Gemeenteblad van Bronckhorst
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Bronckhorst | Gemeenteblad 2024, 418328 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Bronckhorst | Gemeenteblad 2024, 418328 | beleidsregel |
Beleidsregels en financieel besluit sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 3.0
De gemeente Bronckhorst werkt sinds 2022 met een integrale verordening sociaal domein. Met ingang van 2024 koppelen we de weergave van alle verschillende beleidsregels die volgen uit de geactualiseerde verordening sociaal domein 2024 aan de indeling en opzet van die integrale verordening.
Bij toekomstige wijzigingen wordt het volledige document voorgelegd voor nieuwe besluitvorming, waarbij dan via een was/wordt lijst duidelijk wordt gemaakt waar de wijzigingen zitten. Ook bij deze eerste versie zit een was/wordt lijst, die is echter alleen inhoudelijk te linken aan de losse, eerdere beleidsregels.
De hoofdstukken volgen de indeling van de Verordening sociaal domein 2024. In dit eerste hoofdstuk staan de uitgangspunten en begrippen zoals ze voor alle beleidsregels en het financieel besluit gelden.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst in de vergadering van 24/09/2024
het gezien de wijzigingen in de Verordening sociaal domein, de ontwikkelingen in de regelgeving, de jurisprudentie en de ervaringen in de uitvoeringspraktijk het noodzakelijk is gebleken deze beleidsregels op onderdelen aan te passen;
1.2 Begrips- en algemene bepalingen
Alle definities die in deze beleidsregels en het financieel besluit worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de bovengenoemde wetgeving en de Verordening Sociaal Domein gemeente Bronckhorst 2024.
Aanvragen die zijn ingediend onder de hiervoor genoemde ingetrokken beleidsregels en financieel besluit en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze nieuwe beleidsregels en financieel besluit, worden afgehandeld krachtens de Beleidsregels en financieel besluit sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 voor zover dit niet in strijd is met de wet.
Deze beleidsregels en het financieel besluit kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels en financieel besluit sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024.
3. Werken en meedoen in de samenleving
In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die volgen uit de participatiewet en de wet inburgering. In bijlage 4 staat een artikelsgewijze toelichting op de beleidsregels taaleis, in bijlage 5 staat de checklist tegenprestatie.
In de volgende gevallen wordt geen taaltoets afgenomen:
als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal niet op het niveau zoals beschreven in artikel 18 lid 8 van de wet beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op het niveau zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de wet machtig te worden;
Artikel 5 Inhoud van de ondersteuning
Het college stemt de in artikel 5 genoemde ondersteuning af op:
Artikel 7 Niet nakomen verplichtingen
Belanghebbende wordt na uitkomst van de toets waaruit blijkt dat hij niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst binnen een termijn van 8 weken na het bekend worden van de uitkomst van de toets door het college schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden dat belanghebbende niet of in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst.
Als de uitkering van de uitkeringsgerechtigde is verlaagd op grond van artikel 18b Participatiewet en de uitkeringsgerechtigde aantoont weer voldoende inspanningen te verrichten om op het gewenste taalniveau te komen, kan het college dit zien als omstandigheden van de belanghebbende als bedoeld in artikel 18b, zevende lid, Participatiewet en de verlaging stopzetten.
3.2 Beleidsregels tegenprestatie
Artikel 1 Opleggen verplichting
Er wordt alleen een tegenprestatie opgelegd als de belanghebbende langer dan een jaar geen betaald werk heeft verricht. Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de beschikbare onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie en legt dit vast in een beschikking. De tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht. Dit betekent dat de kwaliteiten en bekwaamheden, de persoonlijke situatie en omstandigheden van een belanghebbende in aanmerking moeten worden genomen. Over de vraag of een activiteit naar vermogen kan worden verricht, kan arbeidskundig of arbeids-medisch advies worden ingewonnen.
Artikel 2 Verkrijgen van een tegenprestatie
De belanghebbende aan wie de tegenprestatie wordt opgelegd krijgt de gelegenheid binnen twintig werkdagen zelf een tegenprestatieplek te zoeken. Wanneer de belanghebbende niet binnen twintig werkdagen zelf een tegenprestatieplaats heeft weten te verkrijgen, dan zal, in samenspraak met de belanghebbende, door het college een tegenprestatie worden opgelegd.
Om te waarborgen dat er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt door activiteiten in het kader van de tegenprestatie, wordt bij elke op te leggen tegenprestatie vooraf getoetst of er in dat geval sprake kan zijn van verdringing. Bij deze afweging worden de volgende criteria in acht genomen:
Het moet gaan om activiteiten waar in deze tijd en op deze plaats geen bereidheid is om daar een geldelijke beloning voor te betalen. Deze bereidheid is plaats- en tijdgebonden. Dat betekent dat het noodzakelijk is om regelmatig te evalueren of de werkzaamheden nog steeds additioneel kunnen worden beschouwd.
Het gaat om activiteiten waar evident geen betaling tegenover staat. Het mag daarom niet gaan om activiteiten waarvoor belanghebbende of een ander normaal gesproken betaald wordt of eerder (minder dan een jaar geleden) nog betaald werd. Dit is het geval als eerder bestaande arbeidsplaatsen met vergelijkbare werkzaamheden binnen deze periode zijn wegbezuinigd bij de betreffende organisatie.
Het verrichten van mantelzorg, als bedoeld in artikel 3.5.2 van de Verordening sociaal
domein gemeente Bronckhorst, kan alleen grond bieden om geen tegenprestatie op te
leggen als de hulpbehoevende in het bezit is van een indicatie (Wmo of Wlz), waaruit de
noodzaak blijkt tot het verrichten van mantelzorg van langer dan 8 uur per week, of als
anderszins de noodzaak tot het verrichten van mantelzorg voor langer dan 8 uur is gebleken.
