Gemeenschappelijke regeling Recreatieschap Westfriesland

De raden en de colleges van de gemeenten Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer en Stede Broec ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft;

 

Gelet op de Gemeentewet en de Wet gemeenschappelijke regelingen.

 

Besluiten:

 

De gemeenschappelijke regeling Recreatieschap Westfriesland met ingang van 1 juli 2024 te wijzigen zodat deze als volgt zal luiden:

 

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1  

  • 1.

    Ingesteld wordt een openbaar lichaam genaamd RECREATIESCHAP WESTFRIESLAND.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is gevestigd te Stede Broec.

Artikel 2  

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a)

    Algemeen bestuur: het bestuur als bedoeld in artikel 6;

  • b)

    Dagelijks bestuur: het bestuur als bedoeld in artikel 13;

  • c)

    Gemeenten: de aan deze regeling deelnemende gemeenten;

  • d)

    Lichaam: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 1;

  • e)

    Samenwerkingsgebied: het grondgebied van de deelnemende gemeenten;

HOOFDSTUK II TAAK, BEVOEGDHEDEN

Artikel 3  

Het lichaam heeft tot taak de behartiging van de belangen van de openluchtrecreatie en het landschap in het samenwerkingsgebied. Het zal deze taak onder meer behartigen door:

  • a)

    de vaststelling en uitvoeren van het recreatieve beleid, met name van het Natuur- en Recreatieplan Westfriesland en daarop volgende plannen;

  • b)

    het beheren van de bestaande recreatieterreinen en voorzieningen.

Artikel 4  

Aan het algemeen bestuur van het lichaam worden toegekend de bevoegdheden, zowel van regeling als van bestuur, die de wet aan de bestuursorganen van de deelnemende gemeente toekent met betrekking tot de in artikel 3 genoemde taken, met inbegrip van:

  • a)

    de bevoegdheid om in overleg met de deelnemende gemeenten verordeningen vast te stellen, door strafbepalingen en/of bestuursdwang te handhaven;

  • b)

    de bevoegdheid verordeningen vast te stellen tot heffing van rechten als bedoeld in artikel 228 en 229 van de Gemeentewet.

Artikel 5  

Het openbaar lichaam verleent inspraak aan ingezetenen en andere belanghebbenden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid. Op inspraak is in beginsel de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, tenzij het openbaar lichaam een andere inspraakprocedure heeft vastgesteld.

HOOFDSTUK III ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 6  

  • 1.

    Het lichaam heeft een algemeen bestuur.

  • 2.

    Aan het algemeen bestuur komen in het kader van deze regeling alle taken en bevoegdheden toe, tenzij deze uitdrukkelijk aan een ander orgaan zijn opgedragen.

Artikel 7  

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat per deelnemende gemeente uit één lid, dat door de gemeenteraad uit de colleges van burgemeester en wethouders wordt aangewezen. De gemeenteraad wijst tevens uit het college van burgemeester en wethouders een of meer personen aan die als plaatsvervangend lid kunnen optreden. Aan een plaatsvervangend lid komt dezelfde rechten toe als aan het lid dat hij vervangt.

  • 2.

    Voor de stemverhouding wordt uitgegaan van gewogen en gekwalificeerde meerderheid. Dit houdt in dat om een besluit te kunnen nemen een meerderheid van aantal gemeenten die een meerderheid van het aantal inwoners in Westfriesland vertegenwoordigen, benodigd is.

  • 3.

    Voor de vaststelling van de aantallen inwoners van de deelnemende gemeenten, als bedoelt in het voorgaande lid, worden aangehouden de per 1 januari van elk jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

Artikel 8  

  • 1.

    Behalve in de gevallen als waarin de Wet gemeenschappelijke regelingen dit al heeft bepaald en onverminderd het bepaalde in artikel 12 eindigt het lidmaatschap van het algemeen bestuur.

    • a)

      indien de gemeenteraad welke het lid heeft aangewezen besluit de deelneming aan deze regeling te beëindigen;

    • b)

      tussentijds op eigen verzoek;

  • 2.

    Indien tussentijds een plaats van een lid van het algemeen bestuur vacant of beschikbaar komt, wordt ten spoedigste, doch in elk geval binnen twee maanden een nieuw lid aangewezen.

