Gemeenteblad van Uithoorn
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Uithoorn | Gemeenteblad 2024, 417481 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Uithoorn | Gemeenteblad 2024, 417481 | beleidsregel |
Toezicht en handhavingsbeleid Kinderopvang Uithoorn 2023
Burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de artikelen 1.61 lid 1, 1.65 lid 1 en 4, 1.66 en 1.72 lid 1 Wet kinderopvang;
Het Toezicht en handhavingsbeleid Kinderopvang Uithoorn 2023 vast te stellen.
Dit beleid is van toepassing op de gemeentelijke inzet om:
Dit beleid is van toepassing op alle kindercentra, gastouderbureaus, en gastouderopvang binnen de gemeente Uithoorn.
Dit document wordt aangehaald als ‘Toezicht en handhavingsbeleid kinderopvang 2023’.
Dit stuk gaat over toezicht en handhaving kinderopvang op grond van de Wet kinderopvang. Onder kinderopvang wordt hierbij verstaan, het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint (art 1.1 lid 1 Wko).
De Wet kinderopvang (hierna: Wko) onderscheidt de volgende soorten kinderopvangvoorzieningen, namelijk:
Gastouderbureaus bieden zelf geen opvang maar brengen gastouderopvang tot stand middels het aangaan van een bemiddeling en bieden begeleiding aan gastouderopvang.
In de Wko worden twee zaken geregeld:
De kwaliteitseisen zijn nader uitgewerkt in onderstaande. Deze vormen samen met de Wko gezamenlijk het wettelijk kader voor het toezicht en handhaving op kinderopvang:
Ondernemers zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun kindercentrum of gastouderbureau. De gemeente i.c. het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) is belast met het toezicht op de kwaliteit en met de handhaving en sanctionering van tekortkomingen op het gebied van deze kwaliteit.
Elk jaar stelt het college een jaarverslag omtrent toezicht en handhaving Wko op. Dit jaarverslag wordt ter kennisname aangeboden aan de gemeenteraad en digitaal aangeleverd bij de Inspectie van het Onderwijs.
Voor- en vroegschoolse educatie (VVE)
Nadere eisen voor de voor- en vroegschoolse educatie liggen vast in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie en worden eveneens door de GGD getoetst binnen het kader van toezicht en handhaving Wko. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de educatieve kwaliteit van de voorschoolse educatie.
In de Wko en bijbehorende besluiten en regelingen staan de basisvoorwaarden waaraan de kinderopvang moet voldoen. Ook het toezicht hierop is in deze wet- en regelgeving geregeld. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe aan dit toezicht vorm wordt gegeven. Hierbij is een uitsplitsing gemaakt tussen toezicht op kindercentrum (kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang) gastouderopvang en gastouderbureaus anderzijds.
Naast de eisen op basis van de Wko, zijn er ook eisen vanuit andere wetgeving, zoals brandveiligheid en Bouwbesluit. Deze liggen niet vast in de Wko dan wel valt het toezicht en handhaving hierop niet onder de Wko. In dit stuk wordt enkel toezicht en handhaving met betrekking tot de Wko beschreven.
Toezicht gebeurt door middel van een inspectie op basis van een toetsingskader. Het resultaat van een inspectie wordt vastgelegd in een inspectierapport dat na de hoor- en wederhoorfase en eventuele zienswijze openbaar wordt. Als uit een inspectierapport blijkt dat er tekortkomingen zijn geconstateerd dan kan de gemeente handhavend optreden.
2.1 Kindercentra en gastouderbureaus
Er zijn diverse vormen van inspecties. De volgende inspectievormen worden daarbij onderscheiden:
Onderzoek voor registratie (OVR)
De houder c.q. ondernemer die van plan is een voorziening voor kinderopvang of een gastouderbureau te starten dient hiertoe bij het college, middels een aanvraagformulier, een aanvraag in voor registratie in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). De gemeente controleert of de aanvraag volledig is en stuurt deze door naar de GGD met de opdracht voor een eerste inspectie, namelijk een ‘onderzoek voor registratie’. De toezichthouder van de GGD meldt middels een inspectierapport aan het college of de exploitatie redelijkerwijs in overeenstemming met de Wko kan plaatsvinden. Een afschrift van het inspectierapport stuurt de GGD tevens naar de houder.