Mocht de belanghebbende reeds vrijwilligerswerk verrichten, dan kunnen die worden beschouwd als activiteiten in het kader van de tegenprestatie. Bij de beoordeling van de vraag of deze activiteiten als tegenprestatie kunnen worden beschouwd, worden de omvang van het reeds bestaande vrijwilligerswerk en de omstandigheden en mogelijkheden van de belanghebbende in overweging genomen. Het uitgangspunt is dat de omvang van het bestaande vrijwilligerswerk maximaal 8 uur per week moet zijn, om als tegenprestatie aangemerkt te worden.
Er wordt een overeenkomst gesloten tussen de gemeente Bronckhorst en de organisatie die de activiteiten organiseert. In deze overeenkomst worden in ieder geval afspraken vastgelegd over werkomstandigheden, toezicht en begeleiding op de werkvloer.
Artikel 7 Verzekering en aansprakelijkheid
Het college zorgt dat een belanghebbende bij het uitvoeren van activiteiten in het kader van de tegenprestatie is verzekerd. Het gaat daarbij met name om het afdekken van de risico’s van arbeidsongeschiktheid en aansprakelijkheid. De gemeente is niet aansprakelijk voor een vergoeding of loon voor de verrichte tegenprestatie als de bijstand achteraf wordt teruggevorderd over een periode waarin de verplichting tot tegenprestatie is opgelegd. De tegenprestatie kan in geen enkel opzicht gezien worden als het verrichten van reguliere betaalde werkzaamheden waardoor de gemeente niet aansprakelijk gesteld kan worden voor loon of een vergoeding.
Het college kan aan belanghebbende een vergoeding toekennen voor de gemaakte kosten voor vervoer, voor zover het college dit vervoer noodzakelijk acht voor het kunnen voldoen aan de verplichtingen de verordening en deze beleidsregels. Hierbij hanteert het college de volgende uitgangspunten:
Indien belanghebbende door een medische noodzaak niet kan fietsen en/of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en daardoor noodzakelijk gebruik moet maken van een eigen auto of een auto van een derde, bedraagt de vergoeding vanaf het woonadres € 0.21 per km, (prijspeil 2023) gebaseerd op de richtprijs van de Belastingdienst voor een onbelaste vergoeding per kilometer.
3.3 Beleidsregels Re-integratie participatiewet
Artikel 1 Re-integratietraject/ trajectplan
Het college zal bij het bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling zoveel mogelijk individueel maatwerk betrachten. In nauwe samenspraak met de belanghebbende wordt de inhoud van het re-integratie traject bepaald met als doel de kortste weg naar betaald werk te realiseren en uitstroom uit de uitkering te bewerkstellingen.
De gemeente biedt maximaal het aantal beschutte werkplekken aan, dat het Rijk de gemeente opdraagt als bedoeld in artikel 3.4.5 van de Verordening Sociaal Domein Gemeente Bronckhorst.
In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die volgen uit de Jeugdwet en de wet Voor- en vroegschoolse educatie. In bijlage 1 staat het kader Uitgangspunten gebruikelijke zorg ouder(s) voor kinderen.
Voor de beschrijving van de gebruikelijke zorg wordt verwezen naar bijlage 1 ‘Uitgangspunten gebruikelijke zorg ouder(s) voor kinderen’ die integraal deel uitmaken van deze beleidsregels.
Bij de inzet van ondersteuning uit het gezin/netwerk wordt naast de gebruikelijke gezinstaken geen extra beroep gedaan op mantelzorgers onder de 18 jaar.
De gemeente Bronckhorst wil deelname aan peuteropvang met voorschoolse educatie van alle kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar faciliteren. Hiervoor is de subsidieregeling VVE-Peuteropvang in het leven geroepen. Deze regeling richt zich op subsidies voor het uitvoeren van kwalitatief hoogwaardige VVE-peuteropvang in de gemeente Bronckhorst. Aangezien de subsidie zich richt op kindcentra, en niet op inwoners, is deze regeling geen onderdeel van deze beleidsregels, maar is deze apart vastgesteld.
5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die volgen uit de wet maatschappelijke ondersteuning. In bijlage 2 staan de normen voor hulp bij de huishouding.
Artikel 1. Hulp bij het huishouden
De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden is uitgesplitst in twee categorieën, namelijk:
Voor het normenkader hulp bij het huishouden voor het indiceren van deze hulp wordt verwezen naar bijlage 2 ‘Normenkader hulp bij het huishouden’ die integraal deel uitmaakt van deze beleidsregels.
Bij de beoordeling van de noodzaak voor de inzet van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de cliënt, zijn situatie met huisgenoten en zijn sociale omgeving. Daarnaast wordt gekeken naar wat redelijkerwijs van de cliënt en zijn sociale netwerk mag worden verwacht en waar een beroep kan worden gedaan op algemene- en algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid:
Uitgangspunt is de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Inwoners hebben een eigen verantwoordelijkheid in de keuzes die zij maken wat betreft het wonen, daarbij rekening houdend met voorziene omstandigheden. Ondanks dat hier rekening mee gehouden is kan het voorkomen dat door veranderende omstandigheden ondersteuning nodig is in de vorm van een woonvoorziening.
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 5.2.1. lid 4 van de Verordening Sociaal Domein gemeente Bronckhorst blijkt dat de inwoner alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:
redelijkerwijs niet van tevoren had kunnen voorzien of had kunnen voorkomen;
van de inwoner niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer de inwoner verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de inwoner of zijn huisgenoten dat de inwoner niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.
