Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Vijfheerenlanden 2024

Het college van burgemeester en wethouders;

 

gelet op de Jeugd en Wmo verordening gemeente Vijfheerenlanden 2024;

 

besluit vast te stellen de

 

Beleidsregels Wmo gemeente Vijfheerenlanden 2024

 

Inhoud en inleiding

beleidsregels

Dit document is vastgesteld om meer duidelijkheid te geven over de Verordening Jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning van gemeente Vijfheerenlanden 2024 en om meer kaders te geven. Dit document gaat alleen over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Voor Jeugdwet is een apart document beleidsregels vastgesteld.

 

De Wmo beleidsregels zijn gebaseerd op de bepalingen van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 156 van de Gemeentewet.

 

Een beleidsregel betreft de manier waarop het college met de bepalingen van de verordening omgaat. Door beleid vast te stellen in deze beleidsregels is het voor de inwoner duidelijk hoe het college Wmo meldingen behandelt en kan het college zich op beleid beroepen.

 

Dit document is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van gemeente Vijfheerenlanden op 10 september 2024 en het treedt in werking op hetzelfde tijdstip als de Verordening Jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning, te weten op 1 oktober 2024.

 

Beleid

Algemeen

Het college vindt het belangrijk dat inwoners binnen hun mogelijkheden mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven. Inwoners zelfstandig een huishouden kunnen voeren en voor zichzelf kunnen zorgen en inwoners een schone en leefbare woonruimte hebben, waarin zij zo lang mogelijk zelfstandig en veilig kunnen wonen. Als inwoners dit op eigen kracht niet kunnen, kan het college de inwoner hierbij helpen. De verordening, de beleids- en nadere regels zijn, voor zover hier relevant, gebaseerd op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 

Bij het toepassen van de regels uit dit document houdt het college rekening met de doelen van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de verordening.

Het college gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden;

  • 1.

    Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om de in de wet genoemde doelen te realiseren.

  • 2.

    Inwoners zetten zich actief in om deze doelen te bereiken.

  • 3.

    Het college stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor problemen. Bijvoorbeeld met ondersteuning van familie, vrienden of bekenden (het sociaal netwerk). Het college helpt als dat nodig is.

  • 4.

    Het college houdt rekening met ondersteuning vanuit andere wetten, de Zorgververzekeringswet, Wet langdurige zorg, Jeugdwet en de Participatiewet.

  • 5.

    Kwetsbare inwoners kunnen hulp krijgen om naar vermogen mee te doen aan de samenleving.

  • 6.

    Voor de inwoner met ondersteuningsvragen op andere domeinen dan de Wmo, kan het college ondersteunen, waar mogelijk, met de toeleiding naar andere regelingen. Het college kan er voor zorgen dat in dit geval de voorzieningen waar mogelijk elkaar aanvullen en goed op elkaar zijn afgestemd.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

 

Geen beleidsregels

Hoofdstuk 2 Toegang en procedure

 

Dit hoofdstuk beschrijft de toegang tot ondersteuning voor inwoners van gemeente Vijfheerenlanden vanaf 18 jaar en ouder. Wanneer de inwoner een ondersteuningsvraag heeft, wordt hieronder beschreven welk proces er wordt gevolgd.

 

Beleidsregels gebaseerd op de artikelen in de verordening:

Artikel 2.1 Toegang

De toegang voor ondersteuning via de Wet maatschappelijke ondersteuning. Een inwoner benadert gemeente Vijfheerenlanden met de ondersteuningsvraag. De toegang is op diverse manieren te bereiken.

Artikel 2.2 Melding

Een inwoner kan een melding doen voor zichzelf maar ook voor een andere inwoner. Deze melding kan op diverse manieren gedaan worden onder andere, per telefoon, mail of mondeling. Het is van belang dat de melding geregistreerd wordt. Inwoner krijgt vervolgens een bevestiging dat de melding is ontvangen.

 

Onafhankelijke Cliëntondersteuning

Het college wijst de inwoner actief op de mogelijkheid om gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Bij het gesprek met het college kan de inwoner iemand meenemen vanuit het netwerk (partner, familie, vrienden). Ook is het mogelijk om, gratis, gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning van een door het college gecontracteerde aanbieder. Deze kan bij het gesprek aanwezig zijn en/of vooraf met de inwoner in gesprek gaan. Onafhankelijke cliëntondersteuning is er om de belangen van de inwoner te behartigen en biedt ondersteuning met informatie en advies. De ondersteuning is vanaf het begin van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning mogelijk.

 

Persoonlijk plan

Een inwoner heeft de mogelijkheid om een persoonlijk plan te schrijven en te overhandigen aan een medewerker. De medewerker die het onderzoek uitvoert zoals in artikel 2.3 beschreven is, neemt dit plan mee in de beslissing.

 

Spoed

Bij spoedeisende gevallen kan het college direct tijdelijke ondersteuning inzetten, zonder (uitgebreid) onderzoek. Dit doet het college voor een periode waarin onderzoek wordt gedaan naar de benodigde ondersteuning. In de praktijk betreft dit voornamelijk huishoudelijke ondersteuning of individuele begeleiding.

 

Palliatieve situatie:

Een melding van een inwoner die verkeert in een palliatieve situatie kan in beginsel als reguliere melding opgepakt worden. De Palliatieve situatie kan enkele jaren bestaan.

 

Terminale situatie:

Indien een inwoner of iemand namens een inwoner belt over een terminale situatie, dan worden de noodzakelijke voorzieningen ingezet, alvorens het onderzoek is verricht. Een kort vraaggesprek over noodzakelijke voorzieningen is hierbij van belang.

Artikel 2.3 Onderzoek

Na ontvangst van de melding wordt zo snel als mogelijk een afspraak gemaakt voor één of meerdere gesprek(ken) met deskundige medewerkers van de gemeente.

De deskundige medewerkers onderzoeken de ondersteuningsvraag.

 

Inlichtingen en medewerkingsplicht

Het is nodig dat de inwoner zelf, of op verzoek, aan het college alle feiten en omstandigheden aangeeft, waarvan het duidelijk is dat deze belangrijk zijn voor de beoordeling of een voorziening nodig is. Als de inwoner de informatie die belangrijk is niet geeft, kan dat gevolgen hebben, omdat het college de noodzaak tot ondersteuning niet vast kan stellen. In dat geval kan het zijn dat het college geen voorziening kan toekennen.

Het college kan niet alleen bij een onderzoek maar ook op andere momenten, informatie en bewijsstukken van de inwoner, of huisgenoten, vragen. Bijvoorbeeld bij evaluaties of bij controles.

 

Het is nodig dat de inwoner meewerkt aan wat het college belangrijk vindt voor de uitvoering van de Wmo en de verordening. Dit gaat over het meewerken aan onderzoek door deskundigen. Dit geldt ook voor huisgenoten als het gaat om de beoordeling van gebruikelijke hulp.

Het niet of onvoldoende meewerken aan het onderzoek kan ertoe leiden dat het college:

  • -

    de aanvraag buiten behandeling laat of niet tot een toekenning komt;

  • -

    het college besluit tot beëindiging van de maatwerkvoorziening;

  • -

    eventuele financiële voorzieningen terugvordert.

Stappen onderzoek

Het college doorloopt in ieder geval de stappen (zie bijlage 1) bij het uitvoeren van het onderzoek als de inwoner een melding heeft gedaan. Als bepaalde onderdelen van de stappen die normaal onderzocht worden al bekend zijn, kan het college na afstemming en met instemming van de inwoner afzien (van onderdelen) van de stappen. Dit vermeldt het college in de besluitvorming.

 

Melding:

Als een inwoner contact opneemt met de gemeente met een hulpvraag of verzoek om ondersteuning, ziet het college dit als melding. Het sociaal loket bekijkt bij de melding of de Wmo van toepassing is. Als een verzoek om ondersteuning op een andere wijze opgelost zou kunnen worden, dan wordt dat aangegeven. Zo wordt voorkomen dat onnodig Wmo onderzoeken uitgevoerd hoeven te worden. In bijlage 1 staan de stappen die gezet worden in het onderzoek

 

Bij het onderzoeken van de behoefte en mogelijke omvang aan huishoudelijke ondersteuning hanteert het college het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning. Bij het onderzoeken naar de noodzaak voor individuele begeleiding, het afwegingskader en productmodel individuele begeleiding. Hierdoor wordt in die gevallen de eigen kracht mogelijk wordt bepaald voor toepassing van het Normenkader, dan wel het afwegingskader en productmodel individuele begeleiding

Artikel 2.4 Verslaglegging onderzoek in het plan

De medewerker schrijft een verslag, een weergaven van het onderzoek, en stuurt deze uiterlijk zes weken na meldingsdatum aan de inwoner. In het verslag worden alle zaken omschreven die belangrijk zijn voor de beantwoording van de ondersteuningsvraag. Als er noodzaak is tot een voorziening wordt dit in het plan beschreven.

Artikel 2.5 Plan en besluit voorziening

(Verkorte) procedure

In uitzonderingsgevallen kan het college, als dit nodig is, een aanvraagformulier gebruiken om snel een voorziening te kunnen verstrekken. Dit kan bijvoorbeeld in spoedgevallen als er snel ondersteuning nodig is en de uitkomst van het hele onderzoek (bijvoorbeeld van een medisch advies) niet afgewacht kan worden.

Ook kan het college, als dit nodig wordt gevonden, op andere wijze van de procedure afwijken door bijvoorbeeld het onderzoek door (andere) hulpverleners te laten uitvoeren. Dat kunnen bijvoorbeeld wijkverpleegkundigen zijn, die bij de inwoner betrokken zijn, de situatie kennen en de ondersteuningsbehoefte kunnen inschatten.

Als het college afwijkt van de normale procedure, geeft het college dit in de besluitvorming aan.

 

Niet terugsturen Plan of aanvraagformulier

Een inwoner kan een aanvraag indienen, door een ondertekend Plan of een (digitaal) aanvraagformulier in te vullen, en ondertekend terug te sturen.

Mocht het college de aanvraag niet ontvangen, zijn er twee mogelijkheden:

  • 1.

    Als tijdens het gesprek een oplossing is gevonden voor de ondersteuningsvraag die niet opgelost hoeft te worden door het college (bijv. algemene voorziening, doorverwijzing, voorliggende voorziening etc.), onderneemt het college geen verdere actie als de inwoner niet alsnog een aanvraag indient. Het college sluit de melding af en informeert de inwoner hierover.

  • 2.

    Voor alle overige situaties stuurt het college de inwoner eenmalig een herinnering met een termijn van 14 dagen om het Plan of aanvraagformulier alsnog retour te sturen. Als de inwoner niet reageert, geen aanvraag indient, wordt de melding afgesloten en de inwoner hierover geïnformeerd.

Duur indicatie

De duur van de indicatie wordt door het college bepaald aan de hand van de aard en omvang van de beperking(en) en belemmering(en), de situatie en is altijd maatwerk.

 

Voor een hulpmiddel gefinancierd door middel van een persoonsgebonden budget (hierna; pgb) stelt het college de termijn van de indicatie in beginsel gelijk aan de periode van de economische/technische afschrijving. De afschrijving wordt definitief bepaald aan de hand van een onafhankelijk technisch afkeurrapport. Deze economische/technische afschrijvingstermijn wordt hieronder aangegeven.

 

Afschrijving en vervanging van hulpmiddelen

Het college hanteert in beginsel de volgende termijnen voor het bepalen van de economische/technische afschrijving voor hulpmiddelen:

a.

badlift

5 jaar

b.

douche en toilethulpmiddel

5 jaar

c.

kind voorziening

5 jaar

d.

kinderduwwandelwagen (handbewogen of elektrisch)

5 jaar

e.

driewielfiets, tandemfiets of andere fiets al dan niet met trapondersteuning

7 jaar

f.

duo-fiets

7 jaar

g.

elektrische aandrijfunit voor rolstoel /duwondersteuning

7 jaar

h.

rolstoel (handbewogen of elektrisch)

7 jaar

i.

rolstoelfiets

7 jaar

j.

scootmobiel

7 jaar

k.

tillift (actief/passief)

7 jaar

l.

traplift

10 jaar

m.

elektrische deurdrangers

14 jaar

n.

plafondtillift

14 jaar

o.

woningaanpassingen

14 jaar

 

Indicatie voor onbepaalde tijd

Als duidelijk is dat de ondersteuningsbehoefte van een inwoner, ongeacht leeftijd, zeer waarschijnlijk niet wijzigt kan een voorziening voor onbepaalde tijd toegekend worden.