De gemeente overlegt met de GGD als:
Als het vermoeden bestaat dat het kindercentrum of gastouderbureau niet zal voldoen aan de kwaliteitseisen, genoemd in de Wko, kan een sanctie worden opgelegd of wordt het kindercentrum of gastouderbureau niet opgenomen in het LRK. In hoofdstuk 3 Handhaving staat dit nader omschreven.
Vanaf 2017 wordt de werkwijze ‘Streng aan de Poort’ toegepast bij:
‘Streng aan de Poort’ betekent dat de GGD bij een dergelijk aanvraag het beoogde kindercentrum of gastouderbureau intensief onderzoekt. Daarbij dient de gemeente bij de aanvraag al te beoordelen of alle stukken compleet zijn. Tijdens een onderzoek dient de houder aan de GGD te laten zien dat zij vanaf het moment van registratie verantwoorde kinderopvang kan bieden doordat zij voldoet aan de kwaliteitseisen uit de Wko en onderliggende wet- en regelgeving. Hierbij wordt de opvanglocatie beoordeeld maar ook het beleid dat uitgevoerd gaat worden. De GGD kijkt bij de beoordeling ook naar de naleving van de kwaliteitseisen bij eventueel andere kindercentra of gastouderbureaus die de houder exploiteert of heeft geëxploiteerd.
2.2 Onderzoek na registratie (ONR)
Binnen drie maanden nadat een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie is genomen, voert de GGD een onderzoek na registratie uit. De opdracht hiertoe is door de gemeente reeds aan de GGD verstrekt bij het verzoek onderzoek voor registratie.
Het onderzoek na registratie richt zich op dezelfde onderdelen als een reguliere inspectie.
2.3 Reguliere inspectie kindercentra en gastouderbureaus
Het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang is vanaf 2012, in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), nog meer risico gestuurd inzet. Alle GGD-en zijn gaan werken met risicoprofielen. Toezichthouders stellen aan de hand van een landelijk risicoprofiel van iedere locatie een risicoprofiel op. Bij het opstellen van het profiel wordt vanuit het opgebouwde inspectie- en handhavingsverleden nagegaan of er een verhoogde kans bestaat op niet-naleving van de kwaliteitseisen. De uitkomsten worden hiermee dus gebruikt voor het bepalen van de vorm en mate van een volgende inspectie. Het risicoprofiel is daarmee geen inspectierapport. Een inspectie met bijbehorend inspectierapport geeft een oordeel over de kwaliteit op een bepaald moment. Dit geldt niet voor de uitkomst van het risicoprofiel. Aan een inspectierapport is eventueel een handhavingsadvies aan de gemeente gekoppeld. Aan het risicoprofiel is alleen de vorm en mate van inspectie gekoppeld.
Jaarlijks vindt toezicht plaats op alle kindercentrum locaties en gastouderbureaus. Op basis van het opgestelde risicoprofiel werkt de toezichthouder de benodigde inspectieactiviteit voor de locatie uit. Dit gebeurt binnen het kader van de gemeentelijke afspraken met de GGD. De toezichthouder stelt de omvang, diepgang, frequentie en type van het onderzoek vast. Dit leidt tot een inspectie op maat voor iedere opvang locatie.
Het bepalen van de inspectieactiviteit is een voortdurend proces zonder start of eindpunt. Een inspectie levert namelijk veel informatie op die van invloed kan zijn op de risico-inschatting. In de perioden tussen de locatie-inspectie kan het risicoprofiel en daarmee de inspectieactiviteit bijgesteld worden als daarvoor aanleiding is. Bijvoorbeeld na melding van een klacht of signaal of omdat een handhavingsmaatregel van de gemeente niet tot verbetering bij de opvanglocatie heft geleid. Uiteraard vindt ook positieve bijstelling plaats – bijvoorbeeld wanneer lijkt, dat er wél verbetering is opgetreden en tekortkomingen zijn opgelost.