Verhuis- en herinrichtingskosten:
Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen zijn algemeen gebruikelijk waarvoor gereserveerd moet worden. Voor voorzienbare verhuizingen wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt.
Geen voorziening in de vorm van woningaanpassing wordt getroffen als:
Bezoekbaar of logeerbaar maken van een woning:
Wanneer de inwoner in een instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt logeerbaar gemaakt worden. Enkel in geval van aantoonbaar co-ouderschap kunnen twee woningen logeerbaar worden gemaakt wanneer de inwoner regelmatig bij beide ouders/verzorgers woont. Onder regelmatig verstaan we een logeerfrequentie van minimaal 18 dagen per jaar per adres.
Dubbele woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting elders in verband met het aanpassen van de huidige of nog te betrekken woning wordt vastgesteld op de huurkosten van de tijdelijk te betrekken woonruimte.
Artikel 3. Rolstoelvoorziening
Rolstoelen voor incidenteel en kortdurend gebruik (half jaar) worden in principe niet verstrekt. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de thuiszorgwinkel.
Een sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het dagelijks verplaatsen. Als de inwoner zonder de sportrolstoel zijn/haar sport niet kan beoefenen en de kosten hoger zijn dan de gebruikelijke kosten voor een soortgelijke sport, kan een sportrolstoel worden verstrekt. Bij verstrekking van een sportrolstoel in de vorm van een persoonsgebonden budget vallen de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering onder het vastgestelde tarief.
Artikel 4. Vervoersvoorziening
Bij het vaststellen van de noodzaak van een vervoersvoorziening wordt gekeken naar de noodzaak om deel te nemen aan het leven van alledag.
Voor collectief vraagafhankelijk vervoer geldt een maximum af te geven kilometers per jaar.
Voor het collectief vervoer geldt een jaarlijkse drempelbijdrage (zie financieel besluit).
Nieuwe gebruikers; het jaarbedrag wordt berekend aan de hand van de maand waarin de toekenning wordt verstuurd; € 5,- voor iedere resterende maand van het jaar. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking voor de 15e van de maand wordt verstuurd. De totale bijdrage wordt ineens in rekening gebracht;
Tijdelijke gebruiker; deze categorie betaalt afhankelijk van de duur van de indicatie een bedrag in de kosten, op basis van € 5,- per maand. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking voor de 15e van de maand wordt verstuurd. De totale bijdrage wordt in één keer in rekening gebracht.
5.2 Mantelzorg en mantelzorgwaardering
Bij de inzet van ondersteuning uit het gezin/netwerk wordt naast de gebruikelijke gezinstaken geen extra beroep gedaan op mantelzorgers onder de 18 jaar.
De inwoner behoort tot de doelgroep van Beschermd Wonen wanneer deze 18 jaar of ouder is en sprake is van complexe psychische en/of psychosociale problematiek op meerdere levensterreinen.
Voor het toekennen van een indicatie voor Beschermd Wonen gaat het om een inwoner die niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de maatschappij en waarbij het niet mogelijk is dat de inwoner dat met gebruikelijke hulp of mantelzorg zelf kan oplossen. Gezien de aard van de problematiek dient het toezicht en de begeleiding professioneel te zijn. Vast staat dat zelfstandig wonen (nog) geen optie is en dat tevens vast staat dat opname op basis van de Zorgverzekeringswet of de Wet Langdurige Zorg niet noodzakelijk is. Zolang intramurale behandeling niet centraal staat, kan ambulante behandeling (bekostigd vanuit de Zorgverzekeringswet) naast Beschermd Wonen bestaan.
Het beoogde resultaat van Beschermd Wonen is het realiseren van een situatie, waarin de inwoner in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven of, indien dit niet mogelijk is, zich met een toenemende mate van zelfredzaamheid in de samenleving te handhaven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende hoofddoelen:
Artikel 3. Kosten die in aanmerking komen voor vergoeding
Voor vergoeding komt in aanmerking, de kosten voor:
Voeding: dit betreft de gebruikelijke voeding: drie maaltijden, waaronder één warme maaltijd, per dag en voldoende drinken, zoals koffie, thee en frisdranken. Ook fruit en tussendoortjes horen daarbij. Als de bewoner een (medisch noodzakelijk) dieet moet volgen, zorgt de organisatie voor Beschermd Wonen daarvoor.
Artikel 4. Aanvullende ondersteuning
De aanvullende ondersteuning wordt ingezet, afgestemd op de behoefte van de inwoner. Hierbij wordt eerst gekeken welke ondersteuningsvragen opgelost kunnen worden binnen de woonzorg. Wanneer er sprake is van een grotere ondersteuningsbehoefte dan er met woonzorg kan worden opgelost, dan kunnen hier in samenspraak tussen inwoner en de consulent individuele uren/dagdelen voor worden toegekend. Deze ondersteuning kan bestaan uit:
De duur van de aanvullende ondersteuning hoeft niet gelijk te zijn aan de duur van de indicatie voor Beschermd Wonen. De consulent maakt in overleg met inwoner (en vertegenwoordiger) een inschatting van de benodigde aanvullende ondersteuning en de lengte van de periode waarin deze zal worden geboden.
Een indicatie wordt toegekend voor de duur maximaal twee jaar. Indien blijkt dat na deze periode een herindicatie nodig is dient de aanbieder of de inwoner dit minimaal acht weken voorafgaand aan de einddatum van de indicatie te doen.
Artikel 6. Wanneer Beschermd Wonen niet direct beschikbaar is.
