN (Nederlands Normalisatie instituut)
Het Nederlandse centrum van normalisatie helpt bedrijven en andere partijen om onderling heldere en toepasbare afspraken te maken. NEN draagt bij aan veiligheid, gezondheid, milieu en innovatie.
Bedrijfsleven en andere partijen maken in normcommissies zelf afspraken over producten en werkwijzen. NEN bemiddelt in het afwegen van de verschillende belangen en zorgt voor neutrale procesbegeleiding. NEN biedt direct toegang tot Europese (NEN-EN) en mondiale normalisatieplatforms.
De NPR (Nederlandse Praktijk Richtlijnen) geeft toelichting op en aanwijzingen voor het verantwoord gebruik van de NEN- (nationaal) en NEN-EN (Europees) normen.
CROW (oorspronkelijk: Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek)
CROW is het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze stichting zonder winstoogmerk ontwikkelt, verspreidt en beheert praktisch toepasbare kennis voor beleidsvoorbereiding, planning, ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud. Dat gebeurt in de vorm van handleidingen, richtlijnen en aanbevelingen en in samenwerking met alle belanghebbende partijen, waaronder Rijk, provincies, gemeenten, adviesbureaus, uitvoerende bouwbedrijven in de grond-, water- en wegenbouw, toeleveranciers en vervoerorganisaties.
RAW (Rationalisatie en Automatisering in de Grond-, Water- en Wegenbouw)
De RAW-systematiek, beheerd en onderhouden door CROW, is sinds jaar en dag de standaard voor bestekken in de grond-, water- en wegenbouw (GWW). Bij de meeste werken in de GWW wordt de systematiek gevolgd.
Alle relevante (technische) eisen uit de meest recente Standaard RAW bepalingen voor onder andere grondwerken, groenvoorzieningen, sleuf- en sleufloze technieken en leiding- en kabelwerk zijn leidend en bindend betreffende de uitvoeringsmethodiek.
VCA (Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Aannemers)
VCA is bedoeld om aannemers veiliger te laten werken en het aantal ongevallen te verminderen. VCA biedt een concrete en praktische invulling van wettelijke regelingen of vult deze aan. Elke VCA gecertificeerde aannemer voldoet aantoonbaar aan een aantal verplichtingen uit de Arbowet.
Het Norminstituut Bomen heeft als doel de kwaliteitszorg rond bomen te verbeteren. Het instituut ontwikkelt en standaardiseert kwaliteitseisen, richtlijnen en normen voor werkzaamheden in, rond en met bomen. De bomenposter 'Werken rond bomen' toont de kwetsbare boomzone direct rond een boom en laat zien welke belangrijke randvoorwaarden er gelden binnen deze kwetsbare boomzone voor de uitvoering van werkzaamheden.
3. BEREIKBAARHEID, VERKEERSMAATREGELEN, OVERLASTBEPERKING
3.1. Bereikbaarheid aangrenzende gebouwen
De werkzaamheden moeten qua tijd en uitvoeringswijze zodanig worden gepland dat de bereikbaarheid van woningen, bedrijven, winkels en overige gebouwen (verder: objecten) voor voetgangers, (brom)fietsers, gemotoriseerd (bestemmings)verkeer en hulp- en afvalophaaldiensten -in overleg met de betrokkenen- altijd zo veel mogelijk in stand gehouden wordt. Dit geldt ook in doodlopende straten of openbare woonerven.
Ter plaatse van de toegang en (nood)uitgang naar objecten moet een goede toegankelijkheid geboden worden voor voetgangers, inclusief (brom)fietsen die aan de hand meegevoerd worden en voetgangers die gebruik maken van hulpmiddelen zoals rollators, rolstoelen en scootmobielen. Hierbij is het toepassen van stevige en goed zichtbare loopplanken een minimale vereiste. De loopplanken moeten vlak en aansluitend aan elkaar geplaatst en in stand gehouden worden.
Als de hulp- en afvalophaaldiensten objecten niet voldoende kunnen benaderen of de bereikbaarheid van winkels, bedrijven of percelen van andere belanghebbenden niet gegarandeerd kan worden dan moet de grondroerder minimaal drie werkweken vooraf overleggen met de toezichthouder of specialist zodat tijdig afspraken gemaakt kunnen worden om afdoende maatregelen te kunnen nemen.
3.2. Maatregelen in het belang van het verkeer
Als de gemeente het noodzakelijk acht, bijvoorbeeld wanneer vanwege werkzaamheden een belangrijke verkeersweg moet worden afgesloten, kan de gemeente de grondroerder verplichten om de werkzaamheden zo veel mogelijk in de weekeinden, avonduren of ´s nachts uit te voeren. Als een weg volledig afgesloten moet worden geldt het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid.
Tijdens de verkeersspits (7.00 uur tot 9.00 uur en 15.30 uur tot 19.00 uur) mogen geen werkzaamheden op of langs hoofdwegen of gebiedsontsluitingswegen plaatsvinden. Als de grondroerder aantoonbaar zorgt voor een goede verkeersdoorstroming en verkeersafwikkeling kan met de toezichthouder of specialist anders worden overeengekomen.
Ten behoeve van de bereikbaarheid voor gemotoriseerd (bestemmings-)verkeer kan toepassing van tijdelijke verkeersmaatregelen of aanbrengen van tijdelijke verkeersvoorzieningen (zoals rijplaten, tijdelijke waterkruisingen of doorsteken door groenstroken en dergelijke) noodzakelijk zijn. Bermen, gazons, plantvakken en boomspiegels moeten altijd beschermd worden tegen ongewenste verdichting.
De vereiste verkeersmaatregelen - waaronder tijdelijke verkeersregelinstallaties (VRI) of de inzet van verkeersregelaars– ten behoeve van omleidingen of ten behoeve van werkzaamheden bij hoofdwegen, kruispunten, voet- en fietspaden, en dergelijke moet de grondroerder in het geval van een gehele wegafsluiting altijd en in overige gevallen op verzoek van de specialist vastleggen in een gedetailleerd verkeers-, werk-, en tijdsplan en dit ter goedkeuring voorleggen aan de gemeente. Dit moet ten minste vier werkweken voor aanvang van de werkzaamheden gebeuren. Als een straat volledig afgesloten moet worden geldt het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid.
De verkeersvoorzieningen mogen niet eerder dan 72 uur voor aanvang van de werkzaamheden, met de voor- of beeldzijde afgedraaid van het verkeer, worden aangebracht. De verkeersvoorzieningen mogen niet aan bijvoorbeeld lichtmasten worden bevestigd en mogen het zicht op de overige bebording en het zicht van eventuele camera’s niet ontnemen. De verkeersvoorzieningen moeten op de dag van en voor aanvang van de werkzaamheden met de voor- of beeldzijde naar het verkeer worden geplaatst.
De grondroerder is 24 uur per dag en zeven dagen per week verantwoordelijk voor de instandhouding van de door hem geplaatste verkeersvoorzieningen. Als dit van toepassing is zorgt de grondroerder voor een zo spoedig mogelijk herstel. Eventuele aanwijzingen van een toezichthouder met betrekking tot de instandhouding van de verkeersmaatregelen moeten meteen worden opgevolgd.
