Beleidsregel kleinschalige energieopwekking voor eigen gebruik

Burgemeester en wethouders van Leusden

Overwegende dat het gewenst is dat het college een beleidsregel vaststelt voor kleinschalige energieopwekking voor eigen gebruik, gelet op de ambities uiteengezet in de Omgevingsvisie en het streven van de gemeente Leusden in 2050 energieneutraal te zijn. Verder gelet op de Omgevingsverordening Provincie Utrecht 2022, Artikel 5.5 – instructieregel zonnevelden.

 

BESLUITEN:

Vast te stellen beleidsregel kleinschalige energieopwekking voor eigen gebruik

 

Beleidsregel

1.1 Voorkeursvolgorde en vergunningprocedure

Een voorkeursvolgorde wordt gehanteerd voor kleinschalige energieopwekkingsystemen voor eigen gebruik. Deze volgorde omvat de volgende stappen (afbeelding 1 en 2):

 

  • 1.

    Dakgebonden zonnepanelen; op het dak of aan de gevel,

  • 2.

    Grondgebonden zonnestroomsystemen binnen het bouwperceel voor de functie agrarisch,

  • 3.

    Grondgebonden zonnestroomsystemen binnen het bouwvlak voor de functie niet-agrarisch.

ad 1. Zonnepanelen op daken (vergunningsvrij, BBL artikel 2.29 lid D) en aan gevels (vergunningsplichtig) genieten de voorkeur ten opzichte van alternatieve oplossingen van energieopwekkingsystemen.

 

ad 2. Grondgebonden zonnestroomsystemen kunnen overwogen worden binnen een agrarisch bouwperceel. Deze verdienen de voorkeur wanneer plaatsing van zonnepanelen op het dak of aan de gevel niet mogelijk is. Dit kan zijn vanwege een ongeschikte dakrichting, beschaduwing van het dak door belemmerende elementen in de omgeving of niet genoeg plaats voor het opwekken van voldoende capaciteit.

 

ad 3. Grondgebonden zonnestroomsystemen kunnen overwogen worden binnen het bouwvlak van een niet-agrarische functie. Deze verdienen de voorkeur wanneer plaatsing van zonnepanelen op het dak of aan de gevel niet mogelijk is. Dit kan zijn vanwege een ongeschikte dakrichting, beschaduwing van het dak door belemmerende elementen in de omgeving of niet genoeg plaats voor het opwekken van voldoende capaciteit.

 

1.2 Plaatsing en locatie

Een grondgebonden zonnestroomsysteem voor eigen gebruik, inclusief bijbehorende montagematerialen en bekabeling, is toegestaan met dien verstande dat:

 

het grondgebonden zonnestroomsysteem wordt geplaatst om te voorzien in de energiebehoefte van de eigen woning, bedrijf; activiteit;

 

Indien volgens de voorkeursvolgorde plaatsing op het dak of aan de gevel niet mogelijk is, kan overwogen worden om binnen het bouwblok een grondgebonden zonnestroomsysteem toe te staan voor zowel een agrarische als niet-agrarische functie. Dit gebeurt volgens de voorkeursvolgorde van de zonneladder (paragraaf 1.1).

 

  • 1.

    voor wat betreft de plaatsing van het grondgebonden zonnestroomsysteem bij zowel een agrarische als niet-agrarische functie binnen het bouwblok geldt aanvullend:

    • a.

      het zonnestroomsysteem achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw wordt geplaatst;

    • b.

      er dient te worden voldaan aan de bebouwingsregels van het ter plaatse geldende omgevingsplan;

    • c.

      het zonnestroomsysteem is landschappelijk inpasbaar , voldoet aan de voorwaarden gesteld in een zichtlijnenanalyse, het draagvlak ervoor dient getoetst te worden middels een omgevingsconsultatie en vormt geen belemmering met betrekking tot natuurlijke waarden;

    • d.

      De maximale hoogte van het zonnestroomsysteem bedraagt 1,50 meter.

  • 2.

    voor wat betreft de maatvoering van het grondgebonden zonnestroomsysteem bij zowel een agrarische als niet- agrarische functie binnen het bouwblok geldt aanvullend:

    • a.

      per woning of bedrijf mag niet meer dan 1 zonnestroomsysteem worden gerealiseerd, dit kan deels dakgebonden en deels grondgebonden zijn uitgevoerd;

    • b.

      het vermogen van elk individueel zonnestroomsysteem mag niet meer dan 15 kWp bedragen, welke de bovengrens vormt voor kleinschalige grondgebonden zonnevelden (Klimaatakkoord 2019);

    • c.

      de oppervlakte van een individueel zonnestroomsysteem mag niet meer dan 100 m2 bedragen;

    • d.

      indien, voor eigen gebruik, een groter vermogen of oppervlak voor het zonnestroomsysteem vereist is dan kan gemotiveerd hiervan worden afgeweken;

    • e.

      in het geval van meerdere aansluitende zonnestroomsystemen op een perceel, mag de totale oppervlakte niet meer dan 500 m2 bedragen met een maximale oppervlakte van 100 m2 per zonnestroomsysteem.