Wanneer een passende plek nog niet beschikbaar is wordt de inwoner op de wachtlijst van de instelling geplaatst. De inwoner is hier medeverantwoordelijk voor in samenspraak met de betrokken consulent en indien nodig in overleg met de aanbieder die al betrokken is. Met hen wordt besproken hoe de periode tot plaatsing kan worden overbrugd.
Wanneer de inwoner ter overbrugging naar de beschermd wonen plek begeleiding nodig heeft kan er worden besloten om overbruggingszorg toe te kennen. In bepaalde situaties heeft de inwoner al ambulante ondersteuning welke geïndiceerd is door de gemeente. Voorwaarde voor overbruggingszorg is dat de ondersteuning gericht is op het voorbereiden en toewerken naar de beschermd wonen plek. Er is sprake van overbruggingszorg als dit wordt geboden door de aanbieder waar de inwoner ook wil gaan wonen, of een andere beschermd wonen aanbieder.
Artikel 7. Tijdelijk verblijf naar een andere regio
Het kan voorkomen dat een inwoner uit de gemeente Bronckhorst tijdelijk in een instelling in een andere gemeente/regio moet verblijven wanneer er geen passend aanbod in de eigen gemeente is. ‘Tijdelijk verblijf’ is verblijf van maximaal één jaar, waarbij vanaf het begin de intentie aanwezig is om de inwoner terug te laten keren naar de gemeente Bronckhorst. In dergelijke gevallen zal er door de gemeente met de (centrum)gemeente van plaatsing onderling worden afgestemd en afspraken worden gemaakt.
Artikel 8. Tijdelijke afwezigheid bij instelling
Indien een inwoner, tijdelijk als gevolg van een behandeling in een ziekenhuis of behandelcentrum of detentie elders wordt opgenomen, moet dit binnen een week na vertrek bij de aanbieder bij de gemeente worden gerapporteerd door de aanbieder Beschermd Wonen. Dit geldt ook wanneer de inwoner op eigen initiatief de beschermde woonplek heeft verlaten.
De beschermde woonplek bij een organisatie wordt door de gemeente voor een maximum van 14 etmalen bekostigd, als ware de inwoner verblijft bij de aanbieder. Vervolgens mag een aanbieder gedurende maximaal tien weken de woonkosten nog declareren.
Wanneer duidelijk wordt dat de inwoner langer dan twaalf weken elders zal verblijven, zal in principe zijn plek bij de aanbieder vervallen. Wanneer de inwoner na deze periode weer beschermd wil gaan wonen, kan de inwoner hiervoor een melding doen bij het sociaal team. De inwoner kan in overleg met de consulent ervoor kiezen zijn ondersteuning bij een andere aanbieder voor Beschermd Wonen te verzilveren. De inwoner kan pas weer instromen bij de aanbieder als er plaats is.
Algemene lijn in deze beleidsregels is dat de regelgeving strikt wordt toegepast en dat de eigen verantwoordelijkheid van ouders/leerlingen en zelfredzaamheid van de leerlingen wordt benadrukt.
Als ouders recht hebben op kilometervergoeding voor het gebruik van eigen auto, wordt de kortste route volgens ANWB- routeplanner per auto aangehouden.
Voor de berekening per fiets, wordt de kortste route volgens ANWB- routeplanner per fiets aangehouden.
Artikel 2 Vaststellen reistijd
Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer vindt plaats op basis van OV9292, via 0900-9292 of www.9292ov.nl
Artikel 3 Vaststellen kosten openbaar vervoer
Het vaststellen van de kosten van het openbaar vervoer vindt plaats op basis van OV9292, via 099-9292 of www.9292ov.nl
Bij de beoordeling om vast te stellen of een eigen bijdrage verschuldigd is, wordt het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het schooljaar, waarvoor de ouder(s) aanvragen, gehanteerd. Hiervoor moeten inkomensverklaringen ingeleverd worden. Deze kunnen zelf worden gedownload in ‘Mijn Belastingdienst’. Bij een structurele inkomensdaling van minimaal 15% kan het peiljaar verlegd worden en van een ander jaar worden uitgegaan. Als gedurende het schooljaar sprake is van een inkomensdaling kan geen peiljaarverlegging meer worden toegepast. Peiljaarverlegging moet schriftelijk worden aangevraagd. Alle overige inkomensdalingen (scheiding, schuldsanering, etc.) moeten schriftelijk aangevraagd worden. Bij de beoordeling zal bezien worden of gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule.
Artikel 5. Begeleiding in het leerlingenvervoer
Veel leerlingen kunnen ondanks hun lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke handicap prima onder begeleiding van een volwassene fietsen of gebruik maken van het openbaar vervoer.
In aanvulling op de Verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst is aangepast vervoer ook mogelijk als:
Artikel 7. Medische noodzaak van aangepast vervoer
Wanneer wordt aangegeven dat een leerling gebruik moet maken van aangepast vervoer op grond van een handicap, kan ter onderbouwing een medische verklaring worden opgevraagd. Onder verklaring verstaan wij:
Artikel 8. Bevorderen zelfstandigheid leerlingen
Wij vinden het belangrijk dat leerlingen, wanneer het in hun eigen kunnen ligt, zelfstandig leren reizen. Daarvoor kunnen wij ouders ondersteunen door de inzet van de combinatiefunctionarissen. Zij begeleiden de leerlingen met het zelfstandig fietsen en/of reizen met het openbaar vervoer. Voor een vergoeding valt te denken aan de aanschaf van een tweedehands elektrische fiets en het verstrekken van een ‘Voor Elkaar Pas’ van Arriva.