Naar aanleiding van het inspectierapport kan het college de houder een sanctie opleggen. Indien noodzakelijk geacht geeft de gemeente de GGD de opdracht tot het uitvoeren van een nader onderzoek, om bijvoorbeeld te bepalen of de tekortkoming(en) is hersteld. De GGD bepaalt aan de hand van deze opdracht in overleg met de gemeente of een inspectiebezoek noodzakelijk is of dat volstaan kan worden met een papieren controle (documentenonderzoek). Ook als de houder niet heeft gereageerd op de opgelegde sanctie kan de gemeente de GGD de opdracht geven tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Met dit nader onderzoek wordt gecontroleerd of de houder de geconstateerde tekortkomingen ondanks het uitblijven van een reactie afdoende heeft opgelost. Afhankelijk van de urgentie en aard van de tekortkoming(en) kan dit onderzoek onaangekondigd worden uitgevoerd.
Naar aanleiding van een melding over onvoldoende kwaliteit, klachten van derden, berichten uit de media of enig ander signaal/ melding, kan de GGD incidenteel onderzoek verrichten. Afhankelijk van de urgentie en aard van de melding of klacht kan dit onderzoek onaangekondigd worden uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek vindt echter pas plaats nádat de GGD hiervoor een opdracht van de gemeente heeft ontvangen. De uitkomst van een dergelijk onderzoek zal door de GGD via een inspectierapport zowel aan de gemeente als aan de direct betrokkene(n) (houder en/of klager) meegedeeld worden. Ook kan de GGD op de hoogte raken of gebracht worden van niet-geregistreerde kinderopvang. Na overleg met de gemeente en na ontvangst van een schriftelijke opdracht, vindt onderzoek plaats door de GGD.
Een houder is verplicht alle wijzigingen direct door te geven aan het college. Het college is verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van het LRK. In overleg met de GGD wordt bepaald of de wijzigingen kunnen worden doorgevoerd in het LRK dan wel aanleiding geven tot een inspectie. Wijzigingen zonder rechtsgevolg, bijvoorbeeld het wijzigen van het e-mailadres, kunnen zonder overleg met de GGD in het LRK worden doorgevoerd.
Een kindercentrum of gastouderbureau dat wordt overgenomen is veelal al in exploitatie en er worden kinderen opgevangen/bemiddeld. Voor de continuïteit van de opvang is het van groot belang dat zowel de oude en nieuwe houders zorg dragen voor een goede overname.
Een houderwijziging dient ingediend te worden middels wijzigingsformulier.
De gemeente Uithoorn hanteert de volgende uitgangspunten bij een overname:
De nieuwe houder dient zich te informeren over de bestaande tekortkomingen bij de over te nemen kindercentrum/ gastouderbureau en dient zich te informeren over de opgelegde handhavingsacties. De nieuwe houder heeft redelijkerwijs tijd nodig om eventuele bestaande tekortkomingen op te heffen. De nieuwe houder dient daarvoor afspraken te maken met de gemeente. Dit initiatief berust bij de nieuwe houder.
Bij verhuizing van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang wordt deze in behandeling genomen als zijnde een nieuwe aanvraag.
Van belang is dat hierbij bij de gemeente wordt ingediend:
Wanneer een gastouderbureau (GOB) verhuist, geldt een andere procedure. Wettelijk is vastgelegd dat een GOB geen nieuwe aanvraag tot exploitatie hoeft in te dienen wanneer het adres van een GOB wijzigt.