  • 3.

    een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • a.

      de landschappelijke en/of natuurlijke waarden; hiertoe dient een landschappelijk inpassingsplan deel uit te maken van de aanvraag waarbij rekening gehouden is met de kenmerken van het landschapstype; in het geval van plaatsing in een (lokaal) natuurgebied dient een natuurtoets dit aan te tonen;

    • b.

      de archeologische en cultuurhistorische waarden: het initiatief mag geen onevenredige afbreuk doen aan waardevolle historische elementen in de omgeving (zowel bebouwd als onbebouwd). Een erkend archeoloog wordt in dit geval gehoord om vast te stellen of vanuit archeologisch en/of cultuurhistorische waarde geen bezwaar bestaat;

    • c.

      verkeersveiligheid; Indien er bij plaatsing in de buurt van een openbare weg een kans bestaat op verkeershinder door het zonnestroomsysteem, dient in de aanvraag onderbouwd te worden welke maatregelen worden genomen om dit te voorkomen.

    • d.

      externe veiligheid; de bekabeling dient op een veilige manier in de grond te worden weggewerkt. Het zonnestroomsysteem dient niet toegankelijk te zijn vanaf de openbare weg of daarvan te zijn afgeschermd;

    • e.

      straat- en bebouwingsbeeld; In het kader van de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning wordt bezien of de opstelling voldoet aan redelijke eisen van welstand (zie voetnoot 1).

    • f.

      bestaande omliggende functies mogen door het zonnestroomsysteem niet worden belemmerd.

Voetnoot 1: Plaatsing van zonnepanelen aan gevels is niet vergunningsvrij en wordt doorgaans vanuit het oogpunt van welstand als niet wenselijk beschouwd

2. Inwerkingtreding en citeertitel

De beleidsregel treedt in werking de dag na bekendmaking in het Gemeenteblad. De beleidsregel kan worden aangehaald als: Beleidsregel kleinschalige energieopwekking voor eigen gebruik.

Leusden, d.d. 3 september 2024

Burgemeester en wethouders van gemeente Leusden

de burgemeester,

G.J. Bouwmeester

de directeur-secretaris,

R.B. van den Brink

Definities

Met de ingang van de Omgevingswet op 1 januari 2024 behoort het bestemmingsplan tot de verleden tijd en is het tijdelijk omgevingsplan voor de gemeente Leusden in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het tijdelijk omgevingsplan behoort ook sommige terminologie tot de verleden tijd. Na grondige overweging en gesprekken met zowel vergunningverleners als beleidsmakers is ervoor gekozen om in deze transitiefase een aantal definities te hanteren die onder het huidige omgevingsplan officieel niet meer geldig zijn maar officieus nog steeds gebruikt worden. Hiervoor is gekozen om de positionering van kleinschalige zonnestroomsystemen ruimtelijk zo goed mogelijk te kunnen definiëren.

 

Zowel officieel niet meer geldende en huidige terminologie wordt voor de volledigheid in zijn geheel opgenomen in deze lijst van definities.

 

Achtererfgebied

het achtererfgebied bevindt zich achter de virtuele lijn die evenwijdig aan de straat of stoep loopt die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorgevel. De definitie wordt onder andere gebruikt om te bepalen waar iets vergunningsvrij gebouwd mag worden.

 

Bebouwingsgebied

het bebouwingsgebied bestaat uit het achtererfgebied plus de grond onder het hoofdgebouw en toegevoegde aan- en uitbouwen, met aftrek van de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw. De grond die onder later aan het hoofdgebouw toegevoegde aan- en uitbouwen ligt telt mee. De definitie wordt gebruikt voor het bepalen van de maximale oppervlakte waarop gebouwd mag worden.

 

Bouwperceel

een aaneengesloten stuk (agrarische) grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

 

Bouwblok

een in een omgevingsplan vastgelegde ruimtelijke eenheid, waarbinnen de bebouwing ten behoeve van een bestemming dient te worden geconcentreerd.

 

Bouwvlak

een duidelijk omlijnd stuk grond (vlak) binnen de betreffende, niet-agrarische, bestemming waar volgens de bouwregels van het omgevingsplan in gebouwd mag worden.