Artikel 9. Wisselende schooltijden
Het kan voorkomen dat de leerlingen te maken krijgen met wisselende schooltijden. Bijvoorbeeld in de opstartfase, om aan een nieuwe school te wennen, maar ook in het voortgezet onderwijs vanwege wisselende lesroosters. Dat betekent dat aangepast vervoer op wisselende tijden en afwijkende tijden niet wordt verzorgd. De gemeente wil het aangepast vervoer afstemmen op het begin en einde van de schooldag, zoals genoemd in de schoolgids. Hiermee sluit de uitvoering aan op de regelgeving. Uitzonderingen worden gemaakt voor leerlingen die dit vanwege hun structurele handicap niet kunnen volbrengen.
Een gehandicapte leerling die aangepast vervoer naar een reguliere school voor voortgezet onderwijs krijgt, en die eerder klaar is dan in het schoolrooster is aangegeven, mag maximaal 2 lesuren inclusief de aansluitende pauze wachten als de taxi later op die dag nog een leerling op moet halen.
Artikel 10. Vervoer bij tijdelijk verblijf in een andere gemeente
Het komt voor dat leerlingen uit andere gemeenten in het kader van jeugdzorg tijdelijk worden opgevangen bij pleegouders in onze gemeente. Het omgekeerde komt ook voor, namelijk dat leerlingen uit onze gemeente tijdelijk ergens anders verblijven. De gemeente Bronckhorst wil leerlingen die in een crisissituatie in onze gemeente verblijven tegemoet komen en hen de mogelijkheid bieden om hun oude school te bezoeken. Aanvragen om vervoer bij crisissituaties behandelen we met voorrang en laten we zo snel mogelijk ingaan. Gemeenten uit de regio werken met een overgangsperiode van 6 weken waarin de oorspronkelijke gemeente van herkomst de kosten voor vervoer voor haar rekening neemt.
Deze uitzondering geldt niet, indien het voorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van ouder(s) ergens anders verblijft.
In alle andere situaties dat een leerling ergens anders verblijft, geldt dat het leerlingenvervoer moet worden aangevraagd bij de gemeente waar de leerling feitelijk verblijft.
Aanvragen worden alleen gehonoreerd als er sprake is van regelmaat en structuur in het verblijf op beide adressen.
Artikel 12. Vervoer naar een opvangadres na schooltijd, anders dan het woonadres.
Leerlingenvervoer is uitsluitend bedoeld voor vervoer naar en van school. In bepaalde gevallen staat het college vervoer toe naar een opvangadres na schooltijd, anders dan het woonadres. Vervoer van school naar een opvangadres na schooltijd is mogelijk als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Er geldt een kilometer grens van 6 km.
Een leerling die naar de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool gaat, waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare basisschool gaat, krijgt voor de bekostiging van leerlingenvervoer maximaal de vergoeding voor openbaar vervoer. Daarnaast wordt er een eigen bijdrage (drempelbedrag) of als dat van toepassing is een naar eigen bijdrage naar financiële draagkracht opgelegd.
Van deze niet gehandicapte kinderen mag vanaf de leeftijd van 9 jaar verwacht worden dat ze zelfstandig kunnen fietsen.
In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die volgen uit de participatiewet en de wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
7.1 Beleidsregels Maatschappelijke participatie en toeslagen
Artikel 1. Inkomensgrens doelgroep
Binnen de Verordening sociaal domein Gemeente Bronckhorst is opgenomen dat de gemeente bijzondere bijstand verstrekt. In afwijking op de wet geldt dat voor alleenstaande ouders 70% van de op dat moment geldende bijstandsnorm voor gehuwden geldt, zoals bedoeld in artikel 21 onderdeel b van de wet. De kostendelersnorm is hier niet van toepassing.
Artikel 2. Bijzondere bijstand
In artikel 35 van de wet is de mogelijkheid geregeld om een inwoner individuele bijzondere bijstand te verstrekken.
Artikel 3. Recht op individuele inkomenstoeslag
Het college verleent een inwoner op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in de Verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 in artikel 7.3, deze beleidsregels en artikel 36 van de wet.
Artikel 4. Hoogte inkomenstoeslag
In aanvulling op artikel 7.3.2. lid 1 van de Verordening sociaal domein Bronckhorst 2024 bedraagt de hoogte van de individuele inkomenstoeslag
Artikel 5. Zicht op inkomensverbetering inkomenstoeslag
Het college beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval of de inwoner geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Hierbij neemt het college in ieder geval in aanmerking:
De inwoner die inkomsten uit arbeid ontvangt onder de inkomensgrens voor de individuele inkomenstoeslag en bewust kiest voor een deeltijdbaan, maar wel potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren, wordt geacht zicht op inkomensverbetering te hebben.
Artikel 6. Vaststelling hoogte inkomen inkomenstoeslag
Wanneer de inwoner 3 jaar of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een bijstandsuitkering, hoeft hij geen bewijsstukken aan te leveren. Het inkomen kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de inwoner die aanwezig zijn bij de gemeente.
In andere gevallen moet het inkomen van de inwoner gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan:
Hierop zijn de volgende uitzonderingen mogelijk:
De noodzaak tot het opvragen van aanvullende of andere gegevens zal per aanvraag verschillen. Als de inwoner gedurende de referteperiode heeft gewerkt bij dezelfde werkgever, kan worden nagegaan of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens op Suwinet. Bij iemand met wisselende inkomsten bij verschillende werkgevers of bij een zelfstandige is dat moeilijker. Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt echter bij de inwoner. Die moet aannemelijk maken dat hij gedurende de 3 jaar voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen onder de voor hem of haar geldende inkomensgrens. Kan de inwoner dat niet voldoende, dan wordt de aanvraag afgewezen.