3.3. Maatregelen ten behoeve van de overlastbeperking
Behoudens het bepaalde in artikel 3.2, tweede lid, is het niet toegestaan om op zaterdagen, zondagen en nationale feest- en gedenkdagen of wanneer er een evenement plaatsvindt (zie ook artikel 4.3, breekverbod) werkzaamheden uit te voeren in de openbare ruimte. Dit geldt niet voor spoedeisende werkzaamheden. De sleuf, inclusief verharding, moet volledig afgewerkt zijn en er mag geen puin of afval meer binnen de (werk)omgeving aanwezig zijn.
Op vrijdag of de dag voorafgaande aan een nationale feest- of gedenkdag of een vakantieperiode van de grondroerder moet de sleuf worden aangevuld en verdicht en de verharding moet weer worden aangebracht. Uiterlijk om 17.00 uur moeten alle werkzaamheden gereed zijn en de (werk)omgeving moet opgeruimd zijn.
Het derde lid van dit artikel is overeenkomstig van toepassing op de dag voorafgaande aan alle namens de gemeente vergunde evenementen (kermis, (jaar)markt enzovoort, inclusief de opbouw- en afbreekperiode) op de evenementenlocatie en de directe omgeving daarvan en in winkelgebieden op de dag(en) waarop de koopavond(en) worden gehouden.
De grondroerder moet alles doen wat verwacht mag worden en wat redelijkerwijs mogelijk is om hinder als gevolg van bijvoorbeeld lawaai, stank, modder, en dergelijke veroorzaakt door voertuigen, machines, apparaten enzovoort tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De grondroerder moet voldoen aan alle wettelijke kaders en regelgeving op dat gebied. Tevens is in dat kader in verband met de verspreiding van fijn stof het droog slijpen van verhardingsmaterialen niet toegestaan.
Als de grondroerder (bij uitzondering) door de gemeente wordt toegestaan of verplicht om op zaterdagen, zondagen, nationale feestdagen of ’s avonds c.q. ‘s nachts te werken is de grondroerder verplicht alle nadere aanwijzingen van de gemeente op te volgen en zelf zorg te dragen voor eventuele benodigde aanvullende vergunningen of ontheffingen.
4. COMMUNICATIE, MELDINGEN, BREEKVERBOD EN INSTEMMING NIET-OPENBARE NETWERKEN
4.1. Communicatie op de graaflocatie, (bouw)overleg
Namens de grondroerder moet er tijdens de uitvoering van de werkzaamheden altijd een contactpersoon op locatie aanwezig zijn. De naam en het mobiele telefoonnummer van de contactpersoon moeten bij alle betrokken partijen bekend zijn. De contactpersoon moet controleren en verifiëren of de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens de tracétekeningen en de gemaakte afspraken, alsmede dat de uitvoering conform het instemmingsbesluit of de vergunning verloopt.
De grondroerder moet bij alle voor de gemeente relevante bouwvergaderingen die worden gehouden de specialist of toezichthouder uitnodigen. Van deze vergaderingen moet de grondroerder notulen maken en deze binnen tien werkdagen naar de deelnemers toesturen. Deze notulen worden op de gebruikelijke wijze beoordeeld en vastgesteld door de vergadering.
Bij (grootschalige) projecten die een bovengemiddelde impact hebben op de openbare ruimte en de veiligheid van de leefomgeving kan op initiatief van de gemeente op regelmatige tijden een voortgangsoverleg met alle betrokken partijen worden vereist. Van deze vergaderingen maakt de gemeente de notulen en deze worden binnen tien werkdagen naar de deelnemers toegestuurd. Deze notulen worden op de gebruikelijke wijze beoordeeld en vastgesteld door de vergadering.
Voorafgaand aan de werkzaamheden moet de grondroerder de belanghebbenden schriftelijk op de hoogte stellen met een bewonersbrief. Deze brief moet minimaal vijf werkdagen voor de start van de werkzaamheden bezorgd zijn. De gemeente kan vragen om (een kopie van) deze bewonersbrief voorafgaand aan de bezorging aan haar te overhandigen ter toetsing.
4.2. Melding aanvang en einde werkzaamheden
Zodra de werkzaamheden zijn uitgevoerd moeten deze, na (gezamenlijke) oplevering, gereed gemeld worden bij de gemeente middels het door de gemeente gehanteerde registratiesysteem. De gemeente beschouwt de werkzaamheden als gereed wanneer:
de eenheden inzake herstel sleufbedekking (digitaal) opgeleverd zijn 1 ;
In geval van spoedeisende werkzaamheden of calamiteiten mag het werk, als het niet anders kan, zonder de vereiste voorafgaande melding worden uitgevoerd. Wel moeten de activiteiten altijd telefonisch doorgegeven worden aan de gemeente. Buiten kantooruren is dit mogelijk via de storingsdienst (telefoonnummer 014-035) van de gemeente (zie artikel 1.1). Zodra de mogelijkheid zich voordoet, maar uiterlijk binnen een werkdag na aanvang, moeten de spoedeisende werkzaamheden via de reguliere weg bij de gemeente gemeld worden middels het door de gemeente gehanteerde registratiesysteem.
De gemeente kan een breekverbod instellen bij weersomstandigheden waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast of gevaar voor de bewoners of schade voor de gemeente kan leiden. Bijvoorbeeld bij vorst, maar ook bij wateroverlast, zware sneeuwval of ijzel (dit betreft geen limitatieve opsomming). Onder andere breuk van vastgevroren bestratingsmateriaal of niet goed kunnen verdichten van de ondergrond wordt voorkomen door het instellen van het breekverbod.
Tijdens alle door de gemeente vergunde evenementen (kermis, (jaar)markt enzovoort, inclusief de opbouw- en afbreekperiode) is het breekverbod op de evenementenlocatie en de directe omgeving daarvan altijd van kracht. De grondroerder moet hiermee rekening houden in zijn planning. Na afloop van het evenement kan de grondroerder zijn werkzaamheden op de gebruikelijke wijze hervatten.
Behoudens het bepaalde in het derde lid van dit artikel geeft de gemeente in alle gevallen (op digitale wijze) aan wanneer het breekverbod van kracht is en de gemeente geeft minimaal een dag van tevoren aan wanneer het breekverbod weer is opgeheven. De grondroerder moet zich aan het breekverbod houden en de werkzaamheden mogen na beëindiging van het breekverbod pas weer worden hervat.
4.4. Instemming niet-openbare netwerken
De aanleg van een openbaar netwerk wordt standaard toegestaan in de openbare ruimte door de gemeente. De gemeente is op basis van de Telecommunicatiewet en de AVOI niet verplicht om ook de aanleg van niet-openbaar netwerk toe te staan. Voorbeelden van niet-openbare netwerken zijn warmtenetten en point-to-point (glasvezel)verbindingen.