 

Cultuurhistorische waarde

sporen, objecten en structuren die onderdeel uitmaken van de fysieke leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling.

 

Landschappelijk inpasbaar

het inpassen van plannen in het landschap, door rekening te houden met het landschap in de directe omgeving en landschappelijke kwaliteiten en waarden.

 

Niet-agrarisch

de functies wonen, horeca, bedrijven, maatschappelijk, detailhandel.

 

Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing.

 

Zonneladder

de zonneladder is een prioritering van locaties die geschikt zijn voor de plaatsing van installaties voor de opwekking van zonne-energie.

Bijlage

Samenvatting

Nederland is bezig met een energietransitie. Daarbij wordt ingezet op duurzame energie. Eén van de duurzame energiebronnen is energie uit zon. Belangrijk voor de energietransitie is dat de duurzame energie zo dicht mogelijk bij de verbruiker wordt opgewekt. Dit betekent dat veel particulieren het initiatief nemen zelf duurzame energie op te wekken. Zonne-energie in de vorm van zonnepanelen is hiervoor een geschikte vorm. Veel particulieren gaan over tot het plaatsen van zonnepanelen, zodat zij hun woning of bedrijfspand kunnen voorzien van duurzame energie. Deze beleidsregel is bedoeld om aan te geven aan welke voorwaarden initiatieven voor kleinschalige energieopwekking binnen het bouwblok moeten voldoen. De beleidsregel geldt voor het gehele gemeentelijk grondgebied.

 

1 Inleiding

Gemeente Leusden ambieert in 2050 energieneutraal te zijn. Waar opwek van energie door middel van zonnevelden kansen biedt op gebiedsniveau, is er op kleinschalig niveau behoefte om te voorzien in de eigen energiebehoefte. Dakgebonden zonnepanelen zijn vergunningsvrij en hebben prioriteit over andere mogelijkheden. Wanneer deze niet geplaatst kunnen worden kunnen grondgebonden zonnestroomsystemen overwogen worden. Deze beleidsregel biedt mogelijkheden om tot een maatwerkoplossing te komen voor het opwekken van energie uit zonnestroomsystemen voor eigen gebruik op het maaiveld binnen het bouwblok.

 

1.1 Doel

Deze beleidsregel heeft als doel:

  • a.

    Bieden van een alternatieve locatie op het maaiveld voor zonnestroomsystemen voor eigen gebruik, indien plaatsing het dak niet mogelijk, of niet toereikend is;

  • b.

    Maatwerk te bieden voor de zonnestroomsystemen op het maaiveld binnen het bouwblok, met behoud van landschappelijke en cultuurhistorische waarde en landschappelijke kwaliteit.

Het is niet altijd mogelijk om (voldoende) zonnepanelen op daken te plaatsen, bijvoorbeeld omdat de daken daarvoor niet geschikt zijn. Anders dan in stedelijk gebied, is er in het buitengebied vaak voldoende ruimte voor het plaatsen van zonnestroomsystemen op maaiveldniveau binnen het bouwvlak of bouwperceel.

 

De voorkeursvolgorde waarin de locatie van zonnepanelen afgewogen dient te worden is als volgt:

 

  • 1.

    Dakgebonden zonnepanelen; op het dak of aan de gevel,

  • 2.

    Grondgebonden zonnestroomsystemen binnen het bouwperceel voor de functie agrarisch,

  • 3.

    Grondgebonden zonnestroomsystemen binnen het bouwvlak voor de functie niet-agrarisch.

1.2 Bereik

Deze beleidsregel is van toepassing op kleinschalige initiatieven voor zonnestroomsystemen binnen het bouwblok voor zowel agrarische en niet-agrarische functies. Het betreft het opwekken van duurzame energie met als doel om te voorzien in de eigen energiebehoefte.

 

2 Bestaand beleid

 