  • 3.

    De leden van het algemeen bestuur, aftredend ingevolge het bepaalde in het eerste lid sub b, blijven als zodanig fungeren tot dat de in het tweede lid bepaalde aanwijzingen hebben plaatsgevonden.

  • 4.

    Hij, die ter vervulling van een tussentijdse vacature als lid van het algemeen bestuur wordt benoemd, treedt af op het tijdstip, waarop degene in wiens plaats hij is aangewezen, zou hebben moeten aftreden.

Artikel 9  

Op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur is het gestelde in artikel 22 van Wet gemeenschappelijke regelingen onverkort van toepassing.

Artikel 10  

  • 1.

    Indien een of meer leden van de gemeenteraad inlichtingen verlangen van een lid van het algemeen bestuur dat is aangewezen door deze gemeenteraad, wordt een daartoe strekkend verzoek schriftelijk ingediend bij de voorzitter van die gemeenteraad.

  • 2.

    Dit verzoek moet kort en duidelijk geformuleerd zijn.

  • 3.

    Het verzoek om inlichtingen mag alleen betrekking hebben op de belangen ter behartiging waarvan deze gemeenschappelijke regeling is getroffen.

  • 4.

    De voorzitter als bedoeld in het eerste lid brengt het verzoek onmiddellijk ter kennis van het lid van het algemeen bestuur waarvan inlichtingen worden verlangd.

  • 5.

    Binnen 30 dagen na de ontvangst dient het lid van het algemeen bestuur dit verzoek om inlichtingen schriftelijk te beantwoorden en deze beantwoording in te dienen bij de desbetreffende gemeenteraad. Indien beantwoording niet binnen deze termijn kan plaatsvinden geeft het betrokken lid van het algemeen bestuur de voorzitter voornoemd daarvan gemotiveerd bericht.

Artikel 11  

De gemeenteraad kan besluiten dat het door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur zich mondeling dan wel schriftelijk dient te verantwoorden voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid. De gemeenteraad stelt daarbij tevens de termijn vast waarbinnen deze verantwoording moet plaatsvinden.

Artikel 12  

De gemeenteraad is bevoegd het door hem aangewezen lid in het algemeen bestuur tussentijds ontslag te verlenen wanneer het lid verzuimt te voldoen aan het gestelde in de artikelen 10 en 11 van deze regeling dan wel anderszins het vertrouwen van de gemeenteraad hebben verloren. In dit geval zijn de artikelen 49 en 50 Gemeentewet van toepassing.

HOOFDSTUK IV DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 13  

  • 1.

    Het algemeen bestuur kiest uit zijn midden het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur wordt benoemd in de eerste vergadering van elke zittingsperiode van het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit drie leden, de voorzitter inbegrepen.

Artikel 14  

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan in een reglement van orde regelen de verdeling van de portefeuilles, de verantwoordelijkheden van de portefeuillehouders, de wijze waarop, indien nodig, wordt vergaderd, de oproeping voor de vergadering en al het nodige om goed te kunnen functioneren.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur, aftredend als lid van het algemeen bestuur ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, sub b, blijven als zodanig fungeren totdat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde benoemingen hebben plaatsgehad.

Artikel 15  

  • 1.

    Indien een of meer leden van het algemeen bestuur inlichtingen verlangt/verlangen van het dagelijks bestuur, dient/dienen hij/zij daartoe een schriftelijk verzoek bij de voorzitter in.

  • 2.

    De gevraagde inlichtingen worden verstrekt binnen 30 dagen nadat het daartoe strekkende verzoek is ontvangen. Indien dit niet binnen deze termijn kan plaatsvinden dan krijgt het algemeen bestuur daarvan gemotiveerd bericht.

  • 3.

    Het verzoek alsmede de daarop verstrekte inlichtingen worden door de voorzitter onverwijld aan de leden van het algemeen bestuur meegedeeld.

  • 4.

    In de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur na de mededeling als bedoeld in het voorgaande lid geeft het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur de gelegenheid ter zake nadere mondelinge inlichtingen aan het dagelijks bestuur of aan een of meer leden van het dagelijks bestuur te vragen.

  • 5.