In het algemeen gaat de gemeente terughoudend om met het geven van toestemming voor de aanleg van niet-openbare netwerken. Als echter de aanleg van een niet-openbaar netwerk het algemeen belang dient, dan zal de gemeente hier in de meeste gevallen aan meewerken. Bijvoorbeeld ontwikkelingen rondom de energietransitie kunnen aanleiding zijn om de aanleg van niet-openbare netwerken toe te staan. Om een duidelijk kader aan te geven en om precedentwerking te voorkomen zijn voor het goedkeuren van aanvragen voor de aanleg van niet-openbare netwerken criteria opgesteld die de gemeente daarbij hanteert. Als de gemeente separaat aan die criteria nog nader beleid heeft opgesteld, gaat dat nadere beleid altijd boven de criteria zoals genoemd in artikel 4.4.2.
Instemming voor de aanleg van niet-openbare netwerken in de openbare ruimte wordt verleend, als:
er sprake is van de aanleg van netwerken ten behoeve van warmtevoorzieningen in een straat, wijk of stadsdeel (dit moet een logisch aaneengesloten gebied zijn) voor bijvoorbeeld de aanleg van een warmtenet en alle gebouweigenaren, huurders, utiliteitsgebouwen en bedrijven binnen het aanleggebied hebben de mogelijkheid om een aansluiting te krijgen op het netwerk.
5. ZORGVULDIGHEID, SCHADE, VERZEKERINGEN EN VEILIGHEID
Ongeacht de instemming- of vergunningverlening door de gemeente of goedkeuring door andere bevoegde instanties, is de netbeheerder tegenover de gemeente of derden verantwoordelijk voor een zorgvuldige uitvoering van de werkzaamheden. De grondroerder is tegenover de gemeente of derden aansprakelijk voor schade als gevolg van de uitvoering van het werk. Dit geldt ook voor werkzaamheden die op verzoek van of na aanwijzing van de gemeente uitgevoerd moeten worden. Bij gecombineerde kabel- of leidingaanleg draagt elk van de belanghebbende netbeheerders verantwoordelijkheid tegenover de gemeente. De coördinerende netbeheerder(s) is (zijn) daarvoor dan het aanspreekpunt voor de gemeente. De eventuele aansprakelijkheidsstelling voor schade vindt plaats conform het civiele aansprakelijkheidsrecht.
De netbeheerder stelt, al dan niet na een aanwijzing (tot het nemen van maatregelen, waaronder het verplaatsen, ten aanzien van kabels of leidingen), de gemeente tijdig op de hoogte van eventuele werkzaamheden in verband met een project van de gemeente. De gemeente en de netbeheerder maken afspraken over de planning van de bedoelde werkzaamheden. Ongeacht de voor de instemmings-, vergunningen- en meldingsprocedure gehanteerde termijnen moet de netbeheerder de werkzaamheden binnen de afgesproken planning zodanig uitvoeren dat het project van de gemeente niet wordt vertraagd. De gemeente wil dat eventuele vertragingsschade zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Wordt desondanks schade aan eigendommen van de gemeente of derden (bijvoorbeeld: kabels en leidingen van andere netbeheerders, verkeersborden, eigendommen van particulieren, bodemverontreiniging tijdens het werk enzovoort) toegebracht dan moet de grondroerder dit zo spoedig mogelijk, in elk geval binnen 24 uur, schriftelijk doorgeven aan de toezichthouder of aan betrokken derden.
5.2.2. Herstel van schade en vergoeding van kosten
Ook alle overige (extra) kosten die door de grondroerder (of de gemeente) gemaakt moeten worden vanwege werkzaamheden of een gevolg zijn van de voorwaarden en eisen die zijn opgenomen in de AVOI, het instemmingsbesluit of de vergunning en dit Handboek komen in principe voor rekening van de grondroerder c.q. de netbeheerder (zie ook artikel 3 van de Schaderegeling ingravingen kabels en leidingen).
5.2.3. Onderhoud kabels of leidingen en bovengrondse voorzieningen
Markeringen die ten behoeve van de maatvoering van kabels of leidingen of ter aanduiding van kruisingen van watergangen (zinkers) worden aangebracht moeten op een deugdelijke wijze geplaatst of bevestigd worden en altijd goed zichtbaar zijn. Als de markeringen op enig moment niet meer voldoen aan de bij plaatsing gestelde eisen moeten deze worden hersteld of op initiatief van de netbeheerder worden verwijderd.
Herstel of verwijdering van de in het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel genoemde punten moeten op eerste aanzegging van de gemeente binnen vijf werkdagen uitgevoerd worden door of in opdracht van de netbeheerder, tenzij anders is overeengekomen met de toezichthouder. De in het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel genoemde gebreken is geen limitatieve opsomming. De genoemde termijn geldt voor elk door de toezichthouder geconstateerd gebrek als gevolg van werkzaamheden of in situaties die niet meer voldoen aan de bij aanleg gestelde eisen.
Kabels of leidingen (inclusief de aansluitingen), die meer dan 0,40 m ten opzichte van het uitgiftepeil zijn verzakt moeten worden gerezen (het verticaal omhoog brengen van kabels of leidingen zonder onderbreking). Die werkzaamheden moeten zoveel mogelijk gelijktijdig met een straatophoging worden uitgevoerd. De gemeente en de netbeheerders moeten hier gezamenlijk afspraken over maken.
5.3. Risicodekking en Verzekeringen
Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel moeten de grondroerder en haar (onder)aannemers of ZZP’ers die bij de uitvoering van werkzaamheden betrokken zijn zorgen voor de verzekeringen tegen schade als gevolg van Wettelijke Aansprakelijkheid die voortvloeit uit het gebruik van aannemersmaterieel bij de uitvoering van het werk.
5.4. Veiligheid en Calamiteiten
Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden (bijvoorbeeld bij extreem lage of hoge gevoelstemperaturen mogen werknemers niet doorwerken). De voorschriften die op dit gebied van kracht zijn (zie: www.arboportaal.nl) moeten (digitaal) op het werk beschikbaar zijn en de betrokken werknemers moeten volledig geïnstrueerd worden. Ook moeten alle (onder)aannemers VCA gecertificeerd zijn. De grondroerder is verantwoordelijk voor de naleving hiervan.
Als het vereist is conform de VCA en de Arbowet moet voor de aanvang van de werkzaamheden een Veiligheids-, Gezondheids- en Milieuplan (VG&M-plan) zijn opgesteld door de grondroerder. Wanneer er geen VG&M-plan wordt opgesteld door de grondroerder moet de grondroerder aan de gemeente voorafgaand aan de werkzaamheden onderbouwd aangeven waarom er geen VG&M-plan wordt opgesteld. In het VG&M-plan moet, als dit van toepassing is, minimaal het volgende zijn opgenomen:
De gemeente kan de grondroerder in het kader van de veiligheid (en vanwege verkeerstechnische redenen, zie artikel 3.2, elfde lid) verplichten om buiten werktijden bouwhekken te plaatsen rondom ontgravingen. Rondom het opslagterrein van de grondroerder is het plaatsen van bouwhekken altijd verplicht.