Ook wordt opgemerkt, dat net als bij bijzondere bijstand inkomsten pas in aanmerking mogen worden genomen als de inwoner daarover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Rekening moet worden gehouden met executoriaal beslag, WSNP (Wet Schuldsanering natuurlijke personen) en minnelijke schuldregelingen.
Artikel 7. Peildatum vermogenstoets inkomenstoeslag
Met het oog op de vermogenstoets wordt het vermogen in aanmerking genomen waardoor de inwoner op de peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Hiermee wordt een praktische oplossing geboden met betrekking tot de vermogenstoets. Deze wordt toegepast met betrekking tot het vermogen op de peildatum zodat niet behoeft te worden nagegaan of een inwoner op geen enkel moment tijdens de referteperiode over vermogen heeft beschikt boven de vermogensgrens.
Wanneer uit voorhanden zijnde gegevens blijkt dat in de referteperiode over een aanzienlijk vermogen is beschikt, wat uit het oogpunt van bijstandsverlening niet te rechtvaardigen is, kan de toeslag worden geweigerd. Ook het vermogen in de vorm van een eigen woning wordt meegenomen en getoetst aan artikel 34 van de Participatiewet. Artikel 50 van de Participatiewet (bijstand in de vorm van een lening in verband met een eigen woning) is niet van toepassing op de individuele inkomenstoeslag. Voor het bepalen van de waarde van de woning wordt de WOZ-waarde aangehouden.
Overigens heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de uitvoeringstechnische complicaties erkend en stemt ermee in dat slechts wordt vastgesteld wat het vermogen is geweest op de peildatum.
Artikel 8. Individuele vaststelling van de peildatum inkomenstoeslag
Bij elke afzonderlijke aanvraag wordt vastgesteld op welke datum het recht op individuele inkomenstoeslag is ontstaan. Dit kan elke dag van het jaar zijn.
Artikel 10. Gehuwden/gezamenlijke huishouding inkomenstoeslag
Uitgangspunt is, dat het recht op individuele inkomenstoeslag gehuwden/samenwonenden gezamenlijk toekomt. Indien de inwoner op de peildatum, de datum waarop de periode van 3 jaar afloopt, voor de Participatiewet als gehuwd/gezamenlijke huishouding worden aangemerkt, moeten beide inwoners voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 Participatiewet.
Als één van beide partners niet voldoet aan deze voorwaarden, hebben beide geen recht op individuele inkomenstoeslag. De situatie waarin één van de gehuwden is uitgesloten op de peildatum, vanwege de wet, artikel 11 (gelijkstelling aan een Nederlander, rechtmatig verblijf in Nederland) of artikel 13, eerste lid, van de wet
Dan komt de rechthebbende partner in aanmerking voor de hoogte, die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Het kan voorkomen dat een inwoner in de referteperiode van 3 jaar één of meerdere partners heeft gehad. Beoordeeld dient dan te worden wat de totale inkomsten over genoemde periode zijn geweest, dus inclusief eventuele inkomsten van ex-partners.
Als op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner is uitgesloten op grond van artikel 11 of 13 van de wet, dan kan de andere partner wel recht hebben op individuele inkomenstoeslag van een alleenstaande(ouder). Omdat de inwoner wel beschouwd dient te worden als gehuwde, dient wel het gezinsinkomen te worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel b. van de wet. Ook het inkomen en vermogen van de niet rechthebbende echtgenoot zal aan de eis van artikel 36 van de wet moeten voldoen.
Artikel 10. Verblijf in het buitenland inkomenstoeslag
Als de periode van 3 jaar door een kort verblijf in het buitenland wordt onderbroken, staat dat toekenning van individuele inkomenstoeslag niet in de weg. Wanneer het verblijf in het buitenland het gestelde in artikel 13, eerste lid, onder d. van de participatiewet (de gebruikelijke vakantieduur) overschrijdt is dit geen reden om de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag af te wijzen. Wel dient over deze periode aangetoond te worden, of men geen hoger inkomen heeft genoten, dan 130% van de bijstandsnorm.
Kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar van ouders/verzorgers met een laag inkomen en vermogen komen in aanmerking voor het Kindpakket zodat deze kinderen kunnen meedoen in de maatschappij net als kinderen die niet in een gezin met een laag inkomen opgroeien.
Artikel 3. Aanvraag en verstrekking
De ouders/verzorgers vragen het Kindpakket aan via het product “Kindpakket” op de website www.bronckhorst.nl . Zij kunnen een papieren aanvraag indienen als een digitale aanvraag niet mogelijk is.
7.3 Beleidsregels Meedoen voor volwassenen
De gemeente wil inwoners en in het bijzonder kinderen, helpen die opgroeien in armoede, zodat ze zich kunnen ontwikkelen en mee kunnen doen aan sociale, culturele en sportieve activiteiten. Aansluitend bij de Nota Lokaal Gezondheidsbeleid het Regioplan Achterhoek IZA, het Preventie Akkoord Achterhoek en het Regionaal Beweeg- en Sportakkoord bieden we volwassenen met een laag inkomen en vermogen de mogelijkheid tot maatschappelijke participatie.
Artikel 3. Aanvraag en verstrekking
Inwoners vragen de Cadeaukaart aan via het product “Meedoen voor volwassenen” op de website www.bronckhorst.nl. Zij kunnen een papieren aanvraag indienen als een digitale aanvraag niet mogelijk is.