Bij de gemeente wordt ingediend:
Indien de verhuizing naar een andere gemeente is, moet het wijzigingsverzoek gestuurd worden naar de huidige gemeente van vestiging. Deze stuurt het verzoek door (na verwerking in het LRK) naar de gemeente waar deze naar verhuist, waarna de beoogde gemeente van vestiging een besluit zal nemen over het verzoek. Die gemeente kan de GGD vragen advies uit te brengen over het verzoek alvorens dat besluit te nemen.
2.7 Inspecties gastouderopvang
Vanaf 2010 moeten ook gastouders geïnspecteerd worden en moeten zij geregisterd worden in het LRK. Om dit toezicht beter te laten aansluiten bij de verantwoordelijkheid van het gastouderbureau controleert de GGD vanaf 2012 jaarlijks een selectie van gastouders. Deze steekproef1 bedraagt minimaal 5% van het totaal aantal gastoudervoorzieningen in de gemeente. Vanaf 1 januari 2023 is de minimale percentage aan steekproef 50% van het aantal geregisterde gastoudervoorzieningen.
Bij een nieuwe aanvraag voor een voorzieningen voor gastouderopvang wordt geen onderscheid gemaakt tussen de gastouderlocatie en de vraagouder locatie.
Dit betekent, dat bij een nieuwe aanvraag voor opname in het LRK een inspectie wordt gevoerd op het volledige toetsingskaders, ook als de opvang plaatsvindt in de woning van de vraagouder. Voorafgaan aan deze inspectie controleert de gemeente of de aanvraag volledig is.
2.9 Voorziening niet in exploitatie
Als op een geregistreerde voorziening geen opvang meer wordt geboden dan wordt deze voorziening uit het LRK uitgeschreven. Dit gebeurt op grond van artikel 8, lid 1a, van het Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang. Aan een uitschrijving uit het register gaat altijd een voornemen tot uitschrijving vooraf. De houder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een zienswijze te dienen op de voorgenomen uitschrijving.
Wanneer bij een gastouderopvang sprake is van tijdelijke onderbreking (bijvoorbeeld door ziekte of zwangerschap van de gastouder), waarbij een duidelijk perspectief is op het binnen afzienbare tijd hervatten van de opvang, kan de registratie gehandhaafd blijven. Dit is ter beoordeling aan de gemeente.
De gemeente en de GGD werken met de werkwijze herstelaanbod. Door te werken met herstelaanbod verwacht de gemeente dat een overtreding sneller beëindigd wordt. Dit komt de kwaliteit van de kinderopvang ten goede en de gemeente hoeft minder handhaving in te zetten.
Een herstelaanbod is het aanbod van de toezichthouder aan de houder om binnen de door de toezichthouder gestelde tijd een geconstateerde overtreding te herstellen. Dit gebeurt vóórdat het conceptrapport wordt opgesteld.
Elke overtreding kan in aanmerking komen voor herstelaanbod. De toezichthouder beoordeelt of de aard en omstandigheid zich leent voor herstelaanbod. De periode tot herstel is maximaal 4 weken. De toezichthouder schrijft in het inspectierapport het verloop van het aanbod. De houder is niet verplicht om van het aanbod gebruik te maken.
Indien de toezichthouder tijdens een onderzoek een situatie tegenkomt waarin het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder zelf ingrijpen. Dit gebeurt met een schriftelijk bevel. Dit bevel heeft een geldigheidsduur van 7 (zeven) dagen. In het bevel geeft de toezichthouder aan wat de overtreding(en) is/zijn en welke actie de houder moet ondernemen enbinnen welke termijn dit dient te gebeuren.
De toezichthouder informeert de gemeente over het opgelegde schriftelijk bevel. Hierdoor is de gemeente tijdig op de hoogte om eventueel vervolgstappen (zoals verlening van het schriftelijk bevel) te nemen.