De toezichthouder kan vanuit de publieke taakstelling van de gemeente controleren of het werk veilig wordt uitgevoerd. De toezichthouder is bevoegd om bij onveilige situaties correctieve maatregelen af te dwingen of de werkzaamheden stil te leggen. Dit geldt ook als er onveilige situaties aan een bestaand netwerk van een netbeheerder worden geconstateerd.
Voor werkzaamheden in of met verontreinigde grond is de Wet bodembescherming (Wbb), of de opvolger daarvan, onverkort van toepassing. De door het CROW uitgebrachte richtlijn “Werken in en met verontreinigde bodem” (publicatie 400) geldt ook. De grondroerder moet altijd werken volgens de meest recente versie van deze richtlijn.
De initiatiefnemer van een project moet vooraf inventariseren (CROW-publicatie 400) of er zich verdachte locaties binnen het werkgebied bevinden. Onder andere via de websites www.bodemloket.nl (initiatief van gemeenten, provincies en het Rijk) en www.rwsleefomgeving.nl (Rijkswaterstaat) is te achterhalen waar zich verontreinigde of verdachte locaties bevinden. Als de grondroerder initiatiefnemer is kan hij voor de meest recente informatie of detailinformatie contact opnemen met de gemeente.
Als de gemeente initiatiefnemer is neemt zij die maatregelen die noodzakelijk zijn vanwege wetgeving en eventueel aanvullende eisen die de gemeente zelf of het bevoegd gezag stelt in het kader van het betreffende project. De gemeente is niet gehouden te voldoen en geeft geen invulling aan kwaliteitseisen die netbeheerders zelf stellen ten aanzien van hun netstructuur in (voormalig) verontreinigde grond.
5.5. Peilen en hoofdafmetingen
Indien van toepassing (op uitbreidingslocaties of bij reconstructies) beperkt het op de graaflocatie aangeven van peilen en hoofdafmetingen door de toezichthouder zich tot het eenmalig aangeven van hoofdmeetpunten en eventueel extra punten in bochten en dergelijke. De grondroerder kan daarna zelf door middel van eenvoudig meetwerk, zowel qua horizontale als verticale maatvoering, het tracé in detail uitzetten. De gemeente treedt slechts toetsend c.q. controlerend op. Het gewenste tijdstip van aanwijzing moet door de grondroerder ten minste een week van tevoren aan de toezichthouder kenbaar gemaakt worden.
Bij de aanleg van kabels of leidingen in een uitbreidingsplan, waarbij (nog) geen woningen enzovoort aanwezig zijn om als vast punt voor maatvoering te dienen, geeft de gemeente een aantal maten middels piketpaaltjes of krijtmarkeringen aan. Dit geldt alleen voor gronden die eigendom zijn van de gemeente. Bij werkzaamheden in particulier eigendom moet de grondroerder met betreffende grondeigenaar of projectontwikkelaar rechtstreeks afspraken maken, de gemeente is hierin geen partij.
5.6. Grondwaterstanden en bronbemaling
Als naar inzicht van de grondroerder bronbemaling noodzakelijk is om de werkzaamheden uit te kunnen voeren moet de grondroerder zelf zorgen voor de noodzakelijke vergunning. Voor het onttrekken van grondwater en voor lozing op het oppervlaktewater is in veel gevallen een watervergunning van een Waterschap, Hoogheemraadschap of Polderdistrict nodig.
Bij het verlagen van de grondwaterstand binnen de wortelzone van te handhaven bomen of beplanting, moeten in het groeiseizoen (week 13 t/m 45) eventueel beschermende maatregelen worden genomen voor de beplanting. De grondroerder moet in overleg met de toezichthouder de beplanting water geven. Hiervoor moet schoon water worden gebruikt. Er mag geen bronneringswater of oppervlaktewater voor worden gebruikt.
Als blijkt dat werknemers van de grondroerder of haar (onder)aannemers zich niet houden aan de gemaakte afspraken of zij zich op de werkvloer onbehoorlijk of overlast gevend gedragen, dat er zich tijdens de uitvoering onregelmatigheden voordoen of dat de werkzaamheden niet naar behoren worden uitgevoerd, kan de gemeente handhavend optreden in het kader van openbare orde, veiligheid of het voorkomen van overlast.
7. RICHTLIJNEN TEN BEHOEVE VAN DE (TRACÉ)ENGINEERING EN ONDERGRONDSE ORDENING
7.1. Tracé-inspectie t.b.v. de aanleg van kabels of leidingen
De grondroerder moet het beoogde tracé waarop de voorgenomen werkzaamheden uitgevoerd moeten gaan worden vooraf inspecteren en moet onderzoeken of de werkzaamheden (verkeers-)technisch uitvoerbaar zijn ten aanzien van de aanwezige wegen, waterlopen, voetpaden, kademuren, viaducten, tunnels, spoorwegen, metro- en trambanen, (waterkerende) dijken, overige kabels of leidingen, bomen, wegmeubilair, taluds en gebouwen. De grondroerder moet bij de aanvraag van het instemmingsbesluit of de vergunning de gemeente ervan overtuigen (bijvoorbeeld met een dwarsprofiel met daarin aangegeven de bestaande kabels of leidingen en het gewenste ruimtebeslag voor de aanleg van de nieuwe kabels of leidingen) dat er voldoende ruimte is voor de juiste ondergrondse ordening.
Om er zeker van te zijn dat er voldoende ruimte is in de ondergrond voor de aanleg van kabels of leidingen is het raadzaam dat de grondroerder al in de engineeringsfase inventariseert welke overige netbeheerders belangen hebben in het beoogde tracé. Als het nodig en zinvol is kunnen die overige netbeheerders dan in een vroegtijdig stadium geïnformeerd worden over de voorgenomen werkzaamheden en er kan onderzoek gedaan worden naar de aard en ligging van betreffende kabels of leidingen van de overige netbeheerders. Daartoe kan de grondroerder bijvoorbeeld een oriëntatieverzoek doen bij het Kadaster- sectie KLIC of proefsleuven maken. De grondroerder en de overige netbeheerders kunnen zo nodig in overleg treden om nadere afspraken te maken over bijvoorbeeld de ongestoorde ligging van ieders kabels of leidingen.
De grondroerder moet zelf inventariseren of er, behalve het instemmingsbesluit, de vergunning of de melding, voor bepaalde uit te voeren activiteiten een (omgevings)vergunning noodzakelijk is, bijvoorbeeld voor werkzaamheden in een gebied met landschappelijke of cultuurhistorische waarde (al dan niet met nadere voorschriften in het kader van de bescherming van monumentale of archeologische waarden), het kappen van bomen, het oprichten/plaatsen van bovengrondse voorzieningen, bouwketen of portakabins, materiaalcontainers, parkeren van voertuigen enzovoort. Ook moet de grondroerder alle voor het werk benodigde vergunningen, ontheffingen enzovoort die noodzakelijk zijn vanuit de Algemene plaatselijke verordening (APV) of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO), of de opvolger daarvan, aanvragen.