7.4 Beleidsregels Collectieve ziektekostenverzekering
In het kader van preventie van schulden en zorgmijding biedt de gemeente inwoners met een laag inkomen en vermogen een collectieve ziektekostenverzekering. Deze biedt maatwerkdekkingen die inwoners niet op de reguliere markt kunnen vinden zoals de vergoeding van de eigen bijdrage Wmo, eigen bijdrage medicijnen en een 100% dekking voor de tandarts. Dit sluit aan bij de Nota Lokaal Gezondheidsbeleid het Regioplan Achterhoek IZA en het Preventie Akkoord Achterhoek.
Het college biedt inwoners met een lager inkomen en vermogen de mogelijkheid om deel te nemen aan de Gemeentelijke Collectieve Zorgverzekering van Menzis.
De Collectieve Zorgverzekering is een zorgverzekering bestaande uit de basisverzekering, een tandverzekering en een aanvullende verzekering, waarvoor het college een overeenkomst heeft afgesloten met de zorgverzekeraar Menzis.
Artikel 4. Aanvraag en beoordeling
De aanvraag voor deelname aan de Collectieve Zorgverzekering wordt ingediend via externe link: www.gezondverzekerd.nl. In afwijking hiervan is een schriftelijke aanvraag mogelijk indien naar het oordeel van het college bijzondere omstandigheden in het individuele geval hiertoe aanleiding geven.
Artikel 5. Toetsing en beëindiging
Er vindt jaarlijks per een heronderzoek plaats of de deelnemer aan de Collectieve Zorgverzekering nog voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in deze beleidsregels. Indien de deelnemer niet meer voldoet aan de voorwaarden wordt aan de deelnemer schriftelijk medegedeeld door de gemeente Bronckhorst dat deelname per 1 januari van het opvolgende verzekeringsjaar wordt beëindigd.
7.5 Beleidsregels schuldhulpverlening
Artikel 2. Aanbod schuldhulpverlening
Indien sprake is van een bedreigende situatie vindt binnen drie werkdagen het eerste gesprek plaats waarin de hulpvraag wordt vastgesteld. Onder bedreigende situatie wordt verstaan gedwongen woningontruiming, beëindiging van de levering van gas, elektra of water of opzegging dan wel ontbinding van de zorgverzekering.
Er geldt een wettelijke termijn waarbinnen de gemeente na het eerste gesprek over de hulpvraag moet besluiten of iemand voor een schuldenregeling in aanmerking komt. De beslistermijn is bepaald op acht weken, gelet op de bestaande praktijk en de uitvoerbaarheid. Daarbij is het streven om de feitelijke beslistermijn voor de inwoner zo kort mogelijk te houden.
Belanghebbende doet aan het college op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schuldhulpverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject.
Artikel 4. Weigeren en beëindigen
Indien belanghebbende niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals neergelegd in artikel 3, leden 1 en 2, kan het college besluiten om schuldhulpverlening te weigeren dan wel te beëindigen.
Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, kan het college besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening als:
Artikel 6. Recidive-hernieuwde aanvraag
Als minder dan 1 jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoek is ingediend, door belanghebbende een traject schuldregeling succesvol is doorlopen (minnelijk en/of wettelijk), kan een aanvraag schuldhulpverlening worden geweigerd met uitzondering van het geven van informatie, advies en/of een doorverwijzing.
In dit hoofdstuk staan de voorwaarden voor verstrekking en besteding van een persoonsgebonden budget.
Artikel 1. Voorwaarden aan inwoner
Naast de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 8.3.1 in de Verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen, zijn de aanvullende voorwaarden van toepassing:
Artikel 2. Hoogte eenmalige financiële tegemoetkoming
Artikel 3. Hoogte persoonsgebonden budget begeleiding
De hoogte van het persoonsgebonden budget per 1 januari 2024 is:
** We volgen hiermee de recente uitspraken van De Centrale Raad van Beroep ( CRvB ) over het vaststellen van het bedrag voor een pgb voor de inhuur van iemand uit het sociale netwerk.
Dit zijn bruto bedragen. De PGB-houder is zelf verantwoordelijk voor het opnieuw vastleggen van deze tarieven met de informele ondersteuner.
Artikel 6. Eigen bijdrage collectief vervoer
Voor het collectief vervoer geldt een eigen bijdrage van € 60,- per jaar;
Nieuwe gebruikers; het jaarbedrag wordt berekend aan de hand van de maand waarin de toekenning wordt verstuurd; € 5,- voor iedere resterende maand van het jaar. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking voor de 15e van de maand wordt verstuurd. De totale bijdrage wordt ineens in rekening gebracht;
Tijdelijke gebruiker; deze categorie betaalt afhankelijk van de duur van de indicatie een bedrag in de kosten, op basis van € 5,- per maand. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking voor de 15e van de maand wordt verstuurd. De totale bijdrage wordt in één keer in rekening gebracht.
Aldus vastgesteld te Bronckhorst op 24/09/2024
Burgemeester en wethouders van gemeente Bronckhorst.
de secretaris,
M.J.J. Rommers
de burgemeester,
M.A.J. van der Tas
BIJLAGE 2 - Normenkader voor hulp bij het huishouden
Bij deze normtijden is sprake van gemiddelde tijden voor bepaalde groepen van activiteiten. Door optellen van deze normtijden ontstaat een totale beschikbare tijd, die toereikend is om het gewenste resultaat gedurende het jaar te realiseren. Hierbij spreken de hulp en de cliënt gezamenlijk af wanneer wat wordt gedaan. Dit betreft zowel structurele als incidentele activiteiten.
Vertrekpunt is een ‘gemiddelde cliëntsituatie’ met een één- of meerpersoonshuishouden. Waarbij de cliënt wel algemene eenvoudige opruimactiviteiten kan doen (zoals de tafel opruimen, doekje over aanrecht halen, wastafel een keer afvegen, en dergelijke), maar verder geen lichte of zware huishoudelijke werkzaamheden.