Gemeenten en toezichthouders krijgen vanaf 1 januari 2022 de mogelijkheid om kinderopvanglocaties flexibel te inspecteren. Daardoor hoeven zij minder verplichte inspectiepunten te doorlopen en is er meer ruimte voor uitgebreider of diepgaander onderzoek. Dit helpt tegen de voorspelbaarheid van het toezicht en
biedt meer ruimte tot (risicogericht) maatwerk. Door de flexibilisering van het toezicht kan het toezicht gerichter worden ingezet, verbetert de effectiviteit van het toezicht en daarmee kan het een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de kinderopvang. Wel blijven er drie punten verplicht om standaard te toetsen, namelijk:
De kwaliteitseisen waaraan de houder van een kindercentrum of gastouderbureau of gastouderopvang moet voldoen worden geregeld in de Wko en bijbehorende wetgeving zoals genoemd in hoofdstuk 1. Het ‘Toezicht en handhavingsbeleid kinderopvang’ en het afwegingsoverzicht (bijlage 1) geven hier verder vorm aan.
Handhaving is maatwerk en wordt, met dit beleid als uitgangspunt, in elke situatie apart afgewogen. Proportionaliteit is daarbij van belang. Hierdoor zijn niet automatisch alle hierna genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding. Telkens wordt afgewogen of toepassing in dit geval proportioneel is. Het college kan in alle gevallen gemotiveerd afwijken van het GGD advies.
Binnen handhaving worden twee verschillende typen sancties onderscheiden, te weten herstellende en bestraffende sancties. Beide bestaan naast elkaar en kunnen daarom tegelijkertijd worden opgelegd. De verschillende sancties worden nader beschreven in de bijlage ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Uithoorn’ en in de algemene toelichting. Hieronder volgt een korte opsomming van de verschillende sancties.
Het college kan op grond van de Wko en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de volgende herstellende sancties opleggen:
De GGD kan bij constatering van een ernstige tekortkoming een herstellende sanctie opleggen, namelijk een schriftelijk bevel.
Het schriftelijk bevel is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD toezichthouder direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. De toezichthouder geeft een bevel indien zij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. In geval van tekortkomingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet sprake van zijn. De inzet van dit middel wordt door de toezichthouderbepaald en niet door het college. Daarom wordt deze sanctie niet nader genoemd.
Op grond van de Wko kan het college als bestraffende sanctie opleggen:
De gemeente kan ervoor kiezen om bij de start van het handhavingstraject gebruik te maken van een schriftelijke waarschuwing, die wel onderdeel is van het handhavingstraject meer geen juridische gevolgen heeft.
Bij lichte tekortkomingen kan de gemeente ervoor kiezen om voorafgaand aan het opleggen van een sanctie een schriftelijke waarschuwing te geven aan de houder. Hierin wordt de houder erop gewezen, dat een tekortkoming is geconstateerd en wordt hij verzocht deze tekortkoming binnen een gestelde termijn te herstellen. Over het algemeen kan gesteld worden, dat een gemeente bij lichte tekortkomingen eerder gebruik zal maken van een schriftelijke waarschuwing dan bij zwaardere of herhaalde tekortkomingen.
3.3 Handhaving na herstelaanbod
Wanneer er herstelaanbod heeft plaatsgevonden, kan dit van invloed zijn op de handhaving die de gemeente inzet op de tekortkomingen die primair door de toezichthouder geconstateerd zijn. Wanneer het herstelaanbod niet gedaan is (uitgevoerd), of wanneer de houder het niet aangenomen heeft, wordt dit niet gezien als verzwarende omstandigheid voor de handhaving.
Na herstelaanbod heeft de toezichthouder geconstateerd dat de tekortkoming is verholpen. Bij bepaalde tekortkomingen is er gezien de aard van de tekortkoming meer risico op herhaling dan bij nadere tekortkomingen. Daarom zal de gemeente in deze gevallen ook (herstellend) handhaving ter voorkoming van herhaling.
Als de tekortkoming na herstelaanbod niet (volledig) is opgelost, handhaaft de gemeente in principe conform het reguliere handhavingsbeleid.