2.1 Landelijk beleid

Landelijke wet- en regelgeving staat het vergunningsvrij plaatsen van zonnepanelen op daken binnen alle gebiedstypen onder voorwaarden toe. In de ontwerp-Nationale Omgevingsvisie (NOVI), opgesteld in juni 2019, is een voorkeursvolgorde voor plaatsing van zonnestroomsystemen opgenomen, de zonneladder. De afwegingprincipes van de NOVI leiden tot een voorkeur voor zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen. Het inpassen op daken en gevels draagt niet alleen bij aan het combineren van functies. Omdat hier al sprake is van bebouwing, zal het introduceren van zonnepanelen op deze plekken doorgaans minder invloed hebben op de kenmerken of identiteit van een gebied. Vanuit diezelfde principes hebben daarna onbenutte terreinen in bebouwd gebied de voorkeur. Om aan de gestelde energiedoelen te voldoen, kan blijken dat ook locaties in het landelijk gebied nodig zijn. Ook in dat geval gaat de voorkeur uit naar het zoeken van slimme functiecombinaties. Hoewel natuur- en landbouwgebieden daarbij niet volledig worden uitgesloten, ligt de voorkeur bij gronden met een andere primaire functie dan landbouw of natuur, zoals waterzuiveringsinstallaties, vuilnisbelten, binnenwater en areaal in beheer van het Rijk (zoals Rijkswaterstaat, ProRail, Staatsbosbeheer), waaronder waar mogelijk bermen van spoor- en autowegen.

 

2.2 Provinciaal beleid

De provincie Utrecht stelt in haar Omgevingsvisie (2021) te streven om in 2030 minimaal 55% van het elektriciteitsgebruik hernieuwbaar op te wekken uit duurzame bronnen op het eigen grondgebied. Hiervoor wordt ingezet op opwekking van energie uit wind en zon. Verder is de provincie Utrecht zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2050 CO2-neutraal. De provincie Utrecht heeft samen met partners haar bijdrage geleverd in onder andere de Regionale Energiestrategieën om aan de afspraken in het nationale Klimaatakkoord te voldoen. De opgave voor de energietransitie is groot. Alle geschikte daken dienen benut te worden om zonnepanelen te plaatsen. Om de doelstellingen van de energietransitie te halen, geeft de provincie aan dat naast zonnepanelen op daken ook veldopstellingen noodzakelijk zijn. Mits op een goede manier ingepast, kunnen deze ook in het buitengebied worden geplaatst. Algemene uitgangspunten en kaders voor initiatieven zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Utrecht (2022).

 

2.3 Beleid gemeente Leusden

Voor kleinschalige energieopwekking voor eigen gebruik is er op dit moment geen vastgesteld beleid afgezien dat plaatsing van zonnepanelen op daken vergunningsvrij is. De gemeente streeft ernaar om in 2050 energieneutraal te zijn.

 

3 Toetsingskader

 

3.1 Doelgroep

Het toetsingskader is bedoeld om verzoeken te beoordelen voor plaatsing van kleinschalige grondgebonden zonnestroomsystemen voor eigen gebruik binnen het bouwblok. De opgewekte stroom dient enkel te worden gebruikt ten behoeve van de aanwezige functie. Hier kunnen naast woningen ook bedrijfsgebouwen, horeca, en andere gebouwen onder vallen. In het geval van een collectief initiatief van een maximum van 5 woningen op één perceel kunnen dan 5 individuele, aaneengeschakelde zonnestroomsystemen worden toegestaan. Elk individueel zonnestroomsysteem is ten behoeve van de energieopwekking voor eigen gebruik van iedere afzonderlijke woning.

 

3.2 Zonneladder, voorkeursvolgorde plaatsing zonnestroomsystemen

Om de landschappelijke impact te beperken en ‘wildgroei’ van grondgebonden zonnestroomsystemen te voorkomen, wordt de voorkeursvolgorde van de ontwerp NOVI gevolgd. Deze brengt hiërarchie aan in het beoordelen van de geschiktheid van locaties en vormt de leidraad voor de vergunningsverleningsprocedure.

 

3.4 Ruimtegebruik, afmetingen en vermogen

Binnen de gemeente wordt gestreefd naar het concentreren van bebouwing en functies. Zonnepanelen dienen daarom in eerste instantie te worden geplaatst op het dak van de woning of (bij)gebouw. Indien dit niet mogelijk is, kan ervoor worden gekozen om een grondgebonden zonnestroomsysteem binnen het bouwblok te plaatsen. Hierbij worden zonnestroomsystemen aangemerkt als bouwwerk, geen gebouw zijnde. Om versnippering te voorkomen, wordt de afstand tussen het zonnestroomsysteem en de woning zoveel mogelijk beperkt. Om het beoogde zonnestroomsysteem passend te houden binnen het landschap van het buitengebied, wordt een maximale hoogte van 1,50 meter aangehouden.

 

Het zonnestroomsysteem heeft een maximaal vermogen van 15 kWp en het benodigde grondoppervlak bedraagt niet meer dan 100 m2. Dit is in de meeste gevallen voldoende voor de plaatsing van een zonnestroomsysteem dat voorziet voor het energiegebruik van huishoudens. In geval van een aanvraag voor een hoger vermogen of groter oppervlak dient de aanvrager te motiveren waarom een hogere waarde wordt aangevraagd.