 

Als een voorziening op basis van een budget wordt verstrekt, kan het college de termijn van het budget wel begrenzen. Voor de verlenging is meestal geen nieuw onderzoek nodig, het college kan het budget herzien, indien nodig.

Artikel 2.6 Advisering

Externe deskundige

Het college beoordeelt tijdens het onderzoek of het noodzakelijk is om een externe en onafhankelijke deskundige in te schakelen, bijvoorbeeld een medisch of bouwkundig adviseur. Het college bepaalt welke adviseur wordt ingeschakeld. De inwoner (en eventuele huisgenoten) is (zijn) verplicht om aan het onderzoek van de onafhankelijk deskundige mee te werken. Als de inwoner geen medewerking verleent, kan de noodzaak voor ondersteuning niet worden vastgesteld. Dan is het mogelijk dat het college de maatwerkvoorziening niet, of niet volledig, toekent.

Het is aan het college om te bepalen op welke wijze het advies wordt meegenomen in de toekenning of afwijzing van de maatwerkvoorziening. In de motivering van het besluit vermeldt het college de inhoud van het advies, zodat voor de inwoner duidelijk is op welke wijze het advies bij de besluitvorming is betrokken.

Als het externe adviestraject niet binnen de wettelijke onderzoekstermijn van zes weken kan worden afgerond, dan kan het college de termijn verlengen. De kosten van het advies zijn voor rekening van het college.

Artikel 2.7 Beslistermijn

Opschorten beslistermijn

Het college kan met instemming van de aanvrager de beslistermijn schriftelijk opschorten (uitstellen) als het college de aanvraag niet binnen de termijn kan behandelen.

Als het college een besluit niet binnen de vastgestelde termijn kan nemen, dan noemt het college een nieuwe redelijke termijn waarbinnen het besluit alsnog wordt genomen en informeert de inwoner hierover.

Artikel 2.8 Verval van recht

Als een inwoner een indicatie heeft ontvangen over een voorziening of een pgb, dan dient de inwoner de ondersteuning binnen 6 maanden te starten of aan te schaffen als dit een hulpmiddel betreft. Als dit niet is gebeurd, dan vervalt het recht op deze voorziening en/of het pgb. Als een inwoner onverwachts in de situatie is gekomen waardoor het niet gestart of besteed kon worden, dan wordt hierop maatwerk toegepast. Verval van recht wordt opgenomen in het besluit.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 3.1 Voorzieningen Jeugdhulp en Wmo

Huishoudelijke ondersteuning en opname in een instelling of overlijden van de inwoner

Als een inwoner wordt opgenomen in een instelling of overlijd dan ontvangt de achterblijvende inwoner, gedurende een periode van maximaal 4 weken, de toegekende uren huishoudelijke ondersteuning. Dit geldt voor alle vormen van huishoudelijke ondersteuning.

 

Uitgangspunten bij de zorg voor kinderen en hun capaciteiten

Hieronder wordt aangegeven wat het college verwacht van (gezonde) kinderen in een bepaalde leeftijdsfase in relatie tot zorg en ondersteuning.

 

Kinderen van 0 tot en met 4 jaar:

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • -

    moeten volledig verzorgd of ondersteund worden bij aan- en uitkleden, eten en wassen;

  • -

    zijn over het algemeen voor hun 4e jaar zindelijk;

  • -

    hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding;

  • -

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

Kinderen van 5 tot en met 11 jaar:

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • -

    hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging;

  • -

    zijn over het algemeen zindelijk;

  • -

    sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld tweemaal per week;

  • -

    hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en naar hun activiteiten gaan;

  • -

    hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school of een vervangende dagbesteding, oplopend van 22 tot 25 uur per week.

Kinderen van 12 tot en met 17 jaar:

  • -

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • -

    kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden, kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • -

    hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging;

  • -

    sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week;

  • -

    hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer;

  • -

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding van opleiding en/of werk.

Kinderen van 18 tot en met 22 jaar:

  • -

    kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen:

    • o

      het schoon houden van sanitaire ruimte en één kamer,

    • o

      de was verzorgen voor één persoon,

    • o

      boodschappen halen voor één persoon,

    • o

      de maaltijden verzorgen,

    • o

      afwassen en opruimen.

  • -

    Indien nodig en mogelijk kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun activiteiten behoren. De zorg door kinderen en jongvolwassenen wordt in mindering gebracht op de indicatie voor het gezin. Het betreft altijd maatwerk.

Kinderen van 23 jaar en ouder:

Van hen wordt verwacht dat zij zelfstandig alle huishoudelijke taken en activiteiten kunnen overnemen van een meerpersoonshuishouden.

 

Kindzorg

Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen en/of ziekte (tijdelijk) niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is verantwoordelijk voor de opvang en (het organiseren van de noodzakelijke) verzorging van de kinderen. Uitgangspunt is dat bij uitval van één van de ouders de andere ouder deze zorg waar mogelijk overneemt. Dit noemen we gebruikelijke hulp, deze zorg hoeft het college niet te compenseren.

Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor kinderen tot de leeftijd van vijf jaar. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk in afwachting van een definitieve oplossing. Het college geeft een indicatie in principe af voor de maximale duur van drie maanden om ouder(s) of verzorger(s) de mogelijkheid te bieden een oplossing te regelen. Van ouders verwacht het college dat ze zich tot het uiterste inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Verder is ook van belang of de inwoner aanspraak kan maken op ondersteuning via de zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo.

 

Normtijden Kindzorg 1 :

Voor het beoordelen wat de tijdsbelasting is van zorg voor kinderen hanteert het college de volgende normtijden.

voor kinderen tot 5 jaar hanteert het college de volgende normtijden:

naar bed brengen:

10 minuten per keer per kind

uit bed halen:

10 minuten per keer per kind

wassen en kleden:

30 minuten per kind

eten/en of drinken geven:

20 minuten per broodmaaltijd/ 25 minuten per warme maaltijd

babyvoeding (fles geven):

20 minuten per keer per kind

luier verschonen:

10 minuten per keer per kind

naar school/kinderdagverblijf/peuterspeelzaal halen en brengen:

15 minuten per keer per gezin

Het college kent maximaal een voorziening toe van 40 uur per week voor een maximum van 3 maanden en zoveel minder en korter als mogelijk.

 

Aanwezigheid van veel spullen in een woning

Wanneer een woning (zeer) vol staat met spullen, zodanig dat dit de huishoudelijke ondersteuning belemmert, dan kan het college verwachten dat de inwoner de spullen vermindert. Hierdoor worden de reguliere schoonmaakactiviteiten, dat wil zeggen: het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ er niet door belemmerd. Voor de aanwezigheid van veel spullen in de woning verleent het college geen extra ondersteuningstijd.

 

Huisdieren

Voor de verzorging van (gezelschap)huisdieren is de inwoner zelf verantwoordelijk. Het college verleent hier geen extra tijd voor in het kader van huishoudelijke ondersteuning.

Voor huisdieren kan extra inzet van ondersteuning wel noodzakelijk zijn, als het dier functioneert als ‘hulpmiddel’, mits een (gecertificeerde) therapie- of hulphond.

 

Traplift

Bij het plaatsen van een traplift beoordeelt het college of de trap voldoet aan het huidige Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Als er aanpassingen aan de trap nodig zijn, dan is de inwoner hier verantwoordelijk voor. Als het gaat om een huurwoning is de woningbouwcorporatie verantwoordelijk voor de aanpassing(en).

 

Rolstoelen

Het college verstrekt een rolstoel als deze nodig is voor het structureel zittend verplaatsen in en om de woning. Het college verwacht dat inwoners zelf verantwoordelijk zijn voor aanschaf en onderhoud van rolstoelen voor incidenteel gebruik.

Accessoires op een rolstoel die wenselijk, maar niet noodzakelijk zijn, worden niet vergoed door het college.

 

Rolstoel en Wet langdurige zorg (Wlz)- indicatie of verblijf in Wlz-instelling

Op grond van de Wmo kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoel of vervoersvoorziening toekennen als de inwoner een indicatie heeft op grond van de Wlz. Hierbij is de verzilveringsvorm leidend. Bij verblijf in een instelling (of deeltijdverblijf) kan een inwoner aanspraak maken op een rolstoelvoorziening of vervoersvoorziening (anders dan Regiotaxi) vanuit de Wlz. Het college verstrekt dan geen maatwerkvoorziening op grond van de Wmo.

Als een inwoner niet verblijft in een instelling en één van de volgende Wlz-indicaties heeft (Volledig pakket thuis (VPT), Modulair pakket thuis (MPT) of pgb) dan kan de inwoner in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening of vervoersvoorziening op grond van de Wmo.

Voor een mobiliteitshulpmiddel (bijvoorbeeld rolstoel of scootmobiel), toegekend vanuit de Wmo, van een inwoner die vóór 1 januari 2020 al verbleef in een instelling met een indicatie Wlz blijft de Wmo verantwoordelijk voor onderhoud en/of aanpassing van de rolstoel/scootmobiel. Op het moment dat het middel technisch aan vervanging toe is, dan moet vervanging aangevraagd worden bij het Zorgkantoor op grond van de Wlz.

 

Voor een mobiliteitshulpmiddel (bijvoorbeeld rolstoel of scootmobiel), toegekend vanuit de Wmo, van een inwoner die ná 1 januari 2020 met een Wlz-indicatie verhuist naar een Wlz-instelling wordt de instelling verantwoordelijk voor het mobiliteitshulpmiddel.

 

Het college volgt het landelijk beleid gemaakt voor inwoners die naar een Wlz-instelling verhuizen en de intentie hebben om minimaal 18 dagen per jaar bij het ‘achterblijvende’ thuis willen logeren.

Het gaat hierbij om hulpmiddelen die vanuit de Wmo zijn verstrekt en die redelijkerwijs niet vanuit de zorginstelling zijn mee te nemen en noodzakelijk zijn om te kunnen logeren.

 

Onderhoud, reparatie en het vervangen van de verstrekte hulpmiddelen bij het ‘achterblijvende’ thuis, op een later moment, met dezelfde functionaliteiten vallen onder deze afspraken.

De vertrekkende gemeente blijft verantwoordelijk voor de financiering, ook in het geval inwoner verhuist naar een Wlz- instelling in een andere gemeente.

 

Sportvoorziening

Wanneer het voor de inwoner zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen, kan het college een sportvoorziening toekennen. Dit is mogelijk als de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een inwoner zonder beperkingen maakt voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport. Het college kan een sportrolstoel verstrekken maar ook een ander sporthulpmiddel. De inwoner moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. Dit kan bijvoorbeeld door het overleggen van een bewijs van lidmaatschap van een sportvereniging. Verwacht mag worden dat de levensduur van een sportvoorziening minimaal drie jaar is.

 

Duwondersteuning voor rolstoel/ aandrijfondersteuning

Voor hoepelondersteuning vraagt het college geen eigen bijdrage aan de inwoner, een hoepelondersteuning is een noodzakelijke aanpassing van de rolstoel vooral voor gebruik in huis. Als een duwondersteuning nodig is, dan vraagt het college een eigen bijdrage aan de inwoner. Duwondersteuning betreft een vervoersondersteuning want deze wordt vooral buiten gebruikt.

 

Begeleiding

Het college zorgt ervoor dat na gedegen onderzoek inwoners, die niet in staat zijn de normale dagelijkse activiteiten uit te voeren, ondersteuning kunnen krijgen. Van belang is dat het sociaal netwerk en/of algemene voorzieningen de behoefte niet (helemaal) kunnen oplossen.

 

Hierbij gaat algemeen toegankelijke begeleiding, in het voorliggend veld of sociale basis, voor.