    Tijdens de vergadering als bedoeld in het voorgaande lid kunnen het dagelijks bestuur of een of meer leden van het dagelijks bestuur door het algemeen bestuur worden verzocht zich te verantwoorden aangaande het beleid dat is of wordt gevoerd ten aanzien van het onderwerp waarover inlichtingen zijn gevraagd.

  • 6.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. In dit geval zijn de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet van toepassing.

Artikel 16  

  • 1.

    Door een of meer leden van de raden van de aan de regeling deelnemende gemeenten kan/kunnen aan het dagelijks bestuur of de voorzitter schriftelijk inlichtingen worden gevraagd aangaande de belangen waarvan de behartiging bij of krachtens deze gemeenschappelijke regeling aan het Lichaam is opgedragen.

  • 2.

    De gevraagde informatie wordt binnen een termijn van 30 dagen verstrekt. Indien beantwoording niet binnen deze termijn kan plaatsvinden geeft het betrokken bestuursorgaan de vragensteller daarvan gemotiveerd bericht.

  • 3.

    De vragen met de antwoorden worden door het betrokken bestuursorgaan onverwijld aan de raden van de aan deze regeling deelnemende gemeenten en aan de vragensteller meegedeeld.

Artikel 17  

Het bestuur van het openbaar lichaam verstrekt de raden van de deelnemers de inlichtingen die de raden nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

Bij de informatieverstrekking geldt dat:

  • Relevante informatie in een zo vroeg mogelijk stadium wordt verschaft;

  • Informatie op hoofdlijnen wordt verstrekt, behalve als een detail (politiek) relevant is of als er specifiek om is gevraagd;

  • Schriftelijke inlichtingen zendt het bestuur (dagelijks bestuur, algemeen bestuur en/of voorzitter) rechtstreeks naar en gelijktijdig aan de raden (en staten) en in cc aan de colleges van de deelnemers. Indien de informatie wordt verstrekt door dagelijks bestuur of voorzitter dan wordt het algemeen bestuur vooraf geïnformeerd.

HOOFDSTUK VI VOORZITTER

Artikel 18  

  • 1.

    Het algemeen bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter en benoemt deze als zodanig. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter zijn niet afkomstig uit dezelfde gemeente.

  • 2.

    De aanwijzing van de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter geschiedt voor de duur van de zittingsperiode van het algemeen bestuur. Hij blijft in functie tot het moment waarop overeenkomstig het in het eerste dan wel vierde lid bepaalde in zijn opvolging is voorzien.

  • 3.

    De overige leden van het dagelijks bestuur, in een bepaalde volgorde aan te wijzen, vervangen de voorzitter bij diens, afwezigheid of ontstentenis.

  • 4.

    Indien het voorzitterschap van het algemeen bestuur tussentijds beschikbaar komt, kiest het algemeen bestuur in eerstvolgende vergadering bijeen met inachtneming van het in het eerste lid bepaalde een nieuwe voorzitter.

Artikel 19  

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Hij tekent de stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3.

    Hij vertegenwoordigt het Lichaam in- en buiten rechte. Indien hij behoort tot het bestuur van een deelnemende gemeente, die partij is in een geding waarbij het lichaam betrokken is, oefent een ander lid van het dagelijks bestuur, door dit bestuur aan te wijzen, deze bevoegdheid uit.

  • 4.

    Diegene, die bevoegd is het lichaam in en buiten rechte te vertegenwoordigen als bedoeld in het derde lid, kan deze vertegenwoordiging aan een door hem aan te wijzen gemachtigde toevertrouwen.

HOOFDSTUK VII COMMISSIES

Artikel 20  

Het algemeen bestuur kan met inachtneming van artikel 25 van de Wet gemeenschappelijke regelingen commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden en de samenstelling.

HOOFDSTUK VIII FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 21  

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling biedt uiterlijk 15 december van het jaar voorafgaand aan dat waarin de begroting wordt behandeld, de kadernota aan de gemeenteraden aan voor zienswijze.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling biedt uiterlijk 15 april de conceptbegroting aan de gemeenteraden aan voor zienswijze. Het dagelijks bestuur dient gelijktijdig met de conceptbegroting de voorlopige jaarrekening van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient aan de raden toe te sturen.

  • 3.