 

Voor collectieve initiatieven voor meerdere bouwwerken geldt dat elk individueel zonnestroomsysteem een vermogen van maximaal 15 kWp heeft. De geplaatste zonnestroomsystemen worden aansluitend aan elkaar geplaatst. Het maximaal toegestane grondoppervlak bedraagt nooit meer dan 500m2. De oppervlakte is de netto oppervlakte loodrecht gemeten vanuit de lucht. Aangezien panelen schuin geplaatst worden is de oppervlakte aan zonnepanelen dus groter. Paden of ruimtes tussen rijen worden niet meegerekend om de oppervlakte te bepalen.

 

Zonnestroomsystemen op het dak zijn vergunningsvrij indien voldaan wordt aan de voorwaarden in het Besluit bouwwerken leefomgeving (BBL) artikel 2.29 D. Vergunningsvrije zonnestroomsystemen aan het maaiveld in het voor- of achtererfgebied zijn vergunningsvrij zoals gesteld in BBL artikel 2 Lid R. De maximale afmeting en hoogte van een grondgebonden zonnestroomsysteem in deze beleidsregel overschrijdt deze voorwaarden (BBL artikel 2, Lid R) en er zal dan een omgevingsvergunning vereist zijn voor het plaatsen van een grondgebonden zonnestroomsysteem.

 

3.5 Cultuurhistorie en archeologie

In het tijdelijke omgevingsplan is een regeling opgenomen ter bescherming van cultureel erfgoed (zogenaamde cultuurhistorisch waardevolle objecten). Voor deze objecten geldt (net als voor gemeentelijke en rijksmonumenten) dat het onwenselijk is dat zonnepanalen zo worden geplaatst dat het zicht op het erfgoed belemmerd wordt. Dit geldt zowel voor op het dak als zichtbaar vanaf de openbare weg, in de zichtlijn op het betreffende cultureel erfgoed. Het aangewezen monument mag niet ontsierd worden en mag niet aan uitstraling verliezen. Daarnaast is het bij de Omgevingswet zo dat verplicht rekening gehouden moet worden met de omgeving (biotoop) van het monument. Dus ook de beleving van een monument mag geen schade worden toegebracht door het plaatsen van zonnepanelen of een grondgebonden zonnesysteem in de omgeving.

 

3.6 Landschappelijke inpassing

Indien de zonnepanelen niet (of onvoldoende) op het dak geplaatst kunnen worden, worden zonnepanelen landschappelijk ingepast binnen het bouwblok. Dit met name om verrommeling van het landschap te voorkomen.

 

3.7 Landschappelijke waarde

De omgevingsvisie onderscheidt landschappelijke deelgebieden, met hun eigen kwaliteiten en eigenschappen. Het inpassen van zonnestroomsystemen mag geen afbreuk doen aan de plaatselijke landschappelijke waarde.

 

3.8 Externe veiligheid

Zonnepanelen leveren voor derden geen gevaar op volgens het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Een grondgebonden zonnestroomsysteem betekent wel dat er kabels moeten worden getrokken van de installatie naar de woning. Deze kabels moeten op een veilige manier in de grond worden weggewerkt. Het zonnestroomsysteem dient niet gemakkelijk toegankelijk te zijn vanaf de openbare weg. Afscherming kan plaatsvinden door bijvoorbeeld (landschappelijk ingepaste) hekwerken, heggen of sloten. De afscherming door middel van hekwerken moet passen binnen de regels van het omgevingsplan. Op agrarische gronden betekent dit een maximale hoogte van 1,5 meter.

 

3.9 Verkeer

Eventuele hinder van het zonnestroomsysteem voor het verkeer, bijvoorbeeld door spiegeling, dient voorkomen te worden. Wanneer de plaatsing van een zonnestroomsysteem overwogen wordt dienen maatregelen te worden genomen om eventuele hinder te voorkomen.

 

3.10 Welstand

Voor de beoordeling van een aanvraag zal een positief welstandsadvies moeten worden ingewonnen.

 

4 Planologische procedure

 

4.1 Procedure omgevingsvergunning en tijdsduur

Aanvragen die voldoen aan het omgevingsplan en de voorwaarden als beschreven in deze beleidsregel, kunnen deze via een reguliere vergunningsprocedure worden toegestaan. De behandeltermijn hiervan is 8 weken.

 

4.2 Leges

Voor de procedure voor het in behandeling nemen van verkennende initiatieven en omgevingsvergunningen zijn leges verschuldigd voor de aanvrager.

Naar boven