4. Inwerkingtreding en communicatie
Het ‘Toezicht en handhavingsbeleid kinderopvang Uithoorn 2023’ wordt na vaststelling door het college bekend gemaakt via publicatie in het (elektronisch) gemeenteblad.
Het ‘Toezicht en handhavingsbeleid kinderopvang Uithoorn 2023’ treedt in werking op de dag na bekendmaking in het gemeenteblad.
Met de inwerkingtreding van dit ‘Toezicht en handhavingsbeleid kinderopvang Uithoorn 2023’ komt het ‘Handhavingsbeleid Wet Kinderopvang Gemeente Uithoorn 2011’ te vervallen.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn van 6 september 2024.
De houders van kinderopvangvoorzieningen in de gemeente Uithoorn worden per e-mail op de hoogte gebracht van het aangepaste beleid en beleidsregels.
Bijlage 1 – Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Uithoorn
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de toezicht en handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regels.
Artikel 3 – Vormen van sanctioneren
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en alle onderliggende regelgeving, start het college in beginsel een handhavingstraject. Dit traject is gericht op beëindiging van de tekortkoming(en) en voorkoming van herhaling hiervan.
Artikel 5 – Verwijdering registratie
Indien het ingezette traject tot herstel niet heeft geleid tot beëindiging van de overtreding(en) kan overgegaan worden tot het intrekken van de toestemming tot exploitatie en verwijdering van de registratie uit het landelijk register kinderopvang (stap 4). Het intrekken van de toestemming tot exploitatie geschiedt door middel van een beschikking overeenkomstig artikel 1.46, lid 5 en 6 Wet kinderopvang. Aansluitend wordt de registratie verwijderd uit het landelijk register kinderopvang.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Artikel 6 – Bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Indien de houder een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 van de Wet kinderopvang of een vordering tot medewerking als bedoel in artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66 van de voormelde wet kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45.000, -.
Artikel 7 – Hoogte bestuurlijke boete
Artikel 8 – Recidive/verzwaring
Bij de vaststelling van de boete wordt uitgegaan van:
De totale bij boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere tekortkomingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.
De totale boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere tekortkomingen, uit de som van de per overtreding berekend boetebedragen.
Hoofdstuk 4 Uitzonderingssituatie
Artikel 11 – Afwijking van hersteltermijnen
Van de hersteltermijnen in artikel 4, vierde lid, kan gemotiveerd worden afgeweken door het college.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden:
Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65, lid 1 , Wet kinderopvang)
Het college van burgemeester en wethouderhouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens de artikelen 1.47 lid 1 en 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is voor alle tekortkomingen 6 weken, met uitzondering van de verklaring omtrent het gedrag. Hiervoor geldt een hersteltermijn van 2 weken.
Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, lid 2 Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
Een last onder dwangsom kan meerdere keren worden opgelegd voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend handhavingstraject te zetten.
Een dwangsom kan worden opgelegd:
Per periode dat de last wordt overtreden.
Hierbij wordt na de hersteltermijn per in het besluit aangegeven periode beoordeelt of wel of niet aan de last is voldaan en of deze derhalve is verbeurt of niet. Ook deze vorm is aan een maximum bedrag verbonden. Deze wordt ook in het besluit genoemd. Deze vorm van de last onder dwangsom wordt bij zogenaamde voortdurende tekortkomingen opgelegd. Dat zijn tekortkomingen die onafgebroken gedurende een langere periode aanhouden, zoals dat bijvoorbeeld bij een beleidsdocument het geval kan zijn.
Het betalen van de dwangsom kan voorkomen worden door tijdig herstellen en hersteld houden van de overtreding.
De houder waaraan een last onder dwangsom is opgelegd, kan, indien een jaar nadat de last van kracht is geworden geen overtreding van de betreffende kwaliteitseis is geconstateerd, verzoeken om de last op te heffen.
Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.55 Wet kinderopvang)
Bij een exploitatieverbod verbiedt de gemeente de houder om de voorziening in exploitatie te nemen of te houden. Dit is een zwaar handhavingsmiddel vanwege de verstrekkende gevolgen voor de houder, de ouders en de kinderen.