De benodigde inzet wordt op maat toegekend: als minder overname van activiteiten nodig is, wordt minder tijd ingezet, als door omstandigheden in de cliëntsituatie meer inzet van tijd nodig is, wordt dat ook gedaan. De basis-inzet voor lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden is 105 uur op jaarbasis (ongeveer 2 uur per week).
Tabel normtijden + opslag-/afslagmogelijkheden voor licht en zwaar huishoudelijk werk en de wasverzorging:
In de verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 is een begrippenlijst opgenomen (hoofdstuk 13). In aanvulling op deze begrippenlijst zijn hieronder de volgende begrippen opgenomen die relevant zijn in de beleidsregels:
Schuldhulpverlening: het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg.
BIJLAGE 4 - Artikelsgewijze toelichting beleidsregels taaleis
Artikel 1. Aantonen kennis Nederlandse taal
De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende
de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De
bewijslast ligt bij de belanghebbende.
Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in
Nederland heeft gewoond kan ervan worden uitgegaan dat betrokkene gedurende acht jaar
Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat
duidelijk is vanuit de basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.
Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:
Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt
dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen). Omdat de taaleis
gericht is op de arbeidsinschakeling, kan bijvoorbeeld het CV van de belanghebbende ook
aanknopingspunten bieden om te beoordelen of de belanghebbende de Nederlandse taal op
Lid 1: Als een uitkeringsgerechtigde niet kan bewijzen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst, neemt het college een taaltoets af. Allereerst wordt de lees- en schrijfvaardigheid getoetst. Indien de betrokkene deze twee onderdelen niet haalt, hoeven de andere onderdelen niet getoetst te worden.
Lid 2: De toets die het college laat afnemen om te beoordelen of de vaardigheden in de
Nederlandse taal voldoende door de betrokkene beheerst worden, voldoet aan de regels die
in het Besluit taaltoets Participatiewet zijn vastgelegd.
Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden
van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit
besluit. De genoemde vormen zijn niet limitatief.
In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.
Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:
Een leerprobleem dat vastgelegd is in een officiële verklaring van een deskundige, zoals een
Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd zonder
direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen.
Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als
het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.
Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan door een medisch of psychologisch advies is
vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de
arbeidsplicht, algemene ontheffing), elke vorm van verwijtbaarheid.
Sub e t/m h: Behoeft geen toelichting.
Artikel 4. Vorm van de ondersteuning
In lid 1 wordt het doel van de ondersteuning aangegeven, namelijk het binnen drie jaar
bereiken van het taalniveau zoals bedoeld in artikel 18b Participatiewet. Hierbij is de term
“minimaal” gebruikt om het bereiken van een hoger taalniveau niet uit te sluiten.
Ondersteuning geschiedt bij voorkeur middels informeel leren (bijvoorbeeld via een
In lid 2 wordt onder sub a een periode van drie jaar aangegeven om bij de diagnose
een tijdscomponent in te bouwen. Onder diagnose wordt zowel het onderzoek door de
gemeentelijke medewerker verstaan als ook een eventueel in te schakelen externe
Artikel 5. Inhoud van de ondersteuning
De Wet Taaleis is geen op zichzelf staande wet, maar maakt onderdeel uit van de
Participatiewet. Omdat de gemeente geen extra budget krijgt voor de uitvoering van de wet,
anders dan een budget voor het afnemen van toetsen, dient bij het bepalen van de actieve
ondersteuning aangesloten te worden bij het gemeentelijke re-integratie- en educatiebeleid.
Los van de soort ondersteuning als bedoeld in artikel 6, worden in dit artikel groepen
beschreven die niet ondersteund hoeven te worden. Dat kan zijn omdat zij zelf in staat zijn
Nederlands te leren of omdat zij op basis van een andere wetgeving (leerplicht of
inburgering) al verplicht zijn om Nederlands te leren. Of als zij maar kort in Nederland zullen
Artikel 7. Niet nakomen verplichtingen
Als de uitkomst van de toets onvoldoende is, moet het college de uitkeringsgerechtigde
binnen 8 weken na de uitkomst van de toets schriftelijk op de hoogte brengen van het
redelijk vermoeden dat de uitkeringsgerechtigde niet of niet in voldoende mate de
Nederlandse taal beheerst. Vanaf deze schriftelijke kennisgeving vindt in beginsel de
verlaging van de uitkering plaats, tenzij de uitkeringsgerechtigde zich bereid verklaart binnen
een maand vanaf de kennisgeving te starten met een taaltraject, de afspraken uit het
taalplan nakomt, slechts tijdelijk in Nederland verblijft of als elke vorm van verwijtbaarheid
ontbreekt. De schriftelijke kennisgeving kan indien gewenst mondeling worden toegelicht.
Bij de beoordeling of de verwijtbaarheid volledig ontbreekt als bedoeld in artikel 18b, zesde
lid, Participatiewet, kunnen in ieder geval de volgende omstandigheden meespelen:
Deze artikelen spreken voor zich.
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’
(hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het
regeerakkoord “Bruggen slaan”.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond
of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing als er recht op
algemene bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt
een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. De belanghebbende dient zich in te
spannen om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die
inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op
referentieniveau 1F te verwerven:
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te
verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en
te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de
bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang
van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om
de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht
uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal
Belangrijk: de taaleis geldt alleen voor algemene bijstand en niet voor bijzondere bijstand. Dit
omdat de taaleis is bedacht met het oog op de arbeidsinschakeling (en de
arbeidsinschakeling wordt niet beoogd bij bijzondere bijstand).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-418328.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.