    De gemeenteraden kunnen op de concept bestemming van het rekeningresultaat hun zienswijze kenbaar maken aan het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling.

  • 4.

    Indien de GR gebruikmaakt van een strategisch of meerjarenplan biedt het dagelijks bestuur de gemeenschappelijke regeling dit in concept aan de gemeenteraden aan voor zienswijze.

  • 5.

    De gemeenteraden geven uiterlijk 1 maart hun zienswijze over de kadernota aan het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling.

  • 6.

    De gemeenteraden geven uiterlijk 25 juni hun zienswijze over de conceptbegroting en de concept bestemming van het rekeningresultaat aan het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling.

  • 7.

    De gemeenteraden geven binnen 10 weken na ontvangst van het concept strategisch of meerjarenplan hun zienswijze hierover aan het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling stelt de gemeenteraden voorafgaande aan het vaststellen van de begroting voor 15 juli schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het zesde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 9.

    Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling stelt de gemeenteraden voorafgaande aan het vaststellen van de Kadernota, de jaarrekening en het strategisch of meerjarenplan schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde, vijfde, en zevende lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 10.

    De conceptbegroting wordt door de zorg van de colleges voor eenieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving.

  • 11.

    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 12.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening aan gedeputeerde staten binnen twee weken na vaststelling hiervan, maar in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 13.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 14.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

Artikel 22  

  • 1.

    In de begroting wordt aangegeven de naar raming voor elke deelnemende gemeente voor het jaar, waarop de begroting betrekking heeft, verschuldigde bijdrage per inwoner.

  • 2.

    Voor de berekening van de in het voorgaand lid bedoelde bijdrage wordt uitgegaan van het inwonertal op 1 januari van het jaar, voorafgaand aan dat, waarvoor de bijdrage verschuldigd is, volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingsgegevens.

Artikel 23  

  • 1.

    Met betrekking tot de regels op het gebied van administratie en het beheer van vermogenswaarden is de betreffende verordening van de gemeente Stede Broec van toepassing.

  • 2.

    Deze regels dienen te waarborgen dat aan de eisen van doelmatigheid en controle wordt voldaan.

  • 3.

    Met betrekking tot de controle op de administratie en op het beheer van vermogenswaarden is de betreffende verordening van de gemeente Stede Broec van toepassing. Deze regels dienen onder meer te waarborgen dat de rechtmatigheid en doelmatigheid van de administratie en het beheer worden getoetst.

  • 4.

    Indien bij de uitvoering van de in lid 1 en 3 bedoelde verordeningen mocht blijken dat deze niet volledig dan wel inadequaat toepasbaar zijn, kan het algemeen bestuur besluiten af te wijken van lid 1 en lid 3 door eigen verordeningen vast te stellen.

HOOFDSTUK IX GARANTIEBEPALINGEN

Artikel 24  

  • 1.

    De deelnemende gemeenten staan gezamenlijk garant voor de tijdig en volledige betaling van rente en aflossing, boeten en kosten van door het dagelijks bestuur onder goedkeuring van het algemeen bestuur gesloten en af te sluiten kasgeldleningen, langlopende geldleningen en in rekening courant opgenomen kredieten, voor zover ter zake door andere overheidsorganen geen garantie is of wordt gegeven.

  • 2.

    Het is het eerste lid bedoelde garant staan door de deelnemende gemeenten geschiedt op basis van de per 1 januari van dat jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

HOOFDSTUK X HET PERSONEEL

Artikel 25  

  • 1.

    Het lichaam kan noch op basis van een publiekrechtelijke arbeidsverhouding, noch op basis van een privaatrechtelijke arbeidsverhouding personen in dienst nemen.

  • 2.

    Het personeel is in dienst van de gemeente Stede Broec en wordt gedetacheerd naar het openbaar lichaam.

Artikel 26  

  • 1.

    Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur wijzen ten behoeve van de uitvoering van hun taken een secretaris aan, die geen deel uitmaakt van het algemeen bestuur, noch van het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De secretaris is aanwezig bij de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 3.

    De secretaris heeft in de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur geen stemrecht.

  • 4.

    De secretaris heeft een adviserende rol en is het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de Voorzitter in alles, wat hun taak betreft, behulpzaam.

  • 5.