7.2. Ondergrondse ordening bij de aanleg van kabels of leidingen
Bij de inrichting van de ondergrond moeten de belangen van diverse belanghebbenden en disciplines gewaarborgd worden. Een standaard dwarsprofiel is opgenomen in bijlage 10.2. Dit standaard dwarsprofiel is het uitgangspunt en wordt daar waar mogelijk toegepast. Als dit niet mogelijk is wordt door de gemeente en de netbeheerders in overleg een tracé en een dwarsprofiel opgesteld op basis van de uitgangspunten zoals bepaald in artikel 7.2.1 tot en met 7.2.3. Deze beknopte uitgangspunten zijn gebaseerd op de NEN 7171-1 en de NPR-7171. Als de uitgangspunten niet voldoen, dan wordt de volledige procedure van de NEN 7171-1 en NPR-7171 gevolgd.
Bij bestaande wijken moet bij werkzaamheden aan de boven of ondergrond bepaald worden of dit een natuurlijk moment is om de ondergrondse ordening aan te passen. Door de gemeente en netbeheerders moet afgewogen worden of alle netten die in de ondergrond liggen nog in gebruik zijn, als dit niet het geval is dan moet afgewogen worden of deze nog hergebruikt gaan worden. Vrijgekomen ruimte moet of beschikbaar blijven of toegewezen worden aan nieuw aan te leggen netten.
7.2.2. Uitgangspunten horizontale ligging
Distributie- of mutatiepunten mogen niet aangebracht worden in rijbanen, parkeerplaatsen, uitwegen, op kruisingen, ter plaatse van de in- en uitritten van percelen, binnen een afstand van 3,00 m vanaf bomen en (tenzij het vanwege netwerk technische redenen niet anders kan) in kabel- en leidingtracés. De distributie- of mutatiepunten dienen bij voorkeur geplaatst te worden in voetpaden, bermen of groenvoorzieningen.
7.3. Opruimen uit gebruik genomen kabels of leidingen
De netbeheerder moet ervoor zorgen dat zijn uit gebruik genomen kabels of leidingen zo snel en zo veel als mogelijk worden opgeruimd. Tenzij het opruimen (gedeeltelijk) technisch wordt belemmerd, de kabels of leidingen binnen afzienbare tijd kunnen worden hergebruikt of als er tussen de gemeente en de netbeheerder andere afspraken gemaakt worden, bijvoorbeeld over het moment waarop opgeruimd wordt of als er bomen nabij of op het tracé aanwezig zijn.
Tijdelijke kabels of leidingen (bijvoorbeeld bouwaansluitingen) moeten na afloop van de bouwactiviteiten verwijderd worden. Als na afloop van de bouwactiviteiten blijkt dat deze kabels of leidingen niet verwijderd zijn laat de gemeente deze, conform de Schaderegeling ingravingen kabels en leidingen, artikel 3, zesde lid, verwijderen.
Als een uit gebruik genomen leiding, conform het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, in beginsel niet opgeruimd wordt moet de inhoud van die leiding worden verwijderd. Leidingen die niet bestemd zijn voor hergebruik moeten worden opgevuld (bijvoorbeeld met dämmer of een ander vulmiddel) en de kopeinden moeten worden afgedicht. Bij HDPE-buizen ten behoeve van glasvezelkabels kan worden volstaan met het afdichten van de kopeinden.
8. VOORWAARDEN EN TECHNISCHE EISEN TEN AANZIEN VAN DE UITVOERING
8.1. Werkafspraken en voorwaarden met betrekking tot de uitvoering
De grondroerder moet ervoor zorgen dat een afschrift of een digitale versie van het instemmingsbesluit, de vergunning of het meldingsformulier inclusief de tekening(en), het Handboek, alsmede de afschriften van de toestemmingen van derden inclusief de voorwaarden en de gegevens van de KLIC-melding op de graaflocatie aanwezig zijn. Deze documenten moeten desgevraagd aan de toezichthouder getoond worden.
De grondroerder moet zich houden aan de CROW-richtlijnen (onder andere) “Combineren van onder- en bovengrondse infrastructuur met bomen” en “Schade voorkomen aan kabels en leidingen” (respectievelijk de publicaties 280 en 500), de meest recente Standaard RAW-bepalingen (voor grondwerken, groenvoorzieningen, sleuf- en sleufloze technieken en leiding- en kabelwerk) alsmede de AVOI-, Handboek en WIBON-bepalingen inclusief eventuele recente aanvullingen.
Als het voor aanvang bekend is dat er kabels of leidingen van meerdere netbeheerders in de directe nabijheid van of aansluitend aan een te roeren tracé gelegd of opgeruimd moeten worden, dan moeten deze werkzaamheden zoveel mogelijk gecombineerd of aansluitend aan elkaar in een werkgang en in ieder geval conform de gezamenlijk afgesproken planning uitgevoerd worden. De grondroerder(s) moet(en) dit als zodanig onderling of met de betreffende netbeheerder(s) en met de specialist afstemmen (combiwerk).
Verder kunnen ook projecten aan de orde zijn waarbij werkzaamheden van de gemeente en netbeheerder(s) binnen een gezamenlijk afgesproken tijdvak uitgevoerd moeten worden. Deze werkzaamheden komen tot stand vanuit proactieve regie en zijn voorafgaand aan de instemmings- of vergunningsaanvraag bekend.
Tenzij met de toezichthouder anders is overeengekomen, mag er per dag geen grotere sleuflengte worden opengemaakt, dan op die dag weer volledig kan worden dichtgemaakt. Alle montage- c.q. lasgaten en sleuven moeten aan het einde van de dag dicht gemaakt worden (inclusief verdichting en elementverharding).
Als binnen vijf jaar na groot onderhoud of herinrichting van de openbare ruimte een grondroerder werkzaamheden moet uitvoeren en de grondroerder zelf zorgdraagt voor herstel van de elementenverharding, moet voorafgaand aan de werkzaamheden met de specialist overlegd worden over de wijze waarop de grondroerder de kwaliteit van de huidige verharding wil bereiken en kan garanderen. Als de huidige kwaliteit niet kan worden gegarandeerd kunnen de gemeente en de grondroerder gezamenlijk besluiten dat de kabels of leidingen via een ander tracé worden gelegd of dat de verharding over een grotere of volle breedte opnieuw wordt gelegd, zodat de huidige kwaliteit wel kan worden gegarandeerd.
Bij werkzaamheden moet definitief herstel binnen twee werkdagen gereed zijn en bij werkzaamheden van niet-ingrijpende aard of spoedeisende werkzaamheden binnen vierentwintig uur. Uitzonderingen hierop zijn artikel 3.3, derde en vierde lid, en de locaties waar gesloten verharding aanwezig is, daarvoor geldt artikel 8.3.
Als er direct naast de sleuf geen ruimte is moet de plaats van tijdelijke opslag van (bestratings-) materialen vooraf in overleg met de toezichthouder worden bepaald. Voorafgaand aan de oplevering van het werk (of tussentijds op eerste aanzegging van de gemeente binnen vijf werkdagen) moeten deze (bestratings-)materialen worden verwijderd. Als dit van toepassing is moet de ondergrond worden hersteld in de staat zoals vooraf aanwezig was.