Wanneer dit niet de noodzakelijke oplossing biedt kan er sprake zijn van een maatwerkvoorziening.

 

De maatwerkvoorziening Begeleiding is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, op het moment dat de inwoner dit niet (helemaal) zelfstandig kan.

De maatwerkvoorziening zorgt ervoor dat inwoners zo lang als mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen (blijven)wonen. Deze begeleiding kan zowel individueel als in groepsverband (dagbesteding) worden geboden, waarbij begeleiding in groepsverband voorliggend is.

 

Bij dagbesteding gaat het om een dagprogramma dat school en/of werk vervangt met als doel:

  • -

    ontmoeting;

  • -

    het hebben van dagelijkse en/of wekelijkse structuur;

  • -

    vaardigheden behouden;

  • -

    participatie behouden of te bevorderen;

  • -

    ontlasten van de thuissituatie/mantelzorger(s)

  • -

    begeleiding naar (on)betaald werk niet zijnde jobcoaching.

Individuele begeleiding richt zich op het actief herstellen of (gedeeltelijk) behouden van vaardigheden van de inwoner. Het gaat om het begeleiden naar een zo hoog mogelijk niveau van zelfredzaamheid. Er wordt niet uitgegaan van de beperking maar vooral van de eigen kracht van de inwoner, het leervermogen en de te behalen resultaten in afstemming met de inwoner. Daarnaast wordt er gestreefd om de inwoner zoveel als mogelijk regie over het eigen leven te laten voeren, met minimale inzet van professionals. Indien mogelijk wordt ook het sociaal netwerk of het voorliggend veld betrokken. Ook dient de begeleiding goed aan te sluiten bij de leefwereld van de inwoner.

 

De resultaatgebieden van de maatwerkvoorziening Individuele Begeleiding zijn:

  • 1.

    zelfzorg en (geestelijke en lichamelijke) gezondheid

  • 2.

    regelvermogen en dagstructuur

  • 3.

    administratie en financiën (alleen in combinatie met andere doelen, anders voorliggend of informeel)

  • 4.

    sociaal en persoonlijk functioneren

  • 5.

    zingeving en meedoen

  • 6.

    woonvaardigheden/zelfstandig voeren van huishouden

Begeleiding individueel of groep

Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding- groep de aangewezen vorm van begeleiding.

Wanneer de ondersteuningsbehoefte bestaat uit één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en niet uit het daadwerkelijk bieden van dagstructuur, dan is individuele begeleiding de aangewezen vorm in plaats van begeleiding groep. Een contra-indicatie, zoals infectiegevaar of ernstige energetische beperkingen kan leiden tot de noodzaak van individuele begeleiding.

 

In de praktijk kunnen individuele begeleiding en begeleiding groep naast elkaar bestaan (als deze ondersteuning niet op hetzelfde moment van de dag plaatsvindt).

 

Waakvlam

Het is van belang dat er al tijdens het ondersteuningstraject wordt nagedacht over eventuele nazorg en waakvlamfunctie bij het afsluiten van de individuele begeleiding; is er iemand die vinger aan de pols kan houden en kan opschalen indien nodig? Deze waakvlamfunctie wordt eerst gezocht in eigen kracht, eigen netwerk of voorliggend veld. Eventueel kan de waakvlamfunctie digitaal plaatsvinden. Hierbij is niet uitgesloten dat de aanbieder van de waakvlamfunctie door een andere aanbieder wordt uitgevoerd.

 

Dagbesteding

Het college gaat uit van een maximum aan dagbesteding van negen dagdelen per week.

Bij arbeidsmatige dagbesteding kan het college de indicatie indien nodig afgeven tot maximaal de pensioengerechtigde leeftijd

Als vervoer naar de dagbesteding noodzakelijk is en de inwoner krijgt hiervoor een toekenning dan wordt de dichtstbijzijnde passende dagbesteding toegekend.

 

Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) op basis van een Wmo indicatie

Het gaat om lokaal en regionaal vervoer. Bijvoorbeeld om in de buurt of regio boodschappen doen, uit te gaan, familie en vrienden te bezoeken of naar een ontmoetingscentrum te gaan.

 

Inwoners die niet zelfstandig kunnen reizen vanwege een fysieke- en mentale beperking of een chronische ziekte kunnen in aanmerking komen voor de maatwerkvoorziening ‘collectief vervoer’ tegen gereduceerd Wmo tarief. Er moet een structurele, frequente vervoersbehoefte zijn.

 

Vervoer in verband met (structureel) bezoek aan een ziekenhuis voor behandeling, valt in basis onder de Zorgverzekeringswet. Bij afwijzing van de zorgverzekeraar kan de Wmo als vangnet dienen.

 

Bij het onderzoek bekijkt het college welke bestemmingen een inwoner op eigen kracht nog kan bereiken. Als een inwoner vanwege zijn beperking niet meer zelf mag autorijden, kan het reizen met openbaar vervoer of fietsen een optie zijn. Een inwoner kan gebruik maken van algemene voorzieningen.

Als de inwoner nog mogelijkheden heeft voor zelfstandig vervoer op kortere afstanden met een ander hulpmiddel dan de auto bijvoorbeeld (fiets, scootmobiel of elektrische rolstoel), houdt het college hier rekening mee en kan het maximale kilometeraantal naar beneden aangepast worden. Want een deel van de afstanden kan de inwoner met een ander hulpmiddel oplossen. Op die manier is het CVV een aanvulling op de kilometers die niet met het andere hulpmiddel kan worden afgelegd.

 

Voor het vaststellen van de hoogte van het aantal kilometers, op jaarbasis, hanteert het college onderstaande tabel als richtlijn. Kilometers die in een kalenderjaar niet worden gebruikt komen aan het eind van het jaar te vervallen.

 

Kilometerbudget

Omschrijving

klein

 

tot 300 km per jaar

Inwoner is af en toe afhankelijk van het CVV.

Inwoner kan op eigen kracht middellange afstanden afleggen door gebruik te maken van andere voorzieningen bijvoorbeeld een fiets, scootmobiel of wordt gereden door derden. Voor de korte afstand zelf in staat om auto te rijden.

midden

 

300- 750 kilometer per jaar

Inwoner is deels afhankelijk van het CVV.

Inwoner kan op eigen kracht korte afstand afleggen door gebruik te maken van andere voorzieningen, bijvoorbeeld een fiets of scootmobiel. Inwoner is voor (delen van de) afstanden afhankelijk van het CVV.

groot

 

750-1500 kilometer per jaar

Inwoner is volledig afhankelijk van het CVV.

 

Als begeleiding tijdens het vervoer noodzakelijk is, kan een OV-begeleiderskaart (op grond van het besluit Personen Vervoer 2000, artikel 45) een voorliggende mogelijkheid zijn, waarmee een begeleider gratis mee mag reizen in het OV.

 

Onder regionale vervoersbehoefte verstaat het college het reizen binnen een afstand van 25 kilometer van de woning van de inwoner. De inwoner kan, indien nodig, 10 kilometer verder reizen. De inwoner betaalt hiervoor het commerciële tarief.

Het college kan een aantal bestemmingen aanmerken als puntbestemming die ook onder het gereduceerde Wmo tarief vallen. De puntbestemmingen staan op de website van de gemeente en de vervoerder.

 

Vervoer van en naar dagbesteding of participatiebaan, werk of school valt niet onder het gereduceerde tarief van het CVV. Wanneer een inwoner bij deze verplaatsingen belemmeringen ondervindt, kan een beroep worden gedaan op andere wettelijke voorzieningen, zoals ziekenvervoer op grond van de zorgverzekeringswet of leerlingenvervoer. Voor het woon-werkverkeer blijven werkgever en werknemer gezamenlijk verantwoordelijk (er kan eventueel een aanvraag via het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen -UWV- worden gedaan). Vervoer van en naar dagbesteding voorziet het college indien nodig in de maatwerkvoorziening waarbij dagbesteding wordt toegekend, waarbij het vervoer door de aanbieder van de dagbesteding wordt verzorgd. In uitzonderlijke situaties kan het vervoer van en naar dagbesteding via het CVV worden ingezet.

 

Medische begeleiding

Als er medische noodzaak is voor begeleiding tijdens het reizen kan het college hiervoor een indicatie afgegeven. Dit geldt voor inwoners die vanwege hun beperking of belemmering niet zelfstandig kunnen en mogen reizen. De indicatie wordt verstrekt voor situaties waar mogelijk een acute handeling nodig is tijdens de rit. De medisch begeleider reist gratis mee. De indicatie van de inwoner bepaalt hiermee dat zelfstandig reizen niet meer mogelijk is. Het college kan ten behoeve van een indicatie ‘reizen met medisch begeleider’ onafhankelijk medisch advies inwinnen.

 

Een sociaal (niet medisch noodzakelijke) begeleider kan voor hetzelfde tarief als de inwoner meereizen.

 

Bovenregionaal vervoer uitgevoerd door Valys

Valys is er voor reizigers met een mobiliteitsbeperking die sociaal-recreatieve uitstapjes buiten de eigen regio willen maken 2 . Dit vervoer wordt georganiseerd door de Rijksoverheid en is geen vervoer op grond van de Wmo.

Bovenregionaal vervoer ‘Valys’ is een voorliggende voorziening. Bovenregionaal vervoer is voor vervoer van meer dan 25 kilometer enkele reis.

 

Autoaanpassing(en)

Bij verstrekking van autoaanpassingen moet de aan te passen auto de investering nog waard zijn.

De aanpassing moet minimaal 7 jaar mee gaan. Als de inwoner de auto nog moet kopen houdt de inwoner rekening met het doel waarvoor de auto noodzakelijk is. Denk hierbij bijvoorbeeld aan voldoende ramen, stand kachel en voldoende zitplaatsen. In basis wordt verwacht dat de inwoner een al aangepaste auto koopt. Onderhoud, reparatie en verzekering is in basis op kosten van de inwoner.

 

Gewenningsrijlessen

De redelijke kosten van gewenningsrijlessen die noodzakelijk kunnen zijn bij verstrekking van een scootmobiel of elektrische rolstoel kan het college vergoeden. De inzet van een ergotherapeut is voorliggend.

 

Oplaadkosten

Oplaadkosten voor een scootmobiel of een andere elektrische voorziening zijn voor rekening van de inwoner.

 

Woonvoorzieningen, woningaanpassingen

Het college verstrekt waar nodig maatwerkvoorzieningen ten behoeve van het wonen. Dit kan een woningaanpassing zijn, of een voorziening zoals een traplift. De maatwerkvoorziening is gericht op het opheffen of verminderen van problemen bij normaal gebruik van de woning.

Het college treft enkel voorzieningen voor ruimtes met een noodzakelijke woonfunctie.

 

Als uit onderzoek blijkt, dat de goedkoopst passende oplossing verhuizen is, dan bespreekt het college dat met de inwoner. Het is belangrijk om te onderzoeken of de inwoner goede redenen heeft om niet te verhuizen. Het college neemt eventuele kosten die in de toekomst zullen moeten worden gemaakt mee in de overweging. Het college kan de inwoner adviseren te verhuizen en hiermee rekening houden bij het al dan niet toekennen van een maatwerkvoorziening.

 

Als het college de inwoner adviseert te verhuizen kan het college, indien nodig, een advies geven waarin wordt beschreven wat de beperkingen zijn, waarom verhuizen de goedkoopst passende oplossing is en aan welke eisen een geschikte woning moet voldoen. De (onafhankelijke) (woon)urgentiecommissie neemt een besluit op een aanvraag voor een urgentie op medische gronden en neemt hierbij het advies van het college mee. De kosten voor de aanvraag voor een (woon)urgentie op medische gronden zijn voor rekening van inwoner.

 

Het college kan losse woonvoorzieningen zowel in bruikleen als in eigendom verstrekken. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor her verstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), verstrekt het college in eigendom.

 

Woningaanpassing en verhuisplicht

Als de woning alleen passend gemaakt kan worden door middel van een bouwkundige woningaanpassing, dan voert het college deze uit als de noodzaak hiertoe is vastgesteld en de kosten van de woningaanpassing niet hoger zijn dan in het Financieel Besluit opgenomen bedrag

Een woningaanpassing voor bezoek wordt enkel gedaan ten behoeve van frequent bezoek, en alleen ten aanzien van de woonkamer en een toilet.