De gemeente kan een houder in de volgende gevallen een exploitatie verbod op leggen:
Bij het exploitatieverbod stelt de gemeente een maximale termijn. Zodra de houder de maatregelen uit het exploitatieverbod of het eventueel daaraan voorafgaande bevel of de aanwijzing heeft opgevolgd, dient hij de gemeente daarover schriftelijk te berichten. De houder geeft in dat bericht een opsomming van de genomen maatregelen waaruit moet blijken dat hij aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. De gemeente kan de GGD opdracht geven om naar aanleiding van deze melding op korte termijn te onderzoeken of de kinderopvangvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de Wko en onderliggende regelgeving. Hierna informeert de gemeente de houder of het verbod nog blijft gelden.
Indien bij het verstrijken van de gestelde termijn de kwaliteitseisen niet voldoende worden nageleefd, volgt het besluit tot intrekken van de toestemming tot exploitatie. De houder kan ook zelf verzoeken de gemeente de gegeven toestemming tot exploitatie in te trekken.
Stap 4: Intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en verwijderen van de registratie uit het landelijk register kinderopvang (artikel 1.47a, lid 2 Wet kinderopvang en artikel 8, lid 1a Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang)
In het kader van handhaving kan het college de toestemming tot exploitatie intrekken en de registratie van een voorziening verwijderen uit het landelijk register kinderopvang. Dit kan het college in de volgende gevallen:
Het intrekken van de toestemming tot exploitatie is een uiterste handhavingsmiddel. De gemeente zal in de basis een zo licht mogelijk handhavingsmiddel inzetten om het doel (herstel) te bereiken (subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel). Het intrekken van de toestemming tot exploitatie vanwege het niet of niet langer voldoen aan de wettelijke voorschriften wordt ingezet wanneer eerder ingezette handhavingsmiddelen zoals een aanwijzing, last onder dwangsom of een exploitatieverbod niet het beoogde (blijvende) herstellende effect hebben.
Wanneer de toestemming tot exploitatie is ingetrokken, wordt de voorziening uit het Landelijk Register Kinderopvang verwijderd. Dit betekent dat er geen sprake meer is van kinderopvang in de zin van de wet. Er mag geen opvang of bemiddeling meer plaatsvinden. Voortzetten van exploitatie leidt tot niet gemelde opvang en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
De gemeente publiceert het intrekken van de toestemming tot exploitatie en de uitschrijving uit het LRK in de gemeenteberichten (niet wanneer dit een voorziening voor gastouderopvang betreft).
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject (bestuurlijke boete)
Een bestuurlijke boete bestraft een overtreding die in het verleden begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. Een boete kan gelijktijdig opgelegd worden met een aanwijzing, een last onder dwangsom of een exploitatieverbod.
Een boete is onvoorwaardelijk en moet altijd worden betaald. Het is, in tegenstelling tot de andere hierboven behandelde maatregelen, een punitieve (bestraffende) sanctie. De boete verschilt daarin van de dwangsom. Bij de dwangsom kan het betalen van het bedrag namelijk worden voorkomen door de overtreding tijdig te herstellen en hersteld te houden. Bij de boete is dat niet het geval.
Een boete kan door de gemeente worden opgelegd bij:
Hoogte van een boete en grootte van de organisatie
De Wet kinderopvang geeft de gemeente de bevoegdheid om voor een overtreding/ het niet naleven van een kwaliteitseis uit de Wko een boete op te leggen van maximaal €45.000. Voor de hoogte van boetes zijn in het afwegingsoverzicht normbedragen opgesteld.
Proportionaliteit en een goede dosering zijn een belangrijk uitgangspunt bij handhaving. De gemeente hanteert daarom vier categorieën waar de boetebedragen op worden afgestemd:
Ad 1. Voor een grote organisatie geldt het volledige normbedrag zoals opgenomen in het afwegingsmodel handhaving.