Alle aanwezige onbeschadigde (bestratings-)materialen moeten onbeschadigd herplaatst worden. Bij beschadigingen veroorzaakt door de grondroerder moet de grondroerder zelf zorgen voor herstel of vervangend (bestratings-) materiaal. Uitzondering hierop zijn situaties waarbij tijdens gezamenlijke vooropname van het tracé met de toezichthouder nadere afspraken zijn gemaakt over het leveren van (bestratings-)materiaal door de gemeente.
Als de toezichthouder constateert dat een distributie- of mutatiepunt of bovengrondse voorziening niet conform de gemaakte afspraak is geplaatst, of dat de verdichting van de sleuf of het herstel van de sleufverharding niet voldoet aan de bij aanleg gestelde eisen moet dit op eerste aanzegging van de gemeente binnen 5 werkdagen door of in opdracht van de netbeheerder worden verplaatst of hersteld.
Nadat de werkzaamheden gereed zijn moet het tracé volledig hersteld zijn en de (werk)omgeving moet opgeruimd achtergelaten worden. Bermen en onverharde grond moeten vrij van stenen en dergelijke en als dit van toepassing is ingezaaid zijn. Al het overtollige puin, grond, zand, beplantingsresten of afval van de werkzaamheden moet afgevoerd worden naar een erkende, gecertificeerde verwerker. Er mag ook geen zand of vuil achterblijven in (mol)goten, lijnafwatering en straat- en trottoirkolken (als het nodig is moet de grondroerder deze reinigen). Eventueel gemaakte bronneringsgaten moeten weer opgevuld worden. De (werk)omgeving moet worden opgeleverd in ten minste de oude staat.
8.2. Opbreken en (als dit van toepassing is) herstellen open verharding
Wegkruisingen in wegen met een open verharding met een zandfundering, een (gebonden) puinfundering of met een waterdoorlatende verharding en -fundering opbouw moeten altijd gerealiseerd worden door middel van een persing of (gestuurde) boring conform artikel 8.5, tenzij met de toezichthouder anders wordt overeengekomen.
Als een wegkruising in een weg met open verharding en zandfundering, na toestemming van de gemeente, in open ontgraving (in 2 gedeelten) gerealiseerd mag worden, geldt het volgende. Ter plaatse van de wegkruising moet bij voorkeur een mantelbuis gelegd worden waardoorheen de kabel of leiding moet worden gevoerd. De mantelbuis moet minimaal 0,50 m (bij kabels) of 1,00 m (bij leidingen) aan weerszijden van het te kruisen vlak door lopen, tenzij met de toezichthouder anders wordt overeengekomen.
Als het herstel van open verharding door de netbeheerder uitgevoerd moet worden en tijdens het opbreken van open verharding elementen breken of beschadigen moet de grondroerder deze zelf vervangen door elementen van gelijke samenstelling en hoedanigheid. Als het voorradig is kunnen deze eventueel worden geleverd door de gemeente. Als tijdens een vooropname gezamenlijk (toezichthouder en grondroerder) geïnventariseerd is dat een verharding van een nog op te breken tracé gebroken of beschadigde elementen bevat kan het vervangende materiaal mogelijk door de gemeente beschikbaar worden gesteld. Hierover moeten afspraken gemaakt worden met de toezichthouder.
Lijnafwatering heeft vaak een fundering van (stamp)beton of gestabiliseerd zand. Beiden mogen nooit worden verwijderd. De lijnafwatering inclusief funderingsconstructie moet intact blijven. Ook trottoirbanden die gefundeerd zijn mogen nooit verwijderd worden. Wanneer een lijnafwatering of een gefundeerde trottoirband gekruist moet worden moet over de toe te passen werkwijze overlegd worden met de toezichthouder.
Het opbreken en herstellen van bijzondere (sier)bestrating (onder andere natuursteen en gepolijste tegels) kan een specifieke werkwijze vereisen. Om ervoor te zorgen dat het zichtoppervlak van het bestratingsmateriaal niet beschadigt, moet de grondroerder de nodige beschermende maatregelen nemen waarbij aanwijzingen van de toezichthouder altijd opgevolgd moeten worden.
Bij herbestrating moeten de elementen onderling en ten opzichte van de ongeroerde elementen even hoog zijn gestraat. Binnen het teruggebrachte straatwerk mogen geen oneffenheden voorkomen. Het straatwerk moet onder hetzelfde profiel en verband worden gestraat als voor de werkzaamheden aanwezig was. Er mogen geen klinkers op z’n kant terug gestraat worden. Elementen kleiner dan een halve tegel of klinker mogen niet worden gebruikt.
Uitgevoerd straatwerk moet schoongeveegd afgetrild worden en moet daarna, bij voorkeur meerdere keren en met tussenpozen van 24 uur, ingeveegd worden met schoon brekerzand (bij beton-klinkers), schoon straatzand (bij tegels) of schoon split (bij gebakken bestratingsmateriaal). Alle voegen in het straatwerk moeten in de eindsituatie voldoende met de ter plaatse toe te passen voegvulling zijn gevuld. Een teveel aan voegruimte moet verdeeld worden (schiften) over de sleufbreedte.
8.3. Opbreken en (als dit van toepassing is) herstellen gesloten verharding
Het is in beginsel verboden ontgravingen te verrichten in wegen met een gesloten verharding, behalve wanneer in deze wegen al kabels of leidingen aanwezig zijn die moeten worden gerepareerd of dat er aansluitingen op moeten worden gemaakt. In die gevallen wordt er gewerkt met voorafgaande (schriftelijke) toestemming van de gemeente.
Vrijgekomen asfaltmaterialen moeten (voor zover dit mogelijk is) worden gescheiden naar:
Beide moeten worden afgevoerd conform de CROW-publicatie 210:
'Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt'.
Als dit van toepassing is moet de grondroerder zelf voor de benodigde afvalstroomnummers zorgen. Een kopie van de acceptatie- of stortbonnen van een erkend en gecertificeerd verwerkingsbedrijf moet direct overhandigd worden aan de specialist of toezichthouder.
De te herstellen sleuf of montage- c.q. lasgat in de gesloten verharding moet tonrond dichtgestraat worden in een zandbed van tenminste 0,05 m brekerzand met betonstenen (BSS KF 80mm dik, zo mogelijk in de kleur van de aanwezige verharding) in elleboogverband op een wijze die geen gevaar oplevert. De bovenzijde van de stenen moeten gelijk liggen met de aansluitende verharding. De stenen moeten vlak ten opzichte van elkaar worden gestraat. Voor het onderhoud van de met klinkers herstelde sleuf geldt het bepaalde in de Schaderegeling ingravingen kabels en leidingen.
Als het dichtstraten van een sleuf of montage- c.q. lasgat niet op deugdelijke wijze wordt uitgevoerd kan dat tot gevolg hebben dat de aansluitende verhardingen als gevolg van het gebruik door het verkeer verzakken of beschadigen. Binnen de afgesproken onderhoudstermijn die geldt voor straatwerk moet dergelijke schade door de grondroerder worden hersteld.