Als de woning bouwkundig niet is aan te passen, of de kosten hoger uitvallen dan in het Financieel Besluit opgenomen bedrag kan het college de inwoner adviseren om te verhuizen naar een passende woning, zo mogelijk op grond van een woonurgentie. Het college kan in dat geval een compensatie verlenen voor de verhuis- en inrichtingskosten, waarvan de bedragen zijn opgenomen in het Financieel Besluit.

 

(Woon)voorziening voor stalling vervoersvoorziening

(Elektrische) vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen moeten adequaat gestald kunnen worden. Bij een voorziening met een accu is het noodzakelijk dat de stalling droog is, deze afgesloten kan worden en er een aansluiting aanwezig is om de accu op te laden. Bovendien moet de inwoner de verplaatsing van stalling naar woonruimte kunnen maken. Hiervoor zijn mogelijk aanpassingen nodig. Als er geen ruimte is om de voorziening adequaat te stallen dan kan het college bijdragen aan het realiseren of adequaat maken van een dergelijke ruimte.

 

De verantwoordelijkheid ligt bij de inwoner om uit te zoeken of er een stalling gerealiseerd mag worden, bijvoorbeeld bij de Vereniging van Eigenaren.

 

Extra aanpassingen welke noodzakelijk zijn als gevolg van de indeling van tuin of terras, afmetingen van door de inwoner aangebrachte toegangspaden, beplanting in de tuin, erfafscheidingen en dergelijke, verzakking van straatwerk komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Checklist woonvoorzieningen

Bij de bepaling aanvullende criteria voor woonvoorzieningen hanteert het college checklist ‘belangenafweging toepassen primaat van verhuizen’:

  • beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen;

  • kostenvergelijking tussen aanpassen en verhuizen;

  • volkshuisvestelijke factor kan een rol spelen;

  • woning moet binnen een (medisch) aanvaardbare termijn beschikbaar zijn;

  • sociale omstandigheden;

  • afstemming met andere voorzieningen;

  • werksituatie;

  • verandering in woonlasten;

  • wooncomfort;

  • is inwoner huurder of eigenaar van de woning;

  • de wil van inwoner om te verhuizen;

  • overige specifieke omstandigheden.

Daarnaast is het belangrijk dat het college in het onderzoek meeneemt of aanwezige mantelzorg en ondersteuning beschikbaar wil blijven bij een verhuizing.

 

Woningaanpassing in verband met beperkingen van minderjarig kind

Wanneer er een noodzaak is tot aanpassing van de woning in verband met de beperkingen van een minderjarig kind, dan past het college uitsluitend de woning aan waar het kind zijn hoofdverblijf heeft.

 

Mantelzorg

Het college ziet mantelzorg als ondersteuning die wordt geboden door een persoon waarmee de inwoner die ondersteuning nodig heeft een sociale relatie heeft en geen gezamenlijk huishouden voert. Het betreft geen ondersteuning die wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep of in het kader van vrijwilligerswerk.

Mantelzorg is onbetaalde ondersteuning en kan nooit als een verplichting worden opgelegd. De mantelzorgtaken zijn in principe gelijk of aanvullend aan gebruikelijke hulp-taken. Dit zijn over het algemeen taken die iemand bij goede gezondheid zelf had uitgevoerd. Mantelzorg wordt over het algemeen gezien wanneer iemand ondersteuning levert aan een inwoner met een frequentie van ongeveer een 8 uur per week.

 

Kortdurend verblijf

Verblijf in een zorginstelling wordt in beginsel gefinancierd door de Zorgverzekeringswet of de aanvullende verzekering van de inwoner. Wanneer een inwoner hiervoor niet verzekerd is, kan het college een voorziening voor kortdurend verblijf toekennen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor inwoners die intensief zorg en ondersteuning nodig hebben en tijdelijk moeten verblijven in een instelling. De dagelijkse zorg wordt volledig overgenomen. Het is om de mantelzorger te ontlasten, zodat deze de zorg en ondersteuning daarna langer kan volhouden en de inwoner thuis kan blijven wonen.

 

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week met een maximum van 52 etmalen per jaar. Bij kortdurend verblijf van meer dan 3 etmalen per week is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wet langdurige zorg (Wlz) moet worden gesteld. Een uitzondering hierop is dat als uit onderzoek blijkt dat langer aaneengesloten verblijf noodzakelijk is, het college dit kan verstrekken voor maximaal 3 weken. Het aanmelden bij een locatie is de verantwoordelijkheid van de inwoner.

 

Andere voorziening dan de inwoner wenst

Het komt voor dat een inwoner verzoekt om een specifieke voorziening. Ook bij de aanvraag om een specifieke voorziening is het nodig dat het college onderzoekt (bijlage 1) of de specifieke voorziening de meest passende is, de Wmo is namelijk geen claimgerichte wet. Het uitgangspunt is dat het college alleen de goedkoopst passende voorziening toekent dan wel dat als uitgangspunt gebruikt bij het verlenen van een andere voorziening.

Als de inwoner vraagt om een andere voorziening dan door het college nodig wordt geacht op grond van het onderzoek, stelt het college dat de inwoner deze mag inzetten, onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    uit het onderzoek blijkt dat de inwoner recht heeft op een maatwerkvoorziening;

  • b.

    de voorziening is gericht op hetzelfde doel als de maatwerkvoorziening;

  • c.

    mits wordt voldaan aan de vereisten van de Wmo en de verordening;

  • d.

    de voorziening veilig, doeltreffend en op de inwoner is gericht;

  • e.

    als de gewenste voorziening die de inwoner ingezet heeft niet het gewenste effect heeft, wordt er geen vervangende voorziening verstrekt.

Deze overwegingen worden door het college opgenomen in de beschikking.

Artikel 3.2 Algemene toekenningscriteria maatwerkvoorziening

Algemeen gebruikelijke voorziening 3

  • 1.

    Het college merkt een voorziening aan als algemeen gebruikelijk als deze:

    • a.

      niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • b.

      daadwerkelijk beschikbaar is;

    • c.

      een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner tot zelfredzaamheid of participatie in staat is;

    • d.

      deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Op basis van de criteria van artikel 3.2.1 van de verordening wordt beoordeeld of de voorziening voor de inwoners algemeen gebruikelijk zijn. Aan de hand van deze criteria heeft het college onderstaande lijst van voorzieningen opgesteld die in basis als algemeen gebruikelijke op het gebied van wonen worden aangemerkt. Deze lijst is niet limitatief en kan door het college worden aangepast aan de hand van maatschappelijke ontwikkelingen en jurisprudentie. De lijst bevat zowel hulpmiddelen als woningaanpassingen.

Als bij een inwoner sprake is van bijzondere omstandigheden dan kan het college via de hardheidsclausule besluiten om toch een voorziening uit de onderstaande lijst toe te kennen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

 

Het college beschouwt in basis onderstaande voorzieningen op het gebied van wonen als algemeen gebruikelijk:

 

Hulpmiddelen

  • bad(douche)kruk

  • badplank

  • badzitje

  • badkamer/douchevloer voorzien van antislipmatten

  • douchestoel op poten

  • douchetoiletstoel op poten

  • noicecancelling (koptelefoon)

  • toiletstoel op poten

  • toiletverhoger, alle hoogtes

Woningaanpassingen

  • airconditioning

  • badkamer/douchevloer voorzien van antislipbehandeling

  • deurvastzetter

  • domotica, zoals

    • o

      halofoon, extra bedieningspunt op bestaande halofooninstallatie/videofoon

    • o

      lichtdimmer

    • o

      telecom met videoverbinding naar smartphone

  • douchezitje aan de wand

  • drempelhulpen/oplopen voor tot en met 5 cm hoogteverschil

  • elektrische garagedeur

  • glijstang (inclusief douchekop en slang)

  • hendel mengkraan en/of een thermostatische kraan

  • ophogen van straatwerk indien de noodzaak tot ophogen is ontstaan door het (ernstig) verzakt zijn van het straatwerk op eigen grond van de woningeigenaar

  • Sanibroyeur

  • seniorenslot

  • stofdrempels verwijderen en plaatsen afdekstrip

  • tussentrede

  • (tweede) trapleuning of een trapbeugel

  • vaste beugels, steunen en wandgrepen (niet opklapbaar)

  • vaste onder rijdbare wastafel

  • verhoogde of verlaagde toiletpot

  • verlaagde bediening klep(boven)raam

  • wastafelspiegel, al dan niet kantelbaar

  • zonwering en/of multishades (duo-rolgordijn)

Algemeen gebruikelijke voorzieningen op het gebied van verplaatsen:

  • elektrische fiets

  • (elektrische) bakfiets

  • loopfiets

  • tandem voor 2 volwassenen

Voorliggende voorzieningen, eigen kracht of sociaal netwerk

Wanneer een inwoner niet zelf, met hulp van het sociaal netwerk of met een algemeen (gebruikelijke) voorziening in staat is tot zelfredzaamheid of participatie kan er sprake zijn van een rol voor het college.

 

Wettelijke voorzieningen waar eerst een beroep op moet worden gedaan voordat een maatwerkvoorziening wordt overwogen, zijn onder andere;

  • Wet langdurige zorg (Wlz)

  • Zorgverzekeringswet (ZvW)

  • Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV).

Indien dit het geval is, dan wordt er op grond van de Wmo geen voorziening verstrekt.

  • kinderopvang: reguliere kinderopvang is een algemene voorziening. De Participatiewet biedt de mogelijkheid tot een Sociaal Medische Indicatie voor een voorziening van kinderopvang.

  • arbeidsvoorzieningen: op grond van ziektewet, WIA, Wajong en Participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk en/of dagbesteding.

In lijn met artikel 2.3.5 lid 6 van de Wmo 2015 weigert het college een voorziening als de inwoner recht heeft op een voorziening in het kader van de Wlz, ook als de inwoner weigert een beroep te doen op de Wlz.

Artikel 3.3 Gebruikelijke en boven gebruikelijke hulp

Volledig jeugd artikel.

Artikel 3.4 Algemene weigeringsgronden voorziening

Anti-revaliderend effect

De voorziening wordt geweigerd wanneer de voorziening de situatie van de inwoner niet verbetert maar in stand houdt of zelfs verslechtert. Artikel 2.3.5 lid 3 van de Wmo 2015 geeft aan dat de voorziening een passende bijdrage moet leveren en bij een anti-revaliderend effect is dit niet het geval.

 

Leven anders organiseren

Wanneer de vraag voor een voorziening weggenomen kan worden door op eigen kracht het leven anders te organiseren, hoeft het college de maatwerkvoorziening niet te verstrekken. Het herinrichten van de woning waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is, zelf een goede zorgverzekering uitkiezen, of het inregelen van een boodschappenservice en daarmee loslaten dat een inwoner zelfstandig de boodschappen doet, gaat voor op de inzet van een voorziening.

 

Eerder versterkte voorziening functioneert nog

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover de aanvraag betrekking heeft op een eerder verstrekte voorziening in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling als de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken.

 

Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de periode waarin de voorziening volgens algemeen geldende opvattingen technisch is afgeschreven. Het college kan een uitzondering maken als een eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet de schuld zijn van de inwoner.

 

Er bestaat geen aanspraak op een vervangende voorziening als het risico op schade of verlies verzekerd had kunnen worden. Het college verwacht van de inwoner dat deze een verzekering afsluit, dit geldt alleen als de voorziening op basis van een pgb is toegekend. Bij een woonvoorziening wordt verwacht dat de inwoner de woonhuis/opstalverzekering, indien nodig, verhoogt. Als een inwoner schade aan een voorziening oploopt door een tegenpartij dan wordt verwacht dat de inwoner dit verhaalt op een eventueel aansprakelijke partij, dan wel meewerkt aan een regresrecht van het college.

 

Oneigenlijk (niet volgens de regels) gebruik van een voorziening

Als aantoonbaar is dat de inwoner de toegekende voorziening niet volgens de regels heeft gebruikt, de voorziening afgeschreven is, dan kan het college weigeren om de voorziening te vervangen.