    De secretaris als bedoeld in het eerste lid maakt verslagen van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 6.

    De secretaris ondertekent mede alle stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

HOOFDSTUK XI TOETREDING EN UITTREDING

Artikel 27  

  • 1.

    Gedurende een termijn van 4 jaar, te rekenen vanaf de datum van deelname aan/toetreding tot de regeling, is uittreding niet mogelijk.

  • 2.

    Een deelnemer kan (geheel of gedeeltelijk) uittreden door toezending aan het algemeen bestuur van de daartoe strekkende besluiten van de raad en het college van burgemeester en wethouders. De procedure voor uittreding vangt aan op de dag nadat het (algemeen) bestuur de betreffende besluiten heeft ontvangen.

    Van gedeeltelijke uittreding is sprake indien de deelnemer slechts een deel van de door het samenwerkingsverband ten behoeve van alle deelnemers uitgevoerde taken, als bedoeld in artikel 3 van deze regeling, wenst terug te nemen.

  • 3.

    Het (dagelijks) bestuur zendt de besluiten tot (gedeeltelijke) uittreding van een deelnemer aan de raden en colleges van de overige deelnemende gemeenten.

  • 4.

    Uittreding, geheel of gedeeltelijk, geschiedt per 1 januari van enig jaar, waarbij een opzegtermijn van tenminste één jaar in acht wordt genomen.

  • 5.

    Na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde besluiten, komen de uittredende deelnemer en het (dagelijks) bestuur, uiterlijk 6 maanden voor de datum van uittreding, een concept-uittredingsregeling overeen, welke door de deelnemers wordt vastgesteld, waarbij de belangen van de uittredende deelnemer en die van de achterblijvende deelnemers op reële en evenwichtige wijze worden afgewogen. In de concept-uittredingsregeling worden de personele, juridische, organisatorische en financiële gevolgen, waaronder de gevolgen voor het vermogen, van de uittreding geïnventariseerd, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan, de voorwaarden voor uittreding, de hoogte van de uittreedsom en de overname van personeel en/of overige verplichtingen door de uittredende deelnemer. Indien blijkt dat, als gevolg van een mogelijk verlies aan arbeidsplaatsen, een overleg met de bij de sector betrokken vakbonden noodzakelijk is ten behoeve van het opstellen van een sociaal plan, wordt de conclusie van dit overleg opgenomen in de concept-uittredingsregeling.

  • 6.

    Indien het algemeen bestuur constateert dat de besluiten tot uittreding van de bestuursorganen van de deelnemer de vraag oproept of continuering van de samenwerking in de gemeenschappelijke regeling Recreatieschap Westfriesland redelijkerwijs nog wel mogelijk is, doet zij de deelnemers een voorstel tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling Recreatieschap Westfriesland als bedoeld in artikel 30 van deze regeling.

  • 7.

    Het bestuur van het Recreatieschap Westfriesland en de uittredende deelnemer zullen zich inspannen om de nadelige gevolgen van de uittreding voor het openbaar lichaam en de uittredende deelnemer zo veel mogelijk te beperken, bijvoorbeeld door personeel of andere verplichtingen over te nemen of anderszins in stand te doen houden.

  • 8.

    Bij het vaststellen van de hoogte van de uittreedsom is het uitgangspunt dat de uittredende deelnemer de reële schade van het openbaar lichaam én de overblijvende deelnemers dient te vergoeden, die rechtstreeks gevolg is van het (gedeeltelijk) uittreden uit de gemeenschappelijke regeling, waarbij bij het bepalen van de hoogte van de schade in beginsel een afbouwperiode van 5 jaar wordt gehanteerd, te rekenen vanaf de datum van uittreding.

  • 9.

    De hoogte van de uittreedsom als bedoeld in lid 8 wordt slechts verhoogd indien er sprake is van substantiële langlopende en niet te mitigeren financiële verplichtingen, indien vast staat dat deze zich zullen voor doen én in die becijferde omvang, waarbij de bijdrage in de kosten door de uittredende deelnemer naar rato wordt vastgesteld.

  • 10.

    De uittreedsom bestaat uit de zakelijke gerechtvaardigde kosten, te weten de kosten die rechtstreeks ontstaan uit de uittreding (frictiekosten) en de bijdragen aan de overtollige kosten (desintegratiekosten) in de in lid 8 genoemde afbouwperiode, waarbij geen verrekening van het vermogen plaats vindt.