8.4. Opbreken en herstellen bermen, gazons en sleuven zonder bedekking
In bermen waar gras aanwezig is en waar het steken van regelmatige zoden niet mogelijk is moet de sleufbedekking (graspollen en dergelijke) worden afgevoerd. Nadat de kabels of leidingen zijn gelegd en de sleuf tot op de juiste hoogte is aangevuld en verdicht moet het oppervlak van de berm, vrij van stenen en dergelijke, gefreesd en ingezaaid worden met B3 grasmengsel. Gazons moeten opnieuw ingezaaid worden met SV7 grasmengsel (graszaad voor sportvelden)
8.5. Weg-, water- of boomkruising door sleufloze technieken of baggeren
Als bij een wegkruising de aanleg van kabels of leidingen door middel van een persing of (gestuurde) boring onder het wegdek wordt gerealiseerd, moet dit haaks op de wegas minimaal 1,00 m uit de tangentpunten en zodanig uitgevoerd worden zodat er geen verzakking of bolling in de verharding kan optreden. De persing of (gestuurde) boring moet bij voorkeur voorafgaand aan het graven van de sleuf voor het hoofdtracé gerealiseerd worden. Het aanbrengen van een (stalen) mantelbuis is daarbij verplicht, tenzij met de toezichthouder anders wordt overeengekomen.
Bij een wegkruising moet de aangebrachte mantelbuis minimaal 0,50 m (bij kabels) of 1,00 m (bij leidingen) aan weerszijden van het te kruisen vlak doorlopen, tenzij met de toezichthouder anders wordt overeengekomen. De verharding mag nooit ondergraven worden (bijvoorbeeld voor het opzoeken van de buiseinden).
Bij een kruising van een watergang die in eigendom en beheer is van de gemeente moet de aanleg van kabels of leidingen door middel van een (gestuurde) boring of door inbaggeren onder de vaste bodem van de watergang worden gerealiseerd. Een minimale gronddekking van 1,00 m ten opzichte (van de ontwerpdiepte) van de vaste bodem van de watergang is daarbij vereist. De realisatie van de kruising van de watergang moet bij voorkeur voorafgaand aan het graven van de sleuf voor het hoofdtracé gerealiseerd worden.
Na realisatie van de kruising van de watergang moeten, als dit van toepassing is, de taluds en bodem weer in de oude staat teruggebracht worden. Op de oevers kan de ligging van de kruising van de watergang gemarkeerd worden. Als de toezichthouder het noodzakelijk acht moet er op het in- en uittredepunt van een in gebaggerde kruising van een watergang een beschoeiing aangebracht worden.
Als een boomkruising middels een zogenaamde boomboring met een mantelbuis wordt uitgevoerd moet de mantelbuis in ieder geval onder de wortelzone van de boom door aangebracht worden. Aan de uitvoeringseisen (onder andere verticale maatvoering) van de boring en de materiaalkeuze van de mantelbuis kunnen door de gemeente nadere eisen gesteld worden. De boring moet bij voorkeur voorafgaand aan het graven van de sleuf voor het hoofdtracé gerealiseerd worden.
De toe te passen methode van het realiseren van een weg- water- of boomkruising behoeft vooraf de goedkeuring van de gemeente. Hiertoe kan de gemeente in geval van een boring een boorplan vereisen. Het aanbrengen met behulp van waterdruk is nooit toegestaan. Ongestuurde raketboringen in de openbare ruimte zijn niet toegestaan (tenzij met de toezichthouder anders wordt overeengekomen) en bij het kruisen van een watergang kan toepassing van een (gestuurde) boring worden vereist, bijvoorbeeld om hinder voor het scheepvaartverkeer te voorkomen.
Van een gerealiseerde persing of (gestuurde) boring die in gebruik genomen is moet de ruimte tussen de kabels of leidingen aan de kopeinden van de mantelbuis deugdelijk afgedicht worden met daartoe bestemd middel (bijvoorbeeld Stopaq). Tenzij netbeheerder dit vanuit veiligheidsvereisten niet op deze wijze kan en mag uitvoeren.
8.6. Graaf- en grondwerkzaamheden
Te ontgraven grond, zand, half verharding (grind en dergelijke), teelaarde, funderingsmateriaal enzovoort moet gescheiden ontgraven, vervoerd of in depot gezet of aangevuld worden. Het opbreken van een waterdoorlatende verharding en -fundering opbouw, bufferings- en infiltratievoorziening (bv. Wadi constructie) of fundering die is opgebouwd uit IBC-bouwstoffen vereist vaak een speciale werkwijze die afgestemd moet worden met de toezichthouder. De aanwijzingen van de toezichthouder moeten altijd opgevolgd worden.
Alle werkzaamheden moeten bij voorkeur in een droge sleuf plaats vinden. Nadat de kabels of leidingen gelegd zijn moet de sleuf worden aangevuld en verdicht. Om de profielopbouw van de ondergrond zo optimaal mogelijk te herstellen moet het uitgegraven materiaal, vrij van stenen en dergelijke, over de volle breedte van de sleuf laagsgewijs en met zorg in de juiste volgorde terug in de sleuf worden gebracht. De dikten van grond-, fundering- en zandlaag of de laag teelaarde moeten gelijk zijn aan de aanwezige laagdikten.
Daar waar open verharding aanwezig is moet het aanwezige zandbed direct onder de verharding, de straatlaag, hersteld worden. Als herstel van de verharding in oude staat technisch gezien niet mogelijk is doordat te weinig (minder dan 0,05 m) straatzand beschikbaar is, zal de grondroerder het tekortkomende zand leveren en aanbrengen.
De controle op het aanvullen en verdichten van de sleuven moet plaats vinden door of namens de grondroerder. De grondroerder moet de referentiewaarden en de gemeten sondeerwaarden vastleggen. De metingen moeten verricht worden met een (hand)sondeerapparaat of met een nucleaire verdichtingsmeter (of eventueel door middel van de proctorproef). Als de toezichthouder hierom vraagt moet de grondroerder de meetgegevens overleggen. Op aanwijzing van de toezichthouder moet de grondroerder steekproeven uitvoeren. De toezichthouder kan ook zelf steekproeven uitvoeren.
Als de oorzaak van slechte verdichtingsresultaten is, dat de uitgekomen grond niet voor aanvulling/verdichting geschikt is moet deze afgevoerd worden. De grondroerder moet dan nieuwe voor aanvulling benodigde grond of zand op het werk leveren en opnieuw verwerken. Daarna vindt wederom een controle door de toezichthouder plaats.
8.7. Kabel- of leidingwerkzaamheden
De grondroerder moet zich overtuigen van de plaats van alle reeds in het werk gelegen kabels of leidingen. Hiertoe moeten in het beoogde tracé (handmatig) proefsleuven gegraven worden. De grondroerder moet ervoor zorgen dat de gegevens van de gemaakte proefsleuven en de maatvoeringen van de daarin aangetroffen kabels of leidingen getoond kunnen worden aan de specialist of toezichthouder als daarom wordt verzocht.