 

Voorzienbaarheid

In de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr.3, p. 148) opgemerkt dat de maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo nadrukkelijk een hekkensluiter is. Alleen wanneer iemand echt niet zelf, of met hulp van zijn netwerk, in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer een inwoner beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met de beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met de genomen beslissing had kunnen voorkomen.

Bijvoorbeeld: indien een inwoner is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel (dure) aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.’… Deze passage in het bijzonder – maar gelezen in samenhang met de verdere parlementaire geschiedenis –biedt een onderbouwing om het begrip ‘voorzienbaarheid’ in individuele gevallen een rol te laten spelen bij de afwijzing van een maatwerkvoorziening Wmo. Gelet op artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo, de wetsgeschiedenis en de huidige jurisprudentie (ECLI:NL:CRVB:2018:2603) is het belangrijk een expliciete grondslag te hebben voor afwijzing van een maatwerkvoorziening waarbij de ‘voorzienbaarheid’ een rol speelt. Het eerste lid onder b. voorziet in een dergelijke grondslag.

Gelet op de noodzaak tot een individuele beoordeling is de weigeringsgrond als ‘kan-bepaling’ vormgegeven; het college is daarmee altijd gegeven een inhoudelijke afweging te maken bij iedere individuele aanvraag.

 

Voorzienbaarheid moet goed onderzocht en in kaart worden gebracht. Het college onderzoekt wat voor de inwoner relevante zaken zijn die de inwoner met beperkingen en belemmeringen had kunnen en moeten weten. Als een inwoner een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, is aannemelijk dat de problemen niet te voorzien waren. Het is wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, de inwoner al had kunnen voorzien dat er problemen met het gebruik van de woning zouden kunnen ontstaan en dan mag het college van de inwoner verwachten dat deze, rekening houdend met deze verwachting, nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen of het plaatsen van een inloopdouche.

 

Tijdens het onderzoek wordt gekeken of de inwoner had kunnen voorzien en voorkomen dat er problemen zouden optreden. Als er sprake is van een verwachte toename in de beperkingen en belemmeringen, wijst het college de inwoner er op om zelf actie te ondernemen. Dit wordt vastgelegd in het Plan. Meldt de inwoner zich op enig moment om in aanmerking te komen voor voorzieningen, dan kunnen de besproken acties de basis vormen om vast te stellen welke maatregelen de inwoner redelijkerwijs zelf had kunnen nemen en uitvoeren. Heeft de inwoner dit nagelaten zonder gegronde reden, dan hoeft het college geen maatwerkvoorziening toe te kennen.

 

Langdurig noodzakelijk

Een maatwerkvoorziening wordt in basis toegekend als er sprake is van een langdurige beperking en als wordt voldaan aan de eisen van de Wmo en de Verordening. Als er sprake is van een kortdurende beperking verwacht het college dat de inwoner zelf de benodigde maatregelen treft, bijvoorbeeld als een operatie is gepland en inwoner zelf ondersteuning kan regelen voor die tijd.

Als de verwachting is dat inwoner na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan gaat het college uit van een kortdurende noodzaak.

Onder ‘langdurig noodzakelijk’ verstaat het college langer dan zes maanden. Indien het een terminale fase betreft dan wordt niet naar de zes maanden termijn gekeken. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, wordt uitgegaan van langdurige noodzaak.

 

Hoewel het college er expliciet van uit gaat dat de inwoner zelf de ondersteuning regelt na een (planbare) operatie, ziekenhuisopname of revalidatie, kan het college in uitzonderlijke gevallen kortdurend huishoudelijke ondersteuning inzetten om de zelfredzaamheid en participatie van een inwoner te bevorderen om escalaties te voorkomen.

 

Niet noodzakelijke verhuizing

Maatwerkvoorzieningen worden niet toegekend als zij het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor de inwoner geschikte woning zonder noodzaak voor de verhuizing. Dit kan anders zijn bij een belangrijke reden voor verhuizing, zoals het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is.

De beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Als een inwoner een voorziening wenst dan verwacht het college van de inwoner dat deze vooraf tijdig contact opneemt met het college, zodat deze kan bepalen of een maatwerkvoorziening in de nieuwe woning toegekend kan worden.

Artikel 3.5 Aanvullende criteria voorziening Jeugd – draagkracht, draaglast en eigen kracht

Volledig jeugd artikel.

Artikel 3.6 Gebruik Wmo voorzieningen in het buitenland

Voorafgaande toestemming

De inwoner mag met voorafgaande toestemming van het college een voorziening tijdelijk in het buitenland gebruiken.

Het college is niet verantwoordelijk voor onderhoud of reparatie van de voorziening die in het buitenland nodig was of uitgevoerd is.

Artikel 3.7 Aanvullende criteria Wmo

Terugwerkende kracht

Als een inwoner zelf het probleem heeft opgelost dan hoeft het college geen voorziening meer toe te kennen. De inwoner heeft zichzelf al ‘gecompenseerd’ in de zelfredzaamheid of participatie.

 

Niet grotendeels op inwoner gericht

Het college verstrekt enkel een maatwerkvoorziening aan een individuele inwoner.

Een aanvraag ten behoeve van een gemeenschappelijke ruimte wordt in basis niet verstrekt.

Artikel 3.8 Beschermd wonen en 3.9 maatschappelijke opvang

Bij ‘Beschermd Wonen’ gericht op participatie gaat het om inwoners die een beschermde woonomgeving en toezicht nodig hebben, maar voor wie er geen noodzaak is voor opname in een instelling vanwege een psychiatrische behandeling. Beschermd Wonen gericht op behandeling is onderdeel van de Zorgverzekeringswet.

 

Het betreft inwoners die vanwege psychische beperkingen op meerdere momenten van de dag begeleiding en toezicht nodig hebben. De zorgverlening moet op relevante (onverwachte) momenten ondersteunen bij de oordeelsvorming over essentiële zaken in het dagelijkse leven. De inwoner kan de consequenties van eigen handelen niet overzien. Het mogelijke gevaar kan optreden als gevolg van het ontbreken van voldoende regie en regelvermogen. Vanwege de psychische problemen is de inwoner niet (altijd) in staat tijdig een zorgverlener op te roepen. Er doen zich dagelijks ongeplande zorgmomenten voor, waarbij de zorgverlener het initiatief moet nemen om op deze momenten de zorg te verlenen.

 

Ook erkent de inwoner niet altijd de behoefte aan zorg, waardoor mogelijk gevaar kan ontstaan. Het wachten op de komst van de zorgverlener als zich ongeplande zorgmomenten voordoen brengt de inwoner niet in levensgevaar.

 

Het kerndoel van verblijf op basis van ‘beschermd wonen’ is gericht op het creëren van de noodzakelijke voorwaarden om samenhangende zorg te kunnen leveren die in de thuissituatie van de zorg vragende inwoner niet adequaat of niet effectief geleverd kan worden. De zorgbehoefte is niet op te lossen met andere (voorliggende) voorzieningen en/of extramurale zorg.

 

Opvang is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat de inwoner in elke gemeente van Nederland een aanvraag kan doen voor opvang. Nadere afspraken hierover zijn vastgelegd in het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang. In het Convenant zijn model-beleidsregels geformuleerd die we naleven.

 

Voor Vijfheerenlanden voert centrumgemeente Utrecht de functies Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang uit. De verordening en nadere regels van Utrecht zijn hier van toepassing4.

Artikel 3.10 Overgang van 18- naar 18+

Voorbereiding overgang Jeugdwet naar Wmo

Gemeenten zijn via de Jeugdwet verantwoordelijk voor de ondersteuning aan jeugdigen tot 18 jaar. Vanaf 18 jaar is de Wet maatschappelijke ondersteuning van toepassing.

In uitzonderingsgevallen kan de Jeugdwet van toepassing blijven tot het 23e jaar van de inwoner, dit wordt de verlengde Jeugdwet genoemd.

Om de continuïteit van de ondersteuning te waarborgen, stelt het college vroegtijdig in aanloop naar het moment dat de jeugdige 18 wordt, samen en liefst ook met de betrokken en de zorgaanbieder een toekomstplanperspectiefplan op. In het toekomstperspectiefplan worden de vijf pijlers van volwassenheid: Support, Wonen, School & Werk, Inkomen en Welzijn beschreven.

Het college stelt bij voorkeur het toekomstperspectiefplan op zodra de jeugdige de leeftijd van 16,5 jaar bereikt en minimaal 9 maanden voordat de jeugdige 18 jaar wordt. De betrokken jeugdprofessionals nemen hiervoor het initiatief en betrekken de Wmo medewerkers hierbij voor een goede overdracht.

Artikel 3.11 Afstemming met andere vormen van ondersteuning

Geen beleidsregel

Hoofdstuk 4 Een voorziening in de leveringsvorm pgb inclusief kwaliteitseisen

Artikel 4.1 Criteria leveringsvorm voorziening als pgb (art. 8.1.1. Jw/art. 2.3.6 Wmo)

Geen beleidsregel

Artikel 4.2 Pgb en ondersteuning uit het sociaal netwerk

Het college stelt de volgende, aanvullende kwaliteitseisen aan hulpverlening uit het sociaal netwerk;

  • a.

    De hulpverlener heeft de in relatie tot de behoeften, persoonskenmerken en de ondersteuningsvraag van de inwoner benodigde expertise en ervaring.

  • b.

    De ondersteuning vanuit het sociaal netwerk is beter, meer effectief en doelmatiger dan ondersteuning door een professionele aanbieder.

  • c.

    De hulpverlener uit het sociaal netwerk is voldoende op de hoogte van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van de ondersteuning verbonden zijn.

  • d.

    Bij de hulpverlener uit het sociaal netwerk is geen sprake van (dreigende) overbelasting.

Artikel 4.3 Hoogte en tarieven pgb

De verordening geeft aan hoe de hoogte van het pgb wordt berekend. Op basis van deze berekeningswijze vastgesteld budget moet de inwoner in staat worden gesteld de ondersteuning die nodig is van derden in te kopen. Het college hoeft geen pgb toe te kennen voor kosten van de ondersteuning die boven de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura ligt. Om te kunnen stellen dat het bedrag boven de kostprijs ten lasten komt van de inwoner, is het wel van belang dat er minimaal één maatwerkvoorziening in natura beschikbaar is.

Als in individuele situaties aantoonbaar is dat de berekeningswijze, zoals beschreven in de Verordening, leidt tot een pgb-bedrag waarmee de inwoner niet in staat is de benodigde ondersteuning van derden in te kopen, dan kan het college afwijken van de berekeningswijze. Uiteraard met de kanttekening dat het college een pgb voor dat deel kan weigeren waar de kosten van het in kopen van de ondersteuning van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura. Het is aan het college om (cijfermatig) te onderbouwen hoe in de betreffende situatie de hoogte van het pgb is bepaald en te onderbouwen en/of te onderzoeken dat – het budget inderdaad toereikend is om de benodigde ondersteuning van derden te kunnen inkopen. De bewijslast met betrekking tot de ‘toereikendheid’ ligt bij het college. Het is aan de inwoner om eventuele bijzonderheden aan te leveren.

 

De hoogte van een pgb voor de inkoop van diensten (b.v. begeleiding of huishoudelijke ondersteuning) wordt met name bepaald door wat het college zou financieren als de betreffende maatwerkvoorziening in natura zou worden verstrekt.

Als er sprake is van een hulpverlener uit het informele netwerk of een hulpverlener op basis van zzp hanteert het college een lager tarief omdat er geen sprake is van overheadkosten.

 

Voor hulpmiddelen wordt de hoogte van het pgb bepaald aan de hand van het tarief van de hulpmiddelen of voorzieningen die het college in zorg in natura verstrekt. Bij het bepalen van het pgb budget onderscheidt het college de aanschafprijs waar nodig van het budget voor onderhoud, reparatie en verzekering. Als het richtbedrag niet beschikbaar is, vraagt het college een offerte op.