  • 11.

    Op de uittreedsom wordt het aandeel van de uittredende deelnemer in de algemene reserve van het openbaar lichaam op de datum van uittreding in mindering gebracht, voor zover deze algemene reserve het benodigde weerstandsvermogen overschrijdt. Het aandeel in de algemene reserve wordt berekend naar rato van het inwoneraantal van de uittredende deelnemer. Indien er sprake is van een tekort in de algemene reserve ten opzichte van het benodigde weerstandsvermogen wordt de uittreedsom met dit tekort verhoogd overeenkomstig de hiervoor benoemde berekeningswijze.

  • 12.

    Onder frictiekosten wordt verstaan alle incidentele kosten in verband met de uittreding van de deelnemer, zoals de kosten van inhuur externe dienstverlening, kosten onderzoek accountant, kosten boventallig primair personeel, kosten opstellen sociaal plan, kosten boventallig decentrale personele overhead, kosten afwaardering activa. De frictiekosten komen volledig ten laste van de uittredende deelnemer.

  • 13.

    Onder desintegratiekosten wordt verstaan alle doorbelaste kosten als gevolg van overcapaciteit in personele en materiele sfeer en andere verplichtingen, die ontstaan als direct gevolg van de uittreding gedurende de in lid 8 genoemde afbouwperiode.

    De desintegratiekosten die direct aan de uittredende deelnemer kunnen worden toegerekend, komen integraal voor rekening van de uittredende deelnemer voor de duur van maximaal 5 jaar. Desintegratiekosten die niet direct aan de uittredende deelnemer kunnen worden toegerekend, zoals investeringskosten, afschrijvingskosten, kantoorhuur, salariskosten en inhuur van personeel etc. komen naar rato van de kostenverdeelsleutel als bedoel in artikel 22 van de regeling, voor rekening van de uittredende deelnemer bij algehele uittreding. Bij gedeeltelijke uittreding komen de desintegratiekosten voor rekening van de uittredende gemeente naar rato van uittreding.

  • 14.

    De kosten als bedoeld in lid 12 en lid 13 worden door de accountant van het openbaar lichaam bepaald aan de hand van de jaarrekeningen over de afgelopen 3 jaar voorafgaand aan de datum van uittreding. De beoordeling van de kosten van uittreden wordt gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend zijn op het moment van de daadwerkelijke uittreding.

  • 15.

    Met het oog op het vaststellen van de hoogte van de uittreedsom, als bedoeld in het achtste tot en met het tiende lid, vragen de uittredende deelnemer en het (dagelijks) bestuur gezamenlijk om een bindend advies aan een onafhankelijke externe deskundige. De kosten voor het inschakelen van de externe deskundige zijn, als onderdeel van de frictiekosten, voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 16.

    Het algemeen bestuur stelt de concept-uittredingsregeling vast en stuurt deze aan de deelnemende bestuursorganen ter besluitvorming. De uittredingsregeling is vastgesteld indien tenminste twee derde van het aantal deelnemers hiertoe besluiten.

  • 17.

    Gedurende de periode tussen het besluit tot uittreding en effectuering daarvan is de uittredende deelnemer gehouden al haar verplichtingen na te komen.

  • 18.

    De uittreedsom dient binnen een termijn van 6 maanden na vaststelling als bedoeld in het zestiende lid door de uittredende deelnemer te zijn voldaan, tenzij in de uittredingsregeling een andere afspraak is gemaakt.

HOOFDSTUK XII EVALUATIE, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 28  

  • 1.

    Het bestuur draagt tenminste één keer in de vier jaar zorg voor een evaluatie van de regeling.

  • 2.

    De evaluatie heeft onder meer, doch niet uitsluitend, tot doel na te gaan:

    • a.

      of, en zo ja in welke mate, de met deze regeling beoogde samenwerking is gerealiseerd;

    • b.

      of, en zo ja in welke mate, de bij deze regeling opgedragen taken, in het licht van de beoogde samenwerking, aanpassing behoeven.

Artikel 29  

  • 1.