Ad 2. Voor een middelgrote organisatie is twee derde van het normbedrag de richtlijn.
Ad 3. Voor een kleine organisatie is dat één derde deel.
Ad 4. Voor voorzieningen voor gastouderopvang is dat één vijfde deel van het normbedrag. Dit geldt niét voor die voorwaarden in het afwegingsmodel waar specifiek gastouder staat vermeld. Daar is de hoogte van de som al afgestemd op deze voorziening.
Bij de bepaling van de grootte van de organisatie is de registratie in het LRK op het moment van begaan van de overtreding het uitgangspunt. Hierbij wordt over gemeentegrenzen heen gekeken.
Na bepaling van de categorie en het bijbehorende normbedrag kan er een verlaging of verhoging van het bedrag van toepassing zijn, afhankelijk de ernst van het feit de verwijtbaarheid of de omstandigheden van het geval, de eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden.
De gemeente kan de bestuurlijke boete verhogen wanneer hier aanleiding toe is. Hier is sprake van onder meer door recidive door:
Bijlage 3 - Artikelsgewijze toelichting
Dit artikel spreekt voor zich.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang voldaan moet worden staan in de wet -en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd. Een herstelsanctie is gericht o herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling. Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging. Naast de bestraffende sanctie (i.c. een bestuurlijke boete) kan ook een herstelsanctie worden opgelegd.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de Algemene toelichting op hoofdstuk 2 Herstellend traject.
Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of gastouderopvang, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang wordt de gegeven toestemming tot exploitatie door middel van een beschikking ingetrokken en wordt de registratie uit het landelijk register kinderopvang verwijderd. Dit, omdat uitsluitend kinderopvangvoorzieningen die aan de definitie voldoen worden geregistreerd en geëxploiteerd mogen worden. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet.
De tekortkomingen van de kwaliteitseisen zijn geprioriteerd. In geval van tekortkomingen met een hoge prioriteit maakt het college eerder gebruik van zijn bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen dan bij tekortkomingen met een gemiddelde of lage prioriteit. Ook speelt bij de overweging tot het opleggen van een bestuurlijke boete mee, of de houder aantoonbaar inspanningen verricht om de overtreding op te heffen. Tot slot speelt een rol, welke tekortkomingen in het verleden zijn geconstateerd en in welke mate inspanningen zijn verricht om deze tekortkomingen op te lossen. Uit het afwegingsoverzicht blijkt, dat het college ook een bestuurlijke boete kan opleggen bij overtreding van een norm zoals genoemd onder ‘overige tekortkomingen. Deze overige tekortkomingen betreffen:
In de Wet kinderopvang is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid te aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag naar aanleiding van een specifieke overtreding.
Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige tekortkomingen een lage(re) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 van de Wet kinderopvang neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling
In geval van overtreding van de artikelen 1.66, en 1.45 Wet kinderopvang is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze tekortkomingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit, strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van de ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrijft, belet, belemmert of verijdelt wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”. Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor tekortkomingen van de tweede categorie.
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseisen is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op rond van artikel 5:46, tweede lid, van de algemeen wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten waarbij hetcollege zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de tekortkomingen geobjectiveerd.
Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring. In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%.
Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.
Dit artikel spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zicht.
Artikel 11 Afwijking van hersteltermijnen
Van de hersteltermijnen, zoals genoemd in artikel4, vijfde lid, van de Beleidsregels kan worden afgeweken. Indien de houder wel zichtbaar inspanningen pleegt om de overtreding(en) op te heffen maar hier, door niet hem te wijten externe omstandigheden, meer tijd voor nodig heeft, kan de termijn worden verbreed. Hier kan in beginsel slechts sprake van zijn in bijzondere omstandigheden.
Bijlage 4 – Begripsomschrijvingen
In dit beleid wordt verstaan onder:
Bijlage 5 - Afwegingsoverzicht
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-417481.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.