De teamleider Infrastructuur, Gebouwen en Gronden van de afdeling Openbaar Gebied van de gemeente Hardenberg;
gelet op artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, waarin is bepaald dat de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden voor zover daardoor een gebod of een verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit;
gelet op artikel 12 van deze algemene maatregel van bestuur, het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, waarin de verkeerstekens worden genoemd, waarvan de plaatsing of verwijdering dient te geschieden krachtens verkeersbesluit;
gelet op de "Nadere regeling delegatie, mandaat en volmacht Hardenberg", vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Hardenberg op 18 januari 2022, en het “Besluit ondermandaat en -volmacht gemeente Hardenberg”, vastgesteld door de Algemeen Directeur van de gemeente Hardenberg op 18 januari 2022 beide zoals nadien gewijzigd, waarbij de bevoegdheid tot het nemen van verkeersbesluiten als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder d van Wegenverkeerswet 1994 aan de hierboven genoemde teamleider in ondermandaat is gegeven;
Overwegende:
-dat de Duitslandweg gelegen is binnen de bebouwde kom van Hardenberg;
-dat de Duitslandweg in eigendom is van de gemeente Hardenberg;
-dat de Duitslandweg in beheer en onderhoud is bij de gemeente Hardenberg;
-dat de Duitslandweg een gebiedsontsluitingsweg is een maximumsnelheid van 70 km/h op het wegvak tussen de rotonde met de Denemarkenweg en de rotonde met de J.C. Kellerlaan;
-dat hier een inhaalverbod voor motorvoertuigen geldt, met uitzondering van landbouwvoertuigen;
-dat er langs de Duitslandweg een aantal zijwegen en uitritten aanwezig is;
-dat er vanwege het viaduct over het kanaal verminderd zicht is op tegenliggers op een aanzienlijk deel van het wegvak;
-dat het door deze zijwegen en uitritten onwenselijk is dat er ingehaald kan worden vanwege snelheids- en massaverschillen tussen het verkeer;
-dat het inhalen gevaarlijke situaties kan opleveren aangezien dit zogenaamde afdekongevallen kan opleveren, waarbij inhalend verkeer in conflict komt met uitrijdende verkeersdeelnemers van deze zijwegen en uitritten;
-dat door het toepassen van een volledig inhaalverbod of het aanbrengen van een doorgetrokken streep het inhalen voorkomen kan worden;
-dat een volledig inhaalverbod ten koste gaat van de doorstroming indien landbouwverkeer aanwezig is op de rijbaan;
-dat het tijdsverlies echter nihil is en minder zwaarwegend is dan het verkeersveiligheidsbelang;
-dat het enkel verwijderen van het onderbord ‘uitgezonderd landbouwverkeer’ mogelijk onvoldoende duidelijk zou wijzen op de gewijzigde situatie;
-dat er om deze reden wordt gekozen voor het aanbrengen van een doorgetrokken streep;
-dat het verboden is voor bestuurders over een doorgetrokken streep naar de andere zijde van de weg te gaan;
-dat het daarom noodzakelijk is bij zijwegen en uitritten een onderbroken streep aan te brengen;
-dat voor het aanbrengen van een doorgetrokken streep een verkeersbesluit vereist is;;
-dat het treffen van de bovengenoemde verkeersmaatregelen op basis van artikel 2 van de WVW 1994 strekken tot:
het verzekeren van de veiligheid op de weg;
het beschermen van weggebruikers en passagiers;
-dat overeenkomstig artikel 24 van het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer overleg heeft plaatsgevonden met de verkeersadviseur van politie-eenheid Oost Nederland, district IJsselland, daartoe gemandateerd door de Korpschef en hij akkoord is met de voorgestelde maatregelen.