 

Begeleidingsmatrix en pgb sociaal netwerk

Met ingang van 1 oktober 2022 is de raamovereenkomst voor de maatwerkvoorziening Individuele Begeleiding in werking getreden. Vanaf die datum wordt individuele begeleiding geïndiceerd in één van de 18 producten in het productmodel individuele begeleiding. Aan het product is een maandtarief gekoppeld dat de aanbieder kan declareren.

 

Omdat individuele begeleiding niet meer in uren maar in een bandbreedte wordt geïndiceerd is het uurtarief voor individuele begeleiding vertaald naar een maximum maandtarief per product. Dit maximum maandtarief is berekend op basis van het gemiddelde aantal uren per product binnen de vastgestelde bandbreedte van uren in de betreffende productcategorie zoals vermeld in ‘Bijlage 10 Naar maandtarieven’5.

 

Door het gemiddeld aantal uren per product te vermenigvuldigen met het pgb tarief dat van toepassing is, worden de maximale bedragen voor pgb voor hulp uit het sociaal netwerk vastgesteld. Dit overzicht is opgenomen in het Financieel besluit.

 

1-2 resultaatgebieden

3-4 resultaatgebieden

5-6 resultaatgebieden

Behouden

Ontwikkelen

Behouden

Ontwikkelen

Behouden

Ontwikkelen

Onder grens

Boven grens

Onder grens

Boven grens

Onder grens

Boven grens

Onder grens

Bovengrens

Onder grens

Bovengrens

Onder grens

Bovengrens

Gemiddeld

3,3

4,0

4,9

6,0

4,9

6,0

7,4

9,1

7,4

9,1

11,1

13,6

Plus

4,9

6,0

7,4

9,1

7,4

9,1

11,1

13,6

11,1

13,6

16,7

20,4

Plusplus

6,6

8,1

9,9

12,1

9,9

12,1

14,8

18,1

14,8

18,1

25,2

30,8

Tabel: Bandbreedte.

 

Twee offertes

In basis is één reële offerte voor het kunnen bepalen van de hoogte van een pgb door het college voldoende. Als de aanschafprijs naar verwachting meer bedraagt dan € 10.000, dan vraagt het college aan de inwoner om minimaal twee reële offertes aan te leveren.

Artikel 4.4 Besteding pgb, niet betrokken kosten

Geen beleidsregel

Artikel 4.5 Besteding en verantwoording pgb

Rol van de SVB bij pgb diensten Betaling- trekkingsrecht

Een inwoner wordt gevraagd om een pgb plan in te vullen en aan te leveren gedurende of na afronden van het onderzoek. Hierin wordt beschreven wat de inwoner met het pgb wil inkopen en tegen welk tarief. Als het tarief in het pgb-plan hoger is dan het tarief van zorg in natura, en de inwoner gaat hiermee akkoord dan dient de inwoner, bij toekenning van het pgb, het verschil zelf aan te vullen bij de SVB. Dit kan door het verschil te storten bij de SVB. Op het pgb-plan wordt duidelijk beschreven wat en welke expertise de gekozen zorgverlener heeft. De pgb- betalingen voor diensten gaan via de SVB. De SVB verricht de betalingen namens de pgb-houder aan de hulpverleners. De pgb-houder moet de SVB opdracht geven voor betaling van hun hulpverleners, het zogenoemde trekkingsrecht.

Om pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de pgb-houder een zorgovereenkomst afsluiten met de hulpverlener en aanleveren bij de SVB. Bij de herbeoordeling van de indicatie wordt het pgb-plan geëvalueerd.

 

Verantwoording en controle pgb

Ter aanvulling op het trekkingsrecht kan het college gedurende het jaar via steekproeven bij de pgb-beheerder door een huisbezoek en/of een administratieve controle nagaan of het pgb besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is (rechtmatigheid) en de inhoudelijke zorgverlening en ondersteuningsvraag met de pgb-beheerder bespreken (doelmatigheid).

Als het college tijdens de huisbezoeken onrechtmatigheden of ondoelmatig gebruik van het pgb constateert, dan kan het college besluiten om voorwaarden te stellen aan voortzetting van het pgb of het verstrekken van het pgb te heroverwegen, te wijzigen en eventueel te beëindigen.

 

In een steekproef, vanuit de accountant, kunnen jaarlijks een aantal dossiers worden onderworpen aan een intensieve controle. De budgethouder moet hieraan meewerken en alle gevraagde stukken indienen bij het college. Het niet of niet volledig indienen van gevraagde stukken kan leiden tot geheel of gedeeltelijke terugvordering.

 

Periodieke evaluatie

Op grond van artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 moet het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is de beslissing tot een maatwerkvoorziening, waaronder pgb’s, te heroverwegen. Deze evaluatiemomenten worden in het document prestatieverklaring vastgelegd. Met de inwoner wordt gekeken of de voorziening nog passend is.

Bij een eventuele heroverweging wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen twee aspecten:

  • a.

    passendheid: het besluit wordt inhoudelijk opnieuw bekeken om te bepalen of de gegeven ondersteuning (nog steeds) goed aansluit bij de behoefte van de inwoner, en of deze ondersteuning efficiënt is. Hiermee wordt periodiek gekeken of de indicatie die iemand heeft – en daarmee het pgb- nog past bij de individuele situatie.

  • b.

    handhaving: het periodiek heroverwegen van het besluit is ook een middel om fraude en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Zo kan het zijn dat een inwoner bewust of onbewust het budget heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het pgb is afgegeven.

Waar noodzakelijk wordt het plan bijgesteld aan de nieuwe situatie en/of opnieuw vastgesteld welke zorg/ondersteuning nodig is om de actuele zorgbehoefte te beantwoorden. Bij signalen van oneigenlijk gebruik heeft het college de mogelijk om een pgb terug te vorderen.

Artikel 4.6 Kwaliteitseisen formele ondersteuning met pgb Jeugd en Wmo

Van belang is dat de ondersteuning, gefinancierd middels een pgb van goede kwaliteit is. Om die reden worden er kwaliteitseisen gesteld, de inwoner dient aan te tonen dat er aan de kwaliteitseisen wordt voldaan.

Artikel 4.7 Kwaliteitseisen informele ondersteuning met pgb Jeugd en Wmo

Op grond van artikel 2.3.6, lid 4 van de Wmo kan een inwoner die in aanmerking komt voor een pgb dit inzetten om ondersteuning in te kopen van een persoon die behoort tot zijn sociaal netwerk. Dit zijn personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt, zoals familieleden, buren, vrienden, kennissen, etc. Dit mag echter niet leiden tot vergoeding van ondersteuning die anders onbetaald geleverd zou worden.

Uitgangspunt is dat ondersteuning uit de eigen omgeving maximaal moet worden ingezet voordat een beroep wordt gedaan op het college. Voor ondersteuning die in redelijkheid verwacht mag worden van het eigen netwerk (taken die een ander onbetaald zou verrichten bij familie) verstrekt het college geen maatwerkvoorziening.

 

Het college onderzoekt wat het sociale netwerk kan en wil doen en voor welk onderdeel een maatwerkvoorziening nodig is. Het college beoordeelt of sprake is van hulp die het sociale netwerk zonder betaling kan bieden en of bij wijze van uitzondering de inzet van het sociale netwerk met een pgb betaald kan worden.

Ook bij herindicatie van al toegekende voorzieningen bespreekt het college in principe eerst (opnieuw) wat mensen uit het netwerk kunnen en willen oppakken en hoe het zit met de belastbaarheid van het netwerk.

 

Een aanvraag voor een pgb dat besteed wordt aan een persoon uit het sociaal netwerk van de inwoner wordt door het college in ieder geval niet toegekend als:

  • -

    de persoon uit het sociale netwerk op enige wijze druk heeft uitgeoefend op de inwoner in de keuze voor een persoonsgebonden budget;

  • -

    de persoon uit het sociale netwerk (dreigend) overbelast is;

  • -

    de persoon uit het sociale netwerk vanwege andere redenen niet in staat is om de gevraagde ondersteuning te bieden.

Bij de beoordeling van de toekenning weegt het college ook mee of de continuïteit van ondersteuning gewaarborgd is.

 

Hulp door familieleden tot en met de derde graad wordt door het college in beginsel gezien als informele hulp.

 

De kwaliteitseisen die het college stelt aan een pgb hulpverlener gelden ook voor een pgb hulpverlener uit het sociaal netwerk.

 

Kwaliteitseisen Wmo Individuele begeleiding en ondersteuning uit het sociaal netwerk

Het college stelt hoge kwaliteitseisen aan de maatwerkvoorzieningen Wmo individuele begeleiding, met name als deze ondersteuning met een pgb wordt ingekocht. Het college stelt zich op het standpunt dat bij een indicatie die leidt tot een product individuele begeleiding met: 1 ontwikkelen en/of: 2 verzwarende omstandigheden + en ++, alleen sprake kan zijn van een goede kwaliteit van de ondersteuning wanneer de hulpverlener naar het oordeel van het college:

  • 1.

    beschikt over de benodigde specialistische kennis, vaardigheden en ervaring,

  • 2.

    werkt aan de hand van effectief bewezen methoden én

  • 3.

    volledig onafhankelijk en objectief kan handelen.

Dit vanwege de complexe aard en/of zwaarte van de problematiek waarvoor deze maatwerkvoorzieningen in natura worden toegekend.

Dit betekent, dat de maatwerkvoorziening individuele begeleiding, in het type ontwikkelen en/of met de verzwarende omstandigheden + en ++ niet toegekend wordt in de vorm van een pgb vanuit het sociaal netwerk.

Het is in beginsel nodig dat de ondersteuning uit het sociaal netwerk van hetzelfde niveau is als professionele ondersteuning van een gecontracteerde zorgaanbieder of een professioneel werkend zzp-er. Wordt vanuit het sociaal netwerk niet voldaan aan deze kwaliteitseisen, dan weigert het college de voorziening in de vorm van een pgb en resteert toekenning van de maatwerkvoorziening in natura door één van de gecontracteerde aanbieders.

Hoofdstuk 5 Financiële tegemoetkomingen Wmo

Artikel 5.1 Criteria financiële tegemoetkoming als voorziening Wmo

In de meeste situaties zijn de kosten van een verhuizing aan te merken als algemeen gebruikelijk. Het betreft verhuizingen die iedereen, ook iemand zonder een beperking, in het leven kan maken. Bijvoorbeeld bij het vinden van een nieuwe werkkring, gezinsuitbreiding of omdat de kinderen zelfstandig zijn gaan wonen en de woning hierdoor te groot is geworden. Een tegemoetkoming in de kosten van dergelijke verhuizing is dan ook niet mogelijk. Ook is het niet mogelijk om een tegemoetkoming in de kosten te krijgen voor het verhuizen naar een zorginstelling. Ook niet voor verhuizingen naar woningen die gezien de beperkingen niet adequaat zijn en wanneer een inwoner voor het eerst zelfstandig gaat wonen ongeacht of de inwoner een beperking heeft. Dit is anders als de verhuizing acuut noodzakelijk is, bijvoorbeeld als gevolg van een plotseling optredende ziekte of een na ongeluk. Er kan dan sprake dan zijn van een medische noodzaak om te verhuizen. In dat geval wordt mogelijk het primaat van verhuizen opgelegd en komt de inwoner in aanmerking voor de maatwerkvoorziening Wmo ‘Financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizen’. De inwoner krijgt deze tegemoetkoming met een programma van eisen waar de nieuwe woning aan moet voldoen. De berekeningswijze voor het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming is opgenomen in het financieel besluit.

 

Verlaten van een aangepaste woning

De maatwerkvoorziening ‘Financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizen’ kan ook worden verstrekt aan een inwoner die een al aangepaste woning ten behoeve van een inwoner met een beperking verlaat. Denk daarbij aan een rolstoelvriendelijke woning die bij overlijden of verhuizen van de degene voor wie de woonvoorziening gerealiseerd was, niet meer nodig is voor de achtergebleven partner of overige bewoners. Zij kunnen dan besluiten om de woning beschikbaar te stellen voor een andere inwoner met beperkingen. Door de maatwerkvoorziening ‘financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizen’ ook in deze situaties te verstrekken, stimuleert het college een duurzaam gebruik van aangepaste woningen.