    Zowel de leden van het algemeen bestuur, dagelijks bestuur, de colleges van de deelnemende gemeenten als de raden kunnen voorstellen tot wijziging van de regeling doen.

  • 2.

    Wijziging van de regeling, daaronder mede verstaan aanvulling met of schrapping van woorden of bepalingen, vindt plaats bij eensluidend besluit van twee derde van de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten, waarin tenminste de helft van het aantal inwoners van het grondgebied woont, met dien verstande dat voor wijziging van de belangen, vermeld in artikel 3, de instemming is vereist van de bestuursorganen van elk der deelnemende gemeenten.

  • 3.

    Voor zover de wijziging betrekking heeft op een verordenende bevoegdheid regelt het algemeen bestuur de gevolgen van wijziging voor de algemeen verbindende voorschriften.

Artikel 30  

  • 1.

    De regeling wordt opgeheven, wanneer de raden en/of de colleges van burgemeester en wethouders van tenminste tweederde van het aantal deelnemende gemeenten waarin tenminste tweederde deel van de bevolking van het grondgebied woonachtig is daartoe besluiten.

  • 2.

    In geval van opheffing van de regeling regelt het algemeen bestuur de financiële gevolgen van de opheffing in een liquidatieplan. Hierbij kan van de bepalingen van deze regeling worden afgeweken.

  • 3.

    Het liquidatieplan wordt niet vastgesteld dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten zijn gehoord.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het voorziet tevens in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel van het Recreatieschap.

  • 5.

    De algemeen verbindende voorschriften die krachtens de regeling zijn uitgevaardigd, vervallen door de opheffing van de regeling. Zij behouden hun rechtskracht voor besluiten onder de werking van deze voorschriften genomen.

  • 6.

    Alle rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam gaan bij de vereffening over naar de deelnemers aan de regeling, naar evenredigheid van de grootte van hun bijdrage aan de gemeenschappelijke regeling in het jaar voorafgaande aan de opheffing.

  • 7.

    Het openbaar lichaam blijft voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

HOOFDSTUK XIII OVERGANGS-, SLOT-, EN CITEERARTIKEL

Artikel 31 Archiefzorg

Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam.

Artikel 32 Archiefbeheer

  • 1.

    De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, die nog niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

Artikel 33 Archiefbewaarplaats

Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van het Westfries Archief.

Artikel 34 Toezicht

Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van het Westfries Archief.

Artikel 35 Verantwoording

  • 1.

    De archivaris van het Westfries Archief brengt minimaal tweejaarlijks aan het dagelijks bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur brengt minimaal tweejaarlijks verslag uit aan het algemeen bestuur over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van de organen van het openbaar lichaam.

Artikel 36 Terbeschikkingstelling

  • 1.

    De deelnemers aan de regeling stellen aan het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam de archiefbescheiden beschikbaar, die nodig zijn voor de uitvoering van de overgedragen taken.

  • 2.

    De zorgdragers van partijen, genoemd in lid 1, stellen een verklaring van terbeschikkingstelling op waarin de periode van terbeschikkingstelling en het toezicht op het beheer van de terbeschikkingstelling gestelde archiefbescheiden worden geregeld.

Artikel 37  

  • 1.

    Geschillen omtrent de toepassing van deze regeling tussen besturen van deelnemende gemeenten of tussen besturen van één of meer gemeenten en het bestuur van het openbaar lichaam Recreatieschap Westfriesland worden beslist door een geschillencommissie;

  • 2.

    De geschillencommissie bestaat uit drie onafhankelijke personen, die in onderling overleg tussen partijen worden benoemd. Elk der partijen benoemt een lid. Het derde lid, tevens voorzitter van de geschillencommissie, wordt benoemd op voordracht van beide partijen;

  • 3.

    Indien geen overeenstemming wordt bereikt over de benoeming, wordt de bemiddeling ingeroepen van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

  • 4.

    De wijze van behandeling van het geschil wordt door de geschillencommissie geregeld;

  • 5.

    De geschillencommissie doet haar uitspraak in de vorm van een zwaarwegend advies.

Artikel 38  

  • 1.

    De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    De regeling treedt in werking op 1 januari 2016.

Artikel 39  

Deze regeling kan worden aangehaald als: Gemeenschappelijke Regeling Recreatieschap Westfriesland.

Naar boven