Alle kabels of leidingen (dus inclusief de in- en uitgaande kabels of leidingen bij distributie- of mutatiepunten en bovengrondse voorzieningen) moeten zodanig geplaatst worden dat het beheer van andere, reeds aanwezige, kabels of leidingen niet in gevaar wordt gebracht of zonder noodzaak wordt bemoeilijkt. De netbeheerder die hierin strijdig handelt, neemt op eigen kosten maatregelen ten aanzien van het betreffende onderdeel van zijn netwerk, waaronder zo nodig het verplaatsen daarvan, om aan de strijdigheid onverwijld een einde te maken.
Als tijdens de uitvoering afgeweken wordt van het ingestemde tracé (in horizontale of verticale zin) moet dit altijd vooraf goedgekeurd worden door de toezichthouder. De uitgangspunten in artikel 7.2 moeten ook toegepast worden om het alternatieve tracé te bepalen. De grondroerder stuurt daarna binnen vijf werkdagen een gewijzigde tracétekening met afwijkingsrapport naar de gemeente ten behoeve van het instemmingsdossier.
Tijdelijk aan te brengen voorzieningen (zoals bijvoorbeeld damwanden, sleufbekisting enzovoort) ten behoeve van werkzaamheden in de openbare ruimte moeten de goedkeuring hebben van de specialist. Deze tijdelijke voorzieningen moeten na het voltooien van de werkzaamheden worden verwijderd, tenzij in overleg met de specialist anders wordt besloten.
Voorbereide aansluitingen, waarbij de voor de aansluiting bedoelde buis of kabel op de benodigde lengte in de openbare grond wordt opgeborgen (vooral bij CAI en FttX) moeten zo strak mogelijk worden opgerold, gebundeld en verticaal op de juiste diepte onder een beschermende voorziening evenwijdig aan en tegen de perceelgrens worden weggezet.
Bij plaatsing van bovengrondse voorzieningen van grotere afmeting in of nabij een groenvoorziening kan de gemeente nadere eisen stellen. Er kan bijvoorbeeld aanplant van extra groenvoorziening gewenst zijn om de bovengrondse voorziening zoveel als mogelijk aan het zicht te onttrekken. Deze extra voorwaarden worden door de gemeente zoveel mogelijk opgenomen in het instemmingsbesluit of de vergunning, echter de aanwijzingen van de specialist of toezichthouder moeten eveneens altijd opgevolgd worden.
Het deksel van een distributie- of mutatiepunt dat op maaiveldniveau wordt geplaatst, moet minimaal voldoen aan verkeersklasse D400(NEN-EN 124) en op gelijke hoogte met de aanwezige bestrating of (berm)verharding geplaatst worden. Aanwezige elementenverharding rond het distributie- of mutatiepunt moet geknipt worden in het bestaande verband.
Nadat alle werkzaamheden gereed zijn moet de grondroerder de ligging gegevens van de kabels of leidingen, inclusief (voorbereide) aansluitingen, distributie- of mutatiepunten en bovengrondse voorzieningen (digitaal) inmeten en deze op een revisietekening digitaal beschikbaar hebben voor raadpleging door derden (conform WIBON).
8.8. Werken in of met (voormalig) verontreinigde grond
De grondroerder moet de werknemers volledig instrueren over de in het VG&M-plan (zie ook artikel 5.4 en 5.4.1) voorgeschreven (beschermings-)maatregelen bij het werken in of nabij een verontreinigde grondlocatie. De grondroerder zorgt ervoor dat de voorgeschreven (beschermings-) maatregelen worden nageleefd.
De grondroerder moet de vereiste (wettelijke) procedures voor ontgraven en hergebruik van grond volgen. Als de ontgraven grond niet hergebruikt mag worden, moet deze naar een erkend en gecertificeerd verwerkingsbedrijf worden gebracht. Een afschrift of een digitale versie van de correspondentie met betrokken instanties of de acceptatie- of stortbonnen van het verwerkingsbedrijf moet op het werk aanwezig zijn. Een kopie daarvan moet op verzoek overhandigd of getoond worden aan de specialist of toezichthouder.
De grondroerder zorgt dat de vervangende grond schoon en voor verwerking geschikt is conform alle gestelde (wettelijke) eisen. Een afschrift of een digitale versie van de leveringsbon moet op het werk aanwezig zijn. Een kopie daarvan moet op verzoek overhandigd of getoond worden aan de specialist of toezichthouder.
9. WERKEN AAN OF NABIJ GROENVOORZIENINGEN
9.1. Groenvoorzieningen algemeen
In relatie tot werkzaamheden ten behoeve van kabels of leidingen kan het noodzakelijk zijn dat er tevens snoeiwerkzaamheden aan groenvoorzieningen moeten worden uitgevoerd. Dit kan voorafgaand aan of tijdens de werkzaamheden van de grondroerder nodig zijn. De grondroerder moet dit tijdig afstemmen met de specialist. De snoeiwerkzaamheden aan groenvoorzieningen worden altijd door of in opdracht van de gemeente uitgevoerd.
9.2. Werken nabij bomen (tevens rooi en herplant)
Bij het passeren van bomen moeten door de grondroerder voorzorgsmaatregelen worden getroffen die schade aan de betreffende boom voorkomt. De maatregelen en aanwijzingen zijn (onder andere) aangegeven op de Bomen poster (bijlage 10.1). Wanneer er toch een boom wordt beschadigd moet dit direct gemeld worden bij de toezichthouder.
In het wortelgestel van bomen mag slechts bij hoge uitzondering worden gegraven en in dat geval alleen handmatig, dit is echter alleen toegestaan met goedkeuring van de toezichthouder. Wortels dikker dan 0,025 m in diameter mogen nooit worden verwijderd of beschadigd. Wortels kleiner dan 0,025 m in diameter mogen verwijderd worden door middel van zagen zonder de wortels te breken of eraan te trekken. Ontgraven wortels moeten worden beschermd tegen uitdrogen, vorst en andere beschadigingen.
Als ten gevolge van de werkzaamheden een boom zoveel schade oploopt dat deze gerooid moet worden moet de grondroerder dit direct melden bij de toezichthouder. Er moet dan (als dit vereist is) alsnog een omgevingsvergunning kap aangevraagd worden. Het planten van nieuwe bomen vindt plaats conform het bepaalde in de Schaderegeling ingravingen kabels en leidingen.
Als de grondroerder toestemming krijgt van de gemeente om een boom te rooien moet de grondroerder tevens de stobben verwijderen en afvoeren en het ontstane gat laagsgewijs met grond aanvullen en verdichten. Ten slotte moet er een laag teelaarde worden aangebracht. De grond moet op een zodanige wijze worden afgewerkt dat er na inklinking sprake is van een vlakke overgang naar de ongeroerde grond. Reservering voor inklinking mag max. 0,10 m bedragen. In overleg met de toezichthouder moet het eventuele inzaaien geschieden conform artikel 8.4, vijfde lid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-420194.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.