 

Sportvoorziening

Wanneer een inwoner een ondersteuningsvraag voor sportbeoefening heeft, kan een ‘Financiële tegemoetkoming in de extra kosten van sportbeoefening’ worden verstrekt als maatwerkvoorziening. Met het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van sportbeoefening kan de inwoner in staat wordt gesteld om: te participeren in de maatschappij, andere mensen ontmoeten om daarbij sociale contacten aan te gaan en te ontspannen.

 

Als de inwoner, naar het oordeel van het college, al in aanvaardbare mate participeert door bijvoorbeeld school, vrienden, werk of een andere vorm van dagbesteding, mag het college de maatwerkvoorziening voor sportbeoefening weigeren.

De volgende factoren worden meegenomen in de beoordeling:

  • -

    overige participatiemogelijkheden van de inwoner;

  • -

    welke meerwaarde de sportactiviteit heeft voor zijn participatie;

  • -

    de frequentie en duur van de sportactiviteit;

  • -

    de aard van de sportactiviteit (betreft het een sport in verenigingsverband, een trainingsgroep onder leiding van een professional of individueel).

Wanneer een ‘Financiële tegemoetkoming in de kosten van sportbeoefening’ als maatwerkvoorziening wordt toegekend, is dat voor de gebruiksduur van minimaal 3 jaar. De inwoner is zelf verantwoordelijk voor alle bijkomende kosten die nodig zijn bij het uitoefenen van een sport. Dit zijn algemeen gebruikelijke kosten en zijn voor eigen rekening. Denk aan kosten voor lidmaatschap, noodzakelijke kleding, vervoer van en naar de sportlocatie etc. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van sportbeoefening is opgenomen in het financieel besluit.

Het faciliteren van topsport valt niet onder de Wmo omdat de wet zich beperkt tot de zelfredzaamheid en participatie. Voor deelnemen aan het leven van alledag (dus de participatie) is een professionele sportcarrière niet noodzakelijk. Indien en inwoner ‘topsport’ wil beoefenen, dan is hij, net als alle valide topsporters, aangewezen op financiële steun van sponsoren of de sportbond.

Artikel 5.2 Criteria financieel tegemoetkoming meerkosten

Behandeling aanvragen financiële bijdrage

Het behandelen van aanvragen voor een financiële tegemoetkoming op grond van de Wmo, is door het college in handen van Avres.

Op grond van artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 kan het college een tegemoetkoming verlenen aan inwoners die meerkosten hebben als gevolg van een beperking of chronische problemen.

Hoofdstuk 6 Kostprijs voorzieningen en eigen bijdrage

Artikel 6.1 Kostprijs voorzieningen

Geen beleidsregel

Artikel 6.2 Bijdrage kosten van -voorzieningen Wmo

Inning eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage int bij de inwoner. Vervolgens vindt afdracht door het CAK aan het college plaats. Het college maakt geen gebruik van de mogelijkheid tot categoriale vrijstelling van de eigen bijdrage voor inwoners met een laag inkomen.

De verschuldigde eigen bijdrage Wmo kan worden gedeclareerd ten laste van de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering die het college aanbiedt, als de inwoner hier gebruik van maakt.

 

De procedure voor inning van de bijdrage:

  • -

    het college geeft de gegevens op over de daadwerkelijk geleverde diensten aan het CAK;

  • -

    het CAK stelt de eigen bijdrage vast;

  • -

    het CAK stuurt een definitieve beschikking en factuur naar de inwoner;

In individuele, uitzonderlijke gevallen heeft het college op grond van de verordening de mogelijkheid om af te zien van het opleggen van een eigen bijdrage Wmo. De reden kan zijn dat de inwoner vanwege deze eigen bijdrage af zou zien van ondersteuning en het niet bieden van ondersteuning zou leiden tot een maatschappelijk onaanvaardbare situatie (zorgmijding).

Hoofdstuk 7 Kwaliteit en aanbesteding voorzieningen in natura

Artikel 7.1 Kwaliteit voorzieningen

Inkoop en aanbesteding

Het college heeft de kwaliteitseisen uitgewerkt in de contracten met gecontracteerde zorgaanbieders die de hulp in natura leveren. Deze zorgaanbieders moeten zich houden aan de gestelde kwaliteitseisen zoals opgenomen in de contracten. Daarnaast werken deze aanbieders verplicht mee aan het cliënttevredenheidsonderzoek onder inwoners die ondersteuning ontvangen, zodat ook via deze weg de kwaliteit van dienstverlening is gewaarborgd.

 

Regeling voor klachten en medezeggenschap bij inkoop en aanbesteding

Bij de inkoop van diensten (meestal via een aanbesteding) eist het college dat de aanbieder beschikt over een klachtenregeling voor inwoners. De gemeente heeft een eigen klachtenprotocol, waar inwoners zich kunnen melden met klachten over de aanbieder.

Voor klachten als gevolg van handelwijze door het college kan de inwoner, overeenkomstig hoofdstuk 9, titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht bij het bestuur een klacht over de handelwijze van bestuurders of medewerkers indienen. Bij verleende toekenning van maatwerkvoorzieningen staat bezwaar en beroep open en dit wordt bij elk besluit vermeld. Gemeente Vijfheerenlanden heeft een klachtenregeling vastgesteld in het Intern Protocol Behandeling Klachten.

De Nationale Ombudsman, zoals aangewezen door het college, is bevoegd tot behandeling van klachten zoals bedoeld in hoofdstuk 9, titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Kwaliteitstoezicht

Het kwaliteitstoezicht van zorgaanbieders is in Vijfheerenlanden belegd bij de GGD-regio Utrecht, de GGDrU. Deze werkt volgens het toetsingskader Toezicht Wmo 2021, het Regionaal Handhavingskader en het Protocol Openbaarmaking.

Hoofdstuk 8 Klachten en inspraak

Artikel 8.1 Klachten

Geen beleidsregel

Artikel 8.2 Inspraak

Adviesraad Sociaal Domein (ASD)

De wijze waarop de inwoner bij het beleid is betrokken, en hoe de inwoner hierop kan adviseren, is door de collegeraad vastgelegd in de Verordening Adviesraad Sociaal Domein Vijfheerenlanden. Het college betrekt inwoners bij het beleid voor de Wmo op verschillende manieren (maatwerk).

Hoofdstuk 9 Toezicht en handhaving voorzieningen

Artikel 9.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking weigering en terugvordering voorziening

Geen beleidsregel

Artikel 9.2 Fraude, preventie en controle

Handhaving

Het college streeft ernaar om fraude te voorkomen (preventie). Als het nodig is gaat het college over tot handhaving. Hierbij gaat het om de vraag of rechtmatig gebruik gemaakt wordt van diensten of voorzieningen voor en door inwoners of aanbieders/leveranciers.

 

Onrechtmatigheid is onder te verdelen in fouten en fraude. Als regels als gevolg van onduidelijkheid of vergissing onbedoeld worden overtreden, betreft dit een fout.

Als er opzettelijk en doelbewust in strijd met regels wordt gehandeld met het oog op eigen of andermans (financieel) gewin betreft het fraude.

 

In het kader van preventie zijn er diverse regels gesteld aan het pgb, kwaliteitseisen aan formele hulp met pgb en regels aan de hulp die verleend wordt door zorgaanbieders.

Daarnaast is aanpak van de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en fraude vastgelegd in een regionaal beleidsplan, dat in samenwerking met de Lekstroomgemeenten is opgesteld. De werkprocessen zijn ook in regionaal verband beschreven. Voor huisbezoeken in verband met de Wmo wordt gewerkt conform het Wmo-protocol Huisbezoeken van de VNG. Deze is te raadplegen op de website van de VNG.6

 

Opschorting pgb

Geen beleidsregel

 

Beleidsplan fraude

Geen beleidsregel

 

Kwaliteitstoezicht aanbieders

Geen beleidsregel

 

Melding calamiteiten en geweldsincidenten

Geen beleidsregel

Hoofdstuk 10 Overige bepalingen en slotbepalingen

Artikel 10.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Voorwaarden mantelzorgwaardering

Een mantelzorgwaardering kan worden toegekend aan de mantelzorger die mantelzorg geeft aan een inwoner in Vijfheerenlanden en die geen hulp biedt in het kader van vrijwilligerswerk of in het kader van een hulpverlenend beroep aan de inwoner. Het college vraagt wel aan de mantelzorger om zich te registreren bij het mantelzorgpunt en stemt de waardering af met Mantelzorgpunt. 7

Artikel 10.2 Intrekking oude regeling en overgangsregeling

Overgangsrecht

Deze beleidsregels volgen het overgangsrecht van de Verordening.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden gehouden op 17 september 2024.

De secretaris,

W.J. de Jonge

De burgemeester

S. Fröhlich

Bijlage 1 Stappen in het onderzoek volgens de CRvB

 

Stap 1 - inventariseer de behoeften, kenmerken en de ondersteuningsvraag

Het college onderzoekt de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner. Hoe ziet de situatie eruit? Wat is precies de ondersteuningsbehoefte waarvoor de inwoner zich meldt bij het college?

 

Stap 2 - breng de onderliggende problematiek in kaart

In deze stap onderzoekt het college welke problemen de inwoner heeft en welke beperkingen en belemmeringen de inwoner ervaart. Het gaat dan om zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving.

Als de inwoner een voorziening aanvraagt voor iets anders dan zelfredzaamheid of participatie, dan onderzoekt het college via de volgende stappen de (onderliggende) hulpvraag. Het college kijkt naar problemen bij zelfredzaamheid en participatie. Het kan zijn, dat het college tot de conclusie komt, dat een Wmo voorziening niet de juiste oplossing is voor de primaire problemen.

 

Stap 3 - stel de aard en de omvang van de noodzakelijke hulp vast

Als de problemen voldoende duidelijk in kaart zijn gebracht, kan het college bepalen welke ondersteuning nodig is. Het betreft dan aard en omvang van de ondersteuning. Deze is gericht op ondersteuning bij zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving.

 

Stap 4 – wat kan de inwoner op eigen kracht?

Het college achterhaalt in het onderzoek wat de inwoner op eigen kracht kan doen aan de problemen.

Dit zijn eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg en ondersteuning door personen uit het sociale netwerk. Het kunnen onder meer ook mogelijkheden zijn op grond van een (algemene) voorzieningen. Zo’n voorziening is voorliggend. Dat betekent dat het college dan geen Wmo voorziening hoeft toe te kennen omdat een andere wet of regeling een oplossing kan bieden.

Het afwegingskader ‘Gebruikelijke hulp’ dat als bijlage bij de Nadere - en beleidsregels Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Vijfheerenlanden 2024 is gevoegd geeft het beleidskader aan dat het college hanteert bij het bepalen van wat als gebruikelijke hulp beschouwd mag worden. Waar mogelijk kan het college van inwoners verlangen dat zij hun eigen kracht versterken en daarvoor een voorziening afgeven.

 

Stap 5 – stel vast welke maatwerkvoorziening de geconstateerde discrepantie adequaat oplost, dus welke voorziening de inwoner feitelijk nodig heeft.

Dit betekent dat het college voor het verschil tussen wat nodig is geacht aan ondersteuning en wat de inwoner op eigen kracht kan doen een maatwerkvoorziening kan toekennen.

Bijlage 2 Beleid bij gebruikelijke hulp

 

Gebruikelijke hulp (ook wel genoemd gebruikelijke zorg) is de normale, dagelijkse ondersteuning bij taken die bij een gezamenlijk huishouden horen

 

Gebruikelijke hulp/zorg is de normale, dagelijkse ondersteuning die bij een gezamenlijk huishouden horen en is alleen aan de orde als er sprake is van een leefeenheid die gemeenschappelijk een woning bewoont, dus samen één voordeur delen. Uitwonende kinderen vallen hier buiten.

 

Het gaat bij gebruikelijke hulp onder meer om:

  • het doen van het huishouden (schoonmaken, was verzorgen, maaltijden bereiden, boodschappen doen).

  • het voeren van de administratie.

  • het meegaan naar privé afspraken met familie en vrienden en het meegaan naar medische afspraken, zoals huisarts, specialist en fysiotherapeut.

  • het geven van aansporing bij het verrichten van algemene dagelijkse handelingen die de persoon zelfstandig kan uitvoeren, zoals aan tafel gaan, eten, opruimen, zelfzorg, persoonlijk functioneren, gezondheid en welzijn. Het gaat niet over het overnemen van deze taken, maar zorgen dat de taken gebeuren (‘handen op de rug’).

    het geven van begeleiding om deel te nemen aan maatschappelijke participatie zoals het maken van een wandeling, bezoek aan een winkel, restaurant en het bezoeken van of deelnemen aan een sport- of recreatievoorziening. Dit gaat over begeleiding in het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer.

De mate van planbaarheid van de taak die wordt uitgevoerd voor de inwoner kan een rol spelen. Als taken uitstelbaar zijn, zal deze eerder als gebruikelijke ondersteuning gezien kunnen worden. Zo kan het doen van de was meestal worden uitgesteld tot het weekend en dan bijvoorbeeld door een dan aanwezige partner of kind worden uitgevoerd.

 

Toelichting

Het college gaat er van uit dat het normaal is dat huisgenoten elkaar helpen met de dagelijkse activiteiten. Als het gaat om kortdurende hulp hoeft het geen probleem te zijn voor huisgenoten om even te helpen. Het kan echter zo zijn dat de huisgenoten door het bieden van hulp volledig in hun eigen activiteiten worden belemmerd en dat kan niet de bedoeling zijn van gebruikelijke zorg. Per activiteit zal in zo’n geval beoordeeld moeten worden wat in redelijkheid wel en wat niet van de huisgenoot gevraagd kan worden.

 

Het enkele feit dat er vanwege beperkingen en belemmeringen sprake is van meer aandacht en ondersteuning voor de inwoner dan iemand zonder beperkingen of belemmeringen maakt niet dat de ondersteuning direct als boven-gebruikelijke hulp/ondersteuning of begeleiding is aan te merken.

 

Van belang is onder meer het type activiteit waarvoor hulp nodig is. Als het een activiteit is die in een huishouden sowieso door iemand van de leefeenheid wordt uitgevoerd, is dat een indicatie dat de hulp niet boven gebruikelijk is. Bijvoorbeeld het doen van de administratie.

 

Gebruikelijk versus boven gebruikelijke hulp

Bepalen wat gebruikelijk en niet meer gebruikelijk hulp (dus extra) is, is maatwerk.

Als sprake is van een relatie tussen twee mensen, worden alle taken die zij samen (dan wel het gezin) uit zouden kunnen voeren als regulier gezien. Van elkaar mag worden verwacht dat zij zich inspannen voor de taken die in een huishouden gedaan moeten worden. Dit is uitlegbaar als gebruikelijke hulp.

Dit geldt ook voor ondersteuning bij persoonlijk functioneren, gezondheid en welzijn, omdat dit taken zijn die in een relatie gedurende alle tijd dat twee mensen samen zijn gewoon meegenomen kunnen worden. Datgene wat ouders voor hun kinderen over horen te hebben, is mede leeftijdgebonden en anders dan wat twee mensen in een relatie voor elkaar over hebben en samen doen.

 

Als het gaat om het plannen en organiseren van de invulling van de dag en praktische handelingen, is dit in basis geen boven gebruikelijke hulp als het gaat om het op afstand aansporen en herinneren. Als het gaat om een inwonend jong volwassen kind er te op wijzen op tijd op te staan, de dag voor te bereiden, zich te verzorgen en aan te kleden, betreft dit aansporing op afstand en is dit in basis wat van huisgenoten (in dit geval een ouder) verwacht kan worden en is géén boven gebruikelijke hulp.

 

De ondersteuning bij persoonlijk functioneren, gezondheid en welzijn zijn taken die in een relatie gedurende alle tijd dat twee mensen samen zijn gewoon meegenomen kan worden en in basis gebruikelijk.

 

Soms zijn huisgenoten niet bereid elkaar gebruikelijke hulp te verlenen. Het college onderzoekt dan de reden waarom een huisgenoot weigert om hulp of ondersteuning te bieden en beoordeelt of de weigering acceptabel is. De betreffende huisgenoot of huisgenoten worden dan ook betrokken in het onderzoek. Het uitgangspunt is dat van huisgenoten verwacht mag worden dat zij ondersteuning bieden bij dagelijkse activiteiten. Met goede redenen onderbouwd kan een weigering aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken8 .

 

Bij een voorziening waarbij een huisgenoot ingezet kan gaan worden als hulpverlener, onderzoekt het college de draagkracht en draaglast van deze persoon. Het (moeten) overnemen van persoonlijke verzorging en/of verpleging door iemand uit het huishouden kan boven gebruikelijk zijn. Het is van belang om aandacht te schenken aan de benodigde kwaliteit van de zorg. Ook moet worden onderzocht of er (wettelijk) voorliggende voorzieningen zijn zoals de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.

 

Mantelzorg versus gebruikelijke zorg

Mantelzorg is de zorg die de gebruikelijke zorg te boven gaat en die niet afgedwongen kan worden als gebruikelijke zorg (onbetaald). Mantelzorg tegen betaling is dus niet mogelijk. (uitspraken van 25 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4317 en van 11 januari2017, ECLI:NL:CRVB:2017:17).

 

In de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/2014, 33841, nr. 64, pag. 87) heeft de wetgever hierover gezegd: ‘mantelzorg, dat is zorg die uitstijgt boven de hulp die mensen geacht worden elkaar te geven op basis van algemeen aanvaarde opvattingen over wat ‘gebruikelijk’ is en die zij elkaar geven op grond van de onderlinge relatie die tussen hen bestaat, niet afgedwongen kan worden’.

 

Op basis van onderzoek en dit beleid kan het zo zijn dat hulp die voorheen als mantelzorg onbetaald werd verleend, voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. De hulp die wordt geboden, is dan geen mantelzorg meer.

 

Zoals aangegeven heeft het principe van gebruikelijke hulp een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Als tijdens de beoordeling van de aanvraag blijkt dat een huisgenoot de huishoudelijke taken deels of geheel kan uitvoeren/overnemen, dan komt de inwoner niet of slechts gedeeltelijk in aanmerking voor Huishoudelijke Ondersteuning.

 

Is sprake van een latrelatie, dan zal de medewerker nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden op grond van zijn (mantelzorg)relatie.

 

Uitzonderingen voor gebruikelijke hulp

In een aantal situaties waarbij er sprake is van een duurzame leefeenheid mag wel worden afgeweken van het principe 'gebruikelijke hulp':

 

  • Medisch geobjectiveerde aandoening

Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is 'gebruikelijke hulp' niet van toepassing.

  • Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Met andere woorden; in exact dezelfde situatie zal de ene huisgenoot wel overbelast kunnen raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft.

Het is daarom belangrijk zorgvuldig onderzoek te doen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting.

Wanneer dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk, gebruikelijke hulp en andere activiteiten (b.v. vrijwilligerswerk) dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke hulp voor.

In veel gevallen wordt een onafhankelijk medisch onderzoek ingezet om de situatie te beoordelen.

Als overname van huishoudelijke taken noodzakelijk is zal dit in principe voor een korte periode zijn, maximaal 3-6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

  • (Dreigende) overbelasting door het verlenen van persoonlijke/verpleegkundige zorg

Uit jurisprudentie blijkt dat in situaties waar sprake is van (dreigende) overbelasting als gevolg van het verlenen van persoonlijke en/of verpleegkundige zorg de aanvraag voor huishoudelijke ondersteuning niet per definitie afgewezen kan worden.

Als een huisgenoot aangeeft dat er sprake is van (dreigende) overbelasting door de combinatie van (huishoudelijk) werk én de verzorging van een zieke huisgenoot, dienen deze klachten te worden geobjectiveerd. Het oordeel van een onafhankelijke arts is hierbij noodzakelijk naast het horen van de huisgenoot.

Daarbij dienen onder meer onderstaande zaken onderzocht te worden:

  • -

    aard en intensiteit van de verleende zorg, samen met de medische problemen van de inwoner;

  • -

    is er sprake van niet-planbare zorg;

  • -

    worden meer uren persoonlijke/verpleegkundige zorg geleverd dan geïndiceerd (bieden van mantelzorg);

  • -

    heeft huisgenoot mogelijk een (deel van) betaalbare baan opgezegd om persoonlijke/verpleegkundige zorg te verlenen;

  • -

    verhouding draaglast en draagkracht.

 

  • (Dreigende) overbelasting bij korte levensverwachting

In terminale situaties is overleg met de huisgenoten zeer belangrijk. In deze situaties mag er soepeler worden omgegaan met het principe “gebruikelijke hulp‟.

Is de levensverwachting van de inwoner minder dan 3 maanden, wat door de behandelend arts moet worden bevestigd, vindt een soepelere beoordeling van gebruikelijke hulp plaats.

 

  • (Dreigende) overbelasting na overlijden ouder

Als een inwoner aangeeft overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van inwonende kinderen vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke ondersteuning toegekend worden voor b.v. 3 maanden.

Gedurende deze periode heeft de leefeenheid de gelegenheid om de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen of om andere (structurele) oplossingen te zoeken.

 

  • Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen

Als opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is, heeft de inzet van voorliggende voorzieningen en/of mantelzorg een verplichtend karakter. Gebruik van voorliggende voorzieningen zoals voor- en naschoolse opvang, opvang bij een gastouder, kinderopvang, crèche etc. is normaal tot en met 5 dagen per week.

Als deze niet beschikbaar zijn of niet adequaat zijn dan is inzet van hulp voor oppas en opvang van kinderen op grond van de Wmo voor een korte periode mogelijk (niet structureel), voor een periode van 3 maanden. Gedurende deze periode heeft de leefeenheid (ouder(s) en/of verzorgers) de gelegenheid een eigen (structurele) oplossing te vinden

Ook hulp bij de verzorging van kinderen kan voor een periode van 3 maanden onder de noemer Huishoudelijke Ondersteuning worden toegekend, zodat de ouder(s) en/of verzorgers de gelegenheid krijgt om hiervoor een eigen (structurele) oplossing te vinden.

 

  • Fysieke afwezigheid in verband met werk

Bij het bepalen van de beschikbaarheid van gebruikelijke hulp, houdt het college geen rekening met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd.

In het algemeen houdt het college alleen rekening met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij internationaal vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de offshore of uitgezonden militairen. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:

  • -

    het is inherent aan het werk;

  • -

    heeft een verplichtend karakter;

  • -

    en is voor een aaneengesloten periode van ten minste 7 etmalen.

 

  • Uitval van één van de ouder(s)/verzorger(s) (bij echtscheiding)

Bij uitval van één van de ouders/verzorgers dient de andere ouder/verzorger de zorg voor de kinderen over te nemen. Hierbij wordt van hen verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen.

 

  • (Gedeeltelijke) uitval van beide ouders/verzorgers

Indien beide ouders/verzorgers (gedeeltelijk) uitvallen moet eerst worden nagegaan wat mantelzorgers of voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen (zoals voor- en naschoolse opvang, gastouderopvang, zorg op basis van de Zvw, zorg op basis van de Wlz, kinderopvang en peuteropvang tot en met 5 dagen) kunnen opvangen. Als deze voorzieningen en/of mantelzorg niet beschikbaar zijn of niet adequaat zijn dan is inzet van hulp voor oppas, opvang en/of verzorging conform leeftijd en ontwikkeling van kinderen voor een korte periode mogelijk (bijv. in geval van ernstig ziek worden van één van de ouders).

 

  • Echtscheiding

De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie.

Bij uitval van de verzorgende ouder moet onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken. Gedurende deze onderzoeksperiode, wanneer het kind bij de verzorgende -uitgevallen- ouder is, kan er een indicatie zijn voor opvang en/of verzorging.

Bijlage 3 Normenkader bij huishoudelijke ondersteuning

 

https://www.hhm.nl/werk/handreiking-normenkader-huishoudelijke-ondersteuning/

 

